Voorstel van het Presidium tot vaststelling van de Regeling financiële ondersteuning fracties en groepen Tweede Kamer 2023 (herdruk)
Voorstel van het Presidium tot vaststelling van de Regeling financiële ondersteuning fracties en groepen Tweede Kamer 2023
Overig
Nummer: 2023D29264, datum: 2023-06-29, bijgewerkt: 2024-05-29 17:14, versie: 5
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36386-2).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: V.A. Bergkamp, Voorzitter van de Tweede Kamer (Ooit D66 kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 36386 -2 Voorstel van het Presidium tot vaststelling van de Regeling financiële ondersteuning fracties en groepen Tweede Kamer 2023.
Onderdeel van zaak 2023Z12311:
- Indiener: V.A. Bergkamp, Voorzitter van de Tweede Kamer
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: commissie voor de Werkwijze
- 2024-02-06 18:00: Vergadering commissie voor de Werkwijze (Vergadering), commissie voor de Werkwijze
- 2024-04-11 12:00: Voorstel van het Presidium tot vaststelling van de Regeling financiële ondersteuning fracties en groepen Tweede Kamer 2023 (36386) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), commissie voor de Werkwijze
- 2024-06-04 15:00: Voorstel om de aanpassing fractiekostenregeling aan te melden voor plenaire behandeling (als hamerstuk) (E-mailprocedure), commissie voor de Werkwijze
- 2024-06-13 10:15: Voorstel van het Presidium tot vaststelling van de Regeling financiële ondersteuning fracties en groepen Tweede Kamer 2023 (36386) (Hamerstukken), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
36 386 Voorstel van het Presidium tot vaststelling van de Regeling financiële ondersteuning fracties en groepen Tweede Kamer 2023
Nr. 2 HERDRUK1 VOORSTEL
Regeling financiële ondersteuning fracties en groepen Tweede Kamer 2023
Artikel 1. Definities
In deze Regeling wordt verstaan onder:
– accountant: een door het bestuur van de stichting aangewezen registeraccountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
– afscheiding: het door een of meer leden afgescheiden zijn van een fractie, bedoeld in artikel 5.2 van het Reglement van Orde, waarbij zij ieder afzonderlijk, of twee of meer leden gezamenlijk als zij dit meedelen aan de Voorzitter, worden beschouwd als een groep;
– Auditdienst Rijk: de Auditdienst Rijk, bedoeld in artikel 1.1 van de Comptabiliteitswet 2016;
– bijdrage: de financiële middelen, berekend overeenkomstig artikel 3, die elk kalenderjaar door de Tweede Kamer worden verstrekt aan een stichting ten behoeve van de bij de stichting behorende fractie of groep;
– bonuszetel: de fictieve hele of halve zetel van een fractie, bedoeld in artikel 3, zesde onderscheidenlijk zevende lid, waarmee het zeteltal van de fractie voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, wordt vermeerderd;
– controleprotocol: het controleprotocol, bedoeld in bijlage 2 bij deze Regeling;
– controleverklaring: de verklaring van een accountant omtrent de verantwoording waarin de accountant verklaart dat de verantwoording in alle van materieel belang zijnde aspecten is opgesteld in overeenstemming met de Regeling;
– deling: een deling van een groep tot twee of meer nieuwe groepen;
– fractie: een fractie als bedoeld in artikel 5.1, eerste en tweede lid, van het Reglement van Orde;
– Griffier: de Griffier, bedoeld in artikel 1.1 van het Reglement van Orde;
– groep: een groep als bedoeld in artikel 5.2 van het Reglement van Orde;
– Handleiding Overheidstarieven: de Handleiding Overheidstarieven die jaarlijks door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt vastgesteld;
– modelstatuten: de modelstatuten, bedoeld in bijlage 1 bij deze Regeling;
– politieke partij: een politieke partij als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet financiering politieke partijen;
– Presidium: het Presidium, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van het Reglement van Orde;
– Regeling: deze Regeling financiële ondersteuning fracties en groepen Tweede Kamer 2023;
– Reglement van Orde: het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;
– samenvoeging: een samenvoeging van twee of meer fracties als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder a, van het Reglement van Orde, het samengaan van twee of meer groepen, of het zich aansluiten van een of meer groepen bij een fractie;
– splitsing: een splitsing tot twee of meer fracties als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder b, van het Reglement van Orde;
– stichting: een rechtspersoon als bedoeld in artikel 285, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die overeenkomstig de modelstatuten is opgericht ten behoeve van een fractie of groep;
– trekkingsrechten: de per stichting ten behoeve van een fractie reeds opgebouwde rechten die dienen ter dekking van de kosten, bedoeld in artikel 4, tweede lid;
– Tweede Kamer: de Tweede Kamer der Staten-Generaal als onderdeel van de Staat, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
– verantwoording: de balans en de staat van baten en lasten van een stichting, inclusief de toelichting daarop, die zijn opgesteld overeenkomstig het verantwoordingsmodel en de statuten van de stichting;
– verantwoordingsmodel: het verantwoordingsmodel, bedoeld in bijlage 3 bij deze Regeling;
– Voorzitter: de Voorzitter, bedoeld in artikel 1.1. van het Reglement van Orde;
– zeteltal: het aantal zetels van de bij de stichting behorende fractie of groep;
– zitting: een zitting als bedoeld in artikel 1.1 van het Reglement van Orde.
Artikel 2. Oprichting en (model)statuten stichting
1. Elke fractie of groep richt onverwijld na haar ontstaan een stichting op. De fractie of groep draagt er zorg voor dat de bij haar behorende stichting deze Regeling naleeft.
2. De statuten van de stichting zoals op te nemen in de akte van oprichting, evenals iedere daaropvolgende wijziging van de statuten van de stichting, behoeven de voorafgaande schriftelijke goedkeuring van het Presidium.
3. Het Presidium is bevoegd tot wijziging van de modelstatuten. Bij wijziging van de Regeling of de modelstatuten bepaalt het Presidium wat de gevolgen van deze wijziging voor de statuten van reeds opgerichte stichtingen zijn, met dien verstande dat een reeds opgerichte stichting verplicht is de statuten te wijzigen overeenkomstig de Regeling of de modelstatuten indien het Presidium daartoe besluit. Het Presidium deelt iedere wijziging van de modelstatuten en de gevolgen daarvan voor de reeds opgerichte stichtingen mee aan de Tweede Kamer.
Artikel 3. Berekening bijdrage en hoogte zetelbedrag
1. De bijdrage bestaat uit een bedrag per zetel (zetelbedrag) vermenigvuldigd met het zeteltal. Het zetelbedrag wordt voor een stichting behorende bij een fractie gesteld op eenmaal loonschaal 10 (CAO Rijk) en anderhalf loonschaal 13 (CAO Rijk) exclusief overheadkosten overeenkomstig de tarieven opgenomen in de Handleiding Overheidstarieven. Het zetelbedrag wordt voor een stichting behorende bij een groep gesteld op eenmaal loonschaal 10 (CAO Rijk) en een half loonschaal 13 (CAO Rijk) exclusief overheadkosten overeenkomstig de tarieven opgenomen in de Handleiding Overheidstarieven.
2. Over een gedeelte van een kalenderjaar wordt de bijdrage naar rato van het resterende gedeelte van het kalenderjaar berekend; dit gebeurt per kalenderdag.
3. Indien een splitsing, samenvoeging, afscheiding of deling plaatsvindt in een kalenderjaar wordt voor de datum van splitsing, samenvoeging, afscheiding of deling uitgegaan van de vermelding van die datum in de Handelingen der Tweede Kamer.
4. Het zetelbedrag wordt jaarlijks door de Tweede Kamer herzien overeenkomstig de nieuw vastgestelde tarieven, bedoeld in het eerste lid.
5. In afwijking van het vierde lid kan het zetelbedrag tussentijds worden herzien indien de CAO Rijk gedurende het kalenderjaar wordt gewijzigd. Een positief verschil tussen het oorspronkelijke zetelbedrag en het herziene zetelbedrag wordt vermenigvuldigd met het zeteltal en het resultaat daarvan kan als onderdeel van de bijdrage aan de betreffende stichtingen worden betaald, met dien verstande dat een dergelijke tussentijdse betaling achterwege blijft voor zover in de Handleiding Overheidstarieven reeds met de tussentijdse wijziging van de CAO Rijk rekening is gehouden.
6. Het zeteltal van een fractie met minder dan zes leden wordt voor de toepassing van het eerste lid vermeerderd met één.
7. Het zeteltal van een fractie met meer dan vijf maar minder dan elf leden wordt voor de toepassing van het eerste lid vermeerderd met een half.
8. Het zesde en zevende lid zijn niet van toepassing op een groep.
Artikel 4. Bestemming bijdrage
1. De bijdrage wordt betaald aan de stichting ten gunste van de fractie of groep en onder de voorwaarde dat door de stichting alle rechten en verplichtingen uit deze Regeling worden aanvaard en nageleefd.
2. De bijdrage is bestemd ter dekking van de personele en materiële kosten van de bij de stichting behorende fractie of groep in een kalenderjaar, met als doel het functioneren van de fractie of groep te bevorderen door de fractie of groep in staat te stellen de daarvoor naar het redelijk oordeel van het bestuur van de stichting noodzakelijke activiteiten te ontplooien, medewerkers aan te stellen en de daarmee gemoeide kosten te laten bekostigen door de stichting.
3. De bijdrage mag niet gebruikt worden ter bekostiging van:
a. kosten waarvoor de leden van de fractie of groep een vergoeding kunnen ontvangen op grond van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer;
b. kosten waarvoor politieke partijen een vergoeding kunnen ontvangen op grond van de Wet financiering politieke partijen;
c. betalingen aan politieke partijen, met politieke partijen verbonden instellingen anders dan een stichting, of natuurlijke personen anders dan de bestuurders of medewerkers van een stichting, met uitzondering van betalingen ter vergoeding van diensten of goederen geleverd ten behoeve van de fractie of groep op basis van een gespecificeerde en marktconforme declaratie; of
d. giften, met uitzondering van giften mogelijk in het kader van de Regeling.
Artikel 5. Bevoorschotting
De bijdrage wordt in twaalf maandelijkse termijnen als voorschot aan de stichting betaald, tenzij het Presidium anders besluit.
Artikel 6. Egalisatiereserve
1. Elke stichting is, voor zover er een uit de verantwoording blijkend positief exploitatieresultaat is, verplicht dit exploitatieresultaat als egalisatiereserve aan te houden voor toekomstige kosten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, ten behoeve van de bij haar behorende fractie of groep. Een uit de verantwoording blijkend positief dan wel negatief exploitatieresultaat komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve van de stichting.
2. De egalisatiereserve mag niet groter zijn dan € 5.000.000. Bij een uit de verantwoording blijkende overschrijding van de egalisatiereserve wordt het bedrag van de overschrijding van de egalisatiereserve door de stichting terugbetaald aan de Tweede Kamer.
3. De egalisatiereserve bestaat uit vrij opneembare tegoeden bij bancaire of financiële instelling met een vergunning van De Nederlandsche Bank N.V.
4. Slechts kosten die overeenkomstig artikel 4, tweede lid, voor een bijdrage in aanmerking komen, mogen ten laste van de egalisatiereserve worden gebracht.
Artikel 7. Trekkingsrechten
1. De trekkingsrechten worden gesteld op de eindstand per 31 december van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarop deze Regeling in werking is getreden. De trekkingsrechten dienen ter dekking van de kosten, bedoeld in artikel 4, tweede lid.
2. De trekkingsrechten mogen niet worden aangewend voor verhoging van de egalisatiereserve van de stichting. Tevens mag in een kalenderjaar geen beroep worden gedaan op de trekkingsrechten terwijl tegelijkertijd de egalisatiereserve groeit.
3. Het bestuur van de stichting dient eerst de trekkingsrechten aan te wenden alvorens een uit de verantwoording blijkend negatief exploitatieresultaat ten laste van de egalisatiereserve van de stichting kan worden geboekt.
Artikel 8. Gevolgen van verkiezingen
1. Indien een fractie als gevolg van verkiezingen nieuw in de Kamer komt, heeft de bij haar behorende stichting vanaf de aanvang van de zitting recht op de bijdrage. Indien een fractie als gevolg van verkiezing niet terug in de Kamer komt, is artikel 13 van toepassing.
2. Indien het zeteltal van een fractie door verkiezingen wijzigt, gaat de verandering van de bijdrage in:
a. bij vermindering van het zeteltal: op de eerste dag van de dertiende kalendermaand na de aanvang van de zitting; en
b. bij toeneming van het zeteltal: op de eerste dag van de kalendermaand na de aanvang van de zitting.
3. De vermogensbestanddelen van de stichting behorende bij een fractie blijven na verkiezingen beschikbaar voor de stichting behorende bij:
a. de fractie die onder de identieke naam als de oorspronkelijke fractie terugkeert; dan wel
b. de fractie die naar het oordeel van het Presidium als rechtsopvolger van de oorspronkelijke fractie kan worden beschouwd.
Artikel 9. Gevolgen van splitsing
1. Bij een splitsing bedraagt de gezamenlijke bijdrage aan de stichtingen behorende bij de nieuwgevormde fracties tijdens de resterende periode van de zitting ten hoogste de bijdrage aan de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie, en geschiedt de verdeling van de oorspronkelijke bijdrage tussen de betrokken stichtingen naar evenredigheid van het zeteltal van elk van de nieuwgevormde fracties in verhouding tot het zeteltal van de oorspronkelijke fractie. Artikel 3, zesde en zevende lid, is gedurende de resterende periode van de zitting niet op de nieuwgevormde fracties van toepassing. De verdeling van de bonuszetel van de oorspronkelijke fractie tussen de nieuwgevormde fracties geschiedt naar evenredigheid van het zeteltal van elk van de nieuwgevormde fracties in verhouding tot het zeteltal van de oorspronkelijke fractie.
2. Bij een splitsing worden alle vermogensbestanddelen van de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie, voor zover in redelijkheid mogelijk, verdeeld naar evenredigheid van het zeteltal van elk van de nieuwgevormde fracties in verhouding tot het zeteltal van de oorspronkelijke fractie. Hiertoe maakt het bestuur van de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie een tussentijdse vermogensopstelling op, als ware er sprake van een vereffening van de stichting. De vermogensopstelling wordt opgemaakt met inachtneming van de indeling en de waarderingsmethoden die in de laatst vastgestelde verantwoording zijn toegepast, tenzij daarvan gemotiveerd wordt afgeweken op de grond dat de actuele waarde belangrijk afwijkt van de boekwaarde. De stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie draagt het aldus berekende, evenredige deel van de vermogensbestanddelen onverwijld over aan de stichting(en) behorende bij de nieuwgevormde fracties.
Artikel 10. Gevolgen van samenvoeging
1. Bij een samenvoeging bedraagt de bijdrage aan de stichting behorende bij de samengevoegde fractie of groep tijdens de resterende periode van de zitting ten hoogste de bijdragen aan de stichtingen behorende bij de oorspronkelijke fracties of groepen. Artikel 3, zesde en zevende lid, is gedurende de resterende periode van de zitting van overeenkomstige toepassing op een samengevoegde fractie.
2. Bij een samenvoeging worden alle vermogensbestanddelen van de stichtingen behorende bij de oorspronkelijke fracties of groepen, voor zover in redelijkheid mogelijk, samengevoegd. Hiertoe maken de besturen van de stichtingen behorende bij de oorspronkelijke fracties of groepen een tussentijdse vermogensopstelling op, als ware er sprake van een vereffening van de stichtingen. De vermogensopstelling wordt opgemaakt met inachtneming van de indeling en de waarderingsmethoden die in de laatst vastgestelde verantwoording zijn toegepast, tenzij daarvan gemotiveerd wordt afgeweken op de grond dat de actuele waarde belangrijk afwijkt van de boekwaarde. De stichtingen behorende bij de oorspronkelijke fracties of groepen dragen vervolgens de vermogensbestanddelen onverwijld over aan de stichting behorende bij de samengevoegde fractie of groep.
Artikel 11. Gevolgen van afscheiding
1. Bij een afscheiding is de bijdrage aan de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie tijdens de resterende periode van de zitting gelijk aan haar voorafgaand aan de afscheiding ontvangen bijdrage minus de krachtens artikel 3 vast te stellen bijdrage(n) aan de stichting(en) behorende bij de afgescheiden groep(en).
2. Bij een afscheiding blijven alle vermogensbestanddelen van de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie van deze stichting, tenzij het bestuur van de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie anders besluit, met dien verstande dat het bestuur van de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie in het geval van een afscheiding niet kan besluiten tot overdracht van de trekkingsrechten, of een gedeelte daarvan.
Artikel 12. Gevolgen van deling
1. Bij een deling bedraagt de gezamenlijke bijdrage aan de stichtingen behorende bij de nieuwgevormde groepen tijdens de resterende periode van de zitting ten hoogste de bijdrage aan de stichting behorende bij de oorspronkelijke groep, en geschiedt de verdeling van de oorspronkelijke bijdrage tussen de betrokken stichtingen naar evenredigheid van het zeteltal van elk van de nieuwgevormde groepen in verhouding tot het zeteltal van de oorspronkelijke groep.
2. Bij een deling worden alle vermogensbestanddelen van de stichting behorende bij de oorspronkelijke groep, voor zover in redelijkheid mogelijk, verdeeld naar evenredigheid van het zeteltal van elk van de nieuwgevormde groepen in verhouding tot het zeteltal van de oorspronkelijke groep. Hiertoe maakt het bestuur van de stichting behorende bij de oorspronkelijke groep een tussentijdse vermogensopstelling op, als ware er sprake van een vereffening van de stichting. De vermogensopstelling wordt opgemaakt met inachtneming van de indeling en de waarderingsmethoden die in de laatst vastgestelde verantwoording zijn toegepast, tenzij daarvan gemotiveerd wordt afgeweken op de grond dat de actuele waarde belangrijk afwijkt van de boekwaarde. De stichting behorende bij de oorspronkelijke groep draagt het aldus berekende, evenredige deel van de vermogensbestanddelen onverwijld over aan de stichting(en) behorende bij de nieuwgevormde groepen.
Artikel 13. Gevolgen van ophouden te bestaan
1. Indien een fractie of groep ophoudt te bestaan, vervalt de bijdrage aan de bij haar behorende stichting op de eerste dag van de zesde kalendermaand na de aanvang van het ophouden te bestaan zoals blijkt uit de Handelingen der Tweede Kamer.
2. Indien een fractie of groep ophoudt te bestaan, worden de bestaande vermogensbestanddelen van de bij haar behorende stichting, overeenkomstig de geldende wet- en regelgeving en statuten van de stichting, gebruikt voor het afwikkelen van lopende verplichtingen van de stichting. In de statuten van de stichting is bepaald hoe een eventueel financieel overschot wordt aangewend.
3. Het bestuur van een stichting is verplicht om binnen twaalf kalendermaanden nadat de bij haar behorende fractie of groep is opgehouden te bestaan, de stichting te hebben ontbonden en, indien nodig, vereffend. Zodra de stichting is opgehouden te bestaan, stuurt het bestuur van de stichting aan het Presidium een bewijs van uitschrijving van de registers waaraan van de ontbinding van de betreffende stichting opgaaf is gedaan.
Artikel 14. Indienen verantwoording
1. Het bestuur van een stichting dient voor 1 juli van elk kalenderjaar bij het Presidium een door het bestuur van de stichting ondertekende verantwoording over het voorgaande kalenderjaar in. Deze verantwoording dient:
a. overeenkomstig het verantwoordingsmodel en de statuten van de stichting te zijn opgesteld;
b. overeenkomstig het controleprotocol door de accountant te zijn onderzocht; en
c. van een goedkeurende controleverklaring te zijn voorzien.
Het bestuur van de stichting stelt het controleprotocol en het verantwoordingsmodel aan de accountant ter beschikking.
2. Het Presidium is bevoegd tot wijziging van het controleprotocol en het verantwoordingsmodel. Het Presidium deelt iedere wijziging van het controleprotocol of verantwoordingsmodel mee aan de Tweede Kamer.
3. De Auditdienst Rijk kan op eigen initiatief de accountant verzoeken inzicht te bieden in zijn controlewerkzaamheden. De accountant verleent zijn medewerking hieraan en stelt desgevraagd alle relevante documentatie ter beschikking van de Auditdienst Rijk. De kosten die de accountant voor deze werkzaamheden in rekening brengt, worden door de stichting betaald.
Artikel 15. Goedkeuren verantwoording en vaststellen definitieve bijdrage
1. Het Presidium dient voor 1 november van elk kalenderjaar de verantwoording, bedoeld in artikel 14, eerste lid, goed te keuren en de definitieve bijdrage van een stichting over het voorafgaande kalenderjaar vast te stellen.
2. De definitieve bijdrage wordt overeenkomstig artikel 3 en de Handleiding Overheidstarieven van het voorgaande kalenderjaar vastgesteld. Indien de in artikel 5 bedoelde voorschotbetalingen over een kalenderjaar gezamenlijk meer bedragen dan de definitieve bijdrage, dan wordt het verschil door de stichting terugbetaald aan de Tweede Kamer.
3. Indien de voorschotbetalingen, bedoeld in artikel 5, over een kalenderjaar gezamenlijk minder bedragen dan de definitieve bijdrage, dan wordt het verschil door de Tweede Kamer aan de betreffende stichting betaald.
4. Kosten van de stichting die niet passen binnen de bestemming van de bijdrage, bedoeld in artikel 4, tweede lid, worden door de stichting terugbetaald aan de Tweede Kamer.
Artikel 16. Openbaarmaking
1. Het Presidium zendt, na vaststelling van de definitieve bijdrage, de door het bestuur van de stichting opgestelde en ondertekende verantwoording, voorzien van de goedkeurende controleverklaring, aan de Tweede Kamer.
2. De stukken, bedoeld in het eerste lid, zijn openbaar.
Artikel 17. Maatregelen bij niet-nakoming
1. Het Presidium kan bij het door de stichting, of de bij haar behorende fractie of groep, niet nakomen van de Regeling de maatregelen nemen die het Presidium passend acht.
2. Het Presidium stelt het bestuur van de stichting vooraf in de gelegenheid te worden gehoord.
Artikel 18. Onvoorziene gevallen
In alle gevallen waarin niet bij of krachtens deze Regeling is voorzien, besluit het Presidium.
Artikel 19. Uitvoering Regeling
De Griffier, of een door de Griffier daartoe gemachtigde ambtenaar van de Tweede Kamer, is namens het Presidium verantwoordelijk voor de uitvoering van deze Regeling.
Artikel 20. Intrekkingsbepaling
De Regeling financiële ondersteuning fracties Tweede Kamer 2014 wordt ingetrokken.
Artikel 21. Inwerkingtreding
Deze Regeling treedt in werking met ingang van een door de Kamer te bepalen tijdstip.
Artikel 22. Citeertitel
Deze Regeling wordt aangehaald als: Regeling financiële ondersteuning fracties en groepen Tweede Kamer 2023.
Toelichting
Inleiding
De Regeling financiële ondersteuning en fracties Tweede Kamer 2014 inclusief bijbehorende modelverantwoording, controleprotocol, modelstatuten en toelichting (hierna: de Regeling 2014) heeft als doel om ervoor te zorgen dat de Tweede Kamerleden door de bij de fractie of groep behorende stichting voldoende inhoudelijk kunnen worden ondersteund op diverse gebieden.
De Regeling 2014 is in de basis een goede regeling die de stichtingen behorende bij fracties en groepen in staat stellen om zonder bemoeienis van derden eigen medewerkers aan te stellen en de eigen onafhankelijke ondersteuning vorm te geven. Als gevolg van politieke ontwikkelingen en gewijzigde wet- en regelgeving heeft de Tweede Kamer echter besloten tot vereenvoudiging en modernisering van de Regeling 2014.
In dit document wordt een toelichting op verschillende onderdelen van de Regeling gegeven.
Geen financiële gevolgen
Een van de uitgangspunten van de vereenvoudiging en modernisering van de Regeling 2014 betrof het ongewijzigd blijven van de hoogte (inclusief onderliggende berekeningsgrondslag) van de bijdrage. Derhalve zijn met betrekking tot de hoogte en berekeningsgrondslag van de bijdrage geen wijzigingen in de Regeling doorgevoerd.
Specifieke aandachtspunten
Een specifiek aspect dat in de Regeling nader is uitgewerkt, is het feit dat leden van fracties zich kunnen splitsen of afscheiden, (leden van) groepen zich kunnen delen en leden van fracties en/of groepen kunnen gaan samenwerken of fuseren (samenvoegen). De Regeling biedt de leden van de fracties en groepen, en bijbehorende stichtingen, de mogelijkheid beter in te spelen op de (financiële) gevolgen als gevolg van een splitsing, afscheiding, deling, of samenvoeging. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 1, 9, 10, 11 en 12 van de Regeling.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Definities
Om de leesbaarheid van de Regeling te bevorderen, is ervoor gekozen om verschillende begrippen te definiëren. In artikel 1 worden de in de Regeling gebruikte definities omschreven. De omschrijvingen volgen zoveel mogelijk de definities en terminologie in andere wet- en regelgeving, zoals het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (hierna: het Reglement van Orde), de Wet financiering politieke partijen en Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW).
Hieronder volgt per definitie een toelichting.
– accountant: voor deze definitie is aangesloten bij de terminologie van artikel 2:393, eerste lid, BW. Onder een accountant in de zin van de Regeling dient te worden verstaan een registeraccountant of een Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 2:393 BW. Op basis van de Regeling en de (model)statuten van de stichting wordt een accountant aangewezen (lees: een opdracht wordt aan de accountant verstrekt) door het bestuur van de stichting;
– afscheiding: in de Regeling is verduidelijkt wat er onder het begrip «afscheiding» wordt verstaan. Voor de betekenis van dit begrip wordt verwezen naar artikel 5.2 van het Reglement van Orde, waaruit volgt dat leden zich van een fractie kunnen afscheiden. Deze van een fractie afgescheiden leden worden ieder afzonderlijk, of twee of meer leden gezamenlijk als zij dit meedelen aan de Voorzitter, beschouwd als een groep. Voor de (financiële) gevolgen van een afscheiding wordt verwezen naar artikel 11 van de Regeling en de artikelsgewijze toelichting daarbij;
– Auditdienst Rijk: deze definitie was reeds in de Regeling 2014 opgenomen en is niet gewijzigd. Voor de betekenis van deze definitie wordt verwezen naar artikel 1.1 van de Comptabiliteitswet 2016;
– bonuszetel: er is voor gekozen om het begrip «bonuszetel» in de Regeling te definiëren. De bonuszetel is de fictieve hele of halve zetel van een fractie, waarmee het zeteltal van de fractie voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, wordt vermeerderd. Of het zeteltal van een fractie met een hele of halve fictieve bonuszetel wordt vermeerderd, is afhankelijk van het zeteltal van de betreffende fractie (zie artikel 3, zesde onderscheidenlijk zevende lid, van de Regeling);
– bijdrage: deze definitie was reeds in de Regeling 2014 opgenomen. In het kader van de maatschappelijke verantwoordelijkheid en transparantie is aan deze definitie toegevoegd dat de Tweede Kamer de bijdrage aan een stichting verstrekt;
– controleprotocol: het controleprotocol werd in de praktijk reeds door de accountants van de stichtingen gebruikt, doch deze gangbare praktijk was vooralsnog niet in de Regeling 2014 vastgelegd. Deze praktijk is in de Regeling vastgelegd. Het controleprotocol bevat gedetailleerde aanwijzingen voor de accountants van de stichtingen met betrekking tot het uitvoeren van hun controle op de verantwoording van de stichtingen. Het controleprotocol is als bijlage 2 bij de Regeling aangehecht;
– controleverklaring: deze definitie was reeds in de Regeling 2014 opgenomen, waarin was bepaald dat de controleverklaring slechts betrekking had op «de verantwoording van een stichting over de ontvangen bijdrage».2 In de Regeling is opgenomen dat de controleverklaring betrekking heeft op de verklaring van de accountant «dat de verantwoording in alle van materieel belang zijnde aspecten is opgesteld in overeenstemming met de Regeling». Derhalve heeft de controleverklaring van de accountant niet slechts betrekking op de verantwoording van een stichting over de ontvangen bijdrage, maar ook over andere uit de verantwoording blijkende posten (zoals de egalisatiereserve);
– deling: in de Regeling is verduidelijkt dat een groep, bestaande uit minimaal twee leden, zich kan delen. Voor de (financiële) gevolgen van een deling wordt verwezen naar artikel 12 van de Regeling en de artikelsgewijze toelichting daarbij;
– fractie: deze definitie was reeds in de Regeling 2014 opgenomen en is niet gewijzigd. Voor de betekenis van deze definitie wordt verwezen naar het Reglement van Orde;
– Griffier: om de leesbaarheid van de artikelen uit de Regeling te bevorderen, is ervoor gekozen om het begrip «Griffier» te definiëren. Voor de betekenis van deze definitie wordt verwezen naar het Reglement van Orde;
– groep: deze definitie was reeds in de Regeling 2014 opgenomen en is niet gewijzigd. Voor de betekenis van deze definitie wordt verwezen naar het Reglement van Orde;
– Handleiding Overheidstarieven: in de Regeling is het begrip «Handleiding Overheidstarieven» als definitie toegevoegd. In het kader van de maatschappelijke verantwoordelijkheid en transparantie is in de Regeling verduidelijkt dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Handleiding Overheidstarieven vaststelt;
– modelstatuten: dit begrip was voorheen niet gedefinieerd. Er is voor gekozen om dit begrip in de Regeling te definiëren. De modelstatuten zijn als bijlage 1 bij de Regeling aangehecht;
– politieke partij: in de Regeling 2014 werd het begrip «politieke partij» regelmatig gebruikt, doch dit begrip was niet gedefinieerd. In de Regeling is dit begrip gedefinieerd. Voor de betekenis van deze definitie is aangesloten bij het begrip «politieke partij» als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet financiering politieke partijen. [Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat van 22 december 2022 tot 31 maart 2023 een concept van de Wet op de politieke partijen ter internetconsultatie heeft gelegen. Omdat ten tijde van de inwerkingtreding van de Regeling niet bekend was wanneer de Wet op de politieke partijen in werking zou gaan treden, is er in de Regeling verder geen rekening gehouden met de Wet op de politieke partijen en is aangesloten bij de – op dat moment geldende – Wet financiering politieke partijen];
– Presidium: deze definitie was reeds in de Regeling 2014 opgenomen en is niet gewijzigd. Voor de betekenis van deze definitie wordt naar het Reglement van Orde verwezen;
– Regeling: voor de volledigheid is de Regeling gedefinieerd;
– Reglement van Orde: in de Regeling 2014 werd regelmatig naar het Reglement van Orde verwezen. Dit begrip was echter niet gedefinieerd. Om de leesbaarheid van de Regeling te bevorderen, is ervoor gekozen om dit begrip te definiëren;
– samenvoeging: uit het Reglement van Orde volgt dat nieuwe fracties gedurende een zitting onder andere kunnen worden gevormd door een samenvoeging van twee of meer fracties (zie art. 5.1, tweede lid, onder a, van het Reglement van Orde). Uit het Reglement van Orde blijkt niet of (leden van) groepen zich met andere (leden van) fracties of (leden van) groepen kunnen «samenvoegen». Het is echter gangbare praktijk van de Tweede Kamer dat ook (leden van) groepen kunnen samengaan (samenvoegen) met een of meer andere groepen, of zich aansluiten bij een fractie. Om deze redenen is in de Regeling verduidelijkt wat er onder het begrip «samenvoeging» wordt verstaan. Onder een samenvoeging wordt verstaan (i) een samenvoeging van twee of meer fracties als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder a, van het Reglement van Orde, (ii) het samengaan van twee of meer groepen, of (iii) het zich aansluiten van een of meer groepen bij een fractie. Deze definitie is een uitbreiding ten opzichte van het Reglement van Orde. Voor de (financiële) gevolgen van een samenvoeging wordt verwezen naar artikel 10 van de Regeling en de artikelsgewijze toelichting daarbij;
– splitsing: in de Regeling is verduidelijkt wat er onder het begrip «splitsing» wordt verstaan. Voor de betekenis van dit begrip wordt verwezen naar artikel 5.1, tweede lid, onder b, van het Reglement van Orde, waaruit volgt dat nieuwe fracties gedurende een zitting kunnen worden gevormd door een splitsing tot twee of meer fracties. Voor de (financiële) gevolgen van een splitsing wordt verwezen naar artikel 9 van de Regeling en de artikelsgewijze toelichting daarbij;
– stichting: deze definitie was reeds in de Regeling 2014 opgenomen. De tweede, derde en vierde volzin van de oude definitie bevatten rechten van het Presidium. Het is niet gebruikelijk om dergelijke rechten in een definitiebepaling op te nemen. Om deze reden zijn deze rechten verplaatst naar artikel 2, tweede en derde lid, van de Regeling;
– trekkingsrechten: het begrip «trekkingsrechten» is gedefinieerd. Trekkingsrechten zijn de per stichting ten behoeve van een fractie reeds in het verleden opgebouwde rechten die dienen ter dekking van de kosten, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Regeling. Voor een nadere toelichting op de trekkingsrechten wordt verwezen naar artikel 7 van de Regeling en de artikelsgewijze toelichting daarbij;
– Tweede Kamer: het begrip «Tweede Kamer» is gedefinieerd. Onder de Tweede Kamer wordt verstaan de Tweede Kamer der Staten-Generaal als onderdeel van de Staat, bedoeld in artikel 2:1 BW. Om duidelijk te maken dat de bijdrage formeel wordt betaald door, en terugbetaald aan, de Staat, bedoeld in artikel 2:1 BW, wordt deze definitie in de Regeling gehanteerd;
– verantwoording: deze definitie was reeds in de Regeling 2014 opgenomen. Overeenkomstig de Regeling 2014 bestond de verantwoording van een stichting slechts uit de staat van baten en lasten. Uit de modelstatuten behorende bij de Regeling 2014 bleek echter dat de verantwoording uit een balans én een staat van baten en lasten bestond. In de Regeling is aangesloten bij de bepaling uit de modelstatuten. Voorts is besloten dat de balans en de staat van baten en lasten dient te worden voorzien van een toelichting daarop. Derhalve dient de verantwoording van een stichting uit de balans én de staat van baten en lasten van een stichting, inclusief een toelichting daarop, te bestaan. De verantwoording dient te worden opgesteld overeenkomstig het verantwoordingsmodel en de statuten van de stichting;
– verantwoordingsmodel: in de Regeling 2014 werd het begrip «verantwoordingsmodel» gebruikt, doch dit begrip was niet gedefinieerd. In de Regeling is dit begrip gedefinieerd. Het verantwoordingsmodel is als bijlage 3 bij de Regeling aangehecht;
– Voorzitter: voor de betekenis van deze definitie wordt verwezen naar het Reglement van Orde;
– zeteltal: onder een zeteltal wordt verstaan het aantal zetels van de bij de stichting behorende fractie of groep; en
– zitting: in de Regeling 2014 werd voor de berekening van of (tussentijdse) veranderingen in de bijdrage aangesloten bij verschillende perioden.3 Dit werd in de praktijk als onwenselijk ervaren. Om deze reden is het begrip «zitting» in de Regeling gedefinieerd, waaronder overeenkomstig artikel 1.1 van het Reglement van Orde wordt verstaan: «de periode waarin een gekozen Kamer werkzaam is, welke duurt vanaf de eerste vergadering van een nieuw gekozen Kamer tot aan de eerste vergadering van de daaropvolgende nieuw gekozen Kamer.» In de Regeling wordt voor de berekening van of (tussentijdse) veranderingen in de bijdrage aangesloten bij het begrip «zitting» (zie bijvoorbeeld ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 8 e.v.).
