[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Geurhinder en veehouderij; uitgangspunten aanpassing geurregelgeving

Regelgeving Ruimtelijke Ordening en Milieu

Brief regering

Nummer: 2023D32011, datum: 2023-07-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29383-405).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29383 -405 Regelgeving Ruimtelijke Ordening en Milieu.

Onderdeel van zaak 2023Z13512:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

29 383 Regelgeving Ruimtelijke Ordening en Milieu

28 973 Toekomst veehouderij

Nr. 405 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juli 2023

Het is in ons dichtbevolkte land niet eenvoudig om economische en milieubelangen met elkaar in evenwicht te houden. In mijn brief aan de Tweede Kamer over geurhinder van veehouderijen van 8 november vorig jaar1 heb ik, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), aangegeven te willen werken aan het herstellen van de balans, en heb toegezegd te komen met voorstellen voor aanpassing van regelgeving voor geurhinder van veehouderijen.

In deze brief informeer ik u, mede namens de Minister van LNV en de Minister voor Natuur en Stikstof, over de uitgangspunten voor aanpassing van de regelgeving. Het gaat daarbij zowel om het voorkomen van nieuwe situaties met een onaanvaardbare geurbelasting als het verminderen van bestaande overlast.

Bij het herstellen van de balans is het van belang een brede en toekomstbestendige afweging te maken met oog voor alle belangen. Het gaat om omwonenden met zorgen over de kwaliteit van hun leefomgeving en veehouders met zorgen over de continuïteit van hun onderneming. Lokale overheden hebben daarnaast heldere regels nodig en vragen ruimte voor lokaal maatwerk. Daarom zijn we in gesprek met de betrokken partijen en willen we dit gesprek ook in het verdere traject voortzetten.

Met deze brief wordt ook invulling gegeven aan de toezegging aan de Kamer en het lid Van Esch om de Kamer in het voorjaar van 2023 te informeren over plannen voor de aanpassing van de geurregelgeving2. Verder wordt ingegaan op de motie van het lid Van Esch over de mogelijkheden uit de Crisis- en herstelwet (Kamerstuk 29 383, nr. 397), de moties van het lid Van der Plas over chemisch-analytisch meten (29 383, nr. 402) en over een maatwerkaanpak (Kamerstuk 29 383, nr. 403) en de moties van het lid Geurts over financiële consequenties (Kamerstuk 29 383, nr. 399) en combi-luchtwassers (Kamerstuk 29 383, nr. 400).

Evaluatie regelgeving geur en uitspraak rechtbank

Uit evaluaties van de regelgeving voor geur tot nu toe3, komt een aantal punten van kritiek steeds naar voren. Het gaat dan met name om de hoogte en onderbouwing van de normen en de mogelijkheden die gemeenten hebben om het aantal bestaande overlastsituaties te verminderen. Daarbij speelt ook het achterblijven van de prestaties van technische maatregelen om de geurhinder te verminderen een rol.4 Ik betrek de bevindingen van de evaluaties bij de aanpassing van de regelgeving. Daarnaast betrek ik bij de aanpassing van de regelgeving, ook de uitspraak van 14 september 2022 van de rechtbank Den Haag. In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de Staat onrechtmatig handelt tegenover 8 omwonenden van intensieve veehouderijen «doordat de bescherming tegen geurhinder die de Wet geurhinder en veehouderij hen biedt in het licht van artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) tekortschiet, respectievelijk heeft tekortgeschoten en ten aanzien van hen geen redelijke en passende maatregelen zijn genomen».5

Uitgangspunten

Uit het voorgaande volgt als centrale opgave het werken aan het herstel van de balans tussen economische en milieubelangen. In het licht van het herstellen van deze balans, de evaluaties en uitspraak van de rechtbank, zullen voor de wijziging van de regelgeving voor geurhinder van veehouderijen, de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

1. De normen worden aangescherpt, daarbij worden de standaardwaarden herzien. Gemeenten kunnen gemotiveerd van deze standaardwaarden afwijken tot de bovengrens van de grenswaarden. Ook deze grenswaarden worden herzien, waarbij in de afweging ook rekening zal worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank;

2. Voor alle bedrijven, ook bestaande situaties, gaan geurnormen gelden;

3. De mogelijkheden worden verkend om, vooruitlopend op de wijziging van de regelgeving, de geurbelasting bij bestaande situaties eerder onder tenminste de hoogste grenswaarde te brengen.

