[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over plan van aanpak no-cure-no-pay-problematiek BPM en WOZ (Kamerstuk 29279-776)

Rechtsstaat en Rechtsorde

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2023D32436, datum: 2023-07-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29279-810).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29279 -810 Rechtsstaat en Rechtsorde.

Onderdeel van zaak 2023Z13627:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 810 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 juli 2023

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 23 maart 2023 inzake Plan van aanpak no-cure-no-pay-problematiek BPM en WOZ (Kamerstuk 29 279, nr. 776).

De vragen zijn op 20 april 2023 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 12 juli 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Tielen

De Adjunct-griffier van de commissie,
Kruithof

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris. Deze leden willen vooraf stellen dat het uitgangspunt van welke aanpak dan ook, moet zijn dat burgers in alle tijden hun recht moeten kunnen halen door bijvoorbeeld een bezwaarprocedure te starten, eventueel met tussenkomst van een professioneel gemachtigde. Daarnaast zien deze leden de problematiek van bezwaar maken op grote schaal geassisteerd door bedrijven met een no-cure-no-pay (ncnp)-verdienmodel. Deze leden spreken hun zorg uit over het verdringen van de rechterlijke macht waardoor de toegang tot het recht voor burgers in het geding kan komen.

In die zin kunnen de leden van de VVD-fractie zich in brede zin vinden in de aanpak van de Staatssecretaris. Echter hebben deze leden wel een aantal kanttekeningen waar deze leden zo dadelijk op in zullen gaan. Tevens hebben deze leden schriftelijke vragen gesteld over deze problematiek in het kader van de WOZ-bepalingen (kern daarvan is om het probleem bij de bron aan te pakken) en kijken met veel belangstelling naar de beantwoording.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris van plan is om de vergoedingen (in de vorm van proceskosten, dwangsommen, immateriële schade, enzovoort), direct aan de belanghebbende uit te betalen in plaats van de ncnp-dienstverlener. Hoe kan worden voorkomen dat in bijvoorbeeld een dienstverleningsovereenkomst wordt vastgelegd dat de van de overheid ontvangen vergoeding aan de dienstverlener moet worden afgedragen in de vorm van een «fee»? Hoe is de Staatssecretaris van plan dit te voorkomen?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de beoogde maatregel om geen proceskostenvergoeding toe te kennen als de WOZ of BPM-waarde slechts licht wordt bijgesteld zich verhoudt tot de uitspraak van de Hoge Raad die oordeelde dat dit in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM (ECLI:NL:GHSGR:2008:BD0354). De zogenaamde «Fierensmarge». Een nieuwe wettelijke regeling zou dan niet helpen aangezien de Hoge Raad aan het verdrag toetst.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris van plan is om wetgeving te verkennen om een informeel proces in te richten tussen burger en de gemeente. Deze leden vragen of het mogelijk is dat dit juist leidt tot meer werklast voor de gemeenten. Wat voor andere mogelijkheden zijn in het verleden onderzocht? Is het denkbaar dat de WOZ bijvoorbeeld eens in de vijf jaar wordt vastgesteld? Of een ander interval? Wat zijn de voor- en nadelen vaneen dergelijke systematiek? Welke andere vormen zijn denkbaar?

De leden van de VVD-fractie vragen of is overwogen om de wet zo te wijzigen dat ncnp-dienstverleners geen vergoeding krijgen indien met een resultaat-gebonden honorarium wordt gewerkt? Is tevens overwogen of onderzocht of het mogelijk is de lengte (in de vorm van het aantal woorden van een bezwaar- of beroepschrift te maximeren? Zo zou kunnen worden voorkomen dat bij de bezwaar- en beroepsprocedure omvangrijke dossiers worden ingediend die ertoe kunnen leiden, in combinatie met andere bezwaren, termijnen worden overschreven en hiervoor dan een vergoeding moet worden betaald. Hoe kijkt de Staatssecretaris hiernaar? Wat zijn andere mogelijkheden om dit te voorkomen?

De leden van de VVD-fractie constateren dat sinds 1 januari van dit jaar de taxatieregels bij de belastingdienst zijn aangescherpt voor BPM-taxaties. Uit het werkveld hebben deze leden begrepen dat nog onvoldoende wordt getoetst hierop. Kan de Staatssecretaris hierop reflecteren?

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de Staatssecretaris uiteen kan zetten hoe het relatieve aandeel van bezwaren zich verhouden tot de waardestijgingen en -dalingen van de WOZ in de afgelopen tien jaar. Zit daar een correlatie in? Kan dat grafisch worden weergeven? Deze leden vragen of het wettelijk is verplicht om een taxatierapport van een eigen woning in te kunnen zien en eventueel de mogelijkheid om die van een vergelijkend object in te zien. Op deze wijze krijgen burgers meer transparantie in de taxatie van hun woning en geven de mogelijkheid om te vergelijken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief «Plan van aanpak no-cure-no-pay-problematiek BPM en WOZ» en hebben hier nog enkele vragen over.

De leden van de PVV-fractie verzoeken de Staatssecretaris om aan te geven waarom er (gegeven de conclusie van het WODC dat de waardebepaling de kern van het probleem is) ogenschijnlijk geen maatregelen worden genomen die een betere waardebepaling nastreven om zodoende het verdienmodel c.q. de financiële prikkel om namens een belanghebbende een bezwaarprocedure te starten te minimaliseren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief inzake het plan van aanpak no-cure-no-pay-problematiek in de BPM en WOZ. Deze leden vinden het goed dat de Staatssecretaris met een aanpak komt om oneigenlijk gebruik van de proceskostenvergoeding door advieskantoren aan te pakken. Deze leden zijn het wel met de Staatssecretaris eens dat bij terechte gevallen, de mogelijkheid moet open staan bezwaar te maken.

De leden van de CDA-fractie merken op dat er voor de bezwaarbedrijven een niche is, omdat mensen er behoefte aan hebben. Enerzijds omdat zij het gevoel hebben dat hun huis te hoog wordt aangeslagen, maar anderzijds ook omdat het proces van bezwaar maken door hen als omslachtig wordt ervaren. Kijkt de Staatssecretaris hier ook naar? Wat houdt bijvoorbeeld het informele traject beschreven onder maatregel vier in en welke stappen moeten inwoners doorlopen in zo’n informeel proces?

Bij de eerste maatregel lezen de leden van de CDA-fractie dat de Staatssecretaris wil regelen dat vergoedingen voortvloeiend uit het Besluit proceskosten bestuursrecht en de vergoeding van immateriële schade zoveel mogelijk op de bankrekening van de belanghebbende worden overgemaakt. Deze leden vragen of dit niet voor 100 procent van de gevallen kan gebeuren. Zo niet, waarom niet? Ook vragen deze leden in hoeverre en op basis van welke inzichten hiervan een effect wordt verwacht, omdat nog steeds afspraken kunnen worden gemaakt over een door een ncnp-bedrijf te ontvangen percentage van de vergoeding als het bezwaar slaagt.

