Advies Afdeling advisering Raad van State inzake voorstel van wet van het lid Van Houwelingen betreffende het houden van een raadplegend referendum over het Nederlandse lidmaatschap van de Europese Unie (Wet raadplegend referendum Nederlands EU-lidmaatschap)
Voorstel van wet van het lid Van Houwelingen betreffende het houden van een raadplegend referendum over het Nederlandse lidmaatschap van de Europese Unie (Wet raadplegend referendum Nederlands EU-lidmaatschap)
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2023D31357, datum: 2023-07-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2023Z07471:
- Indiener: P. van Houwelingen, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2023-05-17 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2023-09-06 18:30: Extra procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2023-09-14 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2023-10-05 12:00: Voorstel van wet van het lid Van Houwelingen betreffende het houden van een raadplegend referendum over het Nederlandse lidmaatschap van de Europese Unie (Wet raadplegend referendum Nederlands EU-lidmaatschap) (TK 36346) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2024-03-07 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2024-03-07 13:59: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-03-27 14:05: Voorstel van wet van het lid Van Houwelingen betreffende het houden van een raadplegend referendum over het Nederlandse lidmaatschap van de Europese Unie (Wet raadplegend referendum Nederlands EU-lidmaatschap) (36346) (1e TK) (Plenair debat (initiatiefwetgeving)), TK
- 2024-05-30 20:40: Voorstel van wet van het lid Van Houwelingen betreffende het houden van een raadplegend referendum over het Nederlandse lidmaatschap van de Europese Unie (Wet raadplegend referendum Nederlands EU-lidmaatschap) (36346) (antwoord 1e termijn + rest) (Plenair debat (initiatiefwetgeving)), TK
- 2024-06-04 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No. W04.23.00112/I | 's-Gravenhage, 5 juli 2023 |
Bij brief van de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 24 april 2023 heeft de Tweede kamer bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet van het lid Van Houwelingen betreffende het houden van een raadplegend referendum over het Nederlandse lidmaatschap van de Europese Unie (Wet raadplegend referendum Nederlands EU-lidmaatschap), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel regelt het houden van een raadplegend, niet-bindend referendum over de vraag of Nederland al dan niet lid zou moeten blijven van de Europese Unie (EU). Volgens de initiatiefnemer is een dergelijk referendum noodzakelijk, omdat de Nederlandse bevolking nooit rechtstreeks heeft kunnen aangeven of de met het EU-lidmaatschap gepaard gaande overdracht van soevereiniteit aan de EU wenselijk en daarmee legitiem is.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt, mede in het licht van eerdere adviezen over wetsvoorstellen inzake referenda,1 opmerkingen over het gehanteerde concept van ‘de soeverein’, over de rol van volksvertegenwoordigers in de representatieve democratie en het gebruik van raadplegende referenda in dit verband. Daarnaast wijst de Afdeling erop dat het niet duidelijk is wat de consequenties zijn van een eventueel uittreden uit de EU en er niet ingegaan wordt op de vraag wat bij uittreding de alternatieven zijn voor het lidmaatschap van de EU.
Dit advies is als volgt opgebouwd. Na een schets van de inhoud en motivering van het voorstel (punt 1), wordt ingegaan op het concept van soevereiniteit dat in de toelichting naar voren komt (punt 2) en de rol en verantwoordelijkheid van volksvertegenwoordigers in het Nederlandse representatieve stelsel (punt 3). Daarna vraagt de Afdeling aandacht voor de implicaties van het referendum (punt 4) en voor het belang van het referendum voor het Caribisch deel van het Koninkrijk (punt 5).
Inhoud en motivering van het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel strekt tot het houden van een raadplegend, niet-bindend referendum over het Nederlandse lidmaatschap van de EU. De vraag die in het referendum wordt voorgelegd luidt: “Zou Nederland lid moeten blijven van de Europese Unie (EU) of zou Nederland uit de Europese Unie (EU) moeten treden?”. Hierbij kan worden gekozen uit de opties “lid van de EU blijven” en “uit de EU treden”.