Hierna worden de uitgangspunten verder toegelicht. Daarbij wordt uitgegaan van de regelgeving voor geur zoals die in de Omgevingswet is opgenomen, en die per 1 januari 2024 in werking treedt.

1. Aanscherping normen

Voor de regelgeving gaat het bij geur van veehouderijen om de hoeveelheid geur die een bedrijf uitstoot. Deze hoeveelheid geur verspreidt zich en komt neer in de omgeving van het bedrijf. Deze geurbelasting wordt uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht.

In de regelgeving is bepaald dat een omgevingsplan erin voorziet dat de geur van een activiteit op een geurgevoelig gebouw6 aanvaardbaar moet zijn7. Dit betekent dat de gemeente moet beoordelen of waarden, afstanden of gebruiksregels in het omgevingsplan leiden tot een aanvaardbaar hinderniveau. De gemeente moet onder de Omgevingswet anders dan in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv), rekening houden met mogelijke cumulatie van geur door meerdere activiteiten.

Voor geur zijn er voor dierenverblijven voor landbouwhuisdieren specifieke instructieregels waar de gemeente zich aan moet houden bij het opstellen van het omgevingsplan. In deze instructieregels zijn voor landbouwhuisdieren met een geuremissiefactor, twee typen normen opgenomen: standaardwaarden en grenswaarden.

Om een aanvaardbaar geurhinderniveau te bereiken, kan de gemeente de standaardwaarde overnemen in het omgevingsplan8. Momenteel bedraagt de standaardwaarde buiten de bebouwingscontour 8 odour buiten een concentratiegebied9 en 14 odour binnen een concentratiegebied. Binnen de bebouwingscontour bedraagt de standaardwaarde 2 odour buiten een concentratiegebied en 3 odour binnen een concentratiegebied.

De gemeente kan in haar omgevingsplan ook afwijken van deze standaardwaarden, zolang dit onder de gestelde grenswaarden blijft. De grenswaarde voor buiten de bebouwingscontour is momenteel 20 odour buiten een concentratiegebied en 35 odour binnen een concentratiegebied. Binnen de bebouwingscontour bedraagt de grenswaarde 8 odour buiten een concentratiegebied en 14 odour binnen een concentratiegebied.

Gelegen binnen de bebouwingscontour geur en buiten een concentratiegebied 2,0 ouE/m3 8,0 ouE/m3
Gelegen binnen de bebouwingscontour geur en binnen een concentratiegebied 3,0 ouE/m3 14,0 ouE/m3
Gelegen buiten de bebouwingscontour geur en buiten een concentratiegebied 8,0 ouE/m3 20,0 ouE/m3
Gelegen buiten de bebouwingscontour geur en binnen een concentratiegebied 14,0 ouE/m3 35,0 ouE/m3

Deze standaardwaarden en grenswaarden zijn overgenomen uit de Wgv. Deze normstelling uit de Wgv was in 2007 zodanig gekozen dat de uitbreidingsmogelijkheden voor de veehouderijsector niet wijzigden ten opzichte van de daarvoor geldende regelgeving. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) wordt in overeenstemming met de Wgv een onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden en binnen en buiten de bebouwingscontour. Het onderscheid tussen concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden valt terug te voeren op een verschil in de relatie tussen geurbelasting en geurhinder.10. Bij de aanscherping van normen zullen de verschillen per gebied in de afweging worden meegenomen.

Elke geur die boven de geurdrempel waargenomen kan worden, kan als hinderlijk of ernstig hinderlijk ervaren worden. Hoe hoger de geurbelasting wordt, hoe meer kans dat mensen gehinderd zijn en hoe hoger het percentage mensen dat dan aangeeft gehinderd of ernstig gehinderd te zijn. Het RIVM geeft aan dat er geen gezondheidskundige grenswaarden zijn voor de geurbelasting of de geurhinder.11Welk percentage door geur gehinderde omwonenden aanvaardbaar is, is een beleidsmatige keuze.

