Verslag van een schriftelijk overleg over de nahang besluit uitgebreide producentenverantwoordelijkheid textiel (Kamerstuk 32852-234)
Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2023D29406, datum: 2023-07-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32852-252).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: G.B. Koerselman, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 32852 -252 Grondstoffenvoorzieningszekerheid.
Onderdeel van zaak 2023Z12366:
- Indiener: V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2023-07-04 15:40: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-07-05 10:15: Procedurevergadering Infrastructuur en Waterstaat (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2023-09-07 09:30: Extra procedurevergadering commissie Infrastructuur en Waterstaat (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2024-02-15 13:00: Circulaire economie (Commissiedebat), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2024-02-29 12:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Nr. 252 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 3 juli 2023
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 24 april 2023 over de nahang besluit uitgebreide producentenverantwoordelijkheid textiel (Kamerstuk 32 852, nr. 234).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 juni 2023 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 29 juni 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Tjeerd de Groot
De adjunct-griffier van de commissie,
Koerselman
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave | blz. |
Inleiding | 2 |
VVD-fractie | 2 |
D66-fractie | 4 |
PVV-fractie | 5 |
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nahang van het besluit uitgebreide producentenverantwoordelijkheid textiel (hierna: de nahang). Deze leden hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de nahang en hebben nog enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de betreffende beleidsbrief en willen de Staatssecretaris nog enkele vragen voorleggen.
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat de definitie van vezel-tot-vezelrecycling inhoudt dat vezels opnieuw kunnen worden toegepast in materialen voor kleding of huishoudtextiel. Hoe verhoudt zich dat tot artikel 1.1.1.c Wet milieubeheer (Wm) waarin staat: «(...) of voor een ander doel.»? Deze leden lezen eveneens dat met de definitie van vezel-tot-vezelrecycling hoogwaardige recycling wordt beoogd. Is toepassing van dergelijke vezels in meubels, schoenen of auto’s geen hoogwaardige recycling, ook wanneer deze vervolgens wederom her te gebruiken zijn?
De leden van de VVD-fractie lezen dat zowel uit de internetconsultatie, als door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is aangegeven dat er mogelijk onduidelijkheid bestaat in de praktijk over het verschil tussen voorbereiding voor hergebruik en recycling en voorbereiding voor hergebruik. Deze leden lezen bijvoorbeeld dat tweedehands kleding die opnieuw wordt aangeboden op de markt geen afval is, maar lezen ook dat wanneer er sprake is van «schoonmaken» de textiel onder «voorbereiden voor hergebruik en recycling» valt en er wel sprake is van afval. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat deze onduidelijkheid moet worden weggenomen, voordat de regeling ingaat? Op welke manier kan de Staatssecretaris daar invulling aan geven? Deze leden lezen eveneens dat tweedehands kleding waarschijnlijk aan de voorwaarden voor eindeafval zal voldoen, maar dat dat per geval zal moeten worden beoordeeld. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat het mogelijk moet zijn om voor alle kleding die gescheiden is ingezameld, gesorteerd en verkocht gaat worden, in één keer aangetoond kan worden dat deze kleding aan de voorwaarden gesteld in artikel 1.1, achtste lid, Wm voldoet in plaats van dat dat per geval moet worden beoordeeld?
De leden van de VVD-fractie lezen dat producenten uit het buitenland verplicht een in Nederland gemachtigde vertegenwoordiger moeten hebben. Welk deel van de textielverkoop wordt direct door consumenten via internet aangekocht uit het buitenland en op welke manier worden die producenten in Nederland vertegenwoordigd?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er diverse doelen zijn voor de jaren 2025 en verder en dat ILT daarop zal toezien. Zij lezen niets over de consequenties van het niet halen van doelen. Welke consequenties kunnen door ILT worden ingezet bij het niet halen van de doelen richting individuele producenten? Op welke manier worden deze consequenties doorgezet in het geval er een productenorganisatie wordt opgericht voor de uitvoering van de UPV textiel?
De leden van de VVD-fractie lezen dat producenten een gezamenlijke producentenorganisatie kunnen opzetten, maar dat zij daartoe niet gehouden zijn. Deze leden lezen eveneens dat de ILT heeft aangegeven dat de uitvoering niet haalbaar is, in geval er geen producentenorganisatie wordt ingericht. Hoe gaat de Staatssecretaris de uitvoering realiseren, in geval er geen organisatie wordt opgericht? Op welke manier kan zij gemeenten helpen bij het maken van afspraken met alle producenten separaat en hoe geeft zij invulling aan de risico’s die ILT benoemt?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de producenten worden verplicht een passend innamesysteem te organiseren, maar dat gemeenten volgens de Wm verantwoordelijk blijven voor het inzamelen van huishoudelijk afval. Deze leden vinden dit dubbelop en niet wenselijk. Is de Staatssecretaris dat met deze leden eens? Op welke manier verwacht zij dat de producenten met de gemeenten afspraken gaan maken over de inzameling? Kan zij daarbij de volgende twee scenario’s naast elkaar beschrijven: een met gezamenlijke producentenorganisatie en een zonder? Kan de Staatssecretaris aangeven welke rol zij de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) toedicht in relatie tot deze UPV en tot deze dubbele inzamelverantwoordelijkheid in het bijzonder?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de bestaande inzamelpraktijk voor textiel per gemeente grote verschillen laat zien. Welke gemeente zamelt het meest kostenefficiënt in en op welke manier vindt die inzameling plaats?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de te verwachten milieuwinst van de UPV nog nadere studie vergt, maar dat de milieu-impact voornamelijk plaats zal vinden in productielanden (en dus niet in Nederland), terwijl de kosten van deze UPV, geschat op 82 tot 196 miljoen euro per jaar bedragen. Kan de Staatssecretaris aangeven in hoeverre de UPV dan toch bijdraagt aan de Nederlandse milieudoelen en kan zij dat kwantificeren?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de precieze administratieve lasten bij de ministeriële regeling in beeld worden gebracht waarin de verslagleggingsverplichting wordt geregeld. Kan de Staatssecretaris aangeven of er nog een besluitvormingsmoment voor de Tweede Kamer in het proces aanwezig is, wanneer deze administratieve lasten onaanvaardbaar hoog zijn voor met name de grote groep kleine producenten en importeurs?
De leden van de VVD-fractie lezen dat Zweden terecht aandacht vraagt voor de positie van kleine en middelgrote ondernemingen om de doelen te kunnen halen en dat de regelgeving de mogelijkheid biedt gezamenlijk een producentenorganisatie op te richten. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat gezamenlijk optrekken in een organisatie in de praktijk vaak voordelen biedt voor de grote producenten en het de kleinere voor voldongen feiten stelt? Op welke manier kan zij kleine en middelgrote producenten tegemoetkomen, zowel in het geval er een producentenorganisatie wordt opgericht als in het geval dat niet zo is?