Artikel 2. Oprichting en (model)statuten stichting
Reeds in de Regeling 2014 werd, mede vanuit het oogpunt van transparantie en vereenvoudiging, aan alle fracties en groepen gevraagd een stichting op te richten. Deze praktijk is in artikel 2, eerste lid, van de Regeling vastgelegd. Dit artikellid bepaalt dat fracties en groepen (in de praktijk meestal vertegenwoordigd door een fractiebestuur of fractiebureau) onverwijld na hun ontstaan een stichting dienen op te richten. Deze stichting is de rechtspersoon aan wie de bijdrage wordt verstrekt. Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het rechtmatig beheer van de ontvangen bijdrage en legt daarover ook verantwoording af.
Een fractie of groep draagt er zorg voor dat de bij haar behorende stichting de Regeling naleeft.
In de (model)statuten van de stichting is bepaald dat het stichtingsbestuur uit leden van de fractie of groep bestaat, maar ook anderen (i.e. niet-fractieleden c.q. niet-groepsleden) kunnen lid worden van het stichtingsbestuur. Vooral kleine fracties en groepen hebben aangegeven hier behoefte aan te hebben.
Een stichting wordt ten behoeve van de fractie of groep in lijn met de modelstatuten opgericht. De modelstatuten zijn als bijlage bij de Regeling opgenomen. Hoewel de modelstatuten in de basis niet verplicht zijn voorgeschreven, bepaalt de Regeling, net als de Regeling 2014, dat:
a. een aanpassing van de modelstatuten en iedere daaropvolgende wijziging van de statuten van de stichting de voorafgaande schriftelijke goedkeuring van het Presidium behoeven;
b. het Presidium te allen tijde kan besluiten tot wijziging van de modelstatuten; en
c. bij wijziging van de Regeling of de modelstatuten het Presidium bepaalt wat de gevolgen van deze wijziging voor de statuten van reeds opgerichte stichtingen zijn, met dien verstande dat reeds opgerichte stichtingen verplicht zijn de statuten te wijzigen overeenkomstig de gewijzigde Regeling of de modelstatuten indien het Presidium daartoe besluit.
Dit artikel betreffende de rechten van het Presidium is ten opzichte van de Regeling 2014 niet inhoudelijk gewijzigd. Wel is toegevoegd dat het Presidium iedere wijziging van de modelstatuten, inclusief de gevolgen daarvan voor de reeds opgerichte stichtingen, aan de Tweede Kamer dient mee te delen.
Artikel 3. Berekening bijdrage en hoogte zetelbedrag
Dit artikel regelt de hoogte van de totale bijdrage die een stichting per kalenderjaar ontvangt. De bijdrage wordt bepaald door een bedrag per zetel (zetelbedrag) te vermenigvuldigen met het aantal zetels (zeteltal) van de bijbehorende fractie of groep. De berekeningswijze is reeds in de Regeling 2014 sterk vereenvoudigd en is in de Regeling ongewijzigd gebleven. Voor de berekening van het zetelbedrag is aangesloten bij de loonschalen uit de CAO Rijk en de tarieven opgenomen in de Handleiding Overheidstarieven. Derhalve is aangesloten bij de binnen de rijksoverheid gehanteerde systematiek van de salarisschalen volgens het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren (hierna: BBRA). Deze systematiek wordt bijvoorbeeld ook gehanteerd bij de bepaling van de hoogte van de schadeloosstelling. In de Handleiding Overheidstarieven wordt de hoogte jaarlijks geïndexeerd voor loon- en prijscompensatie.
In de Handleiding Overheidstarieven worden gemiddelde uurtarieven per salarisschaal gepresenteerd. Het gaat hierbij om uurtarieven en salarisschalen volgens het BBRA. De uurtarieven zijn berekend op basis van de gemiddelde salariskosten en gemiddelde overheadkosten (incl. huisvestingskosten) binnen de rijksoverheid. Er vindt jaarlijks indexatie plaats op basis van een prognose.
De Handleiding Overheidstarieven wordt jaarlijks, in principe in het vierde kwartaal, door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld. Dat maakt het in beginsel mogelijk dat ook het zetelbedrag voor het komende jaar al in het vierde kwartaal aan de stichtingen kan worden gemeld.
De berekening van het zetelbedrag is in de Regeling ten opzichte van de Regeling 2014 niet gewijzigd. Het zetelbedrag voor een stichting behorende bij een fractie blijft gesteld worden op eenmaal loonschaal 10 (CAO Rijk) en anderhalf loonschaal 13 (CAO Rijk) exclusief overheadkosten overeenkomstig de tarieven zoals in de Handleiding Overheidstarieven opgenomen. Het zetelbedrag voor een stichting behorende bij een groep blijft gesteld worden op eenmaal loonschaal 10 (CAO Rijk) en een half loonschaal 13 (CAO Rijk) exclusief overheadkosten overeenkomstig de tarieven zoals in de Handleiding Overheidstarieven opgenomen.
Stichtingen zijn niet gehouden om medewerkers in schaal 10 respectievelijk schaal 13 aan te stellen of in te schalen. Deze verdeling is alleen gekozen voor de berekening van de hoogte van het zetelbedrag. Het staat stichtingen vrij om de bijdrage naar eigen keuze, doch met inachtneming van de Regeling en modelstatuten, in te zetten.
Een belangrijk onderdeel van het politieke landschap in de Tweede Kamer is diversiteit en pluriformiteit. Kleine en heel kleine fracties maken al decennialang deel uit van de Tweede Kamer. De fractiekostenregeling kent al vanaf het begin een voorziening voor stichtingen behorende bij kleine fracties. Afhankelijk van het zeteltal ontvangt een kleine fractie een extra bedrag. Het zeteltal waarop de hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld, wordt fictief met één «bonuszetel» verhoogd voor stichtingen behorende bij fracties met minder dan zes leden. Het zetelbedrag waarop de bijdrage voor stichting behorende bij fracties met minder dan elf leden wordt vastgesteld, wordt met een halve fictieve «bonuszetel» verhoogd. Op deze wijze worden ook stichtingen behorende bij kleinere fracties in staat gesteld adequate fractieondersteuning in te richten. In de Regeling wordt aan deze voorziening niet getornd. De bepalingen omtrent de toekenning van extra middelen voor fracties met minder dan zes dan wel minder dan elf leden (zie artikel 3, zesde en zevende lid, Regeling) zijn dan ook niet gewijzigd. Wel is in artikel 3, achtste lid, van de Regeling verduidelijkt dat voornoemde artikelleden betreffende de bonuszetel niet op groepen van toepassing zijn, wat ten tijde van de Regeling 2014 overigens reeds het geval was.
Voorts is aan artikel 3 een tweetal nieuwe leden toegevoegd, te weten:
– het derde lid waarin is bepaald dat de datum van splitsing, samenvoeging, afscheiding, of deling uit de Handelingen der Tweede Kamer blijkt. Dit betekent dat, indien een splitsing, samenvoeging, afscheiding, of deling in een kalenderjaar plaatsvindt, de bijdrage vanaf de datum van splitsing, samenvoeging, afscheiding onderscheidenlijk deling (zoals blijkt uit de Handelingen der Tweede Kamer) naar rato van het resterende gedeelte van het kalenderjaar wordt berekend (vgl. artikel 3, tweede lid, van de Regeling). Er is aangesloten bij de Handelingen der Tweede Kamer omdat fracties (en groepen) conform het Reglement van Orde de samenstelling van hun bestuur, en elke wijziging in hun samenstelling en die van hun bestuur, aan de Voorzitter dienen mee te delen (zie artikel 5.1, vierde lid, van het Reglement van Orde). Deze mededelingen komen terecht in de Handelingen der Tweede Kamer en bieden daarmee een bron van zekerheid voor de datum van splitsing, samenvoeging, afscheiding, of deling;
– het vijfde lid waarin is opgenomen dat het zetelbedrag tussentijds kan worden herzien indien de CAO Rijk gedurende het kalenderjaar wordt gewijzigd. Indien als gevolg van een dergelijke wijziging een positief verschil tussen het oorspronkelijke zetelbedrag en het herziene zetelbedrag is ontstaan, kan dat bedrag vermenigvuldigd met het zeteltal van de bijbehorende fractie of groep en het resultaat daarvan als onderdeel van de bijdrage aan de betreffende stichtingen worden betaald. Eenmalige vergoedingen zoals die uit de CAO Rijk blijken, kunnen ook worden doorberekend/betaald aan de stichtingen (op basis van 2,5 fte per zetel, inclusief eventuele bonuszetel, voor een fractie en 1,5 fte voor een groep; vgl. artikel 3, eerste lid, van de Regeling). Indien in de Handleiding Overheidstarieven reeds rekening is gehouden met een dergelijke tussentijdse wijziging blijft voornoemde tussentijdse betaling echter achterwege.
Artikel 4. Bestemming bijdrage
In artikel 4 worden de kaders geschetst waarbinnen de stichtingen de ontvangen bijdrage kunnen besteden.
Het eerste lid bepaalt dat een stichting een bijdrage ontvangt. De stichting ontvangt de bijdrage ten gunste van de fractie of groep en onder de voorwaarde dat door de stichting alle rechten en verplichtingen uit de Regeling worden aanvaard en nageleefd.
De bijdrage heeft tot doel het functioneren van de bijbehorende fractie of groep te bevorderen. Het is aan het bestuur van de stichting om te bepalen of kosten bijdragen aan het functioneren van de bijbehorende fractie respectievelijk groep. Het bestuur van de stichting bepaalt zelf, binnen de grenzen zoals neergelegd in de Regeling en de (model)statuten van de stichting, hoe de bijdrage wordt aangewend. Van het bestuur van de stichting wordt gevraagd een verantwoording op te stellen en deze verantwoording vergezeld te laten gaan van een goedkeurende controleverklaring van een door het bestuur van de stichting aangewezen accountant. Voor een nadere toelichting op (het indienen van) de verantwoording en de controleverklaring wordt verwezen naar artikel 13 e.v. van de Regeling en bijbehorende artikelsgewijze toelichting.
De Regeling raakt twee andere regelingen expliciet. Dat betreft de Wet op de schadeloosstelling en de Wet financiering politieke partijen. In essentie blijft in de Regeling de gedachte gelden dat het normenkader waaraan wordt getoetst, beperkt blijft tot samenloop met de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer en de Wet financiering politieke partijen. Het is niet toegelaten om de bijdrage aan te wenden voor onkostenvergoedingen, beloningen of andere bijdragen aan individuele leden van de fractie of groep. Daarin wordt immers al voorzien door de vergoedingen die leden van de fractie of groep kunnen ontvangen uit hoofde van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer. Hetzelfde geldt voor bijdragen aan politieke partijen of aan activiteiten van politieke partijen. De bijdrage van een stichting mag niet gebruikt worden ter bekostiging van dergelijke kosten. Als voorbeeld: verkiezingscampagnes mogen niet bekostigd worden uit de bijdrage van de stichting. Hetzelfde geldt voor reiskosten van leden van fracties en groepen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat van 22 december 2022 tot 31 maart 2023 een concept van de Wet op de politieke partijen ter internetconsultatie heeft gelegen. Omdat ten tijde van de inwerkingtreding van de Regeling niet bekend was wanneer de Wet op de politieke partijen in werking zou gaan treden, is er in de Regeling verder geen rekening gehouden met de Wet op de politieke partijen en is aangesloten bij de – op dat moment geldende – Wet financiering politieke partijen.
Tot slot is in artikel 4, derde lid, van de Regeling toegevoegd dat de bijdrage niet mag worden gebruikt ter bekostiging van:
(i) betalingen aan politieke partijen, met politieke partijen verbonden instellingen anders dan een stichting, of natuurlijke personen anders dan de bestuurders of medewerkers van een stichting, met uitzondering van betalingen ter vergoeding van diensten of goederen geleverd ten behoeve van de fractie of groep op basis van een gespecificeerde en marktconforme declaratie; of
(ii) giften, met uitzondering van giften mogelijk in het kader van de Regeling (bijvoorbeeld als gevolg van een afscheiding, deling, samenvoeging, splitsing, of ophouden te bestaan van de bij de stichting behorende fractie of groep).
Dat de bijdrage niet mag worden gebruikt ter bekostiging van bovenstaande kosten bleek reeds uit de toelichting bij de Regeling 2014, doch was niet in de Regeling 2014 opgenomen. Gelet op de fundamentele aard van het artikel over de bestemming van de bijdrage, is ervoor gekozen om bovenstaande categorieën van kosten in artikel 4, derde lid, van de Regeling en artikel 3.2 van bijbehorende modelstatuten op te nemen.
Bij twijfel omtrent de aanvaardbaarheid van kosten in de zin van onderhavige Regeling en de (model)statuten van de stichting besluit het Presidium. Het staat de stichtingen en de bij haar behorende fracties en groepen vrij het Presidium omtrent de aanvaardbaarheid van kosten een voorafgaand advies te vragen.
Artikel 5. Bevoorschotting
De stichtingen ontvangen maandelijks een pro rata deel van de bijdrage als voorschot. De voorschotten worden in twaalf termijnen aan de stichting betaald, tenzij het Presidium anders besluit.
In de Regeling is bewust niet bepaald dat extra voorschotten dan wel incidenteel een hoger voorschot niet toegelaten zijn. Dat kan bijvoorbeeld wenselijk zijn bij het betalen van vakantiegeld. Wanneer een stichting vraagt om een extra voorschot, kan dit ook in toekomst worden gerealiseerd. Uiteraard kan de totale jaarlijkse bijdrage hierdoor niet hoger uitvallen.
Artikel 6. Egalisatiereserve
De stichtingen worden in staat gesteld om hun eigen reserves op te bouwen via de egalisatiereserve. Voor de besteding c.q. bestemming van deze middelen gelden dezelfde regels als voor de reguliere bijdrage (zie artikel 4 van de Regeling). De voeding van de egalisatiereserve kan plaatsvinden uit de onderuitputting op de toegekende bijdrage. Voor zover er een uit de verantwoording blijkend positief exploitatieresultaat is, dient de stichting dit exploitatieresultaat als egalisatiereserve aan te houden voor toekomstige kosten van de stichting. Een uit de verantwoording blijkend positief dan wel negatief exploitatieresultaat komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve van de stichting.
Er zijn twee specifieke punten voor de egalisatiereserve van belang:
1. deze reserve moet worden aangehouden in de vorm van vrij opneembare tegoeden bij een door De Nederlandsche Bank N.V. erkende bancaire of financiële instelling. De financiële middelen moeten direct inzetbaar zijn en mogen dus niet meerjarig vastzitten in bijvoorbeeld obligaties. De reserve moet immers gebruikt kunnen worden voor het afwikkelen van verplichtingen die samenhangen met wisselingen in omvang van de fractie- c.q. groepsondersteuning; en
2. de hoogte van de egalisatiereserve blijft gemaximeerd op € 5.000.000,–. De egalisatiereserve maakt het voor stichtingen mogelijk om lopende verplichtingen, ook bij forse krimp in het zetelaantal van de bijbehorende fractie of groep, zorgvuldig af te ronden.
Indien uit de verantwoording van de stichting blijkt dat de egalisatiereserve van een stichting meer dan € 5.000.000,– bedraagt, dan dient de stichting het verschil aan de Tweede Kamer terug te betalen.
Tot slot is artikel 9, derde lid, van de Regeling 2014 (betreffende de kosten die niet ten laste van de egalisatiereserve mogen worden gebracht) verplaatst naar artikel 6, vierde lid, van de Regeling. Deze bepaling is inhoudelijk ongewijzigd gebleven.
Artikel 7. Trekkingsrechten
De benutting van de gelden uit de reeds opgebouwde trekkingsrechten valt binnen de regels van de Regeling. De trekkingsrechten zijn uit het verleden afkomstig. In oude fractiekostenregelingen was er voor (stichtingen behorende bij) de fracties de mogelijkheid gecreëerd om extra middelen te putten uit de begroting van de Tweede Kamer. De trekkingsrechten zijn gevoed uit de onderuitputting van (de stichtingen behorende bij) de fracties. Met andere woorden: wanneer (een stichting behorende bij) een fractie in een bepaald jaar niet alle middelen benutte waarop zij recht had, werd het restant toegevoegd aan het trekkingsrecht van die betreffende (stichting behorende bij de) fractie. In de Regeling 2014 is reeds bepaald dat de trekkingsrechten niet meer worden opgebouwd. In plaats daarvan wordt alle stichtingen de gelegenheid geboden een eigen egalisatiereserve op te bouwen.
Voor de begroting van de Tweede Kamer zijn egalisatiereserves bij stichtingen te prevaleren boven trekkingsrechten. De egalisatiereserve is in beheer bij de stichting, dit in tegenstelling tot de trekkingsrechten die rusten binnen de begroting van de Tweede Kamer. Trekkingsrechten zijn niet-bestaand geld. De Tweede Kamer beschikt niet over een rekening met daarop vele miljoenen aan reserves. De trekkingsrechten geven het recht aan de betreffende stichtingen om in het verleden niet opgenomen bijdragen alsnog te gelde te maken. Wanneer een stichting een beroep doet op een trekkingsrecht, zal de Tweede Kamer daarvoor middelen vrij moeten maken. Dit kan ten koste gaan van andere activiteiten, zeker wanneer meerdere stichtingen tegelijkertijd een trekkingsrecht uitoefenen. In de praktijk heeft een dergelijke situatie zich overigens nog nooit voorgedaan.
De begroting van de Tweede Kamer is ingericht zoals omschreven in de Comptabiliteitswet 2016 en vormgegeven binnen het zogeheten kas-verplichtingenstelsel. Binnen dit stelsel is de opbouw van reserves niet toegestaan. De trekkingsrechten zijn geen echte reserves, maar vormen wel een financieel risico binnen de begroting van de Tweede Kamer. Het is ook om die reden dat de geleidelijke afbouw van de trekkingsrechten en de opbouw van de egalisatiereserve de voorkeur geniet.
De bestaande afspraken rond de trekkingsrechten worden in de Regeling gerespecteerd. Dat wil zeggen dat trekkingsrechten blijven bestaan, maar er zal geen opbouw meer plaatsvinden. Stichtingen die recht hebben op trekkingsrechten mogen een beroep blijven doen op de trekkingsrechten. De trekkingsrechten dienen ter dekking van de kosten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Regeling. De trekkingsrechten mogen niet worden gebruikt voor de verhoging van de egalisatiereserve.
Het bestuur van een stichting is niet bevoegd te besluiten tot, en mag derhalve geen trekkingsrechten gebruiken ter bekostiging van, (i) het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, (ii) het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt en (iii) vertegenwoordiging van de stichting ter zake van deze handelingen (zie artikel 5.2 van de Modelstatuten).
Zoals reeds in de toelichting bij de Regeling 2014 was opgenomen, geldt de afspraak dat eerst de trekkingsrechten worden aangewend en daarna pas de egalisatiereserve. Hier is destijds voor gekozen om gelijkheid tussen de stichtingen behorende bij de fracties van diverse grootte op het punt van de trekkingsrechten te realiseren. Een dergelijke verplichting was echter niet in de Regeling 2014 opgenomen, waardoor er in de praktijk onduidelijk over deze afspraak heerste. Deze afspraak is in artikel 7, derde lid, van de Regeling opgenomen.
Door het opnemen van middelen uit de trekkingsrechten zullen de trekkingsrechten op termijn dalen tot nul. Het overhevelen van de trekkingsrechten naar de egalisatiereserve is voorheen (tijdens de modernisering van de Regeling 2014) besproken, maar destijds van de hand gewezen. Voor het contant maken van alleen administratief bestaand geld ontbraken (en ontbreken) namelijk de financiële middelen.
Artikel 8. Gevolgen van verkiezingen
Artikel 8, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat indien een fractie als gevolg van verkiezingen nieuw in de Kamer komt, de stichting behorende bij deze nieuwe fractie vanaf de aanvang van de eerste zitting (i.e. vanaf de eerste vergadering van de nieuw gekozen Kamer) de bijdrage ontvangt. Deze bepaling is afkomstig uit de Regeling 2014 en is in de Regeling nagenoeg ongewijzigd gebleven.4 De enige wijziging die t.o.v. de Regeling 2014 in deze bepaling is doorgevoerd, is dat de stichting behorende bij een dergelijke fractie «vanaf de aanvang van een zitting» de bijdrage ontvangt. Op basis van de Regeling 2014 ontving een dergelijke stichting de bijdrage «vanaf de verkiezingsdatum». Voor een nadere toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij de definitie van «zitting» in artikel 1 (Definities).
Als een fractie als gevolg van verkiezingen niet terug in de Kamer komt, is artikel 13 van de Regeling van toepassing. Voor een nadere toelichting op de (financiële) gevolgen voor de stichting behorende bij een fractie die niet wordt herkozen, wordt verwezen naar artikel 13 van de Regeling en bijbehorende artikelsgewijze toelichting.
Wijzigingen in het zeteltal hebben effect op de hoogte van de totale bijdrage die een stichting ontvangt. De Regeling voorziet echter in een «schokdemper» indien het zeteltal van een fractie door verkiezingen wijzigt. Indien het zeteltal van een fractie door verkiezingen toeneemt, ontvangt de stichting behorende bij deze groeiende fractie vanaf de aanvang van de nieuwe zitting het nieuwe, hogere, zetelbedrag. Indien het zeteltal van een fractie door verkiezingen vermindert, houdt de stichting behorende bij deze krimpende fractie nog een jaar na de aanvang van de nieuwe zitting het oude, hogere, zetelbedrag. Deze bepaling bestond reeds in de Regeling 2014 en is in de Regeling inhoudelijk ongewijzigd gebleven. In deze bepaling is slechts een tekstuele wijziging doorgevoerd: de zinsnede «de eerste vergadering van de nieuw gekozen Kamer» is vervangen door de zinsnede «de aanvang van een zitting». Voor een nadere toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij de definitie van «zitting» in artikel 1 (Definities).
In de Regeling 2014 was niet bepaald wat er diende te gebeuren met de vermogensbestanddelen van de stichting behorende bij een fractie indien diezelfde fractie na verkiezingen in de Kamer terugkeerde. In de Regeling is hier een bepaling voor opgenomen. Overeenkomstig artikel 8, derde lid, van de Regeling blijven de vermogensbestanddelen van de stichting behorende bij een fractie (i.e. de oorspronkelijke fractie) na verkiezingen beschikbaar voor de stichting die behoort bij (i) de fractie die na verkiezingen onder de identieke naam als de oorspronkelijke fractie terugkeert dan wel (ii) de fractie die naar het oordeel van het Presidium als rechtsopvolger van de oorspronkelijke fractie kan worden beschouwd.
Er is bewust voor gekozen om in de Regeling geen nadere bepalingen over de gevolgen van verkiezingen op te nemen, zoals het bestaansrecht van de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie. Hier is voor gekozen om voldoende flexibiliteit in te bouwen, zodat het bestuur van de stichting hiertoe, mede gelet op de specifieke omstandigheden van het geval, zelf kan besluiten. Een dergelijke stichting kan bijvoorbeeld blijven voortbestaan en fungeren als de stichting behorende bij de herkozen fractie. Er kan daarentegen ook worden besloten om een nieuwe stichting voor de herkozen fractie op te richten en de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie te liquideren (i.e. ontbinden en vereffenen (indien noodzakelijk)).
Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat artikel 8, tweede en derde lid, van de Regeling niet op groepen van toepassing is. Een groep kan immers niet door verkiezingen in de Kamer terugkeren, maar komt na de verkiezingen als nieuwe fractie in de Kamer. Indien (een gedeelte van) de leden van een groep door verkiezingen in de Kamer terugkeert, zijn artikel 2, eerste lid, en artikel 8, eerste lid, eerste volzin, van de Regeling van toepassing. Een «herkozen (gedeelte van een) groep», zijnde een nieuwe fractie, dient overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Regeling onverwijld na haar ontstaan een stichting op te richten. Deze nieuw opgerichte stichting behorende bij de nieuwe fractie ontvangt vanaf de aanvang van een zitting (i.e. vanaf de eerste vergadering van de nieuw gekozen Kamer) de bijdrage (zie artikel 8, eerste lid, van de Regeling). Het bestuur van de stichting behorende bij de groep (de «oude stichting») is in een dergelijk geval verplicht om de stichting overeenkomstig de toepasselijke wet- en regelgeving en de statuten van de stichting te ontbinden en, indien nodig, vereffenen (zie o.a. artikel 13, derde lid, van de Regeling).
Artikel 9. Gevolgen van splitsing
Zoals in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 1 reeds is opgemerkt, kan een fractie zich gedurende een zitting splitsen. In het geval van een splitsing van een fractie, ontstaan er twee of meer nieuwe fracties.
Momenteel is de regel dat bij een splitsing van een fractie aan de betrokken, nieuwgevormde fracties tezamen niet meer bijdragen worden verleend, dan het voor de oorspronkelijke fractie geldende maximumbedrag dat wordt verdeeld naar evenredigheid van de aantallen bij de splitsing betrokken leden (zie artikel 5.3, derde lid, van het Reglement van Orde). Beoogd is om tijdens de resterende periode van de zitting geen financieel gewin te creëren in het geval van een splitsing. Om voldoening aan de verplichtingen van de oorspronkelijke fractie mogelijk te maken, kan het Presidium een tijdelijke verhoging van de bijdrage toestaan (zie artikel 5.3, vijfde lid, van het Reglement van Orde). Deze afspraken blijven ongewijzigd. Splitsingen zijn onderdeel van het politieke landschap in Nederland. In de Regeling is niet beoogd om splitsingen onmogelijk te maken; een extra financiële prikkel is echter ook niet beoogd.
De regel dat kleine fracties een bonuszetel en daardoor extra middelen krijgen (zie artikel 3, zesde en zevende lid, van de Regeling), geldt niet bij een splitsing. De verdeling van de hele of halve bonuszetel van de oorspronkelijke fractie tussen de nieuwgevormde fracties geschiedt naar evenredigheid van het zeteltal van elk van de nieuwgevormde fracties in verhouding tot het zeteltal van de oorspronkelijke fractie.
Nieuw is de bepaling over de gevolgen voor de vermogensbestanddelen van de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie. Een dergelijke bepaling bestond in het verleden niet. Overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van de Regeling dienen in het geval van een splitsing alle vermogensbestanddelen (zoals liquide middelen, egalisatiereserve, schulden, etc.) van de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie naar evenredigheid van het zeteltal van elk van de nieuwgevormde fracties in verhouding tot het zeteltal van de oorspronkelijke fractie te worden verdeeld (voor zover in redelijkheid mogelijk). Om tot een gelijke boedelverdeling (gelijke verdeling van de vermogensbestanddelen) te kunnen komen, dient het bestuur van de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie een tussentijdse vermogensopstelling op te stellen. Het bestuur dient de tussentijdse vermogensopstelling op te stellen, als ware er sprake van een vereffening van de stichting. Dit betekent dat het bestuur overeenkomstig de bepalingen omtrent liquidatie (i.e. ontbinding en vereffening) uit de wet- en regelgeving en de statuten van de stichting een tussentijdse vermogensopstelling opstelt. De tussentijdse vermogensopstelling dient te worden opgemaakt met inachtneming van de indeling en de waarderingsmethoden die in de laatst vastgestelde verantwoording van de stichting zijn toegepast, tenzij het bestuur van de stichting daarvan gemotiveerd kan afwijken op de grond dat de actuele waarde belangrijk afwijkt van de boekwaarde. De stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie dient vervolgens het aldus berekende, evenredige deel van de vermogensbestanddelen over te dragen aan de stichting(en) behorende bij de nieuwgevormde fracties.
In de Regeling zijn bewust geen nadere bepalingen over de gevolgen van een splitsing opgenomen, zoals (i) de manier waarop de vermogensbestanddelen op juridische wijze worden overgedragen en geleverd en (ii) het bestaansrecht van de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie. Hier is voor gekozen om voldoende flexibiliteit in te bouwen, zodat het bestuur van de stichting hiertoe, mede gelet op de specifieke omstandigheden van het geval, zelf kan besluiten. Het bestuur van een dergelijke stichting kan bijvoorbeeld besluiten tot (i) een juridisch zuivere splitsing dan wel een juridische afsplitsing (ex art. 2:334a lid 1 BW), (ii) het laten voortbestaan van de stichting, die zal fungeren als stichting behorende bij een van de nieuwgevormde fracties, of (iii) de liquidatie van de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie, in welk geval de nieuwgevormde fracties nieuwe stichtingen dienen op te richten. Er wordt opgemerkt dat deze lijst van voorbeelden een niet-limitatieve lijst betreft.
Tot slot is er geen noodzaak geweest om in de Regeling een bepaling omtrent sociale lasten of transitiekosten in het geval van een splitsing (of afscheiding, deling, of samenvoeging) op te nemen. Stichtingen dienen dergelijke kosten zelf te betalen, eventueel uit hun egalisatiereserve of trekkingsrechten (indien aanwezig). Daarbij komt dat het Presidium tijdelijke maatregelen kan treffen in het geval van o.a. een splitsing om de voldoening van verplichtingen die tegenover de medewerkers van een oorspronkelijke fractie bestaan, mogelijk te maken (zie artikel 5.3, vijfde lid, van het Reglement van Orde).
Artikel 10. Gevolgen van samenvoeging
Onder een «samenvoeging» wordt verstaan (i) een samenvoeging van twee of meer fracties als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder a, van het Reglement van Orde, (ii) een samengaan van twee of meer groepen, of (iii) het zich aansluiten van een of meer groepen bij een fractie. Voor een nadere toelichting op de definitie van «samenvoeging» wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting in artikel 1 (Definities).
De regel van de bonuszetel (zie artikel 3, zesde en zevende lid, van de Regeling) is van overeenkomstige toepassing op een samengevoegde fractie. Dit betekent dat de bijdrage aan de fractie die is ontstaan door een samenvoeging (de «samengevoegde fractie») – te weten als gevolg van een samenvoeging van twee of meer fracties als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder a, van het Reglement van Orde, dan wel doordat een of meer groepen zich bij een fractie aansluiten – ten hoogste de bijdrage bedraagt die zou toekomen aan een fractie van gelijke grootte als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid van het Reglement van Orde (zie artikel 5.2, tweede lid, van het Reglement van orde). De regel van de bonuszetel (artikel 3, zesde en zevende lid, van de Regeling) is niet van toepassing op groepen (zie artikel 3, derde lid, van de Regeling) en derhalve ook niet op een samenvoeging van twee of meer groepen.
Artikel 10, tweede lid, van de Regeling bevat een nieuwe bepaling over de gevolgen voor de vermogensbestanddelen van de stichtingen behorende bij de samen te voegen fracties en/of groepen. Een dergelijke bepaling bestond niet in de Regeling 2014. Overeenkomstig deze bepaling worden in het geval van een samenvoeging alle vermogensbestanddelen (zoals liquide middelen, egalisatiereserve, schulden, etc.) van de stichtingen behorende bij de oorspronkelijke fracties en/of groepen, voor zover in redelijkheid mogelijk, samengevoegd. Om tot een samenvoeging van de vermogensbestanddelen te kunnen komen, dient het bestuur van de betreffende stichtingen een tussentijdse vermogensopstelling op te stellen, als ware er sprake van een vereffening van de stichting. Dit betekent dat het bestuur overeenkomstig de bepalingen omtrent liquidatie (i.e. ontbinding en vereffening) uit de wet- en regelgeving en de statuten van de stichting een tussentijdse vermogensopstelling opstelt. De tussentijdse vermogensopstelling dient o.a. ter bescherming van de betrokken stichtingen, bijvoorbeeld ingeval één der stichtingen een negatief vermogen (i.e. meer lasten dan baten) heeft en de andere stichting(en) na samenvoeging daarmee belast (kunnen) worden c.q. daarvoor aansprakelijk (kunnen) worden gehouden. De tussentijdse vermogensopstelling dient te worden opgemaakt met inachtneming van de indeling en de waarderingsmethoden die in de laatst vastgestelde verantwoording van de stichting zijn toegepast, tenzij het bestuur van de stichting daarvan gemotiveerd kan afwijken op de grond dat de actuele waarde belangrijk afwijkt van de boekwaarde. De stichtingen behorende bij de oorspronkelijke fracties en/of groepen dienen vervolgens het aldus berekende, evenredige deel van de vermogensbestanddelen over te dragen aan de stichting behorende bij de samengevoegde fractie of groep.
In de Regeling zijn bewust geen nadere bepalingen over de gevolgen van een samenvoeging opgenomen, zoals (i) de manier waarop de vermogensbestanddelen op juridische wijze dienen te worden overgedragen en geleverd en (ii) het bestaansrecht van de stichtingen behorende bij de oorspronkelijke fracties of groepen. Hier is voor gekozen om voldoende flexibiliteit in te bouwen zodat de besturen van de betreffende stichtingen hiertoe, mede gelet op de specifieke omstandigheden van het geval, zelf kunnen besluiten. De besturen van dergelijke stichtingen kunnen bijvoorbeeld in het geval van een samenvoeging besluiten tot (i) een juridische fusie (ex art. 2:309 e.v. BW), (ii) het laten voortbestaan van één van de stichtingen, die zal fungeren als de stichting behorende bij de samengevoegde fractie of groep, waarbij de andere stichting(en) wordt (worden) geliquideerd, of (iii) liquidatie van de stichtingen behorende bij de oorspronkelijke fractie en groepen en tot oprichting van een nieuwe stichting behorende bij de samengevoegde fractie of groep. Deze lijst van voorbeelden betreft een niet-limitatieve lijst.
Er is geen noodzaak geweest om in de Regeling een bepaling omtrent sociale lasten of transitiekosten in het geval van een samenvoeging op te nemen. Stichtingen dienen dergelijke kosten zelf te betalen, eventueel uit hun egalisatiereserve of trekkingsrechten (indien aanwezig). Daarbij komt dat het Presidium tijdelijke maatregelen kan treffen in het geval van o.a. een samenvoeging om de voldoening van verplichtingen die tegenover de medewerkers van een oorspronkelijke fracties bestaan, mogelijk te maken (zie artikel 5.3, vijfde lid, van het Reglement van Orde).
Artikel 11. Gevolgen van afscheiding
Leden kunnen zich van een fractie afscheiden. In het geval van een afscheiding worden de afgescheiden leden ieder afzonderlijk, of twee of meer leden gezamenlijk als zij dit mededelen aan de Voorzitter van de Kamer, beschouwd als een nieuwe groep. Beoogd was (en is) om tijdens de resterende periode van de zitting geen financieel gewin te creëren in het geval van een afscheiding. Bij een afscheiding is de bijdrage aan de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie tijdens de resterende periode van de zitting gelijk aan haar voorafgaand aan de afscheiding ontvangen bijdrage minus de krachtens artikel 3 van de Regeling vast te stellen bijdrage(n) aan de stichting(en) behorende bij de afgescheiden groep(en). Artikel 3, zesde en zevende lid, van de Regeling is voor de berekening van de bijdrage(n) aan de stichting(en) behorende bij de afgescheiden groep(en) niet van toepassing (zie artikel 3, achtste lid, van de Regeling). Groep(en) kunnen immers geen bonuszetel hebben. Hieruit volgt dat de bonuszetel van de oorspronkelijke fractie, indien van toepassing, tijdens de resterende periode van de zitting niet wijzigt en gedurende deze periode door deze fractie behouden blijft.
In de Regeling 2014 was slechts geregeld wat er in het geval van een afscheiding diende te gebeuren met de egalisatiereserve en de materiële vaste activa van de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie. Onduidelijk was wat er met de andere vermogensbestanddelen van voornoemde stichting (zoals liquide middelen en schulden) diende te gebeuren. In de Regeling is hier een bepaling voor opgenomen. Overeenkomstig artikel 11, tweede lid, van de Regeling worden er geen vermogensbestanddelen van de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie overgedragen aan de stichting(en) behorende bij de nieuwgevormde groep(en). Dergelijke vermogensbestanddelen blijven van de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie, tenzij het bestuur van de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie anders besluit. Dit betekent bijvoorbeeld dat, tenzij het bestuur van de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie anders besluit, (i) de opgebouwde egalisatiereserve de eigendom van de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie blijft en (ii) er voor de stichting(en) behorende bij de nieuwgevormde groep(en) niet een automatisch recht op een evenredig deel van de egalisatiereserve ontstaat. Het bestuur van de stichting behorende bij de oorspronkelijke fractie kan in geen geval besluiten tot overdracht van (een gedeelte van) de trekkingsrechten aan de stichting(en) behorende bij de nieuwgevormde groep(en).
Er is bewust voor gekozen om in de Regeling geen nadere bepalingen over de gevolgen van een afscheiding op te nemen. Hier is voor gekozen om voldoende flexibiliteit in te bouwen zodat het bestuur van de betreffende stichting hiertoe, mede gelet op de specifieke omstandigheden van het geval, zelf kan besluiten.
Ook is er geen noodzaak geweest om in de Regeling een bepaling omtrent sociale lasten of transitiekosten in het geval van een splitsing (of samenvoeging of afscheiding) op te nemen. Stichtingen dienen dergelijke kosten zelf te betalen, eventueel uit hun egalisatiereserve of trekkingsrechten (indien aanwezig). Daarbij komt dat het Presidium tijdelijke maatregelen kan treffen in het geval van o.a. een afscheiding om de voldoening van verplichtingen die tegenover de medewerkers van een oorspronkelijke fractie bestaan, mogelijk te maken (zie artikel 5.3, vijfde lid, van het Reglement van Orde).
Artikel 12. Gevolgen van deling
De Regeling 2014 bevatte geen artikel waarin de (financiële) gevolgen voor de stichting in het geval van een deling uiteen waren gezet. In de Regeling is opgenomen dat een groep, bestaande uit minimaal twee leden, zich tot twee of meer nieuwe groepen kan delen.
Bij een deling bedraagt de gezamenlijke bijdrage aan de stichtingen behorende bij de nieuwgevormde groepen tijdens de resterende periode van de zitting ten hoogste de bijdrage aan de stichting behorende bij de oorspronkelijke groep. De verdeling van de oorspronkelijke bijdrage tussen de betrokken stichtingen geschiedt naar evenredigheid van het zeteltal van elk van de nieuwgevormde groepen in verhouding tot het zeteltal van de oorspronkelijke groep. Voor de berekening van de bijdrage van de stichtingen behorende bij groepen, waaronder begrepen de stichtingen behorende bij de nieuwgevormde groepen in het geval van een deling, is artikel 3, zesde en zevende lid, van de Regeling betreffende de bonuszetel niet van toepassing (zie artikel 3, achtste lid, van de Regeling).
Bij een deling worden alle vermogensbestanddelen (zoals liquide middelen, schulden, de egalisatiereserve (indien aanwezig), etc.) van de stichting behorende bij de oorspronkelijke groep, voor zover in redelijkheid mogelijk, verdeeld naar evenredigheid van het zeteltal van elk van de nieuwgevormde groepen in verhouding tot het zeteltal van de oorspronkelijke groep. Hiertoe maakt het bestuur van de stichting behorende bij de oorspronkelijke groep een tussentijdse vermogensopstelling op, als ware er sprake van een vereffening van de stichting. Dit betekent dat het bestuur overeenkomstig de bepalingen omtrent liquidatie (i.e. ontbinding en vereffening) uit de wet- en regelgeving en de statuten van de stichting een tussentijdse vermogensopstelling opstelt. De vermogensopstelling dient te worden opgemaakt met inachtneming van de indeling en de waarderingsmethoden die in de laatst vastgestelde verantwoording van de stichting zijn toegepast, tenzij het bestuur van de stichting daarvan gemotiveerd kan afgeweken op de grond dat de actuele waarde belangrijk afwijkt van de boekwaarde. De stichting behorende bij de oorspronkelijke groep dient vervolgens het aldus berekende, evenredige deel van de vermogensbestanddelen over te dragen aan de stichting(en) behorende bij de nieuwgevormde groepen.
Artikel 13. Gevolgen van ophouden te bestaan
In de Regeling is een separaat artikel gewijd aan de (financiële) gevolgen voor de stichting in het geval de bijbehorende fractie of groep ophoudt te bestaan (o.a. als gevolg van verkiezingen). Dit artikel bepaalt dat indien een fractie of groep ophoudt te bestaan, de bijdrage aan de bijbehorende stichting op de eerste dag van de zesde kalendermaand na de aanvang van het ophouden te bestaan, zoals blijkt uit de Handelingen der Tweede Kamer, komt te vervallen.
Artikel 12, tweede lid, van de Regeling bevat een bepaling voor de afwikkeling van de bestaande vermogensbestanddelen van de stichting behorende bij de fractie of groep die is opgehouden te bestaan. Een dergelijke stichting dient alle bestaande vermogensbestanddelen, overeenkomstig de geldende wet- en regelgeving en statuten van de stichting, te gebruiken voor de afwikkeling van de lopende verplichtingen van de stichting. In de (model)statuten van de stichting is bepaald hoe een eventueel financieel overschot (surplus) dient te worden aangewend.
Artikel 12, derde lid, van de Regeling bevat voor het bestuur van de stichting de verplichting om de stichting binnen één jaar nadat de bijbehorende fractie of groep is opgehouden te bestaan, te hebben ontbonden en vereffend (indien nodig). Het bestuur van de stichting dient onverwijld nadat de ontbinding c.q. vereffening van de stichting is voltooid (i) de stichting uit te (laten) schrijven bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel (de KvK) en (ii) het Presidium een bewijs van uitschrijving uit het handelsregister van de KvK toe te (laten) sturen. Een bewijs van uitschrijving kan bijvoorbeeld de KvK-bevestiging van de uitschrijving, of een KvK-uittreksel waaruit de uitschrijving blijkt, zijn
Artikel 14. Indienen verantwoording
In dit artikel wordt de verantwoording van de stichting geregeld.
Er is een verantwoordingsmodel opgesteld waarin de onderwerpen worden genoemd die minimaal moeten worden benoemd in de verantwoording. Dit verantwoordingsmodel maakt als bijlage onderdeel uit van de Regeling. Het staat een stichting vrij om aanvullende gegevens in de verantwoording op te nemen.
Het bestuur van een stichting dient jaarlijks voor 1 juli (voorheen: 1 april) de door het bestuur ondertekende verantwoording, tezamen met de goedkeurende controleverklaring, bij het Presidium in te dienen. Deze verantwoording dient overeenkomstig het verantwoordingsmodel en de statuten van de stichting te zijn opgesteld en overeenkomstig het controleprotocol door een accountant te zijn onderzocht. Het bestuur van de stichting dient het controleprotocol en verantwoordingsmodel aan de accountant ter beschikking te stellen.
Het Presidium dient jaarlijks voor 1 november de definitieve bijdrage over het voorgaande jaar vast te stellen en de verantwoording van de stichting goed te keuren (zie artikel 15 van de Regeling). Vervolgens biedt het Presidium de ingediende verantwoording (inclusief goedkeurende controleverklaringen) van de stichtingen aan de Tweede Kamer aan (zie artikel 16 van de Regeling). Op dat moment wordt de verantwoording openbaar.
Hieronder volgt een overzicht van de handelingen, verantwoordelijke partij en bijbehorende termijnen betreffende de verantwoording:
Het Presidium is bevoegd tot wijziging van het controleprotocol en verantwoordingsmodel. Het Presidium dient de Tweede Kamer van iedere wijziging van het controleprotocol of verantwoordingsmodel te informeren.
Artikel 14, derde lid, van de Regeling regelt de onderlinge afstemming tussen de door het bestuur van de stichting aangewezen accountant en de Auditdienst Rijk. De kosten die de accountant voor deze werkzaamheden in rekening brengt, worden door de stichting betaald.
Artikel 15. Goedkeuring verantwoording en vaststellen definitieve bijdrage
Het Presidium verstrekt, namens de Tweede Kamer, de bijdrage en is ook uiteindelijk verantwoordelijk voor de definitieve vaststelling van de bijdrage. Hij doet dit op basis van de verantwoording zoals opgesteld door de stichting en de bijgevoegde controleverklaring van accountant van de stichting. Wanneer de accountant een goedkeurende controleverklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid van de verantwoording conform het controleprotocol afgeeft, kan het Presidium overgaan tot het goedkeuren van de verantwoording en de bijdrage definitief vaststellen. Het Presidium dient jaarlijks voor 1 november de verantwoording van de stichting goed te keuren en de definitieve bijdrage over het voorgaande jaar vast te stellen.
Indien de definitieve bijdrage minder bedraagt dan de voorschotbetalingen van de bijdrage, dan wordt het verschil daartussen door de stichting aan de Tweede Kamer terugbetaald. Indien de definitieve bijdrage daarentegen meer bedraagt dan de voorschotbetalingen van de bijdrage, wordt het verschil daartussen door de Tweede Kamer aan de betreffende stichting betaald.
Indien een stichting kosten heeft bekostigd die niet passen binnen het doel c.q. bestemming van de bijdrage (als bedoeld in artikel 4 van de Regeling of artikel 3 van de (model)statuten van de stichting) dan worden deze kosten door de stichting aan de Tweede Kamer terugbetaald.
Artikel 16. Openbaarmaking
In dit artikel wordt de openbaarmaking van de afzonderlijke verantwoordingen van de stichtingen geregeld. De verantwoordelijkheid om dit te doen ligt bij het Presidium. De gedachte is dat dit in beginsel gezamenlijk gebeurt door middel van één aanbiedingsbrief.
Artikel 17. Maatregelen bij niet-nakoming
Bij niet-nakoming van de Regeling, of een gedeelte daarvan, door een stichting kan het Presidium de maatregelen nemen die het Presidium passend acht. Hierbij valt te denken aan het tussentijds stopzetten of terugvorderen van de bijdrage, of een gedeelte daarvan. Voordat het Presidium een maatregel aan de stichting oplegt, stelt het Presidium het bestuur van de stichting in de gelegenheid te worden gehoord (principe van hoor- en wederhoor).
Artikel 18. Onvoorziene gevallen
Het Presidium besluit in alle gevallen waarin niet bij of krachtens de Regeling is voorzien.
Artikel 19. Uitvoering Regeling
De Griffier, of een door de Griffier daartoe gemachtigde ambtenaar van de Tweede Kamer, is namens het Presidium verantwoordelijk voor de uitvoering van deze Regeling. De Griffier, of de door de Griffier daartoe gemachtigde ambtenaar van de Tweede Kamer, kan – zoals dat ook nu reeds gebeurt – de voorkomende werkzaamheden opdragen aan zijn/haar medewerkers.
Artikel 20. Intrekkingsbepaling
Met inwerkingtreding van de Regeling wordt de Regeling 2014 ingetrokken.
Artikel 21. Inwerkingtreding
De Regeling treedt met ingang van een door de Kamer te bepalen tijdstip.
Artikel 22. Citeertitel
Tot slot is de citeertitel van de Regeling in artikel 19 opgenomen.
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
Vera Bergkamp
Bijlage 1 bij de Regeling financiële ondersteuning fracties en groepen Tweede Kamer 2023
MODELSTATUTEN
Naam en zetel.
Artikel 1.
1.1. De stichting draagt de naam: Stichting ter ondersteuning Tweede Kamer [fractie/groep].
1.2. Zij heeft haar zetel in de gemeente 's-Gravenhage.
Doel.
Artikel 2.
2.1. De stichting heeft – met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 – ten doel:
a. het in dienst nemen van personeelsleden ter ondersteuning van de [Tweede Kamerfractie of Tweede Kamergroep] (de Fractie), zowel op het organisatorisch-, beleids- en administratief gebied. Met Tweede Kamerfractie wordt in deze statuten bedoeld een fractie als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid en tweede lid, van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Reglement van Orde). Met Tweede Kamergroep wordt in deze statuten bedoeld een groep als bedoeld in artikel 5.2 van het Reglement van Orde;
b. het verwerven van apparatuur die noodzakelijk zijn ter ondersteuning van het functioneren van de Fractie en de onder a. genoemde personeelsleden;
c. het vaststellen van salarissen en andere arbeidsvoorwaarden voor de onder a. genoemde personeelsleden; en
voorts al hetgeen daarmee verband houdt of daaraan bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.
Vermogen.
Artikel 3.
3.1. Het vermogen van de stichting wordt gevormd door:
a. bijdragen van de Staat, waaronder de bijdrage, bedoeld in artikel 1 van de Regeling financiële ondersteuning fracties en groepen Tweede Kamer 2023 (de Regeling), welke bijdrage is bestemd ter dekking van de personele en materiële kosten van de Fractie in een kalenderjaar, met als doel het functioneren van de Fractie te bevorderen door de Fractie in staat te stellen de daarvoor naar het redelijk oordeel van het bestuur van de stichting noodzakelijke activiteiten te ontplooien, medewerkers aan te stellen en de daarmee gemoeide kosten te laten bekostigen door de stichting;
b. hetgeen wordt verkregen door erfstellingen en legaten, met dien verstande dat erfstellingen niet anders kunnen worden aanvaard dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving;
c. andere baten, met dien verstande dat de stichting geen actieve handelingen zal verrichten dan wel activiteiten zal ontplooien die (mede) ten doel hebben haar vermogen te doen toenemen.
3.2. Het vermogen van de stichting mag niet gebruikt worden ter bekostiging van:
a. kosten waarvoor de leden van de Fractie een vergoeding (kunnen) ontvangen ingevolge de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer;
b. kosten waarvoor politieke partijen een vergoeding (kunnen) ontvangen ingevolge de Wet financiering politieke partijen;
c. betalingen aan politieke partijen, met politieke partijen verbonden instellingen anders dan een stichting, als bedoeld in artikel 1 van de Regeling, of natuurlijke personen anders dan de bestuurders of medewerkers van de stichting, met uitzondering van betalingen ter vergoeding van diensten of goederen geleverd ten behoeve van de Fractie op basis van een gespecificeerde en marktconforme declaratie; of
d. giften, met uitzondering van giften mogelijk in het kader van de Regeling.
Bestuur: samenstelling, benoeming en defungeren.
Artikel 4.
4.1. Het bestuur van de stichting bestaat uit een door het bestuur vast te stellen aantal van ten minste drie (3) natuurlijke personen. In ontstane vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.
4.2. Tot bestuurder kunnen slechts worden benoemd leden van de Fractie. Het Presidium, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van het Reglement van Orde (het Presidium), kan voor iedere afzonderlijke benoeming ontheffing verlenen van deze kwaliteitseis. Deze ontheffing wordt in elk geval verleend indien de Fractie uit minder dan drie (3) leden bestaat.
4.3. Indien het Presidium ontheffing verleent van de kwaliteitseis, bedoeld in artikel 4.2, dan geldt dat:
a. als bestuurder van de stichting niet kunnen worden benoemd de echtgeno(o)t(e), geregistreerd partner en/of bloed- en aanverwant tot en met de vierde graad van een van de bestuurders. Onder echtgenoot wordt voor de toepassing van dit artikel 4.3 onder a. ook verstaan de ongehuwde persoon waarmee een bestuurder een notarieel samenlevingscontract is aangegaan, dan wel, met wie hij staat ingeschreven op hetzelfde woonadres in de Basisregistratie Personen (BRP); en
b. een beoogd bestuurder, niet zijnde een lid van de Fractie, slechts benoemd kan worden indien hij/zij aan het Presidium een verklaring omtrent het gedrag overlegt als bedoeld in artikel 28 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, zonder welke verklaring de beoogd bestuurder niet kan worden benoemd.
4.4. De bestuurders worden – met inachtneming van artikel 4.2 en, voor zover toepasselijk, artikel 4.3 – benoemd door het bestuur.
4.5. Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aan, dan wel in de plaats van de beide laatsten een secretaris-penningmeester.
4.6. Bestuurders worden benoemd voor de tijd van ten hoogste vier (4) jaren en treden af volgens een door het bestuur vast te stellen rooster van aftreden; een volgens het rooster aftredende bestuurder is onmiddellijk herbenoembaar. De in een tussentijdse vacature benoemde bestuurder neemt op het rooster van aftreden de plaats in van degene in wiens vacature hij werd benoemd.
4.7. Een bestuurder defungeert:
a. door zijn overlijden;
b. doordat hij failliet wordt verklaard, surseance van betaling aanvraagt of verzoekt om toepassing van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in de Faillissementswet, dan wel een daaraan gelijk te stellen wettelijke regeling naar buitenlands recht die op de betreffende bestuurder van toepassing is;
c. door zijn ondercuratelestelling of doordat hij anderszins het vrije beheer over zijn vermogen verliest;
d. door zijn vrijwillig aftreden, al dan niet volgens het in artikel 4.6 bedoelde rooster;
e. door zijn ontslag, verleend door de rechtbank in de gevallen in de wet voorzien;
f. door zijn ontslag, verleend door het bestuur om gewichtige redenen;
g. doordat hij geen lid meer is van de Fractie, anders dan doordat de Fractie ophoudt te bestaan; of
h. door het niet langer voldoen aan de in artikel 4.3 onder a. gestelde kwaliteit.
4.8. De bestuurder van wie het ontslag, bedoeld in artikel 4.7 onder f., aan de orde is, dient voor het te nemen besluit tot ontslag gehoord te worden.
4.9. Een besluit tot ontslag als bedoeld in artikel 4.7 onder f. behoeft ten minste twee derden (2/3) van de uitgebrachte stemmen in een vergadering van het bestuur waarin ten minste twee derden (2/3) van de bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is. Is in een vergadering van het bestuur niet ten minste twee derden (2/3) van de bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd, dan wordt een tweede (2e) vergadering bijeengeroepen, te houden niet eerder dan twee (2) en niet later dan vier (4) weken na de eerste (1e) vergadering, in welke tweede (2e) vergadering rechtsgeldig omtrent dit ontslag kan worden besloten met een meerderheid van ten minste twee derden (2/3) van de uitgebrachte stemmen, mits in deze vergadering ten minste de helft van de bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is. Bij de oproeping tot de tweede (2e) vergadering moet worden vermeld dat en waarom een besluit tot dit ontslag kan worden genomen in een vergadering waarin slechts de helft van de bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd behoeft te zijn. Het bepaalde in artikel 8.4, tweede volzin, is op een besluit tot ontslag als bedoeld in artikel 4.7 onder f. niet van toepassing.
4.10. In geval van ontstentenis of belet van een of meer bestuurders, berust het bestuur tijdelijk bij de overblijvende bestuurders, met dien verstande dat indien er slechts twee (2) bestuurders in functie zijn het bestuur niet bevoegd is tot het nemen van een besluit tot ontslag als bedoeld in artikel 4.7 onder f.
In geval van ontstentenis of belet van alle bestuurders of de enig bestuurder, berust het bestuur tijdelijk bij een of meer door het Presidium – voor zover mogelijk in overleg met de Fractie – aan te wijzen personen.
4.11. Bestuurders melden nevenfuncties vooraf aan het bestuur. Minimaal jaarlijks worden de nevenfuncties in het bestuur besproken.
Bestuur: taak en bevoegdheden.
Artikel 5.
5.1. Het bestuur is belast met het besturen van de stichting. Bij de vervulling van hun taak richten de bestuurders zich naar het belang van de stichting en de met haar verbonden organisatie. De bestuurders zullen zich in hun handelen, nalaten daaronder begrepen, mede laten leiden door de van tijd tot tijd geldende Regeling.
5.2. Het bestuur is niet bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, en tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt en tot vertegenwoordiging van de stichting ter zake van deze handelingen.
5.3. Bestuurders ontvangen voor de door hen in die hoedanigheid voor de stichting verrichte werkzaamheden geen beloning, middellijk noch onmiddellijk. Onder beloning wordt niet verstaan:
a. een redelijke, niet bovenmatige vergoeding voor de ten behoeve van de stichting gemaakte kosten;
b. een niet bovenmatig vacatiegeld, met dien verstande dat bestuurders die tevens lid zijn van de Fractie geen recht hebben op een vacatiegeld.
Bestuur: vertegenwoordiging.
Artikel 6.
6.1. Het bestuur vertegenwoordigt de stichting.
6.2. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt mede toe aan de voorzitter tezamen met de secretaris of de penningmeester dan wel, indien beide laatstbedoelde functies in één (1) persoon zijn verenigd, tezamen met de secretaris-penningmeester.
6.3. Het bestuur kan besluiten tot het verlenen van volmacht aan één (1) of meer bestuurders, alsook aan derden, om de stichting binnen de grenzen van die volmacht te vertegenwoordigen.
Bestuur: vergaderingen.
Artikel 7.
7.1. Vergaderingen van het bestuur worden gehouden zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee (2) van de overige bestuurders een vergadering bijeenroepen, doch ten minste eenmaal per jaar.
7.2. De bijeenroeping van de vergaderingen van het bestuur geschiedt schriftelijk door de in artikel 7.1 bedoelde personen, dan wel namens deze door de secretaris van het bestuur op een termijn van ten minste zeven (7) dagen, onder opgave van de te behandelen onderwerpen.
7.3. De vergaderingen van het bestuur worden gehouden ter plaatse binnen Nederland, te bepalen door degene die de vergadering bijeenriep dan wel deed bijeenroepen. Indien werd gehandeld in strijd met het hiervoor in dit lid bepaalde, kan het bestuur niettemin rechtsgeldige besluiten nemen, mits de ter vergadering afwezige bestuurders vóór het tijdstip van de vergadering schriftelijk hebben verklaard zich niet tegen de besluitvorming te verzetten.
7.4. Toegang tot de vergaderingen van het bestuur hebben de bestuurders en degenen die daartoe door het bestuur zijn uitgenodigd.
7.5. Een bestuurder is bevoegd zich ter vergadering te doen vertegenwoordigen door een medebestuurder. De volmacht hiertoe dient schriftelijk te zijn verleend. Aan de eis van schriftelijkheid van de volmacht wordt voldaan indien de volmacht elektronisch is vastgelegd. De volmacht tot vertegenwoordiging werkt niet privatief. Een bestuurder kan slechts één (1) medebestuurder ter vergadering vertegenwoordigen.
7.6. Vergaderingen kunnen voorts op afstand worden gehouden met toepassing van elektronische communicatiemiddelen waaronder begrepen een conference call of een videoconferentie, mits iedere bestuurder via het elektronisch communicatiemiddel kan worden geïdentificeerd, rechtstreeks kan kennisnemen van de verhandelingen ter vergadering en kan deelnemen aan de beraadslaging.
7.7. De voorzitter leidt de vergaderingen van het bestuur. Bij zijn afwezigheid voorziet de vergadering zelf in haar leiding; tot dat ogenblik wordt het voorzitterschap waargenomen door de ter vergadering aanwezige bestuurder die het langst als zodanig fungeert.
Bestuur: besluitvorming.
Artikel 8.
8.1. De voorzitter van de vergadering bepaalt de wijze waarop de stemmingen in de vergadering worden gehouden, met dien verstande dat op verzoek van een of meer bestuurders stemmingen over personen schriftelijk geschieden.
8.2. Voor zover in deze statuten geen grotere meerderheid is voorgeschreven, worden alle besluiten van het bestuur genomen met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.
8.3. Iedere bestuurder is bevoegd tot het uitbrengen van één (1) stem. Blanco stemmen worden geacht niet te zijn uitgebracht. Bij staking van stemmen over zaken is het voorstel verworpen. Staken de stemmen bij verkiezing van personen, dan beslist het lot.
Indien bij verkiezing tussen meer dan twee (2) personen door niemand van hen een volstrekte meerderheid is verkregen, wordt herstemd tussen de twee (2) personen die het grootste aantal stemmen kregen, zo nodig na tussenstemming.
8.4. Tenzij in deze statuten anders wordt bepaald, kan het bestuur slechts geldige besluiten nemen in een vergadering waarin ten minste de helft van de bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is. Is in een vergadering minder dan de helft van de bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd, dan wordt een tweede (2e) vergadering bijeengeroepen, te houden niet eerder dan twee (2) en niet later dan vier (4) weken na de eerste (1e) vergadering, in welke tweede (2e) vergadering ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde bestuurders rechtsgeldig kan worden besloten omtrent de onderwerpen welke in de eerste (1e) vergadering op de agenda waren geplaatst doch waarover in die vergadering bij ontbreken van het quorum niet kon worden besloten. Bij de oproeping tot de tweede (2e) vergadering moet worden vermeld dat en waarom een besluit kan worden genomen onafhankelijk van het aantal ter vergadering aanwezige of vertegenwoordigde bestuurders.
8.5. Het door de voorzitter van de vergadering ter vergadering uitgesproken oordeel omtrent de uitslag van een stemming is beslissend. Hetzelfde geldt voor de inhoud van een genomen besluit, voor zover werd gestemd over een niet schriftelijk vastgelegd voorstel. Wordt onmiddellijk na het uitspreken van het oordeel van de voorzitter de juistheid daarvan betwist, dan vindt een nieuwe stemming plaats, indien de meerderheid van de vergadering of, indien de oorspronkelijke stemming niet hoofdelijk of schriftelijk geschiedde, een stemgerechtigde aanwezige dit verlangt. Door deze nieuwe stemming vervallen de rechtsgevolgen van de oorspronkelijke stemming.
8.6. Van het verhandelde in de vergaderingen van het bestuur worden door de secretaris of door de daartoe door de voorzitter van de vergadering aangewezen persoon notulen gehouden. De notulen worden vastgesteld in dezelfde of in de eerstvolgende vergadering en worden ten blijke daarvan door de voorzitter en de notulist van die vergadering ondertekend.
8.7. Het bestuur kan ook op andere wijze dan in vergadering besluiten nemen, mits alle bestuurders in de gelegenheid worden gesteld hun stem uit te brengen en zij allen schriftelijk hebben verklaard zich niet tegen deze wijze van besluitvorming te verzetten. Een besluit is alsdan genomen zodra de vereiste meerderheid van alle bestuurders zich schriftelijk vóór het voorstel heeft verklaard. Van een buiten vergadering genomen besluit wordt door de secretaris van het bestuur een relaas opgemaakt, dat in de eerstvolgende vergadering wordt vastgesteld en ten blijke daarvan door de voorzitter en de notulist van die vergadering wordt ondertekend. Het aldus vastgestelde relaas wordt tezamen met de in de eerste zin van artikel 8.7 bedoelde stukken bij de notulen gevoegd.
8.8 Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de stichting en de met haar verbonden organisatie. Deze bestuurder wordt niet meegerekend bij de bepaling van het aantal aanwezige of vertegenwoordigde bestuurders met betrekking tot het desbetreffende bestuursbesluit.
8.9. Wanneer op grond van het bepaalde in de eerste volzin van artikel 8.8 geen enkele bestuurder aan de beraadslaging en besluitvorming kan deelnemen, wordt het besluit alsnog genomen door het bestuur onder schriftelijke vastlegging van de overwegingen die aan het besluit ten grondslag liggen. In dat geval is de tweede volzin van artikel 8.8 niet van toepassing.
Egalisatiereserve. Uitkeringenregister.
Artikel 9.
9.1. Het bestuur is verplicht een egalisatiereserve te vormen met inachtneming van het bepaalde in de Regeling.
9.2. Een uit de balans en de staat van baten en lasten van de stichting blijkend positief dan wel negatief exploitatieresultaat komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.
9.3. De eventueel van de egalisatiereserve genoten rente wordt aan de egalisatiereserve toegevoegd. Eventueel verschuldigde rente wordt ten laste van de egalisatiereserve gebracht.
9.4. De egalisatiereserve mag niet het bedrag overschrijden zoals opgenomen in de Regeling. Bij een overschrijding als bedoeld in de vorige volzin, is de stichting het verschil verschuldigd aan de Staat.
9.5. De egalisatiereserve wordt aangehouden bij een te goeder naam en faam bekend staande bancaire of financiële instelling met een vergunning van De Nederlandsche Bank N.V. en dient vrij opneembaar te zijn.
9.6. Het bestuur houdt een register bij waarin de namen en adressen van alle personen worden opgenomen aan wie een uitkering is gedaan die niet meer bedraagt dan vijfentwintig procent (25%) van het voor uitkering vatbare bedrag in een bepaald boekjaar, alsmede het bedrag van de uitkering en de datum waarop deze uitkering is gedaan.
Boekjaar en jaarstukken.
Artikel 10.
10.1. Het boekjaar van de stichting valt samen met het kalenderjaar.
10.2. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de stichting en van alles betreffende de werkzaamheden van de stichting, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de stichting kunnen worden gekend.
10.3. Het bestuur is verplicht jaarlijks binnen zes (6) maanden na afloop van het boekjaar de balans en de staat van baten en lasten van de stichting, inclusief de toelichting daarop, te maken en op papier te stellen. Het bestuur zal, alvorens tot de vaststelling van de balans en de staat van baten en lasten over te gaan, deze stukken, inclusief de toelichting daarop, doen onderzoeken door een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent in de zin van artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die is aangewezen door het bestuur. Deze deskundige brengt omtrent zijn onderzoek verslag uit aan het bestuur en geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een controleverklaring. De balans en de staat van baten en lasten, inclusief de toelichting daarop, en de controleverklaring voldoen in elk geval aan het hieromtrent bepaalde in de Regeling. Bij de aanstelling van voormelde registeraccountant of accountant-administratieconsulent door het bestuur bedingt het bestuur dat de accountant aan de Auditdienst Rijk, bedoeld in artikel 1.1 van de Comptabiliteitswet 2016, alle informatie verschaft die hij verlangt en voor de uitoefening van zijn controlewerkzaamheden nodig acht.
10.4. Na vaststelling van de balans en de staat van baten en lasten door het bestuur worden deze stukken, inclusief de toelichting daarop, door het bestuur, vergezeld van het verslag van de accountant en de controleverklaring, toegezonden aan het Presidium.
10.5. Het bestuur is verplicht de in de voorgaande leden bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers gedurende zeven (7) jaar te bewaren.
Reglementen.
Artikel 11.
11.1. Het bestuur is bevoegd reglementen, waarin nadere regels worden gegeven over het functioneren van de stichting en haar bestuur, vast te stellen, te wijzigen of op te heffen.
11.2. Op de vaststelling, wijziging en opheffing van reglementen is het bepaalde in artikel 12.2 en artikel 12.3, van overeenkomstige toepassing.
Statutenwijziging.
Artikel 12.
12.1. Het bestuur is bevoegd de statuten te wijzigen. Het besluit tot statutenwijziging is onderworpen aan de voorafgaande schriftelijke goedkeuring van de Fractie en van het Presidium.
12.2. Een besluit van het bestuur tot statutenwijziging behoeft een meerderheid van twee derden (2/3) van de uitgebrachte stemmen in een vergadering van het bestuur waarin ten minste twee derden (2/3) van de bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is. Is in een vergadering van het bestuur waarin een besluit tot statutenwijziging aan de orde is voormeld quorum niet aanwezig, dan wordt een tweede (2e) vergadering bijeengeroepen, te houden niet eerder dan twee (2) en niet later dan vier (4) weken na de eerste (1e) vergadering, in welke tweede (2e) vergadering rechtsgeldig kan worden besloten met een meerderheid van twee derden (2/3) van de uitgebrachte stemmen, mits in deze vergadering ten minste de helft van de bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is. Bij de oproeping tot de tweede (2e) vergadering moet worden vermeld dat en waarom een besluit tot statutenwijziging kan worden genomen in een vergadering waarin slechts de helft van de bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd behoeft te zijn. Het bepaalde in artikel 8.4, tweede volzin, is op een besluit tot statutenwijziging niet van toepassing.
12.3. Bij de oproeping tot de vergadering waarin een voorstel tot statutenwijziging zal worden gedaan, dient zulks steeds te worden vermeld. Tevens dient een afschrift van het voorstel, bevattende de woordelijke tekst van de voorgestelde wijziging, bij de oproeping te worden gevoegd. De termijn van de oproeping bedraagt in dit geval ten minste twee (2) weken.
12.4. Een statutenwijziging treedt eerst in werking nadat daarvan een notariële akte is opgemaakt. Iedere bestuurder is bevoegd deze akte te doen verlijden.
12.5. De bestuurders zijn verplicht een authentiek afschrift van de wijziging en de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het handelsregister.
Ontbinding en vereffening.
Artikel 13.
13.1. Het bestuur is bevoegd de stichting te ontbinden, met dien verstande dat in geval de Fractie ophoudt te bestaan ook het Presidium bevoegd is tot ontbinding van de stichting te besluiten, in welk geval – in afwijking van artikel 13.3 – het Presidium de vereffenaars van het vermogen van de stichting benoemt.
13.2. Op het besluit van het bestuur tot ontbinding is het bepaalde in artikel 12.1, artikel 12.2 en artikel 12.3, eerste volzin en derde volzin, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de goedkeuring van de Fractie niet is vereist indien deze heeft opgehouden te bestaan.
13.3. Voor zover de rechter geen andere vereffenaars heeft benoemd, worden de bestuurders vereffenaars van het vermogen van de ontbonden stichting.
13.4. De vereffenaars doen aan het handelsregister opgaaf van de ontbinding alsmede van hun optreden als zodanig en van de gegevens over henzelf die van een bestuurder worden verlangd.
13.5. Het overschot na vereffening komt toe aan de Staat. In het besluit tot ontbinding wordt tevens aangewezen een bewaarder voor de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de ontbonden stichting.
13.6. Na de ontbinding blijft de stichting voortbestaan voor zover dit tot de vereffening van haar vermogen nodig is. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van deze statuten zoveel mogelijk van kracht. In stukken en aankondigingen die van haar uitgaan, moeten aan de naam van de stichting worden toegevoegd de woorden «in liquidatie».
13.7. Na afloop van de vereffening blijven de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de ontbonden stichting gedurende zeven (7) jaren nadat de stichting heeft opgehouden te bestaan onder berusting van de in het ontbindingsbesluit aangewezen bewaarder.
Slotbepaling.
Artikel 14.
14.1. Voor de eerste maal wordt het bestuur bij deze akte benoemd.
14.2. Het eerste boekjaar van de stichting eindigt op **.
[Dit artikel 14 opnemen bij oprichting van de stichting. Als eerste boekjaar een kort boekjaar opnemen.]
EINDE STATUTEN.
Bijlage 2 bij de Regeling financiële ondersteuning fracties en groepen Tweede Kamer 2023
Controleprotocol
Regeling financiële ondersteuning fracties en groepen Tweede Kamer 2023 (de Regeling)
Hoofdstuk 1 Uitgangspunten
De Regeling is met ingang van een door de Kamer te bepalen tijdstip in werking getreden.
Bij het opstellen van dit controleprotocol is rekening gehouden met de schrijfwijzer accountantsprotocollen, opgesteld door de werkgroep Controleprotocollen (de COPRO) van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants. De COPRO bestaat uit vertegenwoordigers van openbare accountantskantoren en de Auditdienst Rijk.
Doelstelling
De doelstelling van de Regeling is dat de stichting (Ontvanger) een bijdrage (i.e. financiële middelen) ontvangt van de Tweede Kamer (Verstrekker) ter dekking van kosten of uitgaven van personele en materiële aard, met als doel het functioneren van de bij de stichting behorende fractie of groep te bevorderen.
Het bestuur van een stichting dient voor 1 juli van elk kalenderjaar bij het Presidium (i.e. de Stafdienst Financieel-Economische Zaken van de Tweede Kamer) een door het bestuur van de stichting ondertekende verantwoording in. De bij het Presidium in te dienen verantwoording van de stichting dient (i) overeenkomstig het verantwoordingsmodel en de statuten van de betreffende stichting te zijn opgesteld, (ii) overeenkomstig dit controleprotocol door de accountant te zijn onderzocht en (iii) van een controleverklaring te zijn voorzien.5 Het bestuur van de stichting dient dit controleprotocol en het verantwoordingsmodel aan de accountant ter beschikking te stellen.1 Het Presidium dient vervolgens voor 1 november van elk kalenderjaar de definitieve bijdrage van een stichting over het voorgaande jaar vast te stellen en de door het bestuur van de stichting ingediende verantwoording goed te keuren.6
De doelstelling van de controleverklaring van de accountant is het verschaffen van zekerheid bij de verantwoording dat de verantwoording in alle van materieel belang zijnde aspecten is opgesteld in overeenstemming met de Regeling, waaronder begrepen het in hoofdstuk 2 van het controleprotocol opgenomen referentiekader,7 op basis waarvan het Presidium de bijdrage definitief kan vaststellen.
Definities
Tenzij anders in dit controleprotocol is bepaald, hebben termen, woorden en uitdrukkingen die in dit controleprotocol worden gebruikt, de betekenis die daaraan wordt gegeven in artikel 1 van de Regeling (Definities). Hieronder wordt in aanvulling op de definities uit de Regeling voor een aantal begrippen een definitie gegeven.
1. Verstrekker;
de Tweede Kamer, als gedefinieerd in artikel 1 van de Regeling.
2. Ontvanger;
De stichting, als gedefinieerd in artikel 1 van de Regeling.
Procedure
Het proces van het opstellen van de verantwoording tot het aanbieden daarvan aan het Presidium en termijnen die daarbij worden gehanteerd zijn;
1. het bestuur van de stichting maakt jaarlijks voor 1 juli van elk kalenderjaar een verantwoording, overeenkomstig het verantwoordingsmodel en de statuten van de betreffende stichting, op over het voorgaande kalender- (tevens boek-)jaar;8
2. de accountant controleert de door het bestuur opgemaakte verantwoording, in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA), de Nederlandse controlestandaarden (in het bijzonder Standaard 805) en dit controleprotocol, en stelt een controleverklaring op;9
3. het bestuur van de stichting dient, voor 1 juli van elk kalenderjaar, de verantwoording in bij het Presidium (i.e. de Stafdienst Financieel-Economische Zaken van de Tweede Kamer). Deze verantwoording dient (i) door alle bestuursleden van de stichting te zijn ondertekend, (ii) overeenkomstig het verantwoordingsmodel en de statuten van de betreffende stichting te zijn opgesteld, (iii) overeenkomstig het controleprotocol door de accountant zijn onderzocht en (iv) van een controleverklaring te zijn voorzien;10
4. het Presidium dient, op basis van de door het bestuur van de stichting ingediende verantwoording, de controleverklaring en het advies van het hoofd van de Stafdienst Financieel-Economische Zaken van de Tweede Kamer, voor 1 november van elk kalenderjaar de verantwoording goed te keuren en de definitieve bijdrage aan de stichting vast te stellen;11
5. het Presidium zendt, na vaststelling van de definitieve bijdrage, de door het bestuur van de stichting opgestelde en ondertekende verantwoording, voorzien van de goedkeurende controleverklaring, aan de Tweede Kamer.12 Hierdoor worden deze stukken openbaar.13
Communicatie en contactpersonen
De Griffier is namens het Presidium verantwoordelijk voor de uitvoering van de Regeling.14 In materiële zin is de Stafdienst Financieel-Economische Zaken van de Tweede Kamer, team Business Control, belast met de uitvoering van de Regeling.
Dat betekent dat informatie over de Regeling, het normenkader, de procedure, het aanleveren van documenten (verantwoording en controleverklaring), et cetera is in te winnen bij;
de Stafdienst Financieel-Economische Zaken, team Business Control, via het volgende mailadres: bc@tweedekamer.nl
Hoofdstuk 2 Aanpak onderzoek
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op een aantal aandachtspunten bij de controle, de relevante wet- en regelgeving, de toleranties en foutdefinities die voor het onderzoek van de accountant gelden.
Controleaanpak
De accountant voert zijn controlewerkzaamheden uit in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden (in het bijzonder Standaard 805) en dit accountantsprotocol. De accountant is zelfstandig verantwoordelijk voor het plannen en uitvoeren van voldoende controlewerkzaamheden ter verkrijging van voldoende en geschikte controle-informatie ter onderbouwing van zijn oordeel over de verantwoording; Tweede Kamer geeft in dit controleprotocol alleen een aantal aandachtspunten mee voor de controle. De bijdrage die de stichting ontvangt heeft als doel het functioneren van de bij de stichting behorende fractie of groep te bevorderen en dient ter dekking van personele en materiële kosten of uitgaven conform de bestemming, bedoeld in artikel 4 van de Regeling en artikel 3 van de modelstatuten. Voor een nadere uitleg over het begrip «het functioneren van de fractie of groep te bevorderen» en het normenkader, wordt verwezen naar de toelichting bij de Regeling.
In dat kader gaat de aandacht uit naar;
• kosten die geen relatie hebben met het functioneren van de bij de stichting behorende fractie of groep;
• schuiven van personeel tussen fractie/groep en politieke partij (arbeids-, detacherings- of inhuurovereenkomst moet aanwezig zijn);
• gezamenlijke kosten of uitgaven tussen fractie/groep en partij voornamelijk bij informatieverstrekking (website, partijblad, et cetera). Duidelijk dient te zijn dat de opgevoerde kosten of uitgaven redelijk en billijk zijn ten aanzien van het totaal en de rol als fractie of groep daarin;
• de voorschriften gericht op het beheer en aanwenden van de trekkingsrechten en/of de egalisatiereserve;
• het normenkader opgenomen in de toelichting bij de Regeling;
• het in acht nemen van algemeen aanvaarde normen die in het maatschappelijk verkeer gelden (representatie, Balkenendenorm, et cetera).
Referentiekader
De relevante wet- en regelgeving is:
• Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;
• Regeling financiële ondersteuning fracties en groepen Tweede Kamer 2023 (inclusief dit bijbehorende controleprotocol, het verantwoordingsmodel, de modelstatuten en de toelichting op de Regeling);
• Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer;
• Wet financiering politieke partijen;
• Algemene wet bestuursrecht;
• Comptabiliteitswet;
• Burgerlijk Wetboek (o.a. Titel 6 van Boek 2 BW inzake Stichtingen);
• Aanbestedingswet (*);
• Alle wet- en regelgeving die van toepassing is op het werkgeverschap.
(*) Een stichting die voor meer dan 50% van de totale beschikbare middelen wordt gesubsidieerd
door een aanbestedende dienst, wordt zelf ook een aanbestedende dienst (Aanbestedingswet 2012 – artikel 8 lid 2).
De accountant stelt vast dat:
• Kosten van de stichting zijn gemaakt in overeenstemming met artikel 4 van de Regeling en de statuten van de betreffende stichting;15
• Kosten van de stichting zijn besteed conform het doel van de Regeling, zijnde het functioneren van de bijbehorende fractie of groep te bevorderen;16
• In de verantwoording geen onkostenvergoedingen, beloningen of andere bijdragen aan individuele leden van de fractie of groep zijn opgenomen (samenloop met wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer) (voorbeeld: reiskosten van leden van fracties en groepen);17
• In de verantwoording geen kosten/ bijdragen aan politieke partijen of aan activiteiten van politieke partijen opgenomen (voorbeeld: verkiezingscampagnes mogen niet bekostigd worden uit de bijdrage van de stichting);13
• De accountant stelt vast dat de bijdrage niet besteed is aan:13
○ betalingen aan politieke partijen, met politieke partijen verbonden instellingen anders dan een stichting, of natuurlijke personen anders dan de bestuurders of medewerkers van een stichting, met uitzondering van betalingen ter vergoeding van diensten of goederen geleverd ten behoeve van de fractie of groep op basis van een gespecificeerde en marktconforme declaratie; of
○ giften, met uitzondering van giften mogelijk in het kader van de Regeling (bijvoorbeeld als gevolg van een afscheiding, deling, samenvoeging, splitsing, of ophouden te bestaan van de bij de stichting behorende fractie of groep).
• De accountant stelt vast dat de bepalingen inzake de egalisatiereserve zijn nageleefd:18
○ de reserve wordt aangehouden in de vorm van vrij opneembare tegoeden bij een door De Nederlandsche Bank N.V. erkende bancaire of financiële instelling. De financiële middelen moeten direct inzetbaar zijn en mogen dus niet meerjarig vastzitten in bijvoorbeeld obligaties; en
○ de hoogte van de egalisatiereserve lager of gelijk is aan € 5.000.000;
• De accountant stelt vast dat de bepalingen inzake de trekkingsrechten zijn nageleefd (er worden geen nieuwe trekkingsrechten meer opgebouwd);19
• De accountant stelt vast dat ingeval sprake is van een aanbestedende dienst, de bepalingen van de aanbestedingswet 2012 zijn nageleefd;
• Bepalingen ingeval van splitsing, samenvoeging, afscheiding, op houden te bestaan als gevolg van verkiezingen, zijn nageleefd;20
• De accountant stelt de juistheid en volledigheid vast van de in de verantwoording opgenomen giften;
• De accountant stelt de juistheid en volledigheid vast van de in de verantwoording opgenomen schulden per balansdatum van het verantwoordingsjaar.
Betrouwbaarheid en nauwkeurigheid
De controle behoort zodanig te worden ingepland en uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de verantwoording geen afwijkingen (fouten) van materieel belang bevat. Indien laatstgenoemd begrip voor het gebruik van statistische technieken gekwantificeerd moet worden, moet uitgegaan worden van een betrouwbaarheid van 95%.
Een goedkeurende controleverklaring impliceert dat, gegeven de eerdergenoemde betrouwbaarheid, in de verantwoording geen afwijkingen (fouten) en in de controle geen onzekerheden voorkomen met een belang dat groter is dan de voorgeschreven toleranties. Het referentiekader is opgenomen in hoofdstuk 2 van dit controleprotocol.
Het totaalbedrag van de kosten van de stichting volgens de verantwoording over het betreffende kalenderjaar, vormt de omvangsbasis waarop de toleranties van onderstaande tabel moeten worden toegepast. Voor de strekking van de controleverklaring gelden de volgende toleranties:
Fouten in het financieel verslag en onzekerheden in de controle | ≤ 2% | > 2% en ≤ 4% | > 4% |
Indien de accountant zowel fouten in de verantwoording als onzekerheden in de controle aantreft, dan weegt hij deze bij zijn oordeelsvorming altijd in onderlinge samenhang.
• Van fouten in de verantwoording is sprake indien naar aanleiding van de uitgevoerde controle is gebleken dat de verantwoording onjuistheden bevat omdat deze niet voldoen aan de normen van het in de Regeling bedoelde referentiekader. Fouten worden in absolute zin opgevat. Salderen van fouten is daarom niet toegestaan.
• Van een onzekerheid in de controle is sprake als er onvoldoende (controle-)informatie beschikbaar is om posten in de verantwoording als goed of fout aan te merken. Kortom, als onzekerheid bestaat over het wel of niet voldoen aan de normen van het referentiekader.
Omgaan met geconstateerde fouten
Voor fouten die worden geconstateerd tijdens de controle geldt dat deze, voor zover dat mogelijk is, worden gecorrigeerd.
Hoofdstuk 3 Controleverklaring
Conform de bepalingen in de Regeling en de basisgedachte die ten grondslag ligt aan het anders inrichten van de controle, verwacht het Presidium een controleverklaring die voldoet aan de standaard NV COS 805. Hiertoe is een model van de controleverklaring opgesteld, die als bijlage bij dit controleprotocol is gevoegd.
Zoals bij de doelstelling van dit controleprotocol in hoofdstuk 1 is aangegeven, omvat de controleverklaring niet alleen een oordeel of de verantwoording in alle van materieel belang zijnde aspecten is opgesteld in overeenstemming met de Regeling, maar ook een oordeel over (i) de rechtmatige besteding door de stichting van de ontvangen bijdrage, (ii) de juistheid van de stand van de egalisatiereserve van de stichting en (iii) de volledigheid van zowel schulden van EUR 25.000 of meer (berekend per crediteur) als van giften van EUR 4.500 of meer (berekend per schenker/gever). Deze zaken worden expliciet benoemd in de controleverklaring, opdat het oordeel van de accountant helder is.
Hoofdstuk 4 Beheer en Vaststellen controleprotocol
Dit controleprotocol is opgesteld door de Stafdienst Financieel-Economische Zaken en vastgesteld door de Tweede Kamer.
Het Presidium is bevoegd tot wijziging van dit controleprotocol (en het verantwoordingsmodel).21 Het Presidium deelt iedere wijziging van dit controleprotocol (of verantwoordingsmodel mee) aan de Tweede Kamer.
Den Haag, 29 juni 2023,
G.J. Hamilton
Wnd. Griffier Tweede Kamer
P.J.E. Janssen
Hoofd stafdienst Financieel Economische Zaken
Model controleverklaring bij de verantwoording van de Regeling financiële ondersteuning fracties Tweede Kamer
Aan het bestuur van
Stichting <naam>
CONTROLEVERKLARING VAN DE ONAFHANKELIJKE ACCOUNTANT
Ons oordeel
Wij hebben de bijgevoegde verantwoording over boekjaar 202[*] van Stichting <naam> (hierna: de Stichting) te Den Haag (hierna: de verantwoording) in het kader van de Regeling financiële ondersteuning fracties en groepen Tweede Kamer 2023 (hierna: de Regeling) gecontroleerd.
Naar ons oordeel22:
• is de verantwoording in alle van materieel belang zijnde aspecten opgesteld in overeenstemming met de relevante wet- en regelgeving zoals opgenomen in het referentiekader zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van het controleprotocol, bedoeld in bijlage 2 bij de Regeling (hierna: het controleprotocol); en
• zijn de in de verantwoording verantwoorde baten en lasten over boekjaar 202[*], de balansmutaties en de mutaties in de egalisatiereserve <en de trekkingsrechten – indien van toepassing> in alle van materieel belang zijnde aspecten rechtmatig tot stand gekomen in overeenstemming met de in de relevante wet- en regelgeving opgenomen bepalingen, zoals opgenomen in het referentiekader in hoofdstuk 2 van het controleprotocol.
De verantwoording bestaat uit:
1. de balans per 31 december 202[*];
2. de staat van baten en lasten fractie- of groepskosten 202[*];
3. overzicht giften van € 4.500 of meer (berekend per schenker/gever);
4. overzicht schulden van € 25.000 of meer (berekend per crediteur) per 31 december 202[*]; en
5. de toelichting met een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
De basis voor ons oordeel
Wij hebben onze controle uitgevoerd volgens het Nederlands recht, waaronder ook de Nederlandse controlestandaarden en hoofdstuk 2 van het controleprotocol vallen. Onze verantwoordelijkheden op grond hiervan zijn beschreven in de sectie «Onze verantwoordelijkheden voor de controle van de verantwoording».
Wij zijn onafhankelijk van de Stichting zoals vereist in de Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (ViO) en andere voor de opdracht relevante onafhankelijkheidsregels in Nederland. Verder hebben wij voldaan aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).
Wij vinden dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel.
Benadrukking van de basis voor financiële verslaggeving en beperking in gebruik
Wij vestigen de aandacht op de toelichting met een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en de keuzes die het bestuur van de Stichting (hierna: het Bestuur) daarbij heeft gemaakt. De verantwoording is opgesteld door de Stichting voor het Presidium, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (hierna: het Presidium) met als doel de Stichting in staat te stellen te voldoen aan artikel 14 van de Regeling. Hierdoor is de verantwoording mogelijk niet geschikt voor een ander doel. Onze controleverklaring is derhalve uitsluitend bestemd voor het Bestuur en voor het Presidium en dient niet te worden gebruikt door anderen. Ons oordeel is niet aangepast als gevolg van deze aangelegenheid.
Verantwoordelijkheden van het Bestuur voor de verantwoording
Het Bestuur is verantwoordelijk voor het opstellen van de verantwoording in overeenstemming met de de relevante wet- en regelgeving zoals opgenomen in het in hoofdstuk 2 van het controleprotocol opgenomen referentiekader.
In dit kader is het Bestuur tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing die het Bestuur noodzakelijk acht om het opstellen van de verantwoording en de naleving van die relevante wet- en regelgeving mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fouten of fraude.
Onze verantwoordelijkheden voor de controle van de verantwoording
Onze verantwoordelijkheid is het zodanig plannen en uitvoeren van een controleopdracht dat wij daarmee voldoende en geschikte controle-informatie verkrijgen voor het door ons af te geven oordeel.
Onze controle is uitgevoerd met een hoge mate maar geen absolute mate van zekerheid waardoor het mogelijk is dat wij tijdens onze controle niet alle materiële fouten en fraude ontdekken.
Afwijkingen kunnen ontstaan als gevolg van fraude of fouten en zijn materieel indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze, afzonderlijk of gezamenlijk, van invloed kunnen zijn op de economische beslissingen die gebruikers op basis van deze verantwoording nemen. De materialiteit beïnvloedt de aard, timing en omvang van onze controlewerkzaamheden en de evaluatie van het effect van onderkende afwijkingen op ons oordeel.
Wij hebben deze accountantscontrole professioneel kritisch uitgevoerd en hebben, waar relevant, professionele oordeelsvorming toegepast in overeenstemming met de Nederlandse controlestandaarden, het controleprotocol, ethische voorschriften en de onafhankelijkheidseisen. Onze controle bestond onder andere uit:
• het identificeren en inschatten van de risico’s;
○ dat de verantwoording afwijkingen van materieel belang bevat als gevolg van fouten of fraude, het in reactie op deze risico’s bepalen en uitvoeren van controlewerkzaamheden en het verkrijgen van controle-informatie die voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel. Bij fraude is het risico dat een afwijking van materieel belang niet ontdekt wordt groter dan bij fouten. Bij fraude kan sprake zijn van samenspanning, valsheid in geschrifte, het opzettelijk nalaten transacties vast te leggen, het opzettelijk verkeerd voorstellen van zaken of het doorbreken van de interne beheersing;
• het verkrijgen van inzicht in de interne beheersing die relevant is voor de controle met als doel controlewerkzaamheden te selecteren die passend zijn in de omstandigheden. Deze werkzaamheden hebben niet als doel om een oordeel uit te spreken over de effectiviteit van de interne beheersing van de Stichting;
• het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor het opstellen van de verantwoording, en het evalueren van de redelijkheid van schattingen door het Bestuur en de toelichtingen die daarover in de verantwoording staan.
• het evalueren van de presentatie, structuur en inhoud van de verantwoording en de daarin opgenomen toelichtingen; en
• het evalueren of de verantwoording de onderliggende transacties en gebeurtenissen zonder materiële afwijkingen weergeeft.
Wij communiceren met het Bestuur onder andere over de geplande reikwijdte en timing van de controle en over de significante bevindingen die uit onze controle naar voren zijn gekomen, waaronder eventuele significante tekortkomingen in de interne beheersing.
<Plaats en datum>
<ONDERTEKENING>
Bijlage 3 bij de Regeling financiële ondersteuning fracties en groepen Tweede Kamer 2023
Model verantwoording fractie- of groepskosten jaar 202[*]i
Balans per 31 december 202[*]
<BALANS>
Staat van baten en lasten 202[*]
Baten | ||||
1. | Ontvangen bijdrageii | €.... | ||
2. | Ontvangen giften | €.... | ||
3. | Overige baten | €.... | ||
Totaal baten | € A | |||
Personeelskosten | ||||
1. | Salarissen | €.... | ||
2. | Werkgeverslasten | €.... | ||
3. | Pensioenverzekering | €.... | ||
4. | Opleidingskosten | €.... | ||
5. | Inhuur externe medewerkers/detacheringen | €.... | ||
6. | Overige personeelskosten | €.... | ||
Totaal personeelskosten | €.... | |||
Organisatie-/Bureaukosten | ||||
1. | Administratie- en Accountantskosten | €.... | ||
2. | Advies- en onderzoekskosten | €.... | ||
3. | ICT-kosten | €.... | ||
4. | Reprografische en mediakosten | €.... | ||
5. | Overige organisatie-/bureaukosten | €.... | ||
Totaal organisatie-/bureaukosten | €.... | |||
Fractie- of groepskosten | ||||
1. | Media- en publiekskosten | €.... | ||
2. | Reis-, verblijf- en vervoerskosten | €.... | ||
3. | Onderzoekskosten (informatiegaring) | €.... | ||
4. | Overige fractie- of groepskosten | €.... | ||
Totaal fractie- of groepskosten | €.... | |||
Gemeenschappelijke kosten met partij | ||||
1. | Informatievoorziening (website, informatiebladen, partijblad, et cetera) | €.... | ||
2. | Onderzoekskosten (informatiegaring) | €.... | ||
3. | Overige gemeenschappelijke kosten met partij | €.... | ||
Totaal gemeenschappelijke kosten met partij | €.... | |||
Overige kosten | €.... | |||
Totaal kosten | € B | |||
Exploitatieresultaat (overschot of tekort) (A -/- B) | € C | |||
Egalisatiereserve | ||||
Stand egalisatiereserve jaar 202[*]X -/- 1 | € D | |||
Exploitatieresultaat (overschot of tekort)iii | € C | |||
Stand egalisatiereserve jaar 202[*] (D +/- C)iv | € E | |||
Afbouw trekkingsrechten | ||||
Stand trekkingsrechten jaar 202[*]-/-1 | € F | |||
Exploitatieresultaat (tekort) | € C | |||
Stand trekkingsrechten jaar 202[*] (F -/- C) | € G | |||
i Overeenkomstig artikel 10.1 van de modelstatuten valt het boekjaar van de stichting samen met het kalenderjaar. ii In de Regeling wordt onder «bijdrage» verstaan: «de financiële middelen, berekend overeenkomstig artikel 3, die elk kalenderjaar door de Tweede Kamer worden verstrekt aan een stichting ten behoeve van de bij de stichting behorende fractie of groep;» iii Toelichting, in relatie tot artikel 7 lid 2 en 3 van de Regeling financiële ondersteuning fracties en groepen Tweede Kamer 202[*]: «... De trekkingsrechten mogen niet worden aangewend voor verhoging van de egalisatiereserve van de stichting. Tevens mag in een kalenderjaar geen beroep worden gedaan op de trekkingsrechten terwijl tegelijkertijd de egalisatiereserve groeit. Het bestuur van de stichting dient eerst de trekkingsrechten aan te wenden alvorens een uit de verantwoording blijkend negatief exploitatieresultaat ten laste van de egalisatiereserve van de stichting kan worden geboekt...» iv Bij een overschot van het exploitatieresultaat resulteert dit in D+/+C en bij een tekort van het exploitatieresultaat resulteert dit in D-/-C. |
v In deze verantwoording wordt een overzicht opgenomen van de giften van in totaal € 4.500 of meer die de stichting in het kalenderjaar heeft ontvangen, met daarbij de naam en het adres van de gever, het bedrag of de waarde van de bijdrage en de datum van de gift; |
vi In deze verantwoording wordt een overzicht opgenomen van de schulden ultimo boekjaar van € 25.000 of meer, met daarbij de naam en de het adres van de crediteur onderscheidenlijk geldverstrekker en, indien van toepassing, de gegevens van de instelling. |
Toelichting met een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor de verantwoording
<tekst>
Toelichting op de balans per 31 december 202[*] en de staat van baten en lasten 202[*]
<tekst>
Herdruk i.v.m. het aanbrengen van enige correcties.↩︎
Zie artikel 1, zevende lid, van de Regeling 2014.↩︎
Zie bijvoorbeeld artikel 6, tweede lid, van de Regeling 2014 («…vanaf de verkiezingsdatum») en artikel 6, eerste en derde lid, van de Regeling 2014 («…na de eerste vergadering van de nieuw gekozen Kamer»).↩︎
Vgl. artikel 6, derde lid, van de Regeling 2014.↩︎
Zie artikel 14, eerste lid, van de Regeling.↩︎
Zie artikel 15, eerste lid, van de Regeling.↩︎
Zie de definitie van «controleverklaring» in artikel 1 van de Regeling.↩︎
Zie artikel 10.3 van de modelstatuten.↩︎
Zie artikel 14, eerste lid, sub b, van de Regeling.↩︎
Zie artikel 14, eerste lid, van de Regeling.↩︎
Zie artikel 15, eerste lid, van de Regeling.↩︎
Zie artikel 16, eerste lid, van de Regeling.↩︎
Zie artikel 16, tweede lid, van de Regeling.↩︎
Zie artikel 19 van de Regeling.↩︎
Zie artikel 4 van de Regeling en artikel 3 van de modelstatuten.↩︎
Zie artikel 4, tweede lid, van de Regeling en artikel 3.1 van de modelstatuten.↩︎
Zie artikel 4, derde lid, van de Regeling en artikel 3.2 van de modelstatuten.↩︎
Zie artikel 6 van de Regeling en artikel 9 van de modelstatuten.↩︎
Zie artikel 7 van de Regeling.↩︎
Zie o.a. de artikelen 1 en 8 tot en met 13 van de Regeling.↩︎
Zie artikel 14, tweede lid, van de Regeling.↩︎
Wanneer op een van de twee onderwerpen een aanpassing in het oordeel van toepassing is, kunnen twee kopjes worden gebruikt. Bijvoorbeeld «Ons oordeel betreffende de verantwoording» en «Ons oordeel met beperking betreffende de rechtmatigheid».↩︎