Voor het bepalen van het effect op omwonenden is bij het opstellen van de Wgv gebruik gemaakt van het rapport «Geurhinderonderzoek stallen intensieve veehouderij» uit 2001.12 In 2015 zijn de hierboven genoemde relaties tussen geurbelasting en geurhinder voor concentratiegebieden geactualiseerd door Bureau Gezondheid, Milieu en Veiligheid van de GGD’s Brabant en Zeeland. Er zijn veel verschillen tussen de benaderingen van beide rapporten, waaronder het gebruikte model en de opbouw van de vragen naar de frequentie van geurhinder. Dit betekent dat de uitkomsten van de onderzoeken niet een-op-een met elkaar vergeleken kunnen worden.

Binnenkort wordt in opdracht van GGD Noord-Brabant een heranalyse van het bovengenoemd onderzoek uit 2015 verwacht. Hierin wordt onder andere het gebruikte model geactualiseerd. Hierin zal ook de invloed van de minder goed presterende combiluchtwassers meegenomen worden. Het is waarschijnlijk dat de heranalyse opnieuw bij gelijke geurbelasting een hoger hinderpercentage zal laten zien dan bij het Project Research Amsterdam (PRA)-onderzoek.

Dit alles geeft mij voldoende aanleiding om zowel de grenswaarden als de standaardwaarden in het Bkl te willen aanscherpen om de balans tussen economische en milieubelangen te herstellen.

Bij deze aanscherping van de normen zal een brede afweging worden gemaakt waarbij naast de gevolgen voor de veehouderijsector, ook de kwaliteit van de leefomgeving zal worden betrokken. In deze afweging zal ook rekening worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin een grens van 19,4 odour wordt gehanteerd. Voor deze afweging zal ook overleg gevoerd worden met de betrokken partijen.

2. Voor alle situaties gaan geurnormen gelden

De regelgeving ziet op wijziging en nieuwbouw van veehouderijen. Daarbij worden situaties die al bestonden voor deze wet, gerespecteerd en in stand gehouden. Met andere woorden: zolang er geen wijziging van de veehouderij is, kan ongeacht de hoogte van de geuruitstoot het bedrijf in werking blijven.

Dit geldt ook al onder de Wgv en heeft situaties mogelijk gemaakt waarbij sprake is van een geurbelasting die hoger is dan de geldende geurnorm. Deze situaties hebben een belangrijk aandeel in de verstoring van de balans. Om het evenwicht terug te brengen is het zaak om ook de bestaande situaties in ieder geval onder de grenswaarden te gaan brengen.

Voor de overgangstermijn naar de grenswaarden voor bestaande situaties wordt aangesloten bij het tijdpad van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), zodat maatregelen in het landelijk gebied integraal genomen kunnen worden. Voor een succesvolle integrale aanpak zal maatwerk het uitgangspunt zijn. Dit kan alleen in nauwe samenwerking met gemeenten en provincies. Er is dan ook met deze overheden contact over de aanpak van bestaande situaties, waarbij de oproep in de motie van het lid Van der Plas om in gesprek te gaan met deze overheden wordt betrokken.13

Dat wat nodig is voor de overgang van een overbelaste situatie naar het voldoen aan de grenswaarden hangt af van de hoogte van de (nieuwe) grenswaarden, de gewenste termijn, de mate van overschrijdingen en de beschikbare maatregelen.

Op basis van een globale inschatting zijn er ongeveer 1500 tot 2500 woningen in concentratiegebieden in Limburg, Noord-Brabant en Gelderland, met een geurbelasting die hoger is dan 20 odour. Om een beter inzicht te krijgen in de omvang van de geurbelasting uit stallen van veehouderijen in concentratiegebieden (in Limburg, Noord-Brabant en Gelderland), laat ik hier momenteel onderzoek naar doen.