De initiatiefnemer stelt dat het lidmaatschap van de EU vergaande gevolgen heeft voor Nederland. Daarbij wijst hij er herhaaldelijk op dat Nederland door zijn lidmaatschap soevereiniteit aan de EU overdraagt. Tot het overdragen van soevereiniteit is volgens de toelichting enkel de Nederlandse bevolking, als de daadwerkelijke soeverein, bevoegd. Zonder de expliciete toestemming van de bevolking zijn de Staten-Generaal, aldus de toelichting, dan ook niet bevoegd om soevereiniteit over te dragen. Omdat de bevolking zich nooit uit heeft kunnen spreken over het Nederlands lidmaatschap van de EU wordt een raadgevend, niet-bindend referendum voorgesteld.
Soevereiniteit
Op verschillende plaatsen in de toelichting wordt gesteld dat de definitieve oordeelsvorming over het Nederlands lidmaatschap van de EU slechts is voorbehouden aan de Nederlandse bevolking, omdat enkel zij de ‘waarachtige soeverein’ zou zijn.2 Hieraan wordt vervolgens de conclusie verbonden dat het parlement ‘vanzelfsprekend nooit zonder expliciete toestemming van de soeverein zelf de soevereiniteit [kan] weggeven.’3 Met het oog op het dichten van deze democratische lacune wordt een niet-bindend, raadplegend referendum voorgesteld.
Vooropgesteld dient te worden dat het begrip 'soevereiniteit’ veelomvattend is en uiteenlopende invullingen kent.4 Dat neemt echter niet weg dat de invulling die in de toelichting aan ‘soevereiniteit’ wordt gegeven onhoudbaar is. Zelfs als soevereiniteit teruggebracht kan worden tot een vorm van volkssoevereiniteit – zoals in de toelichting wordt gesteld – kan het voorgestelde referendum niet voldoen aan deze invulling. Zo is het niet duidelijk hoe en waarom het voorgestelde niet-bindende referendum, dat niet aan nadere condities en randvoorwaarden voldoet – zoals drempels ten aanzien van opkomst en aantal uitgebrachte stemmen, een heldere vraagstelling, voldoende voorafgaande informatievoorziening over voors en tegens en debatmogelijkheden – als een uiting van de ‘soeverein’ (de Nederlandse bevolking) kan gelden.5
Representatieve democratie
a. Vertegenwoordiging en het primaat van het parlement
De vooronderstelling van het wetsvoorstel is dat het parlement niet zelfstandig tot een oordeelvorming mag komen inzake soevereiniteitsoverdracht namens en in het belang van het volk. Het wetsvoorstel gaat hiermee uit van een bepaalde visie op de vertegenwoordiging van het Nederlandse volk door de Staten-Generaal die niet overeenkomt met de gangbare interpretatie van dit begrip in het Nederlandse representatieve stelsel. In dat licht bezien gaat de Afdeling in op de betekenis van het representatieve stelsel zoals dit in Nederland is vormgegeven.6
Bij de inrichting van het representatieve stelsel, zoals dit in de Grondwet is verankerd, zijn de artikelen 50 en 67 van de Grondwet (Gw) richtinggevend. In artikel 50 Gw is vastgelegd dat de Staten-Generaal het gehele Nederlandse volk vertegenwoordigen. Aan deze bepaling wordt de betekenis gegeven dat de leden van het parlement het algemeen belang van het gehele Nederlandse volk moeten behartigen en op grond hiervan tot besluitvorming moeten komen, gebaseerd op een eigen oordeel over wat voor de bevolking als geheel noodzakelijk is.7 Daarmee hangt de uitleg van artikel 50 Gw nauw samen met artikel 67, derde lid Gw, dat bepaalt dat de leden van de Staten-Generaal ‘zonder last stemmen’. Dit brengt tot uitdrukking dat aan parlementsleden geen instructies kan worden gegeven. Zij hebben een vrij mandaat en zijn daarmee zelfstandig in het bepalen van hun stem. Het parlement is mede op grond van deze grondslagen de primaire actor in de Nederlandse representatieve democratie.8 Dit betekent niet alleen dat het aan het parlement is om het Nederlandse volk te vertegenwoordigen, maar ook dat de totstandkoming van essentiële besluitvorming zoals de vraag over het EU-lidmaatschap als eerste bij het parlement ligt.