De leden van de CDA-fractie lezen bij de vijfde maatregel inzake het intensiveren van de handhavingsstrategie bij parallelimport van motorrijtuigen, dat aan de voorkant het toezicht op de juistheid van taxatierapporten kan worden verbeterd. Deze leden vragen de Staatssecretaris hoe dit in praktijk in zijn werk zal gaan. Deze leden krijgen signalen dat de handhaving van de Belastingdienst op het correct uitvoeren van de taxaties door BPM-taxateurs na aanscherping van de taxatieregels per begin van dit jaar nog onvoldoende is. Kan de Staatssecretaris dit nagaan en aangeven hoe hij dit kan verbeteren?

Bij de zesde maatregel van het niet meer vergoeden van immateriële schade bij de WOZ en BPM, vragen de leden van de CDA-fractie wat gevallen zijn waarin belanghebbenden niet op de hoogte zijn dat namens hen wordt geprocedeerd. Deze leden kennen de situatie van meerjarige contracten die partijen met inwoners afsluiten, waarbij misschien zonder dat inwoners het willen automatisch ook het volgende jaar bezwaar wordt gemaakt. Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris hiermee om wil gaan.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over de aanpak van de no-cure-no-pay-problematiek bij de BPM en de WOZ. Deze leden hebben ook de brandbrief van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant gelezen waarin dit samenwerkingsverband opnieuw aandacht vraagt voor deze problematiek.

De leden van de SP-fractie zijn weliswaar blij dat de Staatssecretaris in actie komt met zijn plan van aanpak, maar als de leden de brandbrief mogen geloven, is hiervoor al veel vaker aandacht gevraagd. Deze leden vragen de Staatssecretaris waarom concrete actie zo lang is uitgebleven.

Deze leden merken op dat het plan van aanpak de prikkel voor deze problematiek op onderdelen verkleint, maar deze niet wegneemt. Erkent de Staatssecretaris dat? In het verlengde daarvan willen deze leden graag weten in hoeverre de Staatssecretaris verwacht dat hiermee de no-cure-no-pay-problematiek wordt beëindigd. Hoe hebben de Belastingdienst, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, gemeentelijke uitvoeringsorganisaties en de rechtspraak gereageerd op de plan van aanpak?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het plan van aanpak rondom de problematiek van no-cure-no-pay BPM- en WOZ-bedrijven. Deze leden moedigen de Staatssecretaris aan voortvarend aan de slag te gaan met de aanpak van deze praktijk. Deze leden vinden het van de zotte dat bedrijven over de rug van de samenleving geld aan het verdienen zijn tegen minimale inspanning. Over het plan van aanpak hebben deze leden enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben begrip voor het feit dat eigenaren kritisch kijken naar de waardering van de woning. Zeker omdat de te betalen belasting vastgesteld wordt op de WOZ-waarde. Waar deze leden geen begrip voor hebben is dat een aantal bedrijven stevig adverteert om namens bewoners procedures te starten en vervolgens bij minimale wijzigingen van de WOZ-waarde flink geld mogen innen. Dat moet stoppen. Deze leden vragen de Staatssecretaris om meer informatie te verstrekken over het voorgenomen aparte regime voor het recht op proceskosten. Hoe hoog zou deze proceskostenvergoeding maximaal mogen zijn? Deze leden kunnen zich vinden in het niet toekennen van proceskostenvergoeding bij kleine bijstellingen. Aan welke bandbreedtes denkt de Staatssecretaris? Voorts zouden deze leden nog willen weten of de aangekondigde maatregelen in werking zullen treden voor het nieuwe seizoen van bezwaarmaking tegen de WOZ-waarden aanvangt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende brief. Deze leden hebben daarover enkele vragen.

Kan de Staatssecretaris inzichtelijk maken wat de proceskosten voor gemeenten zijn die voortvloeien uit WOZ-bezwaren? Zijn hier gegevens van de afgelopen tien jaar van? Ook vragen deze leden om cijfermatig inzicht in het aantal bezwaren, zowel via no-cure-no-pay-bedrijven als direct via particulieren. Wat is de gemiddelde doorlooptijd van beroepen en in hoeverre verschilt dit tussen gemeenten? Ten slotte op dit punt vragen deze leden of inzicht gegeven kan worden in de mate waarin WOZ-waarden worden bijgesteld naar aanleiding van beroepen en bezwaren.

De leden van de SGP-fractie hebben vragen over het voornemen van de Staatssecretaris om een apart regime te introduren voor het recht op een proceskostenvergoeding voor de WOZ en de BPM. Bestaan er op dit moment al vergelijkbare aparte regimes? Zijn er niet meer typen zaken waarin ook kenmerken een rol spelen (zoals een vergoeding die niet in verhouding staat tot de werklast, massale en geautomatiseerde processen), die de Staatssecretaris als argumenten noemt om met dit voorstel te komen? Ontstaat hierdoor geen rechtsongelijkheid?

De Staatssecretaris gaat onderzoeken of het mogelijk is dat geen proceskostenvergoeding kan worden toegekend ingeval van een licht bijgestelde WOZ- of BPM-waarde, zo lezen de leden van de SGP-fractie. Aan welke grens denkt de Staatssecretaris? Waarom wordt niet onderzocht of een lagere proceskostenvergoeding in dergelijke gevallen niet passender is?

De leden van de SGP-fractie begrijpen dat diverse gemeenten de wijze van WOZ-bepaling al verbeterd hebben, en dat niet alle gemeenten in gelijke mate te maken hebben met WOZ-bureaus. Kan de Staatssecretaris inzicht geven in de mate en de vormgeving van deze verbeteringen? Worden goede ervaringen uitgewisseld tussen gemeenten en hoe wordt dat vormgegeven?

De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat er veel verschil zit tussen de handelwijzen van de WOZ-bureaus. Veel van hen hebben een goede rechtsbescherming op het oog, terwijl een deel doelbewust lijkt te kiezen voor winstmaximalisatie. Is ook overwogen om gerichte maatregelen te nemen tegen de laatstgenoemde groep? Wordt hiermee niet meer het echte probleem aangepakt, zonder dat de goeden onder de kwaden lijden?

Een belangrijk knelpunt in de afhandeling van WOZ-bezwaren en -beroepen zijn de beslistermijnen die vaak worden overschreden, zo menen de leden van de SGP-fractie. Deels komt dit doordat WOZ-bureaus de procedures onnodig lang rekken. Welke mogelijkheden zijn er nu al om dit tegen te gaan, en overweegt de Staatssecretaris extra maatregelen? Deels komt dit ook doordat de capaciteit bij gemeenten ontbreekt om tijdig te beslissen, zo constateren deze leden. Is hier bijvoorbeeld interbestuurlijk toezicht, in combinatie met de keuze voor een administratief beroep bij niet tijdig beslissen een oplossing? Welke andere maatregelen specifiek voor gemeenten overweegt de Staatssecretaris om de doorlooptijd te verbeteren?

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 23 maart 2023.