De resultaten van dit onderzoek zullen betrokken worden in de verdere aanpak en met uw Kamer worden gedeeld. Goed inzicht in de feitelijke situatie is belangrijk om het maatwerk samen vorm te kunnen geven met gemeenten, provincies en de sector. Daarom wordt ook nader onderzoek gedaan naar de landelijke omvang van de problematiek. Hierbij zal ook, zoals is verzocht in motie van het lid Geurts, verder in kaart worden gebracht wat de financiële consequenties zijn.14

De 50%-regeling

In de regelgeving bestaat een regeling voor bestaande veehouderijen in een met geur overbelaste situatie. Deze veehouderijen kunnen groeien in dieraantallen als wordt voldaan aan de zogenaamde 50% regeling15.

Bij een uitbreiding in dieren moet de totale geurbelasting met 50% afnemen ten opzichte van de normoverschrijdingen. Oftewel: de toegestane geurbelasting bij het uitbreiden van de veehouderij is het gemiddelde van de bestaande geurbelasting en de norm voor de geurbelasting.

De gedachte hierachter is dat een veehouderij die ruimte houdt om uit te breiden, efficiëntere systemen zal toepassen en dat overbelaste situaties minder overbelast worden. Het succes van de regeling leunt op de prestaties van de geurreducerende maatregelen en technieken en is daarmee in de afgelopen jaren kwetsbaar gebleken.

Omdat bij nieuwe regelgeving, bestaande situaties allemaal aan de geurnormen moeten gaan voldoen, wordt deze regeling overbodig en zal daarom vervallen.

3. Bestaande situaties worden eerder beneden de grenswaarden gebracht

Bij de verkenning welke mogelijkheden er zijn om bestaande situaties eerder aan ten minste de hoogste grenswaarde te laten voldoen, zal ook worden nagegaan of aanvullende regelgeving daarbij een rol kan spelen. Afhankelijk van de feitelijke omstandigheden zijn er mogelijk maatregelen (bijv. technische of managementmaatregelen, geurbeheersplan) denkbaar die de geurbelasting bij bestaande situaties terug kunnen dringen.16

Ik wil hierbij de bevoegde gezagen binnen de Provincies Gelderland, Limburg en Noord-Brabant in ieder geval ook wijzen op de mogelijkheden van het experiment in artikel 7af van het Besluit Crisis- en herstelwet. Bevoegde gezagen, buiten de genoemde provincies, die alsnog deel willen nemen aan het Chw-experiment wil ik wijzen op de mogelijkheid om hier, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij ministeriële regeling als deelnemer aan te worden toegevoegd.

Met de Crisis- en herstelwet17, worden gemeenten in de provincies Noord-Brabant, Gelderland en Limburg mogelijkheden geboden om bestaande overlast te verminderen. Hiermee kunnen namelijk vergunningen worden aangepast of (deels) geweigerd, met als doel minder geurbelasting in een overbelaste situatie.

In mijn brief van 27 februari jl. (Kamerstukken 29 983 en 28 973, nr. 390) bent u geïnformeerd over het overleg met de gemeente Deurne en de belemmeringen die zij ondervindt in het oplossen van de geurproblematiek aldaar. Daarbij is ook ingegaan op de Crisis- en herstelwet.

Ik heb aangeboden om actief mee te denken bij deze aanpak. Daarnaast zijn gemeenten actief geïnformeerd over de mogelijkheden van de Crisis- en herstelwet. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie van het lid Van Esch (Kamerstuk 29 383, nr. 397).

Verder mag ook het belang van goed toezicht op de naleving van de regelgeving niet vergeten worden. Goed toezicht kan helpen bij een goede werking van stalsystemen en daarmee gunstig uitwerken op de omgeving.

Brede aanpak geurhinder

De aanpak van geurhinder gaat verder dan alleen wijziging van de regelgeving. Naast de aanpak op basis van bovenstaande uitgangspunten lopen er meerdere beleidstrajecten die bijdragen aan het terugbrengen van geurhinder en hierna zal kort op een aantal voorbeelden worden ingegaan.

Geur als onderdeel van opgaven in het landelijk gebied

In het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) worden stikstof-, water-, natuur- en klimaatdoelen integraal aangepakt. Met het oog op de integrale aanpak en bijdragen aan de emissieopgaven, is in de Handreiking voor de gebiedsprogramma’s NPLG18 opgenomen dat provincies aannemelijk moeten maken dat de voorgenomen maatregelen of globale keuzes aansluiten bij het uitgangspunt dat er geen (lokale) verslechtering optreedt in geurhinder en fijnstof, en waar mogelijk een verbetering. Voor geur houdt dit in dat aan de hoogste maximale geurnorm wordt voldaan en dat stallen waar aanpassingen aan gedaan worden aan de geldende normen voldoen. Het tijdpad wordt gekoppeld aan het NPLG.

Daarnaast heeft de Kamer een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht na 1 juli 2023 te rapporteren aan de Kamer hoe de individuele gebiedsprogramma’s bijdragen aan het verminderen van o.a. fijnstof en geurhinder19.

Mijn verwachting is dat de maatregelen die worden genomen binnen de gebiedsprogramma’s zullen helpen bij het verminderen van de geuroverlast, maar in welke mate is op voorhand niet in te schatten. De beoordeling van de gebiedsprogramma’s zal hier nader inzicht in geven.

Stimuleren van innovatie en verminderen van geurhinder

Ter stimulering van onderzoek en ontwikkeling van brongerichte en integrale verduurzaming van stallen heeft de Minister van LNV in 2020 voor de eerste keer de innovatiemodule van de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) opengesteld. Deze module is inmiddels drie keer opengesteld. De Minister van LNV heeft de Kamer bij brief van 25 november 2022 geïnformeerd over de stand van zaken (Kamerstukken 29 383 en 28 973, nr. 386). Voor de innovatiemodule zijn er in ieder geval 20 projecten binnen de varkenshouderij goedgekeurd. Het gaat bij deze projecten om een bredere doelstelling, maar in ieder geval moet ook geur gereduceerd worden.

In 2019 is de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) opengesteld. Doel van de subsidieregeling was het op korte termijn verminderen van geuroverlast die wordt veroorzaakt door varkenshouderijlocaties in veedichte gebieden. Dit is gerealiseerd door het verstrekken van subsidie aan varkenshouders voor het definitief en onherroepelijk beëindigen van de productie en productiecapaciteit op varkenshouderijlocaties die geuroverlast geven. Het beëindigen van de productie heeft geleid tot minder geuroverlast en verbetering van de leefomgeving in Zuid- en Oost-Nederland. De Minister van LNV informeert de Kamer binnenkort over de uitkomsten van de evaluatie van deze regeling. Deze uitkomsten betrek ik bij de verdere beleidsontwikkeling.

Verbetering van kennis over luchtwassers

Met en voor toezichthouders en veehouders wordt ingezet op de verbetering van de werking van combiluchtwassers. Beter functionerende combiluchtwassers dragen namelijk bij aan de reductie van geurhinder. Zo is er voor toezichthouders en veehouders in 2020 een e-learning luchtwassers ontwikkeld. Ook wordt er voor en door omgevingsdiensten en provincies en via andere overheidsnetwerken kennis uitgewisseld over goede werking van luchtwassers20. Een voorbeeld is ook de pilot van de provincie Noord-Brabant, waar in de brief van 8 november jl. werd ingegaan. Deze pilot in het kader van het Schone Lucht Akkoord heeft als doel het goed benutten van biologische combiluchtwassers in de varkenshouderij.

De ervaringen die hiermee worden opgedaan worden ook meegenomen bij de aanpak van bestaande situaties. In deze aanpak wordt ook de oproep in de motie van lid Geurts over een herstelplan voor combi-luchtwassers21 betrokken.