De leden van de VVD-fractie lezen dat wanneer textiel niet geschikt is voor hergebruik of recycling, een andere nuttige toepassing de minimumstandaard is en dat daarbij een grens van € 205 per ton wordt gehanteerd. Wie beoordeelt dit? Klopt het dat wanneer de kosten voor hergebruik of recycling hoger zijn dan € 205 de textiel alsnog in de verbrandingsoven terechtkomt? Is laagwaardiger recycling niet wenselijker dan verbranden en, zo ja, op welke manier kan de Staatssecretaris dat dan stimuleren?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het systeem van UPV zich nadrukkelijk richt op de afvalfase van producten. Hoe is rekening gehouden met de aanbevelingen van de Universiteit Utrecht uit 2021 waarbij geadviseerd wordt bij het opstellen van een UPV ook maatregelen te nemen die hoger op de R-ladder staan?
De leden van de VVD-fractie lezen bij de doelen niet over een eventuele bijmengverplichting van gerecyclede vezels in nieuwe kleding. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat, in het licht van de aangenomen motie van het lid Hagen (Kamerstuk 32 852, nr. 244), een dergelijke bijmengverplichting onderdeel zou moeten zijn van een Europese UPV textiel en dat daarmee invulling gegeven wordt aan de aanbeveling van de Universiteit Utrecht? Hoe verhoudt de Nederlandse UPV textiel zich tot die Europese en hoe borgt de Staatssecretaris dat er voor textielproducenten in Europa een gelijk speelveld blijft bestaan?
D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen dat de Raad van State een aantal opmerkingen heeft meegegeven bij de eerdere versie van de UPV textiel. Hierover hebben deze leden een aantal vragen. Kan de Staatssecretaris per opmerking van de Raad van State aangeven of en, zo ja, hoe deze is meegenomen in de aanpassing van de UPV textiel?
Kan de Staatssecretaris aangeven of er ook opmerkingen van de Raad van State niet zijn overgenomen? En zo ja, waarom niet? Het advies van de Raad van State over het ontbreken van een beschrijving van het totale stelsel van textielinzameling is wat betreft deze leden onvoldoende verwerkt. Hierdoor kunnen gemeenten onvoldoende anticiperen op de nieuwe realiteit na invoering van de UPV, noch draagt het bij aan inzichtelijkheid in de hele keten, wat een van de doelstellingen is van de UPV. Kan de Staatssecretaris alsnog een beschrijving toevoegen van het totale stelsel van textielinzameling?
De leden van de D66-fractie merken op dat de verantwoordelijkheid voor afgedankt textiel met de inwerkingtreding van de UPV textiel bij de producenten blijft, ondanks dat gemeenten aan de lat staan voor inzameling. Een belangrijk element van een circulaire textielketen is de inzameling en hoogwaardige recycling. Gemeenten werken samen in gemeenschappelijke regelingen om de aanbesteding van inzameling te organiseren. Kan de Staatssecretaris duiden of de inwerkingtreding van de UPV textiel invloed heeft op reeds gedane aanbestedingen voor inzameling door gemeenten (in gemeenschappelijke regelingen)? Of zorgt deze inwerkingtreding voor een heronderhandelingsmoment voor de aanbestedingen van gemeenten? Er gaan geluiden op dat de producenten voor de inzameling een minimaal bedrag hanteren dat niet kostendekkend is voor inzameling en hoogwaardige recycling van textiel, mede omdat marktpartijen waarvan onduidelijk is of zij textiel hoogwaardig recyclen, bereid zijn een bijdrage aan gemeenten te betalen voor inzameling. Gemeenten die al jaren geconfronteerd worden met hogere kosten voor inzameling en verbranding zijn uiteraard geneigd marktpartijen die een vergoeding hanteren, de inzameling te gunnen. Of deze marktpartijen daadwerkelijk geënt zijn op hoogwaardige recycling vragen deze leden zich af. Kan de Staatssecretaris, gegeven de geschetste onduidelijkheid dan wel uitblijvende vergoeding voor gemeenten over de bijdrage van bijvoorbeeld het Afvalfonds voor de inzameling van (plastic)verpakkingen, aangeven hoe de vaststelling van de vergoeding uit de UPV textiel aan gemeenten beter geborgd is?
De leden van de D66-fractie merken op dat de beoordeling van de kwaliteit van inzameling en de toewijzing van de textielstromen na inzameling onder de verantwoordelijkheid van de UPV textiel vallen. Kan de Staatssecretaris aangeven of er een samenhang / voorwaarde wordt gesteld aan de kwaliteit van productie van textielitems ten opzichte van de inzameling? En kan zij aangeven of zowel inzameling als toewijzing van de ingezamelde stromen naar inzamelaars of verwerkers uitgaan die de meest hoogwaardige recycling van textiel borgen?
De leden van de D66-fractie merken op dat het actief aanbieden en inregelen van de tweedehands markt van textielproducten van producenten vooralsnog geen concrete doelstelling van de UPV textiel is. Deze leden zijn van mening dat langer gebruik en hergebruik bijdragen aan een circulaire textielmarkt. Kan de Staatssecretaris aangeven of het vormgeven van de tweedehands markt wel een agendapunt is voor de UPV textiel? Kan zij daarnaast aangeven of en wanneer de doelstellingen, zoals verzocht in motie van het lid Hagen (Kamerstuk 32 852, nr. 243) met betrekking tot preventie, educatie en innovatie in de keten besproken zijn? En als dat nog niet heeft plaatsgevonden, wanneer kan de Staatssecretaris de Kamer hierover informeren?
De leden van de D66-fractie merken op dat de UPV verpakkingen de beschikking heeft over een kennisinstituut duurzaam verpakken (KIDV). Gaan er geluiden op dat de textielproducenten een soortgelijk instituut gaan oprichten? Niet alle textielstromen die gemeenten op dit moment al moeten inzamelen, vallen onder het UPV-besluit (bijv. schoenen). Er is nog geen duidelijkheid hoe hiermee wordt omgegaan en hoe voorkomen wordt dat dit in de uitvoering tot (grote) problemen leidt. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe er om moet worden gegaan met textielstromen die buiten de UPV vallen? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het staat met de uitvoering van motie van het lid Hagen (Kamerstuk 36 254, nr. 5) die oproept tot een UPV voor schoenen?
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris tot slot of zij kan aangeven welke producenten deelnemen aan de UPV textiel. Hoe verplicht de UPV textiel dat bedrijven als Shein deelnemen en is er anders een grondslag om deze producten die geen verantwoordelijkheid nemen in de UPV textiel van de markt te weren?
PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie constateren dat het nog niet duidelijk is wat de te verwachten milieuwinst van de UPV voor textiel gaat zijn. Deze leden vragen aan de Staatssecretaris of zij niet te voorbarig is met het invoeren van de UPV zonder dat zij concreet weet wat het effect daarvan gaat zijn.
De leden van de PVV-fractie vragen de Staatssecretaris waarom bij het nemen van het besluit niet gekeken is naar de administratieve lasten voor producenten.
De leden van de PVV-fractie vragen de Staatssecretaris hoeveel de prijs van textielproducten gaat stijgen en hoe zij ervoor zorgt dat textiel in de toekomst betaalbaar blijft.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de Staatssecretaris steeds meer invloed wil uitoefenen op het dagelijks leven van inwoners. Zij vragen de Staatssecretaris om daarmee te stoppen.
II Reactie van de bewindspersoon
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat de definitie van vezel-tot-vezelrecycling inhoudt dat vezels opnieuw kunnen worden toegepast in materialen voor kleding of huishoudtextiel. Hoe verhoudt zich dat tot artikel 1.1.1.c Wet milieubeheer (Wm) waarin staat: «(...) of voor een ander doel.»? Deze leden lezen eveneens dat met de definitie van vezel-tot-vezelrecycling hoogwaardige recycling wordt beoogd. Is toepassing van dergelijke vezels in meubels, schoenen of auto’s geen hoogwaardige recycling, ook wanneer deze vervolgens wederom her te gebruiken zijn?
Vezel-tot-vezel recycling is niet gedefinieerd in de Wet milieubeheer. Voor de definitie van vezel-tot-vezelrecycling uit het Besluit UPV textiel is zo veel mogelijk aangesloten bij de definitie van recycling uit artikel 1.1 van de Wet milieubeheer. Er is in dit Besluit bewust gekozen om niet alleen recycling te bevorderen, maar om met doelstellingen voor vezel-tot-vezelrecycling hoogwaardige recycling te bevorderen. Met vezel-tot-vezel recycling wordt dus in het bijzonder hoogwaardige verwerking beoogd. Voor de vezel-tot-vezelrecycling zoals bedoeld onder de UPV textiel geldt dat de vezels weer moeten worden gebruikt in textielproducten die onder de UPV vallen.
Met de motie van het lid Haverkort (VVD) is het kabinet verzocht om te komen met een eenduidige definitie van hoogwaardige recycling.1 Dit wordt meegenomen in het kader van het Circulair Materialenplan. De definitie van vezel-tot-vezelrecycling in het Besluit UPV textiel overstijgt de reikwijdte van dat besluit niet en geldt dus alleen voor textiel in het kader van de UPV. Dit staat dus ook de uitvoering van de motie niet in de weg.
De leden van de VVD-fractie lezen dat zowel uit de internetconsultatie, als door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is aangegeven dat er mogelijk onduidelijkheid bestaat in de praktijk over het verschil tussen voorbereiding voor hergebruik en recycling en voorbereiding voor hergebruik. Deze leden lezen bijvoorbeeld dat tweedehands kleding die opnieuw wordt aangeboden op de markt geen afval is, maar lezen ook dat wanneer er sprake is van «schoonmaken» de textiel onder «voorbereiden voor hergebruik en recycling» valt en er wel sprake is van afval. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat deze onduidelijkheid moet worden weggenomen, voordat de regeling ingaat? Op welke manier kan de Staatssecretaris daar invulling aan geven?
Ik ben het met de leden van de VVD-fractie eens dat eventuele onduidelijkheid over het verschil tussen voorbereiding voor hergebruik en recycling en voorbereiding voor hergebruik moet worden weggenomen. Het verschil tussen hergebruik en voorbereiden voor hergebruik is vastgelegd in de Wet milieubeheer. Hergebruik is elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld. Hergebruik heeft dus geen betrekking op afvalstoffen. Voorbereiding voor hergebruik is een nuttige toepassing bestaande uit controleren, schoonmaken of repareren, waarbij producten of componenten van producten, die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze zullen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is. Voorbereiding voor hergebruik heeft dus wél betrekking op afvalstoffen. Alleen voor voorbereiden voor hergebruik zijn er voor producenten doelstellingen opgenomen (artikelen 3 en 4 van het Besluit UPV textiel). Producenten zullen bij tweedehands textiel moeten nagaan of ze zijn hergebruikt of voorbereid voor hergebruik. In de toelichting van de ministeriële regeling waarin de verslaglegging over de doelstellingen door producenten wordt geregeld, zal worden verduidelijkt hoe aan de doelstelling voor voorbereiding voor hergebruik moet worden voldaan en hoe hierover moet worden gerapporteerd. Daarnaast zal ik in de voorlichting over de UPV textiel dit punt meenemen.
Deze leden lezen eveneens dat tweedehands kleding waarschijnlijk aan de voorwaarden voor eindeafval zal voldoen, maar dat dat per geval zal moeten worden beoordeeld. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat het mogelijk moet zijn om voor alle kleding die gescheiden is ingezameld, gesorteerd en verkocht gaat worden, in één keer aangetoond kan worden dat deze kleding aan de voorwaarden gesteld in artikel 1.1, achtste lid, Wm voldoet in plaats van dat dat per geval moet worden beoordeeld?
Ik onderschrijf het doel dat deze Kamerleden beogen. De door de VVD-leden hier gesuggereerde methode vereist echter ook een beoordeling per kledingstuk. Het is lastig om in zijn algemeenheid uitspraken te doen over de afvalstatus van een materiaal, omdat het weer kunnen toepassen als zijnde een product afhangt van de specifieke omstandigheden. Voor textiel geldt bijvoorbeeld dat de omstandigheden waarin dit wordt ingezameld van invloed zijn op de verdere mogelijkheden tot hergebruik of recycling. Wanneer bij inzameling duidelijk is dat het de intentie van de houder is dat kledingstukken een tweede leven krijgen, bijvoorbeeld door inleveren bij een bemenste balie waar onmiddellijk op kwaliteit wordt gecontroleerd, zal eerder sprake zijn van voortgezet gebruik. Dit is bijvoorbeeld anders wanneer kleding in een container kan worden gedoneerd, waarbij het nog maar de vraag is of een tweede leven mogelijk is voor het kledingstuk.
De leden van de VVD-fractie lezen dat producenten uit het buitenland verplicht een in Nederland gemachtigde vertegenwoordiger moeten hebben. Welk deel van de textielverkoop wordt direct door consumenten via internet aangekocht uit het buitenland en op welke manier worden die producenten in Nederland vertegenwoordigd?
Volgens de monitoringsrapportage van het beleidsprogramma circulair textiel werd in Nederland in 2021 269 kiloton nieuw textiel op de Nederlandse markt gebracht. Het is niet bekend hoeveel daarvan direct via internet uit het buitenland is aangekocht. In het Besluit UPV textiel is vastgelegd dat een in het buitenland gevestigde producent in Nederland een gemachtigd vertegenwoordiger aanstelt. De gemachtigd vertegenwoordiger moet namens de producent binnen zes weken na inwerkingtreding van het Besluit UPV textiel melding doen. De gemachtigd vertegenwoordiger is vanaf dat moment aanspreekpunt voor de uitvoering en handhaving van de UPV-verplichtingen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er diverse doelen zijn voor de jaren 2025 en verder en dat ILT daarop zal toezien. Zij lezen niets over de consequenties van het niet halen van doelen. Welke consequenties kunnen door ILT worden ingezet bij het niet halen van de doelen richting individuele producenten?
Voor de UPV textiel treedt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) bij overtredingen (zoals het niet behalen van de doelstellingen) op conform de landelijke handhavingsstrategie. Het uitgangspunt daarvan is: vergelijkbaar interveniëren bij vergelijkbare overtredingen. De ILT kiest de interventie die het beste aansluit bij de overtreding, de gevolgen van de overtreding en het gedrag van de overtreder. Voor handhaving op het besluit UPV textiel is het instrumentarium toereikend. Voor de ministeriële regeling UPV textiel beperkt het handhavend optreden van de ILT zich tot het doen van meldingen binnen de gestelde termijn door individuele producenten. Het toezicht van de ILT is informatie-gestuurd en risicogericht.
Op welke manier worden deze consequenties doorgezet in het geval er een productenorganisatie wordt opgericht voor de uitvoering van de UPV textiel, vragen de leden van de VVD-fractie?
Gelet op het Besluit UPV textiel zijn de producenten individueel verantwoordelijk, maar kunnen zij ervoor kiezen gezamenlijk uitvoering te geven aan hun verplichtingen. Gezien het belang van een producentenorganisatie voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de UPV faciliteert het Ministerie van IenW waar nodig en passend bij de opstart van initiatieven. Het toezicht en de handhaving blijft gebaseerd op dezelfde uitgangspunten zoals in het antwoord op de voorgaande vraag staat aangegeven. De producentenorganisatie is verantwoordelijk voor het behalen van de doelen van de aangesloten producenten, en de handhaving kan zich voor die producenten dan ook richten op de producentenorganisatie. Indien een algemeen verbindendverklaring (AVV) is aangevraagd en verleend, houdt dat in dat het collectief (de producentenorganisatie) wettelijk is aangewezen en verantwoordelijk is, en moeten bedrijven zich verplicht voegen bij het collectief. In het kader van de handhaving richt de ILT zich dan op deze partij. Indien er geen aangewezen collectief is dat in bezit is van een AVV is er nog een gedeelde verantwoordelijkheid. De partijen die niet zijn aangesloten zijn dan zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de gestelde percentages.
De leden van de VVD-fractie lezen dat producenten een gezamenlijke producentenorganisatie kunnen opzetten, maar dat zij daartoe niet gehouden zijn. Deze leden lezen eveneens dat de ILT heeft aangegeven dat de uitvoering niet haalbaar is, in geval er geen producentenorganisatie wordt ingericht. Hoe gaat de Staatssecretaris de uitvoering realiseren, in geval er geen organisatie wordt opgericht? Op welke manier kan zij gemeenten helpen bij het maken van afspraken met alle producenten separaat en hoe geeft zij invulling aan de risico’s die ILT benoemt?
Met de invoering van de UPV voor textiel worden producenten in beginsel individueel verantwoordelijk. Er is al een producentenorganisatie opgericht, maar in het geval dat er geen afvalbeheerovereenkomst algemeen verbindend wordt verklaard, dan geldt dat een heel groot aantal producenten individueel verantwoordelijk is. Zij kunnen er voor kiezen om samen te werken om de doelstellingen te bereiken. Het is aan de producenten om de uitvoering te realiseren.
Het is aan producenten om afspraken te maken met gemeenten, dat kan individueel of via de producentenorganisatie. De gesprekken tussen de producentenorganisatie en gemeenten lopen. Het Rijk is daar geen partij in, maar brengt alle partijen uit de textielketen samen in het netwerkoverleg circulair textiel.
Als producenten niet zijn aangesloten bij een producentenorganisatie, zijn zij individueel verantwoordelijk voor de naleving van de verplichtingen uit de UPV textiel. De ILT kan risicogestuurd en steekproefsgewijs toezicht houden. Het ligt dan bijvoorbeeld voor de hand om in eerste instantie naar de grootste producenten te kijken.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de producenten worden verplicht een passend innamesysteem te organiseren, maar dat gemeenten volgens de Wm verantwoordelijk blijven voor het inzamelen van huishoudelijk afval. Deze leden vinden dit dubbelop en niet wenselijk. Is de Staatssecretaris dat met deze leden eens?
Voor huishoudelijk afval hebben gemeenten in Nederland een zorgplicht. Met een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid wordt deze rolverdeling aangepast en worden producenten van een bepaalde productgroep – in dit geval textiel – verantwoordelijk om een innamesysteem te organiseren en financieren. De producenten zijn dus verantwoordelijk. En de gemeente houdt onverkort de zorgplicht voor de inzameling van het huishoudelijk afval. Per 1 januari 2025 moeten gemeenten daarbij textiel gescheiden inzamelen.
Ik verwijs u voor een uitgebreidere uiteenzetting van de verhouding tussen de verplichtingen van gemeenten en producenten in UPV’s naar mijn brief van 21 april jongstleden (Kamerstuk 32 852, nr. 187). In sommige UPV’s is discussie tussen gemeenten en producenten over de verantwoordelijkheden ten aanzien van inzameling. Naar aanleiding van de motie van het lid Agnes Mulder over de rol van gemeenten bij UPV ben ik dit nader aan het bekijken.2 Ik informeer uw Kamer hier kort na de zomer over.
Op welke manier verwacht zij dat de producenten met de gemeenten afspraken gaan maken over de inzameling?
De producentenorganisatie die is opgericht door brancheverenigingen Modint en INRetail – stichting UPV textiel – voert momenteel gesprekken met gemeenten, afval- en textielinzamelaars en kringkoopwinkels om afspraken te maken over de inname, recycling en voorbereiding voor hergebruik van textiel.
Kan zij daarbij de volgende twee scenario’s naast elkaar beschrijven: een met gezamenlijke producentenorganisatie en een zonder?
Het is niet aan mij om deze scenario’s te beschrijven. Producenten worden verantwoordelijk voor een passend inzamelsysteem. Zij kunnen daarvoor afspraken maken met gemeenten en/of inzamelaars. Dit kunnen zij individueel doen, of via een of meer producentenorganisaties. De huidige situatie is dat er een producentenorganisatie is opgericht en dat deze namens haar leden gesprekken voert met gemeenten en inzamelaars over de inzameling van textiel.
Kan de Staatssecretaris aangeven welke rol zij de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) toedicht in relatie tot deze UPV en tot deze dubbele inzamelverantwoordelijkheid in het bijzonder?
De VNG treedt samen met de NVRD op als vertegenwoordiger namens de gemeenten in de gesprekken die de producentenorganisatie voert over de organisatie en uitvoering van textielinzameling.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de bestaande inzamelpraktijk voor textiel per gemeente grote verschillen laat zien. Welke gemeente zamelt het meest kostenefficiënt in en op welke manier vindt die inzameling plaats?
Vanuit het programma Van Afval Naar Grondstof is er zicht op hoeveel textiel gemeenten inzamelen. Gemiddeld werd er in 2021 in Nederland 4,6 kg per inwoner gescheiden ingezameld. Uit CBS-gegevens blijkt dat dit varieert tussen 0,1 kg tot 9,7 kg per inwoner. Ook over de wijze waarop is informatie beschikbaar. Van alle gemeenten (bijna de helft) die meedoen aan de VANG-benchmark (2021) komt de gemeente Meerssen in Limburg naar voren als de gemeente die het meeste textiel gescheiden inzamelt. Meerssen maakt gebruik van textielcontainers. Deze staan in een dichtheid van een container op 575 huishoudens. Daarnaast voeren charitatieve instellingen jaarlijks zes inzamelrondes aan huis uit. Met deze inzamelmethodiek zamelt Meerssen 8,9 kg textiel per inwoner in. Er is geen zicht op de kosten die afzonderlijke gemeenten maken met de gescheiden inzameling van textiel. Daarom kan ik niet benoemen welke gemeente het meest kostenefficiënt inzamelt afgezet tegen de inzamelprestaties. De Stichting UPV Textiel is overigens voornemens om een kostprijsonderzoek voor inzameling uit te gaan voeren.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de te verwachten milieuwinst van de UPV nog nadere studie vergt, maar dat de milieu-impact voornamelijk plaats zal vinden in productielanden (en dus niet in Nederland), terwijl de kosten van deze UPV, geschat op 82 tot 196 miljoen euro per jaar bedragen. Kan de Staatssecretaris aangeven in hoeverre de UPV dan toch bijdraagt aan de Nederlandse milieudoelen en kan zij dat kwantificeren?
De UPV draagt eraan bij dat meer inzameling, hergebruik en recycling plaatsvindt binnen Nederland. Ook stimuleert de UPV producenten om na te denken over ontwerp en materiaalgebruik van de textielproducten die zij op de Nederlandse markt brengen en stimuleert de UPV innovatie die een circulaire textielketen bevordert. Uit de bedrijfseffectentoets voor de UPV die vorig jaar is uitgevoerd, bleek dat de structurele kosten van de UPV tussen de € 35 en € 53 miljoen per jaar bedragen. De milieu-impact van de UPV in Nederland heb ik niet laten kwantificeren.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de precieze administratieve lasten bij de ministeriële regeling in beeld worden gebracht waarin de verslagleggingsverplichting wordt geregeld. Kan de Staatssecretaris aangeven of er nog een besluitvormingsmoment voor de Tweede Kamer in het proces aanwezig is, wanneer deze administratieve lasten onaanvaardbaar hoog zijn voor met name de grote groep kleine producenten en importeurs?
In de wetgevingsprocedure tot vaststelling van een ministeriële regeling zit geen besluitvormingsmoment voor de Tweede Kamer. Uit de bedrijfseffectentoets is het volgende naar voren gekomen over de regeldrukeffecten: de eenmalige administratieve lasten – dit zijn de kosten die gemaakt worden voor het doen van de eenmalige melding – komt voor een individueel bedrijf gemiddeld neer op € 216. De structurele administratieve lasten bestaan uit het opstellen en versturen van het jaarlijkse verslag en het doen van een eenmalige melding door nieuwe producenten. De hoogte van de lasten verschilt per bedrijf en is ervan afhankelijk of hun administratie aansluit bij de gevraagde data over het in het voorgaande jaar in de handel gebrachte hoeveelheid textiel in kilo’s, van de hoeveelheid textiel en de variatie in de textielproducten van een bedrijf. Alle administratieve lasten slaan neer bij de individuele producenten. Dat komt voor een individueel bedrijf gemiddeld neer op € 238 tot € 1.372.
Producenten moeten zich uiterlijk 12 augustus 2023 melden. De verwachting is dat op basis van de door producenten bij de melding verstrekte informatie, meer inzicht ontstaat in het aantal kleine producenten en importeurs. Deze informatie kan gebruikt worden voor de bepaling van een ondergrens voor de verplichte verslaglegging in het kader van de UPV-regeling. Als er wordt besloten een ondergrens voor de verslaglegging in te voeren, zal het Besluit UPV textiel moeten worden gewijzigd. In dat geval moet dat besluit worden voorgehangen aan de Tweede Kamer en dat is de gelegenheid voor leden van uw Kamer om hierover een standpunt naar voren te brengen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat Zweden terecht aandacht vraagt voor de positie van kleine en middelgrote ondernemingen om de doelen te kunnen halen en dat de regelgeving de mogelijkheid biedt gezamenlijk een producentenorganisatie op te richten. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat gezamenlijk optrekken in een organisatie in de praktijk vaak voordelen biedt voor de grote producenten en het de kleinere voor voldongen feiten stelt?
Voor zowel grote als kleinere producenten kan het gezamenlijk optrekken in een producentenorganisatie voordelen bieden, bijvoorbeeld een grotere kosten-effectiviteit van inzameling en recycling door schaalgrootte. Het is aan producenten onderling hoe zij zich organiseren als zij collectief uitvoering willen geven aan hun verplichtingen. Zij kunnen daarbij afspraken maken over de vertegenwoordiging van kleine producenten in de governance van de producentenorganisatie.
Op welke manier kan zij kleine en middelgrote producenten tegemoetkomen, zowel in het geval er een producentenorganisatie wordt opgericht als in het geval dat niet zo is?
Het is aan producenten om zichzelf te organiseren. Wel sta ik in goed contact met grote en kleinere producenten en brancheverenigingen om ze bij elkaar te brengen en te faciliteren bij het maken van onderlinge afspraken.
De leden van de VVD-fractie lezen dat wanneer textiel niet geschikt is voor hergebruik of recycling, een andere nuttige toepassing de minimumstandaard is en dat daarbij een grens van € 205 per ton wordt gehanteerd. Wie beoordeelt dit? Klopt het dat wanneer de kosten voor hergebruik of recycling hoger zijn dan € 205 de textiel alsnog in de verbrandingsoven terechtkomt?
Deze € 205 per ton betreft het tarief voor de verwerking die de ontdoener bij aanlevering aan de poort van een verwerker zou moeten betalen. Pas als verklaringen van verwerkers aantonen dat de voorgeschreven vorm van verwerken (de minimumstandaard) meer kost dan de grens van € 205 biedt de minimumstandaard de mogelijkheid het afval alsnog aan te bieden bij een verbrander. Voor de opvolger van het LAP, het Circulair Materialenplan, wordt dit tarief op dit moment opnieuw onder de loep genomen en eventueel bijgesteld.
Is laagwaardiger recycling niet wenselijker dan verbranden en, zo ja, op welke manier kan de Staatssecretaris dat dan stimuleren?
Ja, zolang een materiaal nog toepasbaar is, is het wenselijk dat dit materiaal niet in een afvalverbrandingsinstallatie terechtkomt. Afvalverbranding is alleen bedoeld voor die materialen waarvoor geen andere toepassing meer bestaat.
Momenteel vindt verhoging van de minimumstandaard, van verbranden of storten naar recycling, alleen plaats als (1) de afvalstroom daadwerkelijk hoogwaardiger verwerkt kan worden, (2) de kosten niet hoger zijn dan € 205 per ton, (3) er een afzetmarkt is voor de residustromen en (4) de nieuwe verwerkingsmethode al in voldoende capaciteit aanwezig is. Met name de laatste voorwaarde betekent dat de minimumstandaard vaak niet wordt opgehoogd terwijl de techniek om (hoogwaardig) te recyclen er wel is. Met de introductie van het eerste Circulair Materialenplan wil ik dit veranderen. Onze ambitie is om de minimumstandaard versneld op te hogen als er een kansrijke nieuwe verwerkingsmethode beschikbaar is zodat houders van afvalstoffen verplicht worden om deze als eerste aan verwerkers met die techniek aan te bieden. In de praktijk blijkt namelijk dat deze nieuwe technieken niet altijd kunnen rekenen op een constante toevoer van te verwerken materialen en daardoor soms helemaal niet van de grond komen. Binnen de mogelijkheden van het CMP1 onderzoeken we hoe de minimumstandaard hiervoor meer ondersteunend kan zijn dan nu het geval is.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het systeem van UPV zich nadrukkelijk richt op de afvalfase van producten. Hoe is rekening gehouden met de aanbevelingen van de Universiteit Utrecht uit 2021 waarbij geadviseerd wordt bij het opstellen van een UPV ook maatregelen te nemen die hoger op de R-ladder staan?
Zoals de leden van de fractie zelf al aangeven, is UPV een instrument dat zich op de afvalfase van producten richt. Bij de UPV textiel is met doelstellingen voor vezel-tot-vezelrecycling wel ook gekozen voor het bevorderen van hoogwaardige verwerking. Verder zal naast de UPV met flankerend beleid ook gekeken moeten worden naar andere maatregelen zoals het stellen van producteisen en informatiecampagnes ter bevordering van hergebruik. Voor het bredere textielbeleid verwijs ik u graag naar het beleidsprogramma circulair textiel en het Nationaal Programma Circulaire Economie.
De leden van de VVD-fractie lezen bij de doelen niet over een eventuele bijmengverplichting van gerecyclede vezels in nieuwe kleding. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat, in het licht van de aangenomen motie van het lid Hagen (Kamerstuk 32 852, nr. 244), een dergelijke bijmengverplichting onderdeel zou moeten zijn van een Europese UPV textiel en dat daarmee invulling gegeven wordt aan de aanbeveling van de Universiteit Utrecht?
Ik ben het met de leden eens dat geharmoniseerde UPV regels op EU-niveau wenselijk zijn, waarbij gekeken moet worden naar doelstellingen op het gebied van de toepassing van gerecycleerde materialen. Een toekomstige Europese Ecodesign maatregel voor textiel zou hierbij ook een rol kunnen spelen. Er wordt momenteel ook een onderzoek gedaan om te verkennen of we hier nationaal doelstellingen over op kunnen nemen. Ik ben daarmee op verschillende wijzen aan het kijken wat er met de aanbevelingen over toepassing van recyclaat gedaan kan worden.
Hoe verhoudt de Nederlandse UPV textiel zich tot die Europese en hoe borgt de Staatssecretaris dat er voor textielproducenten in Europa een gelijk speelveld blijft bestaan?
In Europa wordt er in het licht van de herziening van de Kaderrichtlijn afvalstoffen nagedacht over een Europese verplichting aan de lidstaten tot het instellen van UPV voor textiel. Nederland heeft daar in Europa altijd steun aan betuigd en ik ben voorstander van harmonisatieafspraken om verschillen tussen de lidstaten klein te houden, gelet op de verwevenheid van de Europese markt en om een gelijk speelveld te creëren. Indien er Europese regels voor UPV voor textiel komen, zullen we uiteraard kijken of onze nationale UPV voldoet aan de Europese voorschriften en deze waar nodig aanpassen.
D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen dat de Raad van State een aantal opmerkingen heeft meegegeven bij de eerdere versie van de UPV textiel. Hierover hebben deze leden een aantal vragen. Kan de Staatssecretaris per opmerking van de Raad van State aangeven of en, zo ja, hoe deze is meegenomen in de aanpassing van de UPV textiel?
Het advies van de Afdeling Advisering is op alle punten overgenomen. De Afdeling Advisering heeft gevraagd in de toelichting nader uiteen te zetten hoe het totale stelsel van inzameling met invoering van de UPV zal functioneren. Er zijn twee paragrafen aan de toelichting toegevoegd met een omschrijving van inzamelpraktijk voor en na invoering van de UPV-verplichtingen.3 Aan de opmerkingen van de Afdeling over de uitvoerbaarheid van de UPV is ook opvolging gegeven. De stand van zaken van de oprichting van een producentenorganisatie en welke rol ik daarin speel is opgenomen in de toelichting.4 De formuleringen van de doelstellingen zijn ook nader onderbouwd in de toelichting.5 Daarnaast adviseerde de Afdeling Advisering om een betere onderbouwing in de toelichting op te nemen over de verhouding tot het Unierecht. Hierop is nader gemotiveerd dat de UPV textiel een gerechtvaardigde inbreuk op het vrij verkeer van goederen betreft en is er een alinea toegevoegd over de verhouding tot het mededingingsrecht. Tot slot heeft de Afdeling Advisering opmerkingen gemaakt over het niveau van regelgeving. Het advies van de Afdeling is op dit punt gevolgd. In het nader rapport is uitgebreider uitgeschreven hoe de opmerkingen van de Afdeling Advisering Raad van State zijn verwerkt.
Kan de Staatssecretaris aangeven of er ook opmerkingen van de Raad van State niet zijn overgenomen? En zo ja, waarom niet?
Zoals in het antwoord op de voorgaande vraag is toegelicht, zijn alle adviezen van de Afdeling Advisering opgevolgd.
Het advies van de Raad van State over het ontbreken van een beschrijving van het totale stelsel van textielinzameling is wat betreft deze leden onvoldoende verwerkt. Hierdoor kunnen gemeenten onvoldoende anticiperen op de nieuwe realiteit na invoering van de UPV, noch draagt het bij aan inzichtelijkheid in de hele keten, wat een van de doelstellingen is van de UPV. Kan de Staatssecretaris alsnog een beschrijving toevoegen van het totale stelsel van textielinzameling?
Naar aanleiding van het Advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is een omschrijving van de inzamelpraktijk van textiel opgenomen in de toelichting bij het Besluit. Er zijn twee paragrafen toegevoegd aan de toelichting waarin de inzamelpraktijk voor en na de invoering van de UPV-verplichtingen wordt omschreven.6
De leden van de D66-fractie merken op dat de verantwoordelijkheid voor afgedankt textiel met de inwerkingtreding van de UPV textiel bij de producenten blijft, ondanks dat gemeenten aan de lat staan voor inzameling. Een belangrijk element van een circulaire textielketen is de inzameling en hoogwaardige recycling. Gemeenten werken samen in gemeenschappelijke regelingen om de aanbesteding van inzameling te organiseren. Kan de Staatssecretaris duiden of de inwerkingtreding van de UPV textiel invloed heeft op reeds gedane aanbestedingen voor inzameling door gemeenten (in gemeenschappelijke regelingen)?
De inwerkingtreding van de UPV textiel heeft geen invloed op de reeds gedane aanbestedingen voor inzameling door gemeenten. De afspraken die gemeenten met inzamelaars hebben gemaakt blijven gelden.
Of zorgt deze inwerkingtreding voor een heronderhandelingsmoment voor de aanbestedingen van gemeenten?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun aanbestedingen. Als zij willen heronderhandelen, is dat aan hen. De afspraken die gemeenten met inzamelaars hebben gemaakt, zijn vaak contractueel vastgelegd. Over het algemeen worden de contracten afgesloten voor een aantal jaar. Gemeenten behouden de regie daarover.
Er gaan geluiden op dat de producenten voor de inzameling een minimaal bedrag hanteren dat niet kostendekkend is voor inzameling en hoogwaardige recycling van textiel, mede omdat marktpartijen waarvan onduidelijk is of zij textiel hoogwaardig recyclen, bereid zijn een bijdrage aan gemeenten te betalen voor inzameling. Gemeenten die al jaren geconfronteerd worden met hogere kosten voor inzameling en verbranding zijn uiteraard geneigd marktpartijen die een vergoeding hanteren, de inzameling te gunnen. Of deze marktpartijen daadwerkelijk geënt zijn op hoogwaardige recycling vragen deze leden zich af. Kan de Staatssecretaris, gegeven de geschetste onduidelijkheid dan wel uitblijvende vergoeding voor gemeenten over de bijdrage van bijvoorbeeld het Afvalfonds voor de inzameling van (plastic)verpakkingen, aangeven hoe de vaststelling van de vergoeding uit de UPV textiel aan gemeenten beter geborgd is?
Bij een UPV zijn producenten verantwoordelijk voor het inzamelen van het afval van hun producten. Indien ze daarbij gebruik willen maken van de gemeentelijke afval-inzamelinfrastructuur is dat aan producenten om te organiseren en hier met gemeenten afspraken over te maken. Voor de uitvoering van de UPV verpakkingen hebben gemeenten en producenten onderling afspraken gemaakt over de vergoedingen die gemeenten ontvangen voor het ingezamelde verpakkingsafval. Ook bij de UPV textiel kunnen gemeenten en producenten onderling afspraken maken over de inzameling, toegestane mate van vervuiling en de vergoeding die daar tegenover staat.
Naar aanleiding van de motie van het lid Agnes Mulder c.s. van uw Kamer7 onderzoek ik momenteel de relatie tussen producenten en gemeenten in UPV systemen en of doorontwikkeling van het UPV instrument op dit punt wenselijk is. Aandachtspunten die hieruit voortkomen, kunnen worden meegenomen in de implementatie van de UPV textiel.
De leden van de D66-fractie merken op dat de beoordeling van de kwaliteit van inzameling en de toewijzing van de textielstromen na inzameling onder de verantwoordelijkheid van de UPV textiel vallen. Kan de Staatssecretaris aangeven of er een samenhang / voorwaarde wordt gesteld aan de kwaliteit van productie van textielitems ten opzichte van de inzameling?
Nee, ik kan geen voorwaarden stellen aan de kwaliteit van productie van textielitems in een UPV. Wel wordt op dit moment op Europees niveau gewerkt aan een nieuwe kaderverordening over ecologisch ontwerp van producten, de Ecodesign for Sustainable Products Regulation (ESPR).8 Onder deze kaderverordening zullen naar verwachting bindende eisen worden ontwikkeld voor levensduur, hergebruik, recyclebaarheid en repareerbaarheid van nieuwe textielitems. De kwaliteit van ingezameld textiel wordt overigens niet alleen bepaald door de kwaliteit van de textielitems zelf. Zo leiden in de inzameling bijvoorbeeld textiel-gebonden (nat en met olie, vet en verf besmeurd textiel) en textiel-vreemde vervuiling (alle andere afval in textielcontainers) tot een lagere kwaliteit van het ingezamelde textiel.
En kan zij aangeven of zowel inzameling als toewijzing van de ingezamelde stromen naar inzamelaars of verwerkers uitgaan die de meest hoogwaardige recycling van textiel borgen?
Met de UPV voor textiel streef ik ernaar om naast voorbereiding voor hergebruik hoogwaardige recycling te bevorderen. De UPV stelt doelen voor vezel-tot-vezelrecycling, dat is recycling waarbij textielproducten die afvalstof zijn geworden, worden bewerkt zodat de textielvezels opnieuw worden toegepast in materialen voor kleding of huishoudtextiel. Producenten moeten er dus voor gaan zorgen dat er hoogwaardig gerecycled wordt, anders voldoen ze niet aan de doelstellingen uit het besluit.
De leden van de D66-fractie merken op dat het actief aanbieden en inregelen van de tweedehands markt van textielproducten van producenten vooralsnog geen concrete doelstelling van de UPV textiel is. Deze leden zijn van mening dat langer gebruik en hergebruik bijdragen aan een circulaire textielmarkt. Kan de Staatssecretaris aangeven of het vormgeven van de tweedehands markt wel een agendapunt is voor de UPV textiel?
Met de UPV textiel worden er doelstellingen voor voorbereiding van hergebruik van textiel gesteld. Op deze manier krijgt de tweedehands markt een impuls door de UPV textiel. Het vormgeven van die markt zie ik niet als overheidstaak. Wel heeft IenW de afgelopen twee jaar via communicatiecampagnes het kopen van tweedehands kleding (in plaats van nieuwe) gestimuleerd.
Kan zij daarnaast aangeven of en wanneer de doelstellingen, zoals verzocht in motie van het lid Hagen (Kamerstuk 32 852, nr. 243) met betrekking tot preventie, educatie en innovatie in de keten besproken zijn? En als dat nog niet heeft plaatsgevonden, wanneer kan de Staatssecretaris de Kamer hierover informeren?
Ik ga met de producentenorganisatie in gesprek over deze motie. Ik zal uw Kamer voor het einde van dit jaar over de uitkomst van dit gesprek informeren.
De leden van de D66-fractie merken op dat de UPV verpakkingen de beschikking heeft over een kennisinstituut duurzaam verpakken (KIDV). Gaan er geluiden op dat de textielproducenten een soortgelijk instituut gaan oprichten? Niet alle textielstromen die gemeenten op dit moment al moeten inzamelen, vallen onder het UPV-besluit (bijv. schoenen). Er is nog geen duidelijkheid hoe hiermee wordt omgegaan en hoe voorkomen wordt dat dit in de uitvoering tot (grote) problemen leidt. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe er om moet worden gegaan met textielstromen die buiten de UPV vallen?
Gemeenten die andere textielstromen, zoals schoenen, gescheiden inzamelen kunnen dit gewoon blijven doen. Bij de evaluatie van de UPV (binnen vijf jaar na inwerkingtreding) wordt bepaald of deze uitgebreid moet worden naar andere textielstromen. Momenteel laat ik een verkenning uitvoeren naar de schoenenketen en haar milieu-impact. Daarin worden ook beleidsopties onderzocht om de schoenenmarkt circulair te maken, zoals het toevoegen van schoenen aan de UPV textiel.
Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het staat met de uitvoering van motie van het lid Hagen (Kamerstuk 36 254, nr. 5) die oproept tot een UPV voor schoenen?
Ik heb een studie uitgezet om meer zicht te krijgen op de schoenenketen en een eerste inschatting te kunnen maken of schoenen op termijn kunnen worden toegevoegd als productgroep aan de UPV textiel. Voor het einde van het jaar verwacht ik u hierover te kunnen informeren.
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris tot slot of zij kan aangeven welke producenten deelnemen aan de UPV textiel.
Alle producenten/importeurs die nieuw textiel op de Nederlandse markt brengen, hebben vanaf 1 juli 2023 producentenverantwoordelijkheid. Zij moeten dus allemaal deelnemen aan de UPV.
Hoe verplicht de UPV textiel dat bedrijven als Shein deelnemen en is er anders een grondslag om deze producten die geen verantwoordelijkheid nemen in de UPV textiel van de markt te weren?
Het Besluit UPV textiel maakt alle producenten die kleding of huishoudtextiel in Nederland in de handel brengen verantwoordelijk voor de afvalfase van deze producten. Als een producent zich niet aan de UPV-verplichtingen houdt, handelt deze onrechtmatig. In dat geval kan de IL tegen hen optreden.
PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie constateren dat het nog niet duidelijk is wat de te verwachten milieuwinst van de UPV voor textiel gaat zijn. Deze leden vragen aan de Staatssecretaris of zij niet te voorbarig is met het invoeren van de UPV zonder dat zij concreet weet wat het effect daarvan gaat zijn.
De textielsector is een van de meest vervuilende sectoren wereldwijd. De toenemende productie en consumptie van textiel zorgen voor een sterk groeiende hoeveelheid textielafval. Ik voer uitgebreide producentenverantwoordelijkheid in omdat het principieel juist is dat producenten verantwoordelijk zijn voor het afval van de producten die zij op de markt brengen. Het introduceren van doelstellingen voor voorbereiding voor hergebruik en recycling zorgt ervoor dat grondstoffen langer benut worden en er minder nieuwe grondstoffen nodig zijn.
De leden van de PVV-fractie vragen de Staatssecretaris waarom bij het nemen van het besluit niet gekeken is naar de administratieve lasten voor producenten.
Hier is naar gekeken bij de ministeriële regeling waarmee de meldingsplicht voor producenten is geregeld. Uit de bedrijfseffectentoets is het volgende naar voren gekomen over de regeldrukeffecten: de eenmalige administratieve lasten – dit zijn de kosten die gemaakt worden voor het doen van de eenmalige melding – komt voor een individueel bedrijf gemiddeld neer op € 216. De structurele administratieve lasten bestaan uit het opstellen en versturen van het jaarlijkse verslag en het doen van een eenmalige melding door nieuwe producenten. De hoogte van de lasten verschilt per bedrijf en is ervan afhankelijk of hun administratie aansluit bij de gevraagde data over het in het voorgaande jaar in de handel gebrachte hoeveelheid textiel in kilo’s, van de hoeveelheid textiel en de variatie in de textielproducten van een bedrijf. Alle administratieve lasten slaan neer bij de individuele producenten. Dat komt voor een individueel bedrijf gemiddeld neer op € 238 tot € 1.372.
De leden van de PVV-fractie vragen de Staatssecretaris hoeveel de prijs van textielproducten gaat stijgen en hoe zij ervoor zorgt dat textiel in de toekomst betaalbaar blijft.
Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid legt de verantwoordelijkheid voor de afvalfase van producten bij de producenten. Het is aan de producenten om te bepalen hoe ze invulling geven aan de verplichtingen. De producenten bepalen dus ook zelf hoe ze de kosten voor het UPV-systeem dekken. In geval de kosten doorberekend worden in de prijs van producten is de verwachting dat de prijsstijgingen van textielproducten niet groot zullen zijn. Er is bij de UPV textiel gekozen voor een ingroeimodel, waarmee wordt ingespeeld op de recyclecapaciteit in de markt. Door de norm steeds een beetje hoger te leggen, kan de markt zich hierop voorbereiden. Door oplopende doelstellingen en geleidelijke schaalvergroting, zal naar verwachting de betaalbaarheid van textiel in de toekomst niet in het geding komen. Wel wordt dan een eerlijkere prijs betaald, waarin de milieueffecten beter verdisconteerd zijn.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de Staatssecretaris steeds meer invloed wil uitoefenen op het dagelijks leven van inwoners. Zij vragen de Staatssecretaris om daarmee te stoppen.
Het kabinet streeft naar een circulaire economie, om bij te dragen aan de klimaatopgave, aan biodiversiteit, om een schoner milieu te creëren en ervoor te zorgen dat er leveringszekerheid van grondstoffen bestaat. Het gaat kortom om een leefbare wereld voor inwoners. Als wij als kabinet ons werk goed doen en de circulaire economie dichterbij brengen, heeft dit een positieve invloed op het dagelijks leven van de inwoners. Ik ben geenszins van plan mijn inzet te staken. Overigens stelt de UPV textiel geen eisen aan inwoners, maar alleen aan producenten van textiel.
Kamerstuk 32 852, nr. 238.↩︎
Kamerstuk 32 852, nr. 220.↩︎
Paragraaf 5.1 en 5.2 toelichting Besluit uitgebreide producentenverantwoordelijkheid textiel.↩︎
Paragraaf 5.3 toelichting Besluit uitgebreide producentenverantwoordelijkheid textiel.↩︎
Paragraaf 2.3 toelichting Besluit uitgebreide producentenverantwoordelijkheid textiel.↩︎
Paragraaf 5.1 en 5.2 toelichting Besluit uitgebreide producentenverantwoordelijkheid textiel.↩︎
Kamerstuk 32 852, nr. 220.↩︎
Uw Kamer is per BNC fiche over dit voorstel geïnformeerd: Kamerstuk 22 112, nr. 3422.↩︎