Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Verordeningen en richtlijn herziening Europees begrotingsraamwerk (Kamerstuk 22112-3699)
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2023D26422, datum: 2023-06-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2023D26422).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (VVD)
- Mede ondertekenaar: M. Schukkink, griffier
Onderdeel van zaak 2023Z09943:
- Indiener: W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2023-06-07 13:45: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2023-06-13 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-06-15 14:00: Fiche: Verordeningen en richtlijn herziening Europees begrotingsraamwerk (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Financiën
- 2023-07-04 18:00: Eurogroep/Ecofinraad (Commissiedebat), vaste commissie voor Financiën
- 2023-07-06 10:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2023-09-05 15:20: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2023D26422 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Financiën heeft op 15 juni 2023 een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over het door de Minister van Buitenlandse Zaken op 2 juni 2023 toegezonden fiche op het beleidsterrein Financiën inzake Verordeningen en richtlijn herziening Europees begrotingsraamwerk (Kamerstuk 22 112, nr. 3699).
De voorzitter van de commissie,
Tielen
De griffier van de commissie,
Schukkink
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel voor de herziening van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en de Macro-economische onevenwichtighedenprocedure (MEOP). Deze leden hechten veel waarde aan de het Europees begrotingsraamwerk met als doel om schuldhoudbaarheid te waarborgen en economische groei te bevorderen. Deze leden begrijpen de inzet om het raamwerk te herziening met als doel het nationaal eigenaarschap van lidstaten te bevorderen, transparantie en effectiviteit te vergroten, hervormingen en investeringen te stimuleren en handhaving te versterken.
De leden van de VVD-fractie lezen dat binnen de preventieve arm de middellangetermijndoelstelling voor het structurele begrotingssaldo (de MTO) en de significante afwijkingsprocedure (Significant Deviation Procedure – SDP) ophouden te bestaan. Het structurele begrotingssaldo wordt onder andere berekend op basis van de potentiele groei. De berekening van de potentiele groei is in de ogen van deze leden vaak arbitrair gebleken. Welke rol speelt de potentiële groei in het herziene begrotingsraamwerk, bijvoorbeeld in de berekening van schuldhoudbaarheid en de vaststelling van aanpassingspaden en uitgavenregels? Hoe wordt in het herziene begrotingsraamwerk de berekening van de potentiële groei van een lidstaat minder vatbaar voor willekeur of mogelijke politieke beïnvloeding?
In het herziene begrotingsraamwerk krijgt de Europese Commissie een eenduidige rol ten aanzien van schuldhoudbaarheidsanalyses en het vaststellen van begroting/aanpassingenspaden, zo constateren deze leden. Dit geeft de Europese Commissie aanzienlijk meer invloed. Hoe wordt de onafhankelijkheid van de Europese Commissie geborgd, naast het transparant maken van de toegepaste methodologie? Welke rol ziet het kabinet voor een onafhankelijke partij, bijvoorbeeld het Europees Begrotingscomité (European Fiscal Board – EFB)?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het uitgavenpad de enige operationele indicator is waarop wordt gestuurd in het herziene begrotingsraamwerk. Hoe wordt dit uitgavenpad berekend, welke partijen zijn hierbij betrokken en wordt een objectieve en onafhankelijke berekening geborgd voor het vaststellen van de uitgavenpaden? In het vierjarenplan dient de schuld in de ogen van deze leden geloofwaardig te dalen of op een prudent niveau te blijven. Wat wordt beschouwd als een geloofwaardige daling? Hoe verhoudt dit zich tot de voorwaarde van het «op een prudent niveau blijven» van de schuld? Wat is een prudent niveau? Betekent dit dat een schuld onder geen beding meer kan stijgen? Klopt het dat in de ex ante-berekeningen een schuld altijd moet dalen? Aan welke numerieke benchmarkt denkt het kabinet? Hoe verhoudt dit zich tot de positie van Duitsland op dit punt?
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat de opgenomen investeringen en hervormingen consistent dienen te zijn met het Herstel- en Veerkracht Plan (HVP). Hoe is dit mogelijk aangezien een meerderheid in de Kamer zich op het standpunt heeft gesteld dat het Herstelfonds incidenteel en dus eindig is? Klopt het dat deze voorwaarde derhalve geen harde afspraak kan zijn binnen het herziene begrotingsraamwerk? Ook dienen de opgenomen investeringen en hervormingen recht te doen aan uitdagingen geïdentificeerd in het kader van de landenspecifieke aanbevelingen. Hoe komen deze aanbevelingen in de toekomst tot stand? Deelt het kabinet de mening dat de Europese Commissie wel aanbevelingen kan doen over de omvang van het tekort, schuld en uitgavenregels, maar niet over de wijze waarom deze ingevuld worden? Zo niet, hoe wordt de democratische legitimiteit van voorgestelde hervormingen geborgd?
De verordening stelt dat nationale begrotingscomités een grotere rol krijgen in de monitoring van de implementatie van de begrotingsregels. Hoe wordt de positie van de begrotingscomités nationaal versterkt en institutioneel verankerd? Hoe worden landen hiertoe gedwongen? Hoe wordt het oordeel van de nationale begrotingscomités betrokken in de beoordeling van de begrotingen en aanpassingspaden door de Europese Commissie?
De leden van de VVD-fractie lezen dat enkele elementen uit de correctieve arm ongewijzigd blijven. Ten eerste het proces voor de opening van een buitensporigtekortprocedure bij overschrijding van de drie procents-tekortnorm. En ten tweede het feit dat de Europese Commissie rekening dient te houden met alle relevante factoren, voordat een buitensporigtekortprocedure geopend wordt. Wat wordt verstaan onder ¨relevante factoren¨? Waarom wordt dit criterium niet aangescherpt in het herziene begrotingsraamwerk? Hoe wordt objectieve toetsing op ¨relevante factoren¨ beter geborgd? Welk type ¨economische neergang¨ kwalificeert wel of niet als relevante factor voor het openen van een buitensporigtekortprocedure? Wat bedoelt het kabinet met ¨gegronde verifieerbare economische argumenten¨ die volgens het kabinet nodig zijn om afwijkingen ten opzichte van het uitgavenpad toe te lichten? Kan het kabinet voorbeelden noemen? Wanneer zou volgens het kabinet de cumulatieve afwijking ten opzichte van het uitgavenpad volledig gecorrigeerd moeten worden?
Hoe moet de Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof) volgens het kabinet aangepast worden om het herziene begrotingsraamwerk in nationale wetgeving te verankeren? Welke rol voor de uitgavenregel en de positie van de begrotingsautoriteit ziet het kabinet in een gewijzigde Wet Hof? In relatie tot een eerder begrotingsverdrag waarin lidstaten gedwongen werden Europese begrotingsregels in nationale wetgeving te verankeren, hoe dienen lidstaten het herziene begrotingsraamwerk nationaal wettelijk te verankeren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het BNC-fiche over de voorstellen tot herziening van het Europees begrotingsraamwerk. Deze leden wijzen op het grote belang van deze herziening omdat het huidige begrotingsraamwerk tot disproportionele schuldreductiedoelstellingen zou leiden en daarom de facto sinds de coronacrisis buiten werking is. De nauwe Europese economische samenwerking die vooral voor een kleine, open economie als Nederland een enorme toegevoegde waarde heeft, kan in de ogen van deze leden echter niet functioneren zonder gezamenlijke begrotingsregels. Ook kennen de eurolanden grote uitdagingen, zowel voor schuldafbouw, noodzakelijke hervormingen als investeringen. Een herziening van het begrotingsraamwerk is naar de mening van deze leden nodig zodat de begrotingsregels dit belangrijke beleid stimuleren en niet tegenwerken. De leden van de D66-fractie hebben daarom in algemene zin verheugd kennisgenomen van de voorliggende voorstellen vanuit de Europese Commissie. Desalniettemin zijn er wel nog veel open eindes of zorgen die de leden van de D66-fractie hebben over de uitwerking van specifieke onderdelen van de voorstellen. Daarom hebben deze leden nog de volgende vragen.
De leden van de D66-fractie zijn gezien het grote Nederlandse belang van een herziening van het begrotingsraamwerk positief over de voortrekkersrol die Nederland heeft gespeeld in het debat, bijvoorbeeld door middel van het Nederlands-Spaanse joint paper1. Deze leden kunnen de hoofdlijnen uit dit joint paper onderschrijven en constateren verheugd dat deze voor een groot deel terecht zijn gekomen in de voorstellen vanuit de Europese Commissie. Kan de Minister uiteenzetten welk gevolg gegeven zal worden aan het joint paper in de onderhandelingen die volgen op het onderhavige voorstel?
De leden van de D66-fractie ondersteunen in principe de uitzondering die geldt op het Commissiepad voor uitgaven die worden bekostigd met inkomsten uit EU-fondsen, rente-uitgaven en cyclische werkloosheidsuitgaven. In hoeverre tellen verschillende manieren van verhoogde bijdragen aan de Europese Unie of EU-fondsen wel mee voor de netto-uitgavenregel in het Commissiepad? Kan de Minister aangeven of deze regels er dan niet toe leiden dat er een prikkel bestaat om zaken juist wel of juist niet via EU-fondsen te financieren ten opzichte van nationale fondsen? In hoeverre sluiten de inkomsten van EU-fondsen altijd aan op de uitgaven die daaruit worden bekostigd en kan dat nog leiden tot ongewenste uitkomsten als het jaarritme daarvan niet synchroon loopt? Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie op welke wijze de cyclische werkloosheidsuitgaven en rente-uitgaven precies zullen worden bepaald binnen de berekening van de netto-uitgavenregel. Is dat ex ante of ex post ten aanzien van het conjuncturele element in de werkloosheidsuitgaven? Kan deze factor ook negatief worden in tijden van hoogconjunctuur als de werkloosheidsuitgaven uitzonderlijk laag zijn? Worden ten aanzien van de rente-uitgaven deze geheel buiten de netto-uitgavenregel gehouden of alleen de ontwikkelingen gedurende de looptijd? Zorgen hoge rente-uitgaven vanuit het verleden bijvoorbeeld voor een noemereffect ten aanzien van de regel dat de netto-uitgavengroei gemiddeld genomen onder de economische groei op de middellange termijn moet blijven? Of zijn er andere manieren waarop hoge rente-uitgaven alsnog wel of niet doorwerken in de voorwaarden die worden gesteld bij het bepalen van de netto-uitgaven in het Commissiepad en vindt de Minister dat wenselijk?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de zes voorwaarden die worden gesteld bij het Commissiepad voor landen die een van beide verdragsnormen hebben overschreden. Deze leden hebben nadere vragen bij de voorwaarde die wordt gesteld bij het Commissiepad dat de netto-uitgavengroei gemiddeld genomen onder de economische groei op de middellange termijn blijft en het feitelijke tekort blijvend onder de drie procent dient te worden gebracht. Zullen deze voorwaarden altijd onverkort worden toegepast? Vanaf welk jaar dient het tekort blijvend onder de drie procent te worden gebracht? Op welke wijze zal de economische groei op de middellange termijn worden vastgesteld? Sluit dat aan bij de middellangetermijnramingen van het Centraal Planbureau en is de Minister bereid te kijken of deze ramingen (ook in algemene zin) op elkaar aansluiten? Specifiek vragen deze leden of de aanname dat op de middellange termijn de output gap sluit ook in deze ramingen zal gelden. Deze leden wijzen op de mogelijke situatie dat een land een lage staatsschuld en hoge kredietwaardigheid heeft maar een grote economische schok krijgt waardoor de economische groei voor enkele jaren fors lager is dan de potentiële groei en het begrotingstekort ook tijdelijk hoog is en boven de drie procent van het bbp uitkomt. Kan deze regel dat de nationale netto-uitgavengroei onder de (sterk verlaagde) economische groei moet blijven dan niet zorgen voor procyclisch beleid waarbij extra bezuinigingen nodig zijn om aan deze voorwaarde te voldoen, terwijl de schuldhoudbaarheid van het land als uiteindelijke doel weinig tot niet in het geding is? Daarnaast vragen deze leden wanneer een overschrijding van het tekort klein en tijdelijk genoeg is voor een land om niet te hoeven voldoen aan het benchmark van 0,5 procent tekortverbetering en of dat voldoende is voor de Minister.
De leden van de D66-fractie hebben nadere vragen over de wijze waarop de schuldhoudbaarheidsanalyses worden opgesteld die als basis dienen voor het Commissiepad. In hoeverre worden hier de tweedeorde-effecten meegenomen van verschillende investeringen of hervormingen die deel uitmaken van plan van de lidstaat? Sommige investeringen of hervormingen zoals het afbouwen van afhankelijkheid van fossiele brandstoffen of versterken van het kennisniveau in een land kunnen immers de schuldhoudbaarheid verbeteren terwijl sommige bezuinigingen als onderdeel van een uitgavenpad zoals op onderwijs, onderzoek of klimaatbeleid de schuldhoudbaarheid kunnen verslechteren. Wil de Minister zich inspannen om te borgen dat deze onderliggende aannames ten minste transparant en navolgbaar zijn en verder een adequaat antwoord bieden op voornoemde punten, voordat deze schuldhoudbaarheidsanalyses toegepast zullen worden? Worden de onderliggende modellen van de schuldhoudbaarheidsanalyses integraal openbaar gemaakt? Wil de Minister tevens borgen dat de specifieke kenmerken van het Nederlandse pensioenstelsel en zorgstelsel niet leiden tot een te negatieve waardering van de schuldhoudbaarheid? Staan de analyses bijvoorbeeld niet disproportioneel negatief tegenover kapitaalgedekte pensioenstelsels? Zijn de belastinginkomsten over pensioenen goed meegenomen in de modellen? Sluit de raming van de zorguitgaven op de lange termijn uit bijvoorbeeld de houdbaarheidssommen van het Centraal Planbureau (CPB) aan op de manier waarop de schuldhoudbaarheidsanalyses worden opgesteld?