Chemisch-analytische meetmethode

In de huidige meetmethode, gebaseerd op een Europese standaard, wordt geurconcentratie bepaald in laboratoria door een geurpanel. Een monster geurhoudende lucht wordt zover verdund met schone reukloze lucht dat het verdunde mengsel door de helft van het geurpanel (met de neus) nog juist kan worden onderscheiden van geurvrije lucht. De menselijke geurwaarneming is niet de meest nauwkeurige methode. Een (chemisch) analytische methode die nauwkeuriger is, wordt momenteel onderzocht. Dit onderzoek zal moeten uitwijzen of deze methode in principe werkt. Om deze vervolgens in de praktijk toe te kunnen passen, zoals gevraagd in de motie-Van der Plas22, is verdere uitwerking naar toepasbare regelgeving nodig. Dit zal de nodige tijd vragen. Daarom wordt voor het meten van geur voorlopig uitgegaan van odour units bepaald door geurpanels.

Afsluitend

De komende maanden zal ik de genoemde uitgangspunten verder uitwerken in samenspraak met de betrokken partijen. Dit moet uiteindelijk leiden tot een omvattend voorstel voor wijziging van de regelgeving. Hiervoor is in ieder geval meer informatie over maatregelen en beleid nodig, ook om effecten van voorstellen beter in te kunnen schatten. Op de korte termijn zullen onder meer hierop de nodige inspanningen gericht zijn.

Ik heb er vertrouwen in dat met deze uitgangspunten voor geur een nieuwe balans in ons bereik ligt.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen


  1. Kamerstukken 29 383 en 28 973, nr. 383.↩︎

  2. Verslag van het commissiedebat Geurproblematiek van 10 november 2022, Kamerstukken 29 383 en 28 973, nr. 385.↩︎

  3. Bestuurlijke werkgroep evaluatie geurregelgeving veehouderij (2016), Kamerstukken 29 383 en 28 973, nr. 282 en Commissie Geurhinder Veehouderij, Kamerstukken 29 383 en 28 973, nr. 333.↩︎

  4. Kamerstukken 29 383 en 28 973, nr. 295.↩︎

  5. Zaak nr. ECLI:NL:RBDHA:2022:9119, www.rechtspraak.nl.↩︎

  6. Onder de Omgevingswet verandert de definitie van geurgevoelig object. In artikel 5.91 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is de definitie van een geurgevoelig gebouw opgenomen. Het gaat dan in ieder geval om woningen, onderwijsinstellingen, gebouwen met gezondheidszorgfuncties en kinderopvang met bedgebied (wat inhoudt dat er slaapgelegenheid is).↩︎

  7. Artikel 5.92, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).↩︎

  8. Artikel 5.92, tweed lid, in samenhang met artikel 5.106, eerste lid, en artikel 5.109, eerste lid, van het Bkl.↩︎

  9. Een concentratiegebied is volgens artikel 1 van Wgv: concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost als aangegeven in bijlage I bij de Meststoffenwet, of een als zodanig bij gemeentelijke verordening aangewezen gebied.↩︎

  10. Kamerstuk 30 453, nr. 3↩︎

  11. RIVM, Veehouderij: Gezondheidskundige advieswaarden.↩︎

  12. Project Research Amsterdam (PRA), 2001. Geurhinderonderzoek stallen intensieve veehouderij, PRA-rapport VROM01a4, Amsterdam.↩︎

  13. Motie van het lid Van der Plas over de aanpak van ernstige geuroverlast vormgeven in een maatwerkaanpak (Kamerstuk 29 383, nr. 403).↩︎

  14. Kamerstuk 29 383, nr. 399.↩︎

  15. De 50% regeling staat in artikel 5.109a van het Bkl.↩︎

  16. Zie ook: Stalmaatregelen voor het reduceren van geuremissie uit de intensieve veehouderij; WUR, 453477 (wur.nl).↩︎

  17. Artikel 7af Besluit uitvoering Chw.↩︎

  18. Handreiking voor de gebiedsprogramma’s Nationaal Programma Landelijk Gebied | Publicatie | Rijksoverheid.nl.↩︎

  19. Kamerstuk 34 682, nr. 116.↩︎

  20. Bijv. IPLO nieuwsbrief, artikel «Kennis luchtwassers en capaciteit omgevingsdiensten móéten omhoog» – Informatiepunt Leefomgeving (iplo.nl).↩︎

  21. Kamerstuk 29 383, nr. 400.↩︎

  22. Kamerstuk 29 383, nr. 402.↩︎