Gezien het in de Grondwet verankerde primaat van het parlement behoort het tot de essentie van de taak van volksvertegenwoordigers om na zorgvuldige voorbereiding, het horen van betrokkenen en het afwegen van alle relevante aspecten, eisen en belangen, beslissingen te nemen in het algemeen belang en namens het Nederlandse volk. Daarvoor zijn zij gekozen en daarop worden zij beoordeeld.9
Om te verzekeren dat er in grote lijnen overeenstemming blijft bestaan tussen het parlement en de burgers die zij vertegenwoordigt, gelden waarborgen die vastgelegd zijn in de (Grond)wet. Van belang is dat burgers via periodieke verkiezingen de samenstelling van het parlement bepalen. Het algemeen kiesrecht en het houden van periodieke vrije verkiezingen zijn, samen met onder meer het gelijkheidsbeginsel, de vrijheid van meningsuiting, vereniging en betoging en de openbaarheid van bestuur, essentiële voorwaarden voor het functioneren van de representatieve democratie.10 Niet alleen zorgen deze rechten en waarborgen ervoor dat er in grote lijnen overeenstemming blijft bestaan tussen parlement en burgers, maar het geeft burgers op hun beurt ook mogelijkheden om op verschillende manieren en tijdstippen – ook los van periodieke verkiezingen en onder meer via politieke partijen – invloed uit te oefenen op volksvertegenwoordigers. Dit maakt dat Kamerleden hun oordeelsvorming mede zullen laten afhangen van wat er onder kiezers leeft.
Vanwege dit primaat van het parlement geldt als belangrijke voorwaarde voor een referendum binnen de Nederlandse vertegenwoordigende democratie dat dit primaat gerespecteerd wordt. Dat vereist dat referenda zijn ingebed in het proces van de representatieve democratie, en dus aanvullend zijn op en gekoppeld zijn aan het wetgevingsproces.11 Dit geldt als een algemeen uitgangspunt, gedeeld door de lidstaten van de Raad van Europa.12 In dat licht bezien kan een bindend correctief referendum, dat niet op initiatief van regering of parlement maar op initiatief van de bevolking wordt gehouden en een oordeel velt over een besluit van het parlement, verenigbaar met het in Nederland geldende representatieve stelsel worden geacht, mits dit op de juiste wijze in de Grondwet wordt verankerd.13
b. Niet correctief
In het licht van het voorgaande was het bij referenda tot nog toe dan ook gebruikelijk dat deze gingen over wetten en verdragen die door het parlement waren aanvaard. Deze referenda waren daarmee dus correctief: de bevolking kon daarin reageren op een door het parlement genomen besluit.14 Daarbij was er op het niveau van het parlement een uitgebreide uitwisseling van argumenten mogelijk en duidelijk wat voorlag: het al dan niet van kracht worden van een besluit. In dit geval is geen sprake van een correctief referendum. Daarmee wordt het primaat van het parlement en de noodzakelijke inpassing van referenda in de Nederlandse representatieve democratie miskend.
c. Niet bindend
In het voorstel gaat het om een niet-bindend referendum. Een formeel bindend referendum dat betrekking heeft op nationale regelgeving is in Nederland alleen mogelijk indien de Grondwet wordt gewijzigd. De Grondwet beschrijft uitputtend welke organen beslissen over de totstandkoming van wetten. Hoewel in het voorstel is gekozen voor een niet-bindend referendum, dient bij de beoordeling ervan rekening te worden gehouden met de politiek-maatschappelijke betekenis die aan de uitslag wordt toegekend. Wanneer de regering, fracties, of individuele Kamerleden te kennen geven de referendumuitslag zonder meer te zullen volgen, kan niet langer worden gesproken over een werkelijk niet-bindend referendum.