Bureaus die over de rug van burgers geld proberen te verdienen door onze rechtspraak te frustreren met DDOS-aanval-achtige praktijken, moeten wat het lid van de BBB-fractie betreft zo snel als mogelijk beperkingen worden opgelegd. Wat de opkomst van deze bureaus wel duidelijk maakt is dat de neiging van de overheid om via modellen dit land te besturen een doodlopende weg is. Modelmatig waarderen en individueel belasten leidt in het ogen van dit lid tot problemen.

Het voorgestelde plan van aanpak is volgens het lid van de BBB-fractie een goede eerste stap. Het standaard uitbetalen van de vergoedingen voor de WOZ en de BPM aan belanghebbende is een goede keuze net als het vaststellen van reële proceskostenvergoedingen die in lijn zijn met de daadwerkelijke kosten om zo perverse prikkels weg te halen.

Aan de andere kant vindt dit lid ook dat bij het opstellen van wetten en regels er meer aandacht moet komen voor de uitvoerbaarheid hiervan en dat hier ook nadrukkelijk de bezwaar- en beroepsprocedures bij betrokken moeten worden. De termijnen moeten redelijk zijn voor de bewaarmakers maar ook uitvoerbaar voor de betrokken instanties. De focus moet liggen op het snel verwerken van aanvragen en niet op compenserende boetes.

Het lid van de fractie BBB kijkt met belangstelling uit naar de uitwerking van het voorgestelde informeel traject voor de WOZ en hoort graag hoe de Staatssecretaris de mensen op de werkvloer van de gemeenten gaat betrekken bij de totstandkoming hiervan.

II Reactie van de Staatssecretaris

De leden van de fractie van de VVD vragen naar het plan om vergoedingen verplicht uit te keren aan belanghebbenden, in plaats van een uitkering van deze vergoeding direct uit te keren aan de dienstverlener. Ze vragen zich af hoe we kunnen voorkomen dat deze vergoeding alsnog terechtkomt bij de dienstverlener in de vorm van een «fee» die de dienstverlener aan belanghebbende in rekening brengt. De leden van de fractie van het CDA vragen tevens in hoeverre effect van deze maatregel wordt verwacht, omdat nog steeds afspraken kunnen worden gemaakt over een door een no-cure-no-pay-bedrijf te ontvangen percentage van de vergoeding als het bezwaar slaagt.

Op dit moment is het voor een belanghebbende niet zichtbaar om welke bedragen aan vergoedingen het gaat, en soms ook niet welke handelingen de dienstverlener (professioneel gemachtigde) voor hem of haar heeft verricht. Zie in dat kader ook de beantwoording van de vraag van de leden van de fractie van het CDA. Het doel van deze maatregel is om meer inzicht te geven in deze vergoedingen en om een belanghebbende meer bewust te maken van de hoogte van deze vergoedingen. Een proceskostenvergoeding en een vergoeding voor immateriële schade zijn bedoeld als vergoeding voor kosten die een belanghebbende heeft gemaakt dan wel als compensatie voor de immateriële schade (IMS) van de belanghebbende. In de praktijk wordt het recht op die vergoedingen in overeenkomsten op basis van no-cure-no-pay (ncnp) overgedragen aan het ncnp-bedrijf. Het overmaken van de proceskostenvergoeding aan de belanghebbende maakt een belanghebbende naar verwachting meer bewust van de bezwaar- en beroepsprocedures die een ncnp-bedrijf in naam van een belanghebbende voert. Het is niet het doel van dit voorstel om te voorkomen dat de vergoedingen uiteindelijk terechtkomen bij een professioneel gemachtigde, waaronder een ncnp-bedrijf. Het is namelijk logisch dat een professioneel gemachtigde een rekening stuurt voor de diensten die de gemachtigde in naam van belanghebbende heeft verricht. Het demissionair kabinet wil conform het met uw Kamer gedeelde plan van aanpak van de no-cure-no-pay-problematiek BPM en WOZ1 een wetsvoorstel indienen waarmee wordt bereikt dat vergoedingen verplicht worden uitbetaald aan een belanghebbende.

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het voorstel om geen proceskostenvergoeding toe te kennen op het moment dat de WOZ- of bpm-waarde slechts licht wordt bijgesteld zich verhoudt tot de uitspraak van de Hoge Raad waarin de zogenaamde «Fierensmarge» in strijd is bevonden met artikel 1, Eerste Protocol Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Ik neem aan dat de leden van de VVD verwijzen naar het arrest van de Hoge Raad van 22 oktober 2010.2 In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de zogenaamde «Fierensmarge» in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens (EP EVRM). Artikel 26a Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), waarin die Fierensmarge was neergelegd, bepaalde dat een vastgestelde waarde van een onroerende zaak geacht werd juist te zijn, indien de afwijking tussen de vastgestelde waarde en de werkelijke waarde van die zaak binnen een bepaalde marge bleef. De Fierensmarge leidde er naar het oordeel van de Hoge Raad toe dat een belanghebbende de rechtmatigheid van de vastgestelde WOZ-waarde niet effectief kon betwisten indien de vastgestelde waarde van een onroerende zaak niet meer dan 5% afweek van de werkelijke waarde van die onroerende zaak. Artikel 1 EP EVRM brengt mee dat elke maatregel die het ongestoorde genot van eigendom aantast (waaronder de heffing van belasting) vergezeld moet gaan van procedurele garanties die een betrokkene de mogelijkheid biedt tot effectieve betwisting van de rechtmatigheid. De Hoge Raad oordeelde aldus dat de Fierensmarge niet verenigbaar was met artikel 1 EP EVRM, immers een belanghebbende kon geen bezwaar aantekenen tegen een WOZ-beschikking waarvan bekend was dat de WOZ-waarde incorrect was.

Die situatie wijkt af van de maatregel die wordt verkend om geen proceskostenvergoeding toe te kennen indien een bpm- of WOZ-waarde slechts licht wordt bijgesteld. Die maatregel beperkt niet de mogelijkheden voor een belanghebbende om bezwaar aan te tekenen tegen een WOZ-beschikking of bpm-aangifte of -naheffingsaanslag. De WOZ-waarde kan dus aangepast worden waar deze onjuist is, ook indien het slechts een kleine aanpassing betreft. Indien een belanghebbende echter een professioneel gemachtigde inschakelt voor rechtsbijstandsverlening, dan zou in zo’n geval geen proceskostenvergoeding worden toegekend.

Op dit moment worden de mogelijkheden om deze maatregel in te voeren verkend. Bij de verkenning is extra oog voor artikel 1 EP EVRM.

De leden van de fractie van de VVD vragen of het mogelijk is dat een verplicht informeel proces voorafgaand aan de bezwaarfase juist zorgt voor meer werklast bij gemeenten.

In mijn aanvullende reactie3 op het rapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) «Van beroep in bezwaar – Werkwijze en verdienmodel «no cure no pay» bedrijven WOZ en BPM» is als verbeterpunt genoemd om informeel contact te bieden aan burgers bij een (mogelijk) onjuiste WOZ-waarde. Door informeel contact aan te bieden kunnen fouten in de waardering of onderliggende gegevens vaak eenvoudig hersteld worden, zonder dat de formele bezwaarprocedure doorlopen hoeft te worden. De wens voor informeel contact tussen een gemeente en een belanghebbende wordt breed gedeeld.

In de praktijk wordt door veel gemeenten al gebruikgemaakt van een vorm van een informeel traject. Uit deze ervaringen blijkt dat een informeel traject een aanzienlijke positieve impact kan hebben op de hoeveelheid bezwaarschriften die ingediend worden. Ook kost een dossier in een informeel traject minder tijd voor gemeenten om af te handelen dan een (formele) bezwaarprocedure, waardoor een belanghebbende sneller uitsluitsel heeft. Tot slot blijkt dat informeel (direct) contact tussen de burger en de gemeente het vertrouwen van de burger in de gemeente ten goede komt en bijdraagt aan het gevoel gehoord en geholpen te worden, wat voor mij een zeer belangrijke overweging is ter invoering van een dergelijk traject. Bij een eerste verkenning van een mogelijke verplichting voor gemeenten om een informeel traject in te voeren blijkt de capaciteit van gemeenten om informeel contact te bewerkstelligen wel een aandachtspunt.

Op dit moment wordt verkend of een wettelijke basis voor een dergelijk traject noodzakelijk is of dat in de praktijk al optimaal gebruik wordt gemaakt van het informele traject. Daarbij is ook al aandacht voor de gevolgen van een verplicht informeel traject voor de gemeentelijke uitvoering. Bij de verkenning is de gemeentelijke uitvoering nauw betrokken.

De leden van de fractie van de VVD vragen welke andere mogelijkheden in het verleden zijn onderzocht ter verlichting van de werklast van gemeenten. Ze vragen of het denkbaar is om de WOZ-waarde bijvoorbeeld voor een langere periode dan één jaar vast te stellen, en wat de voor- en nadelen van een dergelijke systematiek zijn.

Op dit moment wordt de WOZ-waarde jaarlijks vastgesteld. Bij het invoeren van de Wet WOZ in 1995 was de bij beschikking vastgestelde waarde echter voor een tijdvak van vier achtereenvolgende jaren geldig. Vanaf 2005 is dit tijdvak verkleind naar een periode van twee achtereenvolgende jaren, en per 1 januari 2007 is het tijdvak vastgesteld op één kalenderjaar. De waardepeildatum is ook in de loop van de tijd aangepast. Waar de waardepeildatum bij inwerkingtreding van de Wet WOZ nog op 1 januari twee jaar voor het tijdvak was, is dit vanaf 2008 aangepast naar 1 januari, één jaar voor het tijdvak. In het eerste systeem kwam de bij de WOZ-beschikking vastgestelde waarde dus pas in het derde jaar tot uitdrukking in de belastingheffing, en werd nog gebruikt in het belastingjaar dat zes jaar later aanving.

De verkorting van het WOZ-tijdvak waarvoor de waarde geldt, is tot stand gekomen na vooronderzoek en een pilot, in samenwerking met onder andere de Waarderingskamer en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Inmiddels wordt de WOZ-waarde breder gebruikt dan alleen voor belastingheffing.4 Dit brede gebruik vraagt om een zo actueel mogelijke WOZ-waarde, waardoor het lastig is de WOZ-waarde voor een langere periode dan één jaar vast te stellen.

De leden van de fractie van de VVD vragen of het mogelijk is om met een wetswijziging te realiseren dat ncnp-bedrijven geen vergoeding krijgen indien zij werken met een resultaat-gebonden honorarium.

De leden van de fractie van de VVD vragen in feite naar een maatregel die inhoudt dat een belanghebbende geen aanspraak kan maken op proceskostenvergoeding indien de belanghebbende gebruikmaakt van een professioneel gemachtigde die werkt op basis van een ncnp-honorarium. De proceskostenvergoeding is in haar aard een vergoeding voor een belanghebbende en een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Op zichzelf is er geen bezwaar tegen bijstand op ncnp-basis. Dit kan namelijk eraan bijdragen dat bedrijven laagdrempelige rechtshulp bieden. Een belanghebbende uitsluiten van proceskostenvergoeding (en mogelijk IMS) op basis van het gegeven dat een professioneel gemachtigde werkt met een ncnp-honorarium lijkt op dit moment een disproportionele oplossing.

Daarnaast zou bovenstaand voorstel van de leden van de fractie van de VVD een onderzoeksplicht voor het bestuursorgaan dan wel de rechter met zich meebrengen. Dat leidt tot een extra werkbelasting, terwijl de maatregelen mede tot doel hebben de werkbelasting te verminderen. De maatregelen uit het plan van aanpak zoals voorgesteld in de brief van 23 maart 2023 (Kamerstuk 29 279, nr. 776) zijn daarom op dit moment een meer proportionele aanpak.

De leden van de fractie van de VVD vragen wat de mogelijkheden zijn om te voorkomen dat er in bezwaar- en beroepsprocedures omvangrijke dossiers worden ingediend die ertoe leiden dat termijnen worden overschreden waardoor belanghebbenden recht krijgen op een vergoeding van immateriële schade. Ze vragen of in dat is kader overwogen om een maximum te stellen aan de lengte (in aantal woorden) van een bezwaar- of beroepschrift.

Met name maatregel 6 uit het plan van aanpak (het niet langer uitkeren van IMS bij de WOZ en bpm) beoogt de financiële prikkel om bezwaar- en beroepsprocedures onnodig te rekken weg te nemen. Er is voor gekozen om de uitkering van de vergoeding van IMS bij WOZ en bpm-zaken niet geheel te schrappen, zodat de prikkel wordt behouden voor het bestuursorgaan en de rechter om binnen een redelijke termijn te beslissen. In plaats daarvan is ervoor gekozen om het bedrag van IMS-vergoeding in WOZ- en bpm-zaken wettelijk vast te leggen en meer in lijn te brengen met de veronderstelde spanning en frustratie die gepaard gaan met het wachten op een uitspraak in die procedures. De precieze uitwerking van dit voorstel zal met Prinsjesdag worden bekendgemaakt indien uw Kamer dit onderwerp niet controversieel verklaart.

Daarnaast is mij bekend dat gerechtshoven in hun procesreglementen beperkingen hebben gesteld aan de lengte van civiele processtukken. Dit heeft de Hoge Raad bij arrest van 3 juni 2022 toelaatbaar geacht.5 Het procesreglement voor de belastinghoven stelt geen dergelijke limiet en naar ik heb begrepen wordt op dit moment ook niet overwogen dit in die zin aan te passen.

Om onder andere (een deel van) de discussie weg te nemen over welke gegevens ter onderbouwing dienen van de vastgestelde waarde wordt door de Waarderingskamer en de VNG gewerkt aan een voorstel voor een gemoderniseerd modeltaxatieverslag, die in de toekomst dan door alle gemeenten wordt gebruikt. Om dat verplicht te stellen is het nodig dat de specifieke elementen uit het gemoderniseerde modeltaxatieverslag in regelgeving worden vastgelegd. Vanuit de ambtelijke werkgroep WOZ bestaande uit deelnemers vanuit Financiën, BZK, de VNG, de Waarderingskamer, de Unie van Waterschappen en de Belastingdienst, is inmiddels een sub-werkgroep geformeerd die belast is met het formuleren van een concreet voorstel tot aanpassing van het gemoderniseerde modeltaxatieverslag waarbij het door de Waarderingskamer en de VNG ontwikkelde modeltaxatieverslag als vertrekpunt wordt genomen.

Vooruitlopend daarop staat het gemeenten vrij om eerder met dit gemoderniseerde taxatieverslag te gaan werken.

De leden van de fracties van de VVD en van het CDA constateren dat sinds 1 januari van dit jaar de taxatieregels bij de belastingdienst zijn aangescherpt voor BPM-taxaties, maar dat er signalen vanuit de handhaving van de Belastingdienst opkomen dat de uitvoering hiervan nog onvoldoende zou zijn. In het verlengde daarvan vragen de leden hoe de vijfde maatregel uit het plan van aanpak (het intensiveren van de handhavingsstrategie bij parallelimport van motorvoertuigen) er in de praktijk uit zou komen te zien.

In mijn brief van 20 april 20236 heb ik een doorkijk gegeven op de handhaving van de bpm bij de parallelimport de komende tijd. Dankzij recente wetgeving zijn de mogelijkheden voor toezicht op de bpm-aangiften verbeterd. Met name de invoering van het nieuwe belastbaar feit en de nieuwe belastingplichtige voor de bpm draagt hieraan bij. Naast de effectievere handhavingsmogelijkheden die door de aanpassing van het belastbaar feit zijn ontstaan, is de verwachting dat inderdaad ook een scherpere blik op het taxatierapport bij de inschrijving in het kentekenregister de naleving van de regels kan vergroten. De Belastingdienst is voornemens om een pilot te starten waarbij belastinginspecteurs aan de voorkant fysiek beoordelen of daadwerkelijk sprake is van waardeverminderende aspecten bij bpm-aangifte middels taxatie, of dat sprake is van een zogenoemd kennelijk onjuiste aangifte. Dit zijn bpm-aangiftes waarbij sprake is van een (zeer) sterke discrepantie tussen de opgegeven taxatiewaarde en de werkelijke toestand van het motorrijtuig. Het accent in de pilot zou daarbij kunnen liggen op zeer jonge motorrijtuigen, waarbij het bpm-belang doorgaans het grootst is.

De leden van de fractie van de VVD vragen om een grafische weergave van enige correlatie tussen het relatieve aandeel van bezwaren ten opzichte van de waardestijgingen en -dalingen van de WOZ-waarde in de afgelopen 10 jaar.

In onderstaand overzicht is per jaar de gemiddelde waardeontwikkeling van de WOZ-waarde van woningen afgezet tegen het percentage woningen dat onder bezwaar lag.7

2014 1-1-2013 –5,4% 2,7%
2015 1-1-2014 –2,5% 2,1%
2016 1-1-2015 1,4% 2,1%
2017 1-1-2016 3,3% 2,1%
2018 1-1-2017 5,9% 2,2%
2019 1-1-2018 8,3% 2,6%
2020 1-1-2019 8,6% 2,9%
2021 1-1-2020 7,3% 3,2%
2022 1-1-2021 9,5% 3,1%

Vanaf belastingjaar 2016 is gemiddeld jaarlijks een stijging waar te nemen in zowel de gemiddelde WOZ-waardeontwikkeling als het percentage woningen onder bezwaar.

Als bij deze cijfers wordt geabstraheerd van de chronologische ontwikkeling en de richting van de ontwikkeling van de WOZ-waarde, dan kan onderstaande grafiek worden gemaakt. Belangrijk om hierbij op te merken is dat deze cijfers geen oorzakelijk verband aantonen tussen de stijging van de WOZ-waarden en het aantal woningen onder bezwaar. Het is immers mogelijk dat de toename van het aantal woningen onder bezwaar andere oorzaken heeft dan de fluctuatie in de WOZ-waarde.

De leden van de fractie van de VVD of woningeigenaren ten behoeve van de transparantie het wettelijke recht hebben om een taxatierapport van hun woning in te zien, evenals het taxatierapport van een vergelijkbaar object.

Een belanghebbende kan een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de WOZ-waarde bij de gemeente opvragen.8 Veelal wordt deze informatie verstrekt door middel van een taxatieverslag. Op dit taxatieverslag staan veelal ook de taxatiekenmerken vermeld van minimaal drie vergelijkbare objecten. Het recht op deze gegevens is voorbehouden aan de beschikkingsgerechtigde.

De leden van de fractie van de PVV vragen waarom er geen maatregelen worden genomen om een betere waardebepaling na te streven om zodoende de prikkel voor het ncnp-verdienmodel te minimaliseren.

Vooropgesteld moet worden dat de waarde in het economisch verkeer van tweedehandsmotorrijtuigen dan wel onroerende zaken vaak voor discussie vatbaar is. Door het gelijkheidsbeginsel dient er bij de import van een tweedehandsvoertuig voor het vaststellen van de verschuldigde bpm een vergelijking gemaakt te worden met een soortgelijk binnenlands product. Deze soortgelijke binnenlandse producten zijn niet altijd te vinden. Dat betekent overigens niet dat binnen de bpm geen inspanningen worden verricht om de waarde van een voertuig zo goed mogelijk in beeld te kunnen brengen. Zo is met ingang van dit jaar de wettelijke afschrijvingstabel herijkt en vindt ook periodiek overleg plaats met koerslijstproviders om te borgen dat er goede en laagdrempelige methoden zijn voor het waarderen van een gebruikt motorrijtuig.

In de WOZ wordt de onroerende zaak (in veel gevallen een woning) initieel gewaardeerd aan de hand van een modelmatige waardebepaling, omdat het uitvoeringstechnisch niet mogelijk is om voor iedere woning jaarlijks individueel een taxatie uit te voeren. De modelmatige waardebepaling werkt als volgt. Jaarlijks worden alle verkoopprijzen van verkochte woningen in het gebied in kaart gebracht door de gemeente. Van deze verkochte woningen beoordelen WOZ-medewerkers of de verkoopprijzen gebruikt kunnen worden voor het bepalen van de WOZ-waarde van andere woningen in de buurt. Daarnaast controleren de WOZ-medewerkers of de objectkenmerken (denk o.a. aan oppervlakte, staat van onderhoud, ligging) van de verkochte woningen overeenkomen met hun administratie. Als deze gegevens correct geregistreerd staan, kan het computermodel (het «taxatiemodel») in één keer voor alle woningen in het gebied een WOZ-waarde bepalen. Taxateurs controleren vervolgens voor alle woningen of er een reden is om af te wijken van de WOZ-waarde die is gegenereerd door het taxatiemodel. Na een eventuele aanpassing van de taxateur stelt de daartoe bevoegde ambtenaar de WOZ-waarde van een woning vast bij een voor bezwaar vatbare beschikking.

Het taxatiemodel wordt dus gebruikt om voor iedere woning een WOZ-waarde te bepalen die gelijk is aan de marktwaarde rond de waardepeildatum. Om de kwaliteit van dit taxatiemodel te waarborgen voert de Waarderingskamer jaarlijks controles uit. Daarbij zij opgemerkt dat gemeenten en samenwerkingsverbanden pas na een positieve beoordeling van de juistheid van de WOZ-waarden door de Waarderingskamer over mogen gaan tot bekendmaking van de (nieuwe) WOZ-waarden.

Daarnaast is het van groot belang dat de (primaire en secundaire) objectkenmerken van alle woningen correct geregistreerd staan in de administratie van gemeenten. Een reden dat gemeenten in een bezwaarprocedure soms tot een andere inschatting van de WOZ-waarde komen, is namelijk dat de aan verandering onderhevige objectkenmerken, zoals bijvoorbeeld het onderhoudsniveau, van een woning in de administratie van de gemeente soms niet (meer) actueel blijken te zijn. Deze (primaire en secundaire) objectkenmerken worden voor elke woning minimaal eens in de vijf jaar gecontroleerd door de gemeente.9 In het proces zitten dus al meerdere kwaliteitscontroles om een WOZ-waarde vast te stellen die de marktwaarde representeert. Waar nodig wordt gewerkt om het proces te verbeteren.

De leden van de fractie van het CDA merken op dat de belanghebbenden behoefte hebben aan het inschakelen van «bezwaarbedrijven». Ten eerste omdat belanghebbenden te hoog worden aangeslagen, en ten tweede omdat de bezwaarprocedure als omslachtig wordt ervaren. De leden vragen of ik hier ook naar kijk.

Aan het gevoel dat een belanghebbende te hoog worden aangeslagen ligt de waardering van de objecten (geïmporteerde tweedehandsmotorrijtuigen voor de bpm dan wel onroerende zaken voor de WOZ) ten grondslag. Voor mijn reactie op dit punt verwijs ik de leden graag naar de beantwoording van de voorgaande vraag van de leden van fractie van de PVV.

De notie dat de bezwaarprocedure als omslachtig wordt ervaren staat op mijn netvlies. Dit is één van de redenen om de mogelijkheid tot een verplicht informeel traject voorafgaand aan de bezwaarfase te verkennen (maatregel 4 van het plan van aanpak). Relevant om in dit kader op te merken is dat de bezwaarfase initieel bedoeld was als een informele procedure voorafgaand aan de beroepsprocedure. Daarnaast bieden al veel gemeenten (vaak naast een mogelijkheid tot een informeel traject) ook mogelijkheden om zo laagdrempelig mogelijk bezwaar te maken, bijvoorbeeld door het aanbieden van een invulformulier op de website of het aanbod van een QR-code op het gecombineerde aanslagbiljet. Andere mogelijkheden daartoe worden door gemeenten onderzocht. De VNG spoort gemeenten aan om «best practices» met elkaar te delen en biedt hierin een faciliterende rol. De «best practices» worden ook meegenomen in de verkenning van de maatregel tot een verplicht informeel traject, waarin wordt samengewerkt met gemeentelijke uitvoerders en de VNG.

De leden van de fractie van het CDA vragen wat het informele traject van punt 4 van het plan van aanpak inhoudt, en welke stappen belanghebbenden in dit traject zouden moeten doorlopen.

Op dit moment wordt in eerste instantie verkend of een wettelijke basis noodzakelijk is voor een verplicht informeel traject of dat in de praktijk al optimaal gebruik wordt gemaakt van een informeel traject. Ook wordt in de verkenning aandacht besteed aan de verschillende mogelijkheden waarop een verplicht informeel traject kan worden vormgegeven. Het is in dit stadium nog te vroeg om aan te geven hoe een dergelijk traject er concreet uit komt te zien of welke stappen een belanghebbende in dit kader zal moeten doorlopen.

Bij de eerste maatregel lezen de leden van de fractie van het CDA dat de Staatssecretaris wil regelen dat vergoedingen voortvloeiend uit het Besluit proceskosten bestuursrecht en de vergoeding van IMS zoveel mogelijk op de bankrekening van de belanghebbende worden overgemaakt. Deze leden vragen of dit niet voor 100 procent van de gevallen kan gebeuren. Zo niet, waarom niet?

Het doel is om eventuele vergoedingen naar aanleiding van een bezwaar- of beroepsprocedure die in het kader van de WOZ of de bpm wordt gevoerd, uitsluitend (en dus voor 100% van de gevallen) worden overgemaakt naar de bankrekening van de belanghebbende. Er kan worden gekozen om in alle gevallen te bepalen dat vergoedingen die uit procedures voortvloeien moeten worden overgemaakt naar de bankrekening van de belanghebbende. Voor het grootste deel van de procedures is daar echter geen aanleiding voor. De extra controle die nodig is om vast te stellen of een bankrekening op naam staat van de belanghebbende weegt niet altijd op tegen de bewustwording die hiermee wordt gecreëerd. Dat ligt nadrukkelijk anders bij de procedures die in het kader van de WOZ en bpm worden gevoerd, omdat bij deze procedures veelal gemachtigden opereren die werken op ncnp-basis.

De leden van de fractie van het CDA vragen wat gevallen zijn waarin belanghebbenden er niet van op de hoogte zijn dat er namens hen wordt geprocedeerd.

Via de algemene voorwaarden van ncnp-bedrijven wordt vaak direct contact tussen een belanghebbende en de gemeente of de Belastingdienst tegengehouden. Bij overtreding hiervan worden alsnog kosten in rekening gebracht aan de belanghebbende.

De algemene voorwaarden in combinatie met de afgegeven (doorlopende) machtiging van de ncnp-bedrijven scheppen de mogelijkheid voor deze bedrijven om proceshandelingen te verrichten zonder dat een belanghebbende daar specifiek van op de hoogte wordt gesteld.

Bij informatie-uitvragen door verschillende gemeenten en door de Belastingdienst aan belanghebbenden blijkt bovendien dat niet altijd bekend is dat namens hen bezwaar is gemaakt of wordt doorgeprocedeerd. Zo zijn er bijvoorbeeld belanghebbenden die naar hun idee slechts een «waardecheck» hebben ingevuld op de website van een ncnp-bedrijf. Een belanghebbende heeft dan soms niet door dat daarmee (mogelijk) ook toestemming wordt gegeven om namens belanghebbende (doorlopend) bezwaar aan te tekenen en eventueel door te procederen. Daardoor komt het bijvoorbeeld ook voor dat zowel belanghebbende zelf, als een ncnp-bedrijf bezwaar aantekenen tegen dezelfde beschikking en/of aanslag.

De leden van de fractie van het CDA vragen hoe er wordt omgegaan met de situatie van meerjarige contracten die partijen met inwoners afsluiten, waarbij misschien zonder dat inwoners het willen automatisch ook het volgende jaar bezwaar wordt gemaakt.

Het doel van de voorgestelde maatregelen is om de financiële prikkel weg te nemen om namens een belanghebbende een bezwaar- of beroepsprocedure te starten met de overwegende reden om een proceskostenvergoeding of een vergoeding van IMS wegens overschrijding van de redelijke termijn te verkrijgen. Het plan van aanpak bevat geen maatregelen specifiek tegen de door de leden genoemde meerjarige contracten. Met bijvoorbeeld maatregel 1 (het overmaken van eventuele vergoedingen uitsluitend op de bankrekening van belanghebbende) en maatregel 4 (een mogelijk verplicht informeel traject) wordt wel beoogd om een belanghebbende meer te betrekken bij de in naam van belanghebbende verrichtte proceshandelingen. Overigens blijkt in de WOZ-praktijk dat gemeenten waar mogelijk al voor iedere nieuwe bezwaarprocedure een nieuwe machtiging vragen, zodat een belanghebbende wordt betrokken bij een nieuwe bezwaarprocedure namens belanghebbende. Een gemeente mag echter enkel bij gerede twijfel over de wil van een belanghebbende een nieuwe machtiging opvragen.10 Als er geen contact met belanghebbende gelegd kan worden, kan er niet voldaan worden aan de toets van «gerede twijfel», waardoor dit in de praktijk slechts gering effect heeft.

De leden van de fractie van de SP vragen waarom concrete actie op de ncnp-problematiek niet eerder heeft plaatsgevonden.

In 2020 heeft het WODC in opdracht van de Minister voor rechtsbescherming een onderzoek verricht naar het verdienmodel en de werkwijze van ncnp-bedrijven. De conclusies van dit onderzoek zijn in februari 2021 gepubliceerd.11 Ten aanzien van het gedeelte van het onderzoek dat zag op de WOZ, was de conclusie dat «er niet gesproken kan worden van «een» handelwijze van ncnp-bedrijven (noch van gemeenten), maar dat er sterke verschillen bestaan tussen de bedrijven. Er is anekdotisch bewijs gevonden voor handelingen die gericht lijken op «profiteren» van bestaande wet- en regelgeving, maar de algehele indruk is dat dit bij de WOZ niet kenmerkend is voor het grootste deel van de ncnp-bedrijven.» Op verzoek van de VNG is aanvullend onderzoek uitgevoerd door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO). De resultaten van dit onderzoek zijn in november 2021 gepubliceerd.12 Het COELO concludeert dat de huidige regeling voor proceskostenvergoeding geen financiële prikkel bevat om kwalitatief goede bezwaarschriften in te dienen.

Sinds de publicatie van de conclusies van het onderzoek van het WODC hebben meerdere stakeholdersbijeenkomsten plaatsgevonden, waarbij de aandacht gericht was op verbeteringen in het WOZ-proces zelf en zijn op basis daarvan steeds concretere verbeterplannen ontstaan. Hierover is uw Kamer door mij geïnformeerd met de brief van 30 september 2022.13 Gezien de vele stakeholders en het grote maatschappelijke belang was het voortraject nodig voordat de plannen meer concreet konden worden. In de tussentijd bereikten mij de signalen vanuit de Belastingdienst, de VNG, de gemeentelijke uitvoeringsorganisaties en de rechtspraak dat het hoge aantal procedures in WOZ- en bpm-zaken en de daarmee gepaard gaande werkbelasting de uitvoering en rechtspraak deed vastlopen. Deze signalen sluiten ook aan op de door de Waarderingskamer gepubliceerde cijfers over aantal WOZ-procedures en de effecten van deze procedures.14

Op 23 maart 2023 heb ik een plan van aanpak ncnp-problematiek aangekondigd bestaande uit zes maatregelen. Drie van deze maatregelen zijn uitgewerkt in een wetsvoorstel die met Prinsjesdag ingediend zal worden indien uw Kamer dit onderwerp niet controversieel verklaart. Twee maatregelen worden momenteel verkend. Over de maatregel met betrekking tot de handhavingsstrategie heb ik uw Kamer geïnformeerd met de brief van 20 april 2023.15

De leden van de fractie van de SP vragen of het plan van aanpak zoals voorgesteld de ncnp-problematiek beëindigt.

De maatregelen in het plan van aanpak moeten op meerdere vlakken zorgen dat de prikkel wordt verminderd om namens een belanghebbende een bezwaarprocedure te starten of door te procederen met de overwegende reden om een proceskostenvergoeding of een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn te verkrijgen. De verwachting is dat dit doel met het plan van aanpak kan worden bereikt zonder dat dit ten koste gaat van de rechtsbescherming van de burger.

Parallel hieraan blijft voor de WOZ gewerkt worden aan het verbeteren van het WOZ-proces zelf. Als onderdeel daarvan worden de stakeholdersbijeenkomsten voortgezet en wordt naast de aangekondigde maatregelen ook gewerkt aan het verbeterpunt «werken aan transparantie en vertrouwen door burgers te betrekken in de totstandkoming van de WOZ-waarden van woningen» zoals geformuleerd in mijn brief van 30 september 2022. Hieronder valt onder andere het gemoderniseerde modeltaxatieverslag, zoals ik het benoemd in de beantwoording van de vraag van de leden van de fractie van de VVD.

De leden van de fractie van de SP vragen hoe de Belastingdienst, de VNG, gemeentelijke uitvoeringsinstanties en de rechtspraak hebben gereageerd op het plan van aanpak.

Na publicatie van het plan van aanpak zijn er verschillende mondelinge gelegenheden geweest waarbij de VNG, enkele gemeentelijke uitvoeringsorganisaties, en de rechtspraak hun eerste reactie hebben kunnen geven. Hoewel ik niet voor de genoemde organisaties kan spreken, blijkt uit de reacties die tot mij zijn gekomen een overwegend positieve houding tegenover het plan van aanpak.

De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe hoog de proceskostenvergoeding maximaal zou mogen zijn in het voorstel tot verlaging van deze vergoeding bij WOZ- en BPM-zaken.

Deze maatregel (maatregel 2 uit het plan van aanpak) wordt momenteel uitgewerkt. Indien uw Kamer dit onderwerp niet controversieel verklaart zal met Prinsjesdag een wetsvoorstel worden ingediend waarin deze maatregel is opgenomen. Op dat moment zal ik toelichten hoe hoog een proceskostenvergoeding naar de mening van het demissionair kabinet maximaal zou mogen zijn voor WOZ- en bpm-zaken.

De leden van de fracties van de PvdA en SGP vragen aan welke bandbreedtes / grenzen gedacht wordt bij het niet-toekennen van proceskostenvergoeding in geval van lichte aanpassingen.

De effectiviteit en juridische houdbaarheid van deze maatregel (maatregel 3 uit het plan van aanpak) wordt momenteel verkend. Concrete informatie over de bandbreedtes waaraan gedacht kan worden, is op dit moment dus nog niet bekend.

Voorts vragen de leden van de fractie van de PvdA of de aangekondigde maatregelen in werking zullen treden voor het nieuwe seizoen van bezwaarmaking tegen de WOZ-waarde aanvangt.

Maatregel 1 (standaard uitbetalen van de vergoedingen aan belanghebbende) en maatregel 2 (een apart regime voor het recht op een proceskostenvergoeding) uit het plan van aanpak worden uitgewerkt in een wetsvoorstel dat meeloopt in het pakket Belastingplan 2024 indien uw Kamer dit onderwerp niet controversieel verklaart. Dit betekent dat de beoogde inwerkingtreding hiervan 1 januari 2024 is. Maatregel 6 (niet langer uitkeren van vergoeding van immateriële schade) maakt in aangepaste vorm onderdeel uit van dit wetsvoorstel. Maatregel 3 (geen toekenning van proceskostenvergoeding ingeval de waarde slechts licht wordt bijgesteld) en maatregel 4 (verplicht informeel traject) worden op dit moment verkend, waardoor nog onzeker is of deze daadwerkelijk zullen worden ingevoerd, en als dat zo is, wat de datum van inwerkingtreding hiervan wordt.

De leden van de fractie van de SGP vragen om de proceskosten voor gemeenten die voortvloeien uit WOZ-bezwaren van de afgelopen 10 jaar.

De proceskostenvergoedingen die gemeenten vanaf 2014 hebben moeten vergoeden in het kader van WOZ-procedures zijn in onderstaand overzicht te vinden.16 Van de jaren vóór 2014 zijn op dit moment geen cijfers beschikbaar. Door de verschillende manieren waarop gemeenten bijhouden welke proceskosten zij vergoeden, is het niet mogelijk om deze kosten uit te splitsen naar uitbetaalde proceskostenvergoeding in bezwaarprocedures tegenover uitbetaalde proceskostenvergoeding in de beroepsprocedures.

2014 6,5 miljoen
2015 6,8 miljoen
2016 6,4 miljoen
2017 7,3 miljoen
2018 9,7 miljoen
2019 12,0 miljoen
2020 17,0 miljoen
2021 18,0 miljoen
2022 20,0 miljoen

De leden van de fractie van de SGP vragen om cijfermatig inzicht in het aantal bezwaren, zowel via ncnp-bedrijven als direct via particulieren.

Ik verwijs de leden van de fractie van de SGP graag naar onderstaand overzicht met kengetallen van de Waarderingskamer zoals jaarlijks gepresenteerd in de Staat van de WOZ waarin gerapporteerd wordt over de stand van de uitvoering van de Wet WOZ.17

Waardepeildatum 1-1-2018 1-1-2019 1-1-2020 1-1-2021
Aantal onroerende zaken (WOZ-objecten) waarvoor de waarde is bepaald 8,9 miljoen 9,0 miljoen 9,1 miljoen 9,2 miljoen
Percentage woningen onder bezwaar 2,1% (apr. 2019) 2,6% (apr. 2020) 2,4% (apr. 2020) 2,9% (apr 2021) 2,7% (apr. 2021) 3,2% (apr 2022)

2,5% (apr

2022)

3,1% (apr.

2023)

Aantal woningen onder bezwaar 160.000 (apr.2019) 209.000 (apr. 2020) 190.000 (apr. 2020) 242.00 (apr. 2021) 210.000 (apr. 2021) 260.000 (apr. 2022)

205.000 (apr. 2022)

268.00 (apr. 2023)

Aantal woningen onder bezwaar op basis van ncnp 58.000 (apr. 2019) 79.000 (apr. 2020) 99.000 (apr.2021) 100.000 (apr. 2021) 119.000 (apr. 2022)

103.000 (apr. 2022)

121.000 (apr. 2023)

Percentage ncnp 36,0% (apr. 2019) 41,3% (apr. 2020) 41,0 (apr. 2021) 48,1% (apr 2021) 45,7 (apr. 2022)

50,9% (apr 2022)

45,3% (apr. 2023)

Percentage niet-woningen onder bezwaar 3,7% (apr. 2019) 5,7% (apr. 2020) 3,8% (apr. 2020) 6,4% (apr. 2021) 4,6% (apr. 2021) 6,6% (apr. 2022)

4,4% (apr.

2022)

5,5% (apr.

2023)

Aantal niet-woningen onder bezwaar 29.600 (apr. 2019) 50.000 (apr. 2020) 30.400 (apr. 2020) 52.000 (apr. 2021) 31.300 (apr. 2021 52.000 (apr. 2022))

31.000 (apr. 2022),

44.000 (apr.

2023)

Aantal niet-woningen onder bezwaar op basis ncnp 10.900 (apr. 2019) 10.900 (apr. 2020) 17.000 (apr. 2021) 12.600 (apr. 2021) 21.000 (apr. 2022)

13.700 (apr. 2022)

18.900 (apr.

2023)

Percentage ncnp 36,8% (apr. 2019) 36,9% (apr. 2020) 32,0% (apr. 2021) 40,1% (apr. 2021 39,7% (apr. 2022)

44,0% (apr. 2022)

42,5% (apr. 2023)

De leden van de fractie van de SGP vragen naar de gemiddelde doorlooptijd van beroepen en in hoeverre dit verschilt tussen gemeenten.

Onderstaand cijfermatig overzicht van de Raad voor de rechtspraak geeft een globaal beeld, dit zijn echter de gemiddelde doorlooptijden van zowel door de rechtbanken als de gerechtshoven afgedane zaken. De uitvraag naar de cijfers is niet gedaan in het kader van deze beantwoording, waardoor uitsplitsing per gemeente niet mogelijk is. De Waarderingskamer beschikt ook niet over dergelijke cijfers.

2018 212 233
2019 207 256
2020 204 264
2021 314 431
2022 286 487

In onderstaand overzicht is informatie weergegeven over de gemiddelde doorlooptijd van WOZ-bezwaarprocedures bij gemeenten18

Gemiddelde doorlooptijd woningbezwaar 203 dagen 160 dagen
Gemiddelde doorlooptijd niet-woningbezwaar 224 dagen 166 dagen

De Waarderingskamer beschikt ook over cijfers van de gemiddelde doorlooptijd per gemeente. Daarbij is sprake van significante verschillen tussen gemeenten, wisselend van een doorlooptijd van 21 dagen tot een doorlooptijd van 300 dagen. De grootste uitschieters doen zich voor bij relatief kleinere gemeenten met relatief weinig bezwaren. Door het kleine aantal bezwaren kan één bezwaarprocedure met een lange doorlooptijd immers sterke invloed hebben op het gemiddelde.

De leden van de fractie van de SGP vragen om inzicht in de mate waarin WOZ-waarden worden bijgesteld naar aanleiding van beroepen en bezwaren.

Onderstaand overzicht geeft inzicht in het percentage woningen waarvan de WOZ-waarde is aangepast naar aanleiding van een bezwaar- (en mogelijk) beroepsprocedure, en het gemiddelde percentage van de waardeverandering bij een gehonoreerd bezwaar.

Waardepeildatum 1-1-2018 1-1-2019 1-1-2020
Percentage woningen dat door bezwaar andere waarde heeft gekregen 0,8% 1,0% 1,1%
Gemiddeld percentage waardeverandering bij gehonoreerd bezwaar 10,6% 9,4% 8,9%

De leden van de fractie van de SGP vragen naar het aparte regime dat wordt voorgesteld voor proceskostenvergoeding voor de WOZ en de BPM, en vragen of er op dