Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over het hoger beroep van moeders die gedwongen hun kind moesten afstaan in de periode 1956 tot en met 1984
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2023D26330, datum: 2023-06-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20222023-2919).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Onderdeel van zaak 2023Z09031:
- Gericht aan: F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
- Indiener: M. van Nispen, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
2919
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister voor Rechtsbescherming over het hoger beroep van moeders die gedwongen hun kind moesten afstaan in de periode 1956 tot en met 1984 (ingezonden 23 mei 2023).
Antwoord van Minister Weerwind (Rechtsbescherming) (ontvangen 15 juni 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2890.
Vraag 1
Wat is uw reactie op het bericht dat er door Trudy Scheele-Gertsen en Bureau Clara Wichmann in hoger beroep wordt gegaan om erkenning van de Staat af te dwingen voor het onrecht dat veel moeders in de periode 1956 tot en met 1984 is aangedaan omdat zij gedwongen hun kind moesten afstaan enkel vanwege het feit dat zij ongehuwd waren?1 Vindt u het eigenlijk niet schrijnend dat geprocedeerd moet worden tegen de Staat om dit onrecht erkend te krijgen?
Antwoord 1
Vooropgesteld betreur ik ten zeerste het leed dat afstandsmoeders, hun kinderen en direct betrokkenen in het verleden hebben ervaren en de impact die dit nog steeds heeft op hun leven. Daarom vind ik het belangrijk dat er nu door een onafhankelijke commissie onderzoek wordt gedaan naar wat er in de periode 1956–1984 heeft plaatsgevonden met betrekking tot binnenlandse afstand en adoptie, inclusief de rol van de Nederlandse overheid daarbij. Dit onderzoek wordt naar verwachting eind 2024 afgerond.
Het staat mevrouw Scheele-Gertsen uiteraard vrij om in hoger beroep te gaan.
Wel ben ik van mening dat een juridische toets van een gebeurtenis die decennia geleden plaatsvond, zijn beperkingen kent. Het vaststellen van de feiten, wordt moeilijker naarmate die verder in het verleden liggen. Bovendien dienen de feiten te worden beoordeeld aan de hand van het (on)geschreven recht van toentertijd, in het licht van de normen en gebruiken van toen.
Ook het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 januari 2022 gaat in op deze beperkingen van een juridische toets. Zo biedt de juridische beoordeling zelf onvoldoende ruimte om aandacht te besteden aan de emotionele aspecten en de blijvende gevolgen van het doen van afstand van een kind. De rechtbank sluit niet uit dat haar beslissing leidt tot meer leed, dan het leed dat betrokkenen al is aangedaan. Een en ander onderstreept volgens de rechtbank het belang van gesprekken buiten de rechtelijke procedure. Tegen deze achtergrond is het belangrijk en waardevol dat een onafhankelijke commissie de gebeurtenissen uit het verleden onderzoekt. Met de uitkomsten van het onderzoek kunnen wij als samenleving met de belanghebbenden in gesprek gaan om waar mogelijk recht te doen aan het ervaren leed door de belanghebbenden.
Vraag 2
Wat vindt u van het oordeel van de rechtbank Den Haag begin 2022 dat de Staat niet «structureel juridisch verwijtbaar» heeft gehandeld omdat het handelen toen in lijn was met de tijdsgeest?
Antwoord 2
Ik vind het nu vooral belangrijk dat de onafhankelijke commissie de rol van de Nederlandse overheid onderzoekt in het licht van de normen en waarden van destijds. Het oordeel van de rechtbank gaf de Staat geen aanleiding tot het instellen van hoger beroep. Nu eiseres in deze procedure wel in hoger beroep gaat, zal de Staat opnieuw verweer voeren en zal de zaak door het gerechtshof opnieuw worden beoordeeld.
Vraag 3
Bent u het eens met de stelling van de strategisch juridisch adviseur bij Bureau Clara Wichmann, dat de Staat in de jaren ’50 tot en met ’80 een systeem van uitsluiting en onderdrukking in stand hield? Zo niet, waarom niet?
Antwoord 3
Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van de commissie.
Vraag 4
Vindt u het ook stuitend dat de Raad voor de Kinderbescherming als centraal orgaan van de Staat in deze periode deze vrouwen juist had moeten beschermen tegen deze onrechtvaardigheden, maar uiteindelijk juist meewerkte aan het in stand houden hiervan, hetgeen traumatische impact heeft gehad en doorgewerkt heeft op meerdere generaties, moeders, kinderen en kleinkinderen?
Antwoord 4
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Vraag 5
Vindt u, mede gelet op al deze omstandigheden, een mogelijk beroep op verjaring door de Staat ook zeer ongepast?
Antwoord 5
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten zal de Staat, zodra deze in een juridische procedure wordt betrokken, beoordelen of het voeren van een verjaringsverweer aan de orde is.2 Daarbij zal niet alleen naar het verstreken aantal jaren worden gekeken. Met het oog op de belangen van betrokkenen zal actief worden getoetst aan de criteria die in de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn ontwikkeld ter beoordeling van de redelijkheid en billijkheid van het verjaringsverweer.
Vraag 6
Bent u bereid er voor te zorgen dat vanuit de Staat geen verjaringsverweer gevoerd zal worden? Gaat u opvolging geven aan de motie van Nispen/van der Staaij om ook bij rechtszaken die draaien om binnenlandse adopties uit het verleden geen beroep meer te doen op mogelijke verjaringstermijnen? Zo nee, waarom niet?3
Antwoord 6
In de motie lees ik de oproep aan de Staat om niet weg te lopen voor zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot de maatschappelijke impact van binnenlandse afstand en adoptie in het verleden. Die verantwoordelijkheid neem ik als Minister voor Rechtsbescherming ter harte. Daarom laat ik allereerst de feiten goed onderzoeken. Aan de uitkomsten van het onafhankelijke onderzoek zal ik passende gevolgen verbinden.
Vraag 7
Wat gaat u zelf actief doen, bij voorkeur in plaats van dit soort rechtszaken tegen mensen waarbij de Staat tegenover hen staat, om recht te doen aan de belangen van alle betrokkenen in deze verdrietige geschiedenis?
Antwoord 7
Zoals aangekondigd in mijn brief van 2 november van 20224, wordt naast het onafhankelijk onderzoek van de commissie, in afstemming met belanghebbenden gewerkt aan de toekomst. Een en ander krijgt onder meer vorm in een tweetal projecten die inmiddels zijn opgestart:
het verbeteren van de toegankelijkheid, transparantie en behoud van de dossiers van de belanghebbenden.
het ontwikkelen van een steun- en ontwikkelcentrum onder meer gericht op het versterken van de psychosociale juridisch ondersteuning van de belanghebbenden.
Daarnaast worden de belangenbehartigers ondersteund om hun rol adequaat te vervullen en hun achterban te bereiken.
Hiermee hoop ik zo goed mogelijk recht te doen aan het ervaren leed van de belanghebbenden.
Trouw, 22 mei 2023, «Afstandsmoeders» in beroep tegen uitspraak rechter (https://www.trouw.nl/binnenland/afstandsmoeders-in-beroep-tegen-uitspraak-rechter~b05bccc2/); en NRC, 22 mei 2023, Afstandsmoeders gaan uit «pure noodzaak» in hoger beroep (https://www.nrc.nl/nieuws/2023/05/22/afstandsmoeders-gaan-uit-pure-noodzaak-in-hoger-beroep-a4165276).↩︎
Kamerstuk 31 265, nr. 104.↩︎
Motie van Nispen/Van der Staaij d.d. 25 november 2021 (Kamerstuk 35 925, nr. 62).↩︎
Kamerstuk 31 265, nr. 110.↩︎