De leden van de D66-fractie ondersteunen de gestelde voorwaarde dat het plan van een lidstaat consistent dient te zijn met het HVP, ook als een lidstaat niet in aanmerking hoeft te komen voor de verlenging van looptijd van het plan naar zeven jaar. Voor hoe lang blijft deze voorwaarde echter nog van toepassing indien het HVP in de huidige vorm tijdelijk is? Dient het ook consistent te zijn na afloop van het HVP? Gelden er dan mogelijkheden om het HVP aan te passen en is dat wel logisch aangezien er dan geen middelen vanuit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit meer betrokken zijn? Of geldt deze voorwaarde dan niet meer, waardoor de plannen vanaf dat moment geen connectie meer hoeven te hebben aan een gezamenlijk afgesproken set van hervormingen en investeringen, die tot nu toe in het kader van het HVP goed hebben uitgepakt? Is de Minister het eens dat een dergelijke conditionaliteit voor alle landen voordelig kan zijn en niet alleen voor landen die in aanmerking willen komen voor de verlenging van de looptijd van het plan naar zeven jaar? Is de Minister bereid om te zoeken naar een langdurige oplossing die ervoor zorgt dat de plannen voldoen aan een gezamenlijk overeengekomen set van hervormingen en investeringen die bijdragen aan opwaartse convergentie, waar dan ook extra middelen of extra begrotingsruimte tegenover kunnen staan?
De leden van de D66-fractie constateren dat in de voorstellen nationale plannen alleen kunnen worden aangepast bij objectieve omstandigheden of als dit het verzoek is van een nieuwe regering. Wanneer geldt hierbij een omstandigheid als objectief? Wanneer is er sprake van een nieuwe regering? Geldt een doorstart van een regering met een aangepast regeerakkoord als een nieuwe regering en dienen er tussentijds verkiezingen te hebben plaatsgevonden? Is de Minister bereid om meer mogelijkheden te bieden voor het aanpassen van plannen indien het alternatieve voorstel op dezelfde wijze voor een geloofwaardige schuldhoudbaarheid zorgt en de benodigde hervormingen niet naar achteren worden geschoven en de uitgaven niet naar voren worden gehaald? Vindt de Minister het een reële eis dat direct het Commissiepad wordt gevolgd als een lidstaat geen (afdoende) plan indient, wanneer er een groot verschil bestaat tussen het uitgavenpad en het Commissiepad? Daarnaast vragen deze leden in hoeverre het geloofwaardig is om het uitgavenpad vanuit de Raad op aanbevelen van de Europese Commissie aan te passen indien een land niet voldoet aan specifiek de eis van bepaalde investeringen. Houdt een land in dat geval nog wel voldoende ruimte voor de geëiste investeringen en zorgt dit in de praktijk niet voor het wederom niet voldoen aan de gestelde eisen op een later moment?
De leden van de D66-fractie herkennen dat de sanctiemogelijkheden van het huidige begrotingsraamwerk tekortschieten en herziening noodzakelijk is. In hoeverre zijn de regels die zijn vastgesteld in de preventieve arm in extremis handhaafbaar, aangezien de sancties alleen gelden voor de correctieve arm? Wat zijn de escalatiemogelijkheden indien een land permanent en substantieel afwijkt van de afspraken maar (nog) niet in de correctieve arm valt? In hoeverre is er gekeken naar mogelijkheden om sancties sneller en effectiever in te zetten door het benodigde aantal stemmen om een sanctie in te zetten of te blokkeren te wijzigen? Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat effectieve handhaving geholpen kan worden door meer transparantie over het besluitvormingsproces rondom instrumenten in de buitensporigtekortprocedure en op welke manier kan daar verder aan worden bijgedragen?
De leden van de D66-fractie steunen op hoofdlijnen de doelstelling om meer schuldafbouw te realiseren dan met de toepassing van de huidige regels feitelijk tot stand komt. Deze leden wijzen er wel op dat op dit moment een groot deel van de landen een staatsschuld heeft met een (zeer) ruime marge tot de niveaus waarop de economische literatuur laat zien dat het schade kan toebrengen aan de economie (80–90 procent van het bbp). Is de Minister dat met deze leden eens? Zou dan ook niet de hoofddoelstelling moeten zijn dat er meer schuldafbouw gerealiseerd dient te worden bij landen met problematische schulden boven 80–90 procent van het bbp? Is schuldafbouw an sich ook een doelstelling van de Minister bij het beoordelen van deze herziening ten aanzien van landen met een veilige schuld of zelfs een schuld onder de verdragsnorm van 60 procent van het bbp?
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over de mate waarin sturing op het begrotingstekort centraal lijkt te staan in de doelstelling om schulden te verlagen. Is de Minister het eens met voornoemde leden dat schuldhoudbaarheid centraal dient te staan in de beoordeling van de herziening? Deze leden wijzen op de economische literatuur die aantoont dat tekortreductie niet altijd leidt tot schuldreductie in relatie tot het bbp vanwege het noemereffect, zeker in laagconjunctuur. Zou het niet mogelijk moeten zijn dat, indien een land op een geloofwaardige wijze kan aantonen dat het voorgestelde begrotingsbeleid leidt tot meer schuldhoudbaarheid via andere wegen dan tekortreductie, een uitzondering op de regels kan worden gemaakt?
De leden van de D66-fractie zijn het eens met de steun van het kabinet voor de hoofdlijnen van het voorgestelde raamwerk, zoals de middellangetermijnbenadering, de landenspecifieke plannen en de aanknopingspunten voor voldoende schuldafbouw en verbeterde handhaving. Welke actie is de Minister van plan te ondernemen om ervoor te zorgen dat in mogelijke onderhandelingen deze kernpunten overeind blijven en bijvoorbeeld niet op de achtergrond verdwijnen door de introductie van numerieke ex-postregels voor saldo en schuld? Op welke punten is het kabinet bereid tegemoet te komen om de voornoemde basis van dit raamwerk te behouden en op welke punten niet?
De leden van de D66-fractie zetten vraagtekens bij het punt of de mogelijke verlenging van het uitgavenpad van vier naar zeven jaar voldoende ruimte biedt voor landen om de benodigde investeringen te doen en een prikkel is om de noodzakelijke hervormingen te doen. Is de Minister het eens met deze leden dat dit instrument van een zeer andere orde is dan de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit, die er wel in grote mate voor zorgde dat landen hun economie gingen hervormen? Kan de Minister een overzicht geven van de geschatte schuldafbouw of het geschatte uitgavenpad per land met een looptijd van vier en zeven jaar? Welke andere mogelijke positieve prikkels zijn er door andere landen of instanties voorgesteld om landen ertoe te bewegen meer hervormingen toe te passen en welke mening is de Minister daarover toegedaan? Welke ruimte ziet de Minister om in grotere mate tegemoet te komen aan de motie van de leden Inge van Dijk en Heinen (Kamerstuk 21501–07, nr. 1894) die ook vroeg om een voorbeeld te nemen aan de voorwaardelijkheid van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit in deze herziening van het begrotingsraamwerk? Is het in dat licht niet goed om te onderzoeken hoe het raamwerk meer begrotingsruimte zou kunnen bieden aan de investeringen die onderdeel uitmaken van het uitgavenpad (en dus zijn goedgekeurd door de Raad op aanbevelen van de Europese Commissie), waarbij de investeringen pas gedaan mogen worden nadat hervormingen zijn voltooid en afgebakend dienen te zijn in tijd en grootte? Wordt op die manier niet beter aangesloten bij de succesvolle werkwijze van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit? Is er bijvoorbeeld de mogelijkheid om incidentele fondsen voor essentiële investeringen aan te laten wijzen door de Europese Raad op aanbevelen van de Europese Commissie die buiten de tekortnorm kunnen worden gesteld, mits deze afgebakend zijn in tijd en grootte? Is de Minister bereid over zulke oplossingen het gesprek aan te gaan, bijvoorbeeld om meer waarborgen te bewerkstelligen voor voldoende schuldafbouw?
De leden van de D66-fractie zijn een voorstander van een verstevigde rol van de nationale begrotingscomités en de EFB zoals het kabinet voorstelt. Deze leden vragen of er dan ook extra voorwaarden zullen gaan gelden voor de kwaliteit en ondersteuning van de nationale begrotingscomités. Daarnaast vragen deze leden in hoeverre er daadwerkelijk een versteviging plaatsvindt van hun positie. Vindt besluitvorming ten aanzien van de uitgavenpaden en mogelijke sancties niet alsnog vooral plaats door de Europese Raad op aanbevelen van de Europese Commissie? Waarom hebben nationale begrotingscomités geen versterkte rol in de advisering van de Europese Raad op deze terreinen? Welke escalatiemogelijkheden hebben nationale begrotingscomités indien zij het niet eens zijn met de analyses van de Europese Commissie? Op welke wijze ziet de Minister de versteviging van de EFB voor zich?
De leden van de D66-fractie vragen zich af welke impact deze herziening heeft op de nationale wetgeving. Welke wetgeving zou hoe dan ook moeten worden aangepast en op welke punten bestaat er nog beleidsvrijheid om zaken wel of niet vast te leggen in nationale regelgeving? Ten behoeve van de 17e studiegroep begrotingsruimte heeft de studiegroep werkbezoeken afgelegd aan Italië, Oostenrijk en Finland, zo constateren deze leden. Zijn hieruit, of uit andere gesprekken of werkbezoeken, ervaringen gedeeld over de mate waarin Europese begrotingsregels in nationale wetten zijn vastgelegd? Welke lessen vallen daaruit te trekken? In hoeverre is het Nederlandse gebruik van een begrotingsproces dat voornamelijk gebaseerd is op gezamenlijk overeengekomen begrotingsregels die niet wettelijk zijn vastgelegd geen model dat te prefereren is boven het zo veel mogelijk wettelijk vastleggen van begrotingsregels?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het fiche voor wat betreft de «Verordeningen en richtlijn herziening Europees begrotingsraamwerk» Naar aanleiding hiervan brengen de leden van de PVV-fractie het volgende naar voren.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe de verhoudingen in de Europese Unie liggen ten aanzien van dit fiche (te weten: het krachtenveld). Welke lidstaten zijn voorstander en welke zijn tegenstander? Klopt het dat Duitsland een fervent tegenstander is en voornemens is tegen het voorliggende voorstel te stemmen? Wat betekent dit? Duitsland wil een verplichte vaste schuldreductie van één procent per jaar voor alle schulden boven het 60 procent-plafond. Wat vindt de Minister van dit voorstel?
Het huidige SGP wordt als te complex gezien, in de ogen van deze leden. Vindt de Minister het nieuwe raamwerk minder complex? Zo ja, kan zij dit onderbouwen?
Waarom is voor de wijziging van de correctieve arm (Verordening 1467/97) unanimiteit vereist? Waarom volstaat voor de wijziging van de richtlijn 2011/85 en voor de vervanging van de preventieve arm (Verordening 1466/97) een gekwalificeerde meerderheid?
Wordt er door de Europese Commissie ook een technisch pad opgesteld voor lidstaten die de drie procent-tekortnorm en de 60 procent-schuldennorm niet overschrijden, zoals Nederland?
Worden rente- en werkloosheids- uitgaven nu wel of niet meegenomen in het EMU-saldo en in het uitgavenpad (netto primaire overheidsuitgaven)?
Hoe en door wie worden de schuldhoudbaarheidsanalyses uitgevoerd? Zijn deze transparant en «narekenbaar»?
Kunt de Minister deze analyse toepassen op de staatsschuld van Nederland?
De leden van de PVV-fractie vragen in hoeverre er ruimte bestaat voor discussie en meningsverschillen over de macro-economische aannames. Waar en hoe vindt arbitrage plaats?
Schuldhoudbaarheidsanalyses worden uitgevoerd door verschillende instituten, zoals het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Europese Centrale Bank (ECB). Wie gaat straks bij het nieuwe raamwerk deze analyse uitvoeren? Hoe wordt omgegaan met verschillen in de uitkomsten van de verschillende instituties?
Kan het plan dat lidstaten opstellen (elke vier jaar) tussentijds worden aangepast als gevolg van externe omstandigheden of na nieuwe verkiezingen? Hoeveel ruimte is hiervoor?
Klopt het dat op basis van de schuldhoudbaarheidsanalyse de benodigde aanpassing wordt bepaald van het structurele primaire begrotingssaldo (SPB) om weer op een houdbaar pad qua schuld te komen?
Uit de tabel2 (begrotingsopgave nieuw systeem) die de leden van de PVV-fractie kregen uitgereikt tijdens de technische briefing, blijkt bijvoorbeeld dat Italië in 2024 een primair structureel begrotingssaldo heeft van -0,5 procent van het bbp en dit moet zien te verbeteren naar +2,9 procent van het bbp op termijn om op een houdbaar pad te komen. Klopt het dat hier vier jaar de tijd voor wordt gegeven (zonder investeringen)? Waarop is deze vier jaar gebaseerd?
Klopt het dat Italië dan 68 miljard euro moet ombuigen (in vier jaar tijd)?
Klopt het dat Italië drie jaar extra tijd kan kopen met de juiste investeringen en hervormingen? Hoe worden deze investeringen en hervormingen gewogen? Op welke wijze wordt bepaald (op basis van welke criteria) wat de juiste investeringen/hervormingen zijn? Kan de Minister aangeven wat deze jaarlijks opgave (verandering van het SPB) betekent per lidstaat (kolom 3 en 4 in de tabel)?
Tot slot staat vermeld (kolom 5 in de tabel) met hoeveel de netto primaire uitgaven (NPU) gemiddeld mogen groeien (per jaar). Hoe is dit getal tot stand gekomen?
Kan de Minister de berekening maken van het gewenste SPB naar het gemiddelde NPU? Betreffen dit reële of nominale uitgaven? Klopt het dat de netto uitgaven worden gecorrigeerd voor discretionaire inkomstenmaatregelen? Wat zijn dat?
Klopt het dat uitgaven die worden bekostigd met inkomsten uit EU-fondsen worden uitgezonderd? Wat betekent dit?
Betekent dit dat 200 miljard euro uit het Herstelfonds voor Italië buiten het netto uitgavenpad kan worden uitgeven?
Betekent dit ook dat de uitgaven van een lidstaat aan een EU-fonds ook worden uitgezonderd?
Worden de extra uitgaven voor investeringen en hervormingen ook uitgezonderd van het fiscal-structural plan? Worden op deze manier de zwakke lidstaten (netto-ontvangers) niet onevenredig bevoordeeld ten opzichte van de sterkere lidstaten die relatief weinig inkomsten hebben uit EU-fondsen?
Hoeveel en hoe vaak mag worden afgeweken van de gemiddelde groei van de netto primaire uitgaven, voordat de lidstaat in de correctieve arm belandt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche met de kabinetsinzet ten aanzien van de herziening van het Europees begrotingsraamwerk. Daarover hebben zij een aantal vragen.
Allereerst lezen de leden van de CDA-fractie in de algemene inzet van het kabinet dat zij als focuspunten in het herziene SGP heeft voldoende ambitie voor wat betreft schuldafbouw, anticyclisch begrotingsbeleid en verbetering van naleving en handhaving. Het kabinet wil inzetten op waarborgen dat schuldafbouw in de toekomst ambitieus genoeg blijft en handhaving daadwerkelijk effectiever wordt. Zij vragen het kabinet of de plannen die er nu liggen volgens de Minister voldoende ambitieus zijn, en of het kabinet voldoende comfort heeft bij de «carrot» en «stick» in de plannen.
Ten aanzien van anticyclisch beleid lezen de leden van de CDA-fractie dat het kabinet vindt dat lidstaten in goede economische tijden buffers opbouwen. Zij vragen of dat volgens de Minister nu afdoende is geborgd in het netto-uitgavenpad.
De leden van de CDA-fractie delen de steun van het kabinet voor goede schuldhoudbaarheidsanalyses. Zij vragen of de Minister reeds voldoende inzicht heeft in de methodologie en onderliggende aannames die de Commissie voor deze analyses zal gebruiken. Ook vragen zij of deze methodologie en analyses openbaar zullen zijn. Daarnaast vragen zij of de Minister van mening is dat het signaal van de schuldhoudbaarheidsanalyses, maar ook de beperkte sancties, naar de kapitaalmarkt voldoende stok bieden om tot verandering te leiden. En hoe staat het met het voorstel tot politieke repercussies? Hoe schat de Minister het risico in dat binnen lidstaten onvoldoende politiek draagvlak zal zijn voor ambitieuze uitgavenpaden?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister inzicht heeft gekregen in de simulaties van de Commissie voor schuldreductie van landen met hoge schulden. Zij vragen of de Minister iets meer kan uitweiden over deze simulaties. Ook vragen zij of de Commissie in de simulaties inzicht geeft in wat aan schuldreductie zal worden gevraagd van lidstaten met hoge schulden op middellange en lange termijn, en op wat voor additioneel numeriek criterium voor het ambitieniveau van voorspelde schuldafbouw de Minister zou willen inzetten.
De leden van de CDA-fractie delen de steun van het kabinet voor de minimumeisen voor schuldreductie, en zij vragen of het kabinet een inschatting kan maken van het krachtenveld hieromtrent, met name hoe Frankrijk en Duitsland tegenover de voorgestelde minimumeisen staan. Deze leden vragen hoe de inschatting van de Minister is of de minimumeisen nog naar boven of naar beneden zullen moeten bewegen om overeenstemming te bereiken. Deze leden zien daarin graag een ambitieuze inzet en vragen de Minister erop in te zetten dat de minimumeisen niet afgezwakt worden.
Ten aanzien van opwaartse economische convergentie delen de leden van de CDA-fractie de steun voor het integraal opnemen van hervormingen en investeringen in de begrotingsplannen. Zij lezen dat indien landen niet voldoen aan de toegezegde hervormingen en investeringen, dit consequenties heeft voor de tijd die lidstaten kunnen nemen voor hun budgettaire aanpassingen. Zou dit ook betekenen dat lidstaten die er zeven jaar over mogen doen, bij onvoldoende prestatie weer teruggezet kunnen worden op een kortere periode voor hun budgettaire aanpassingen? Deze leden vragen zich met het kabinet af hoe zorgvuldig de toetsing op de voortgang zal plaatsvinden en zien graag verduidelijking.
Verder lezen de leden van de CDA-fractie dat het stellen van de juiste prioriteiten voor voldoende publieke investeringen aan de lidstaten zelf is. Zij vragen of de Minister kan aangeven van welke landen het bekend is dat zij op dit moment binnen de voorgestelde SGP-regels voldoende financiële armslag hebben om hun investeringsdoelstellingen, zoals voor klimaat en defensie, te behalen. En hoe ziet de Minister de risico’s dat onder de huidige vormgeving van regels landen bij het doorvoeren van bezuinigingen toch eerst investeringen schrappen, in plaats van bezuinigingen of belastingverhogingen als zij onvoldoende financiële armslag hebben? Hoe schat de Minister het krachtenveld in van lidstaten die zullen pleiten voor uitzonderingen voor bepaalde investeringen of voor een begrotingsautoriteit?
De leden van de CDA-fractie zouden graag meer inzicht krijgen hoeveel en wanneer lidstaten met hun uitgavenpad mogen afwijken van het Commissiepad en vragen de Minister hier meer duidelijkheid over te geven.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven waarom landen in de categorisering voor de buitensporigtekortprocedure niet meer worden ingedeeld op basis van een lage, gemiddelde of hoge staatsschuld, maar in drie risicoklassen en nader kan toelichten wat dit dan precies inhoudt.
De leden van de CDA-fractie zien de waarde van stevige nationale begrotingscomités in de lidstaten om vinger aan de pols te houden. Deze leden vragen of het CPB en de Raad van State voldoen aan de nieuwe eisen die gesteld zullen worden aan zulke begrotingscomités, of dat zij aan aanvullende eisen zullen moeten voldoen. Ook vragen zij hoe wordt geborgd dat begrotingscomités van andere lidstaten aan de nieuwe eisen zullen gaan voldoen.
Het kabinet geeft aan te hechten aan beperking van administratieve lasten voor lokale overheden, die een baten-lastenstelsel hanteren waar het uitgavenpad niet op aansluit. Tegelijkertijd lezen zij ook dat door de Commissie wordt voorgesteld gegevens te verzamelen op basis van een baten-lastenstelsel. Kan de Minister dit nader toelichten? Is het baten-lastenstelsel verplicht op grond van het voorstel? De leden van de CDA-fractie hebben zich in het verleden vaker uitgesproken voor een baten-lasten stelsel en zouden de Minister willen aansporen hierop een constructieve houding in te nemen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat voor de preventieve arm waarin de begrotings- en structuurplannen geregeld zijn besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid van stemmen (QMV) geldt, terwijl de correctieve arm waarin handhaving en toezicht zijn geregeld met unanimiteit wordt ingesteld. Wat de leden van de CDA-fractie betreft is de correctieve arm een zeer belangrijk onderdeel van het SGP. Hoe ziet de Minister de kans dat de correctieve arm al te zeer wordt afgezwakt doordat lidstaten niet instemmen, en heeft afzwakking dan weer gevolgen voor vormgeving van de preventieve arm? Deze leden willen voorkomen dat straks onvoldoende balans is tussen de correctieve en preventieve arm, waardoor er weer geen geloofwaardig en voldoende robuust SGP is.
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie hoe de Minister de haalbaarheid inschat van de plannen om voor het einde van het jaar, of anders een half jaar later, overeenstemming te bereiken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Fiche inzake Verordeningen en richtlijn herziening Europees begrotingsraamwerk. Deze leden vragen de Minister waarom Verordening (EG) nr. 1467/97 en 1466/97, het motorblok van de Europese begrotingsregels, zo weinig effect hebben gesorteerd. Deze leden vragen de Minister waarom bijvoorbeeld Verordening (EG) nr. 1466/97, die dient te voorkomen dat buitensporige tekorten ontstaan (preventieve arm) zo weinig opgeleverd heeft. Deze leden vragen de Minister of een significante aanpassing van het SGP wel het gewenste effect zal hebben.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of een grotere rol voor de Europese Begrotingsautoriteit wel democratisch verantwoord is, bijvoorbeeld als er verschillende opvattingen bestaan over de aard van investeringen en hervormingen. De leden vragen de Minister in hoeverre er sprake is van een soevereiniteitsoverdracht. De leden van de SP-fractie vragen de Minister wat de plicht om een nationaal «fiscal-structural»-plan op te stellen betekent voor het begrotingsrecht van lidstaten. De leden van de SP-fractie vragen de Minister wat de nieuwe macro-economische conditionaliteit voor effect zal hebben in de praktijk, ten opzichte van de huidige situatie.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister hoe het uitgavenpad gecontroleerd gaat worden. Deze leden vragen de Minister hoe schuld geloofwaardig kan dalen zonder dat er rekening gehouden wordt met de invloed van belastinginkomsten en hoe dit gemeten moet worden. Voorts vragen deze leden aan de Minister of er aan het einde van de rit ook sprake kan zijn van kwijtschelding.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister om nader toe te lichten in wat voor situaties afgeweken kan worden van de begrotingsregels. Deze leden vragen de Minister waarom een natuurramp niet direct reden is om van het uitgavenpad af te wijken. Deze leden vragen de Minister voorts hoe de Minister in dit geval de coronasituatie beoordeelt.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister hoe het voorstel de correctieve arm van het SGP nu werkelijk effectiever maakt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche over de herziening van het begrotingsraamwerk. Deze leden hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het klopt dat het aanstaande Spaanse voorzitterschap erop mikt op dit dossier in de herfst van dit jaar een deal te sluiten, en wat de inschatting is van het kabinet over een realistische tijdlijn.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de relatie tussen het Commissiepad en het uitgavenpad. Welke ruimte heeft een lidstaat om in het uitgavenpad af te wijken van het Commissiepad, en op welke wijze (qua methodologie/uitkomsten) dient het uitgavenpad het Commissiepad te weerspiegelen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar het uitgavenpad voor landen met extreem lage schulden, zoals Estland. Is het idee bij een land als Estland dat de schuld juist toeneemt (te weinig schuld kan ook onwenselijk zijn), en zo ja, hoeveel dan? Op basis van welk anker wordt in de situatie van zeer lage schuld gestuurd?
De leden van de GroenLinks-fractie danken de ambtelijke ondersteuning van het ministerie voor hun technische toelichting op hoe in de voorstellen «geloofwaardige schuldafbouw» gedefinieerd wordt. Zij hebben vernomen dat dit gebaseerd wordt op een combinatie van schuldafbouw bij specifieke scenario’s alsmede simulaties. Zij vragen zich af op welke manier gestuurd gaat worden op de mate waarin het schuldpercentage af moet nemen. Is er een mogelijkheid dat uit de specifieke scenario’s plus 70 procent van de simulaties een schuldafbouwpad komt rollen waarbij de schuld zeer beperkt afneemt?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er een eindpunt is waar de schuldafbouw uiteindelijk op moet uitkomen, en of dit bijv. de 60 procent is. Ook vragen zij of er aannames gemaakt worden over hoe snel landen hiernaar toe moeten en hoe voorkomen wordt dat hiermee alsnog een verkapte oude schuldregel (1/20e) zijn intrede doet. Zij vragen zich bovendien af of een dergelijk generiek schulddoel wel wenselijk is, juist omdat verschillende soorten economieën verschillende optimale schuldniveaus kunnen hebben.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister naar het blijvende gebruik van het 3 procent-criterium als ankerpunt. Wat is hiervan de wetenschappelijke onderbouwing, zo vragen zij, omdat dit criterium lang geleden en destijds vrij arbitrair gekozen is.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of technisch toegelicht kan worden op basis waarvan de verschillende specifieke scenario’s tot een meer of minder steil schuldafbouwpad leiden. Op basis waarvan wordt bepaald welke schuld houdbaar is? En is de vraag welke schuld houdbaar is uiteindelijk ook niet een politieke?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom ervoor gekozen is dat in 70 procent van simulaties de schuld moet dalen, en niet bijv. in 50 procent. Bovendien vragen deze leden in hoeverre hierin getoetst gaat worden op de waarschijnlijkheid van simulaties. Het maakt bijvoorbeeld uit of de schuld niet afneemt in de 30 procent meest of juist minst waarschijnlijke simulaties.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar het performatieve karakter van de DSA, waarbij het kwalificeren van een schuld als niet houdbaar of te hoog eraan kan bijdragen dat dit signaal verder ingeprijsd wordt door kapitaalmarkten, en vice versa.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar het gebruik van het uitgavenpad als sturingsmechanisme. Op welke manier zit in het gebruik van het uitgavenpad een zogenaamde bias richting snijden op uitgaven i.p.v. het genereren van extra inkomsten op het moment dat er een budgettaire ombuiging gevraagd wordt? Hoe wordt in de huidige methodologie voorkomen dat een dergelijke bias ontstaat?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de ambtelijke verkenningen die op dit moment gaande zijn naar de achtervang op het schuldafbouwpad. Zij vragen waarom het kabinet een noodzaak ziet tot een dergelijke achtervang, als er al een zeer degelijke analyse is die tot forse budgettaire opgaven leidt voor hogeschuldenlanden. Heeft het kabinet specifieke methodologische risico’s geïdentificeerd in de door de Commissie voorgestelde methodologie?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het wel verstandig is met een extra achtervang te willen werken als de methodologie al gedegen is. Wordt het stelsel hier niet nog complexer van? En hoe gaat voorkomen worden dat hiermee anticycliciteit in de hand gewerkt wordt en afgestapt wordt van de landspecifieke aanpak – zelfs als er in de achtervang groepen landen geclusterd worden, is het niet landspecifiek.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom het kabinet pleit voor een achtervang als hij nog niet weet hoe die vorm te geven. Hoe kan het kabinet er dan al van overtuigd zijn dat de achtervang een verbetering is t.o.v. het bestaande voorstel?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe voorkomen gaat worden dat de onderhandelingen tussen lidstaat en Commissie over het uitgavenpad, het vier-/zevenjarenplan, en wat gaat gelden als publieke investeringen, de sfeer krijgt van een technocratische exercitie achter de schermen terwijl het tot op het bot politiek is.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke wijze geborgd kan worden dat ook tijdens het verloop van de vier of zeven jaar er genoeg aandacht en prikkels kunnen zijn voor doeltreffende en doelmatige implementatie.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manier de rentestijging zal meelopen in de DSA, en of toegelicht kan worden wat de budgettaire implicaties hiervan zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat het vorige kabinet heeft aangegeven dat het zeer belangrijk is dat de transparantie over duurzaamheidsrisico’s van staatsobligaties toeneemt (in antwoord op Kamervragen van GroenLinks3), ook binnen het kader van het Europese begrotingsraamwerk. Deze leden waren daarom verrast te lezen dat het kabinet met de Commissie in gesprek wil over de haalbaarheid en toegevoegde waarde van meer inzicht in klimaatrisico’s binnen het herziene kader. Deze leden vragen of dit toegelicht kan worden, en of toegelicht kan worden waarom het niet langer een prioriteit lijkt voor het kabinet meer inzicht te krijgen in duurzaamheidsrisico’s van staatsobligaties.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de Tweede Kamerfractie van de ChristenUnie hebben met interesse kennisgenomen van het BNC-fiche over de herziening van het Europees begrotingsraamwerk. Deze leden onderstrepen het belang van deugdelijk begrotingsbeleid en begrotingsdiscipline van lidstaten. Deze leden achten het hierbij van belang dat een eventuele herziening van het SGP daadwerkelijk leidt tot een verbetering van de handhaafbaarheid en daarmee naleving. Deze leden vragen de Minister om een reflectie op dit punt.
Voorts onderstrepen deze leden het belang van schuldafbouw. Deze leden constateren dat de oude 1/20e-regel, waarbij landen in een periode van 20 jaar dienden terug te keren op een acceptabele overheidsschuld, in de praktijk niet goed functioneerde. Deze leden vragen de Minister toe te lichten of zij van mening is dat met het huidige pakket sprake is van een verbetering van de effectiviteit van de door het SGP vereiste schuldafbouw. Ook vragen zij de Minister om een appreciatie van de opstelling van de Duitse regering, die een andere vorm van schuldafbouw lijkt voor te staan. Voorts wijzen deze leden erop dat met deze herziening de regels voor normale conjuncturele schommelingen gemoderniseerd worden, maar dat ook ambitie nodig is ten aanzien van een functionerend crisisinstrument. Is het crisisinstrumentarium volgens de regering op dit moment op orde? Hoe waardeert de regering het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM), ook gelet op het feit dat de drempel om bij het ESM aan te kloppen hoog is, omdat dit inherent gepaard gaat met strikte bezuinigingseisen, en daarmee politieke kosten, en gelet op de omvang van de middelen die momenteel in dat fonds zitten? Hoe zou het crisisinstrumentarium er volgens de regering idealiter uitzien, en wat is op dit punt haar ambitie en inzet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Commissie niet zal monitoren op de daadwerkelijke schuldontwikkeling. Waar is daar de reden voor? Hoe wordt er wel gemonitord? Is het kabinet voornemens op dit punt nog om aanscherping te vragen?
Kan het kabinet inzichtelijk maken wat de gevolgen zijn van de aanpassingen voor de Nederlandse situatie, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Aan welke indicatoren moet Nederland voldoen? Wat is de verwachte inhoud van het «fiscal-structural» plan voor Nederland? En kan het kabinet hiernaast ook inzichtelijk maken hoe dit zit voor enkele andere landen?
Uitgavenpaden worden onder andere geschoond van rente-uitgaven, zo lezen de leden van de fractie van de SGP. Tegelijk kunnen rente-uitgaven wel een groot beslag leggen op de overheidsfinanciën, en kunnen deze uitgaven ook meer dan vooraf verwacht fluctueren. Ontstaat hierdoor niet een risico op verslechtering van overheidsfinanciën, zonder dat dit gevolgen heeft voor naleving van de regels?
De leden van de fractie van de SGP hebben aanvullende vragen over de anticyclische regel dat in meevallende economische omstandigheden lidstaten gebonden blijven aan het uitgavenpad waardoor de schuld sneller zal dalen. Deze leden zijn het met het kabinet eens dat dit een goed streven is. Het kabinet geeft aan hier in de onderhandelingen aandacht voor te hebben. Is het kabinet van mening dat hier extra waarborgen voor nodig zijn, zodat het anticyclische pad ook daadwerkelijk gevolgd wordt? Of acht het kabinet de huidige vormgeving voldoende?
De begrotingsregels en de handhaving daarvan wordt meer een taak van lidstaten zelf, zo lezen de leden van de SGP-fractie. Zo komen er bijvoorbeeld ook nationale plannen, die vaak kunnen wijzigen. Ontstaat hierdoor niet ook het risico dat het voor andere lidstaten moeilijker wordt om in beeld te houden hoe het staat met de overheidsfinanciën van andere lidstaten? Op welke manier zet het kabinet in op zo veel mogelijk transparantie op dit punt? Is het kabinet het eens dat transparantie noodzakelijk is om de monitoring goed vorm te geven? En hoe ziet het kabinet deze monitoring van overheidsfinanciën van andere lidstaten voor zich?
Nationale onafhankelijke begrotingscomités krijgen een grote rol om handhaving te versterken en nationaal eigenaarschap te bevorderen, zo constateren de leden van de SGP-fractie. Hoe wordt deze onafhankelijkheid geborgd? En hoe wordt ook in de handhaving een vergelijkbare aanpak tussen lidstaten geborgd?
De leden van de SGP-fractie constateren dat over de precieze invulling van veel voorgestelde maatregelen nog veel onduidelijk is en ook dat het kabinet op diverse punten nog aanscherping of verduidelijking wenst. Hoe ziet het proces er verder uit? Wat is de verwachting van het kabinet over de haalbaarheid van de wensen van Nederland?
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgenomen herziening van het Stabiliteits- en Groeipact, evenals de appreciatie van het kabinet over de herziening. De leden hebben naar aanleiding hiervan een aantal vragen en opmerkingen.
In het fiche wordt aangegeven dat de herziening van het Europees begrotingsraamwerk als doel heeft om schuldhoudbaarheid te waarborgen en zo een duurzame en inclusieve economische groei in alle lidstaten te bevorderen. Het kabinet geeft aan grote waarde te hechten aan zowel de schuldhoudbaarheid van lidstaten en de schuldafbouw voor met name lidstaten met middelhoge en hoge staatsschulden.
In dit kader geeft het kabinet aan positief te zijn dat met de herziening nationaal eigenaarschap gestimuleerd wordt door middel van het opstellen van netto-uitgavenpaden, terwijl tegelijkertijd vastgehouden wordt aan zowel de 60 procent- als de 3 procent-begrotingsnorm.
Kan de Minister een wetenschappelijke onderbouwing geven voor het vasthouden aan deze percentages? De leden van de Volt-fractie stellen vragen bij de logica achter deze percentages, met name tegen de achtergrond van sterk toenemende vergrijzing, ontwrichtende klimaatverandering en grote transitieopgaven. Zij zijn van mening dat enerzijds de meer lidstaatspecifieke benadering voor schuldafbouw en anderzijds het vasthouden aan deze percentages gestoeld lijken te zijn op een politiek compromis tussen «Noord en Zuid» in plaats van op economisch-wetenschappelijke consensus en (toekomstige) economische realiteit. Kan de Minister hierop reflecteren?
Uit de onderliggende simulaties voor schuldhoudbaarheidsanalyse blijkt echter wel dat de schuld over de jaren geloofwaardig kan afnemen, maar dat het nog decennia duurt voordat landen met een hoge staatsschuld de 60 procent-staatsschuldnorm bereiken. Graag een reactie van de Minister. De leden van de Volt-fractie willen ook graag een antwoord op de volgende vragen.
Is, volgend uit deze simulatie, deze norm wel realistisch en haalbaar? Is het kabinet het eens met de leden van de Volt-fractie dat de onzekerheidsmarge voor het daadwerkelijk bereiken van de 60 procent-norm steeds groter wordt naarmate het pad daarnaartoe meerdere decennia kost?
Kan het kabinet inzicht geven in de gebruikte methodologie van de simulaties? Zo ja, kunt de Minister deze inzichten delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet? En zijn in deze simulaties de mogelijke gevolgen van oorlogen, pandemieën of andere interne en externe schokken meegewogen? Is het kabinet van mening dat de simulaties een voldoende voorspellende waarde hebben, tegen de achtergrond van de grote externe schokken van de afgelopen jaren en met toekomstige externe schokken (door bijv. klimaatverandering)? Graag een toelichting.
Waarom kiest het kabinet niet voor een staatsschuldnorm van 90 procent, een norm die op dit moment in lijn ligt met de gemiddelde staatsschuld in de eurozone? Bovendien betreft de 90 procent een norm die vele malen lager ligt dan bijvoorbeeld de staatsschulden in de VS en Japan.
Daarnaast ontstaat er volgens het kabinet met het lidstaatspecifieke netto-uitgavenpad, ondanks het vasthouden aan de 60 procent- en 3 procent-norm, echter genoeg ruimte voor de nodige hervormingen en investeringen. Tegelijkertijd stelt het kabinet dat, wanneer lidstaten de 3 procent-begrotingsnorm dreigen te overschrijden, zij hun tekorten met een halve procentpunt per jaar zouden moeten terugbrengen.
Op welke manier acht het kabinet dit realistisch in de situatie dat lidstaten soms grote investeringen moeten doen om hun economie te versterken en hun overheidsfinanciën op orde te brengen, die het tekort in eerste instantie doen oplopen?
Is het kabinet er bovendien van overtuigd dat dergelijke grote toekomstgerichte investeringen die pas na meer dan tien jaar zullen renderen (zoals investeringen op het gebied van onderwijs en onderzoek) goed meegewogen kunnen worden in de schuldhoudbaarheidsanalyse? Kan de Minister hierop reflecteren tegen de achtergrond van de zorg die het kabinet heeft over de grote mate van complexiteit van de schuldhoudbaarheidsanalyse? Is het kabinet van mening dat landen met hoge staatsschulden onder de voorgenomen herziening voldoende ruimte krijgen om dergelijke investeringen (met een terugverdientijd van meer dan tien jaar) te doen? Zo ja, waarop baseert het kabinet zich?
Door de stijgende rente nemen de financieringskosten voor het doen van toekomstgerichte investeringen in rap tempo toe. De leden van de Volt-fractie verwijzen daarbij o.a. naar het artikel Energietransitie 17 miljard duurder door hoge rente uit het Financieel Dagblad, d.d. 14 juni 2023. De leden van de Volt-fractie zijn van mening dat dit niet alleen voor Nederland, maar voor de gehele eurozone het realiseren van de ambities op het gebied van met name de klimaattransitie in gevaar brengt. De leden van de Volt-fractie vragen zich af of de Minister in dit licht kan reflecteren op de voorgenomen herziening van het Stabiliteits- en Groeipact.
Op welke manier waarborgt de herziening van het SGP volgens het kabinet dat enerzijds overmatige fragmentatie tussen lidstaten (de verschillen in rentestanden) en anderzijds voldoende investeringen op het gebied van klimaattransitie tegengegaan worden? De leden van de Volt-fractie zien met de beoogde herziening van het SGP dat hier namelijk niet voldoende prikkels voor ontstaan, zeker niet tegen de achtergrond van de zogenaamde climate investment gap.
Het kabinet geeft aan geen voorstander te zijn van generieke uitzonderingsregels, voor bijvoorbeeld investeringen in de groene of digitale transitie. De leden van de Volt-fractie zijn echter van mening dat er met de huidige herziening vooralsnog niet genoeg ruimte ontstaat voor het doen van de benodigde investeringen op het gebied van digitalisering, klimaat of defensie. Kan het kabinet onderbouwen waarom zij geen voorstander is van generieke uitzonderingsregels?
Kan het kabinet garanderen dat dit financieringsgat voor het behalen van de klimaatdoelen van 2030 gedicht wordt met de voorgenomen herziening van het SGP? Zo ja, graag een toelichting. Zo nee, welke aanvullende maatregelen acht het kabinet noodzakelijk? En is er zicht op realisatie van die maatregelen? De leden van de Volt-fractie beogen een meer pan-Europese aanpak van bijvoorbeeld de klimaattransitie, door middel van pan-Europese investeringsfondsen en een groter EU-budget. Kan de Minister aangeven waarom zij al dan niet voorstander is van dit idee?
Tot slot hebben de leden van de Volt-fractie nog de volgende, aanvullende vragen.
Welke aanvullende financiële investering acht het kabinet noodzakelijk ter versterking van de EFB?
Welke concrete gevolgen zal de voorgenomen herziening van het SGP hebben voor de Nederlandse overheidsfinanciën?
Kan de Minister nogmaals uitgebreid ingaan op het Duitse standpunt inzake de herziening van het SGP? Hoe apprecieert zij deze? Welke mogelijk negatieve gevolgen voor de stabiliteit in de eurozone ziet de Minister in het standpunt van de Duitsers?
Hoe wordt volgens het kabinet voorkomen dat het dreigen met eventuele sancties of boetes (wanneer lidstaten niet voldoen aan de begrotingsnormen) leidt tot onrust op de financiële markten en daarmee tot hogere rentestanden voor de desbetreffende lidstaten? Is de Minister van mening dat dit potentieel grote gevolgen voor de gehele eurozone kan hebben?
Op welke manier worden eenmalige fondsen, zoals het Klimaatfonds of Stikstoffonds, meegerekend in het SGP?
Op welke manier vraagt het kabinet in de onderhandelingen over de herziening van het SGP aandacht voor de vervolmaking van de Europese kapitaalmarktunie?
Joint paper by Spain and The Netherlands on priority issues in 2022 on the EU’s economic and financial policy agenda, bijlage bij Kamerstuk 21501–07, nr. 1837.↩︎
Presentatie t.b.v. technische briefing EU-voorstellen inzake herziening Stabiliteits- en Groeipact (SGP), 12 juni 2023 (https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2023D25566&did=2023D25566)↩︎
Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2940↩︎