In het verlengde hiervan speelt de verantwoordelijkheid die parlementariërs hebben om zelfstandig tot een eigen oordeel te komen en waarop hiervoor onder 3a al is ingegaan. Ten aanzien van niet-bindende referendumuitslagen ontstaat namelijk al snel discrepantie tussen de formele juridische mogelijkheid die Kamerleden hebben om hun eigen standpunt te bepalen en de politiek-maatschappelijke realiteit. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen dient er bij niet-bindende referenda rekening mee te worden gehouden dat Kamerleden – vanwege een vorm van zelfbinding – niet per se zelfstandig tot een beoordeling over zullen gaan. Het voorgaande betekent niet alleen dat het risico niet denkbeeldig is dat het onderscheid tussen een bindend en niet-bindend referendum theoretisch wordt, maar ook dat een niet-bindend referendum zich niet verdraagt met het parlementaire primaat.15
d. Raadplegend
Het voorstel regelt een raadplegend, geen raadgevend referendum. Bij een raadgevend referendum gaat het initiatief uit van de bevolking. Een raadplegend referendum wordt daarentegen van overheidswege geïnitieerd. Dat heeft als risico dat ze worden uitgeschreven enkel om steun te verwerven voor een beslissing die men toch al willen nemen. Daardoor wordt slechts de schijn gewekt van invloed van de kiezer. Omgekeerd bestaat het risico dat het bestuur zich aan eigen moeilijke besluitvorming zou willen onttrekken. Beide situaties zijn problematisch, omdat in het eerste geval de initiatiefnemers de burger niet serieus nemen en in het tweede geval hun eigen functie en taak niet.16
e. Conclusie
Concluderend betekent het voorgaande dat het in onze vertegenwoordigende democratie eerst aan het parlement dient te zijn om – indien en voor zover de positie van Nederland in de EU daar aanleiding toe zou geven – volgens de daarvoor geldende procedures en na het horen van betrokkenen een grondige afweging te maken en een goed beargumenteerd standpunt in te nemen over het Nederlandse lidmaatschap van de EU. De Afdeling stelt vast dat dit met de voorliggende keuze voor een niet-correctief referendum niet het geval is. Zo ligt er op dit moment, anders dan bij eerdere referenda, geen concrete besluitvorming over het Nederlands EU-lidmaatschap voor waarover het parlement heeft kunnen debatteren en besluiten. Dit stuit op zichzelf al op bezwaren. Maar ook vanwege het niet-bindende en raadplegende karakter van het referendum is het wetsvoorstel niet verenigbaar met het in Nederland geldende representatieve stelsel.
4. Implicaties van het referendum
Het wetsvoorstel schrijft voor dat bij het referendum kan worden gekozen uit de opties “lid van de EU blijven” en “uit de EU treden”. De toelichting gaat niet in op wat deze opties concreet inhouden en wat de voor- en nadelen zijn van beide opties. Voorts heeft de initiatiefnemer ervoor gekozen om ten aanzien van de informatieverstrekking voor het referendum geen referendumcommissie in te stellen, geen subsidieregeling in te richten en niet anderszins te voorzien in neutrale en onafhankelijke informatievoorziening.17
De Afdeling merkt op dat het gebrek aan toelichting en nadere duiding in de eerste
plaats de appreciatie van dit wetsvoorstel belemmert. In de tweede plaats
bemoeilijkt dit gebrek, tezamen met het niet faciliteren van een objectieve
informatievoorziening, een afgewogen standpuntbepaling over het te houden
referendum door de kiezer en een adequate doordenking van de (mogelijk ingrijpende) implicaties van een referendumuitslag. De Afdeling vraagt hierbij in het bijzonder aandacht voor een nadere duiding bij de optie om uit de EU te treden omdat deze optie een fundamentele wijziging teweeg zou brengen in de positie van Nederland ten opzichte van de huidige situatie. Daarbij is het volgende van belang.18
Het Verdrag betreffende de Europese Unie geeft de lidstaten de bevoegdheid zich
uit de Unie terug te trekken. De terugtrekking gaat automatisch in twee jaar na de kennisgeving van het voornemen daartoe, tenzij in onderling overleg een andere termijn wordt afgesproken.19 De voorwaarden van terugtrekking zijn een resultaat van onderhandelingen en als zodanig niet op voorhand duidelijk. Daarnaast zijn de gevolgen van terugtrekking afhankelijk van de keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de relatie tot de EU na uittreding, en van de bereidheid van de EU om met die keuze in te stemmen. Zo werd voorafgaand aan het Brexit-referendum gesteld dat de economische gevolgen van een Brexit voor Groot-Brittannië grotendeels worden bepaald door de relatie die er daarna met de EU zal zijn, waarbij vijf modellen werden onderscheiden.20 Inmiddels kan gesteld worden dat de economische gevolgen van de Brexit substantieel en langdurig zijn, met onder meer negatieve effecten voor inkomen van huishoudens, investeringen en handel.21 Uittreding uit de EU heeft ook niet-economische gevolgen voor burgers en bedrijven van de uittredende lidstaat, die minder goed te kwantificeren zijn, maar daarom niet minder belangrijk.22
Naast onduidelijkheid over de mogelijke implicaties van een eventueel uittreden uit
de EU door Nederland, zijn er ook moeilijkheden ten aanzien van de duiding van
een dergelijke referendumuitslag. De met het voorgestelde referendum voorgelegde binaire keuze geeft geen zicht op het eindresultaat. De optie om ‘uit de EU te treden’ is dan ook minder helder dan deze op voorhand lijkt, omdat de relatie tussen Nederland en de EU bij uittreding onderwerp van
onderhandelingen en daarmee ongewis is. Dit kan gevolgen hebben voor het door
de toelichting gewenste en verwachte draagvlak voor het (al dan niet opzeggen
van het) lidmaatschap van de EU.23 Dat een kiezer tijdens het referendum stemt
voor het ‘uit de EU treden’, wil daarom nog niet zeggen dat hij zich vervolgens ook kan vinden in het bereikte onderhandelingsresultaat.
Het voorgaande betekent dat er geen heldere, eenduidige keuze voorligt,
aangezien niet duidelijk is wat de mogelijke consequenties zijn van uittreden uit de
EU en welke alternatieven er voor het lidmaatschap van de EU beschikbaar zijn.
Gezien de opmerkingen in de punten 2-4 heeft de Afdeling ernstige bezwaren
tegen het voorstel en adviseert zij het voorstelt niet verder in behandeling te nemen.
Onverminderd het voorgaande merkt de Afdeling nog het volgende op.
5. Koninkrijksaspecten
Het wetsvoorstel regelt dat kiesgerechtigd voor het referendum diegenen zijn
die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal.24 Dit zijn in beginsel alle volwassen Nederlanders die in Nederland
(inclusief Bonaire, Sint Eustatius en Saba) of het buitenland wonen, tenzij zij
woonachtig zijn in Aruba, Curaçao of Sint Maarten.25
De Afdeling merkt op dat hoewel de gevolgen van het lidmaatschap van de EU
vooral het Koninkrijk in Europa betreffen, het lidmaatschap ook gevolgen heeft
voor het Caribisch deel van het Koninkrijk. Dit betreft onder meer de status van de Caribische landen in onderhandelingen met de EU en het stemrecht van de inwoners van het Caribisch deel van het Koninkrijk bij de verkiezing van het Europees Parlement. Een eventuele uittreding uit de EU heeft, vanwege de ondeelbaarheid van de Nederlandse nationaliteit, ook gevolgen voor het Unieburgerschap van inwoners in het Caribisch deel van het Koninkrijk en de rechten die zij daaraan kunnen ontlenen.26
Het Koninkrijk als geheel is partij bij de Europese verdragen en wijzigingen van de
verdragen tot oprichting van de Europese Unie en haar voorgangers worden
doorgaans bij Rijkswet goedgekeurd. Dit houdt verband met het feit dat de BES-
eilanden en Aruba, Curaçao en Sint Maarten behoren tot de ‘landen en gebieden overzee’ (LGO): het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie is op deze gebieden van toepassing.27 Om die reden zou
een eventuele uittreding dan ook moeten worden besloten bij Rijkswet.
Tegen deze achtergrond is het minder goed denkbaar dat een referendum over het
lidmaatschap van de EU uitsluitend in het Europese deel van het Koninkrijk en de
BES-eilanden zou worden gehouden. Gelet op het feit dat een terugtrekking uit de EU ook consequenties heeft voor (de bewoners van) Aruba, Curaçao en Sint Maarten, aangezien zij de LGO-status en de daarmee gepaard gaande faciliteiten zullen verliezen alsmede het Unieburgerschap, ligt het in de rede ook aan hen kiesrecht toe te kennen voor het referendum. Daarnaast is het wenselijk dat de toelichting ingaat op de mogelijke implicaties van het referendum voor het Caribisch deel van het Koninkrijk. Zou de initiatiefnemer behandeling van het wetsvoorstel toch door willen zetten, dan adviseert de Afdeling het wetsvoorstel en de toelichting met inachtneming van het voorgaande aan te passen.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft ernstige bezwaren
tegen het initiatiefvoorstel en adviseert om het voorstel niet in
behandeling te nemen.
De waarnemend vice-president van de Raad van State,
Zie onder meer het advies van de Raad van State van 14 juli 2003 inzake het voorstel van wet van de leden Karimi, Dubbelboer en Van der Ham over de Wet raadplegend referendum Europese Grondwet (W04.03.0194/I), Kamerstukken II 2002/03, 28 885 A, het advies van de Raad van State inzake het voorstel van wet van de leden Dubbelboer, Duyvendak en Van der Ham over de Wet raadgevend referendum (W04.05.0529/I), Kamerstukken II 2005/06, 30372, nr. 7, en met name het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 22 juni 2016 inzake het voorstel van wet van het lid Van Klaveren over de Wet raadplegend referendum Nederlands EU-lidmaatschap (W04.16.0057/I), Kamerstukken II 2015/16, 34423, nr. 4. Zie meer recent het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 18 september 2019 over het voorstel van wet van het lid Van Raak tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum (W01.19.0027/I), Kamerstukken II 2019/20, 35129, nr. 4 en het advies van 12 december 2022 over het voorstel van wet van de leden Baudet en Van Houwelingen inzake de Wet raadgevend referendum naar Zwitsers model (W04.22.0121/I), Kamerstukken II 2022/23, 36161, nr. 4.↩︎
Toelichting op het wetsvoorstel, paragraaf 1 (Inleiding).↩︎
Toelichting op het wetsvoorstel, paragraaf 5 (Waarom een referendum?).↩︎
Zie over deze invullingen onder meer de voorlichting van 17 juli 2014 van de Afdeling inzake de democratische controle bij overdracht van bevoegdheden en soevereiniteit (W01.14.0025/I/Vo), Kamerstukken II 2013/2014, 33 848, nr. 15 en het advies van 12 december 2022 over het voorstel van wet van de leden Baudet en Van Houwelingen inzake de Wet raadgevend referendum naar Zwitsers model (W04.22.0121/I), Kamerstukken II 2022/23, 36161, nr. 4.↩︎
Zie het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 12 december 2022 over het voorstel van wet van de leden Baudet en Van Houwelingen inzake de Wet raadgevend referendum naar Zwitsers model (W04.22.0121/I ), Kamerstukken II 2022/23, 36161, nr. 4.↩︎
In dit verband verwijst de Afdeling op eerdere adviezen, waarin de verhouding tussen referenda en de vertegenwoordigende democratie aan de orde is gekomen. Zie onder meer het Advies van de Raad van State van 18 september 2019 over het voorstel van wet van het lid Van Raak tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum (W01.19.0027/I, Kamerstukken II 2019/20, 35129, nr. 4; Advies van de Raad van State van 22 juni 2016 inzake het voorstel van wet van het lid Van Klaveren over de Wet raadplegend referendum Nederlands EU-lidmaatschap (W04.16.0057/I), Kamerstukken II 2015/16, 34423, nr. 4; Advies van de Raad van State van 14 februari 2006 inzake het voorstel van wet van de leden Dubbelboer, Duyvendak en Van der Ham over de Wet raadgevend referendum (W04.05.0529/I), Kamerstukken II 2005/06, 30372, nr. 7.↩︎
Advies van de Raad van State van 18 september 2019 over het voorstel van wet van het lid Van Raak tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum (W01.19.0027/I), Kamerstukken II 2019/20, 35129, nr. 4 en advies van de Raad van State van 9 september 2021 inzake de Wet Met één stem meer keus (W04.21.0073/I).↩︎
Advies van de Raad van State van 12 december 2022 over het voorstel van wet van de leden Baudet en Van Houwelingen inzake de Wet raadgevend referendum naar Zwitsers model (W04.22.0121/I ), Kamerstukken II 2022/23, 36161, nr. 4.↩︎
Advies van de Raad van State van 6 december 2005 over de Wet raadplegend referendum toetreding Turkije (W04.05.0427/1), Kamerstukken II 2005/06, 30 309, nr. 4. Zie ook W04.16.0057/I.↩︎
Advies van de Raad van State van 8 december 2022 over de Wet raadgevend referendum naar Zwitsers model (W04.22.0121/I), Kamerstukken II 2022/23, 36161, nr. 4.↩︎
Lage drempels, hoge dijken, eindrapport van de staatscommissie parlementair stelsel, Amsterdam: Boom 2018, p. 139 e.v.↩︎
De Venice Commission heeft dit als volgt verwoord: “In the constitutional systems of Council of Europe Member States, decision-making ordinarily occurs through mechanisms of representative democracy, whereas recourse to referendums tends to complement such decision-making processes. This is true even in countries where legislation is generally open to referendum. In view of the foregoing, referendums and representative democracy should be harmoniously combined. In particular, recourse to direct democracy should not exclude the involvement of the representative bodies in the process.” Zie de Venice Commission, Revised Code of Good Practice on Referendums, CDL-AD(2022)015, para. 9. Zie in dezelfde zin de Parlementaire Assemblée van de Raad van Europa, Resolution 2251(2019), Updating guidelines to ensure fair referendums in Council of Europe member States, januari 2019, paras. 3.1–3.3.↩︎
Advies van de Raad van State van 18 september 2019 over het voorstel van wet van het lid Van Raak tot opneming van bepalingen inzak het correctief referendum (W01.19.0027/I, Kamerstukken II 2019/20, 35129, nr. 4 en advies van de Raad van State van 12 december 2022 over het voorstel van wet van de leden Baudet en Van Houwelingen inzake de Wet raadgevend referendum naar Zwitsers model (W04.22.0121/I), Kamerstukken II 2022/23, 36161, nr. 4↩︎
Advies van de Raad van State van 12 december 2022 over het voorstel van wet van de leden Baudet en Van Houwelingen inzake de Wet raadgevend referendum naar Zwitsers model (W04.22.0121/I ), Kamerstukken II 2022/23, 36161, nr. 4, punt 4c.↩︎
Advies van de Raad van State van 14 februari 2006 inzake het voorstel van wet van de leden Dubbelboer, Duyvendak en Van der Ham over de Wet raadgevend referendum (W04.05.0529/I), Kamerstukken II 2005/06, 30372, nr. 7. Advies van de Raad van State van 6 december 2005 inzake het voorstel van het lid Wilders over de Wet raadplegend referendum toetreding Turkije (W04.05.0427/I), Kamerstukken II 2005/06, 30 309, nr 4. Advies van de Raad van State van 22 december 2011 inzake het voorstel van wet van het lid Van Klaveren over de Wet referendum minarettenverbod (W04.11.0392/I).↩︎
Zie onder meer het Advies van de Raad van State van 17 oktober 2005 inzake het voorstel van wet van de leden Duyvendak en Dubbelboer houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum, (W01.05.0281/I) Kamerstukken II 2005/06, 30 174, nr. 5.↩︎
Toelichting op het wetsvoorstel, paragraaf I.6 (opzet van het wetsvoorstel) en II (artikelsgewijs).↩︎
Hier is ook op gewezen in het advies W04.16.0057/I.↩︎
Artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.↩︎
Toetreding tot de Europese Economische Ruimte, douane-unie, vrijhandelsakkoord, een akkoord over vrijhandel voor afzonderlijke sectoren, en beperkte afspraken over handel. In grote lijnen geldt dat naarmate het Verenigd Koninkrijk minder gebonden is aan EU-regels, de economische nadelen door minder vrijhandel ook groter zijn. BREXIT: the impact on the UK and the EU, Global Counsel juni 2015, www.globalcounsel.co.uk.↩︎
The Economy 2023 Inquiry, The Big Brexit. An assessment of the scale of change to come from Brexit, juni 2022. Zie ook het Office for Budget Responsibility, Brexit analysis, April 2023, www.obr.uk/forecasts-in-depth/the-economy-forecast/brexit-analysis↩︎
Waaronder het vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal.↩︎
Toelichting op het wetsvoorstel, paragraaf 3 (Waarom een raadplegend referendum over het EU-lidmaatschap van Nederland?).↩︎
Voorgesteld artikel 3.↩︎
Zie voor uitzonderingen hierop artikel B 1 Kieswet.↩︎
Op grond van het tweede en vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Zie uitgebreid hierover het ongevraagd advies van de Afdeling van 14 juni 2021 over het Koninkrijk, verdragen en het Unierecht (W04.20.0361/I), Kamerstukken II 2021/22, 35925-V, nr. 113.↩︎
Kamerstukken 1997/98, 25 922 (R 1613), nr. 3, blz. 10.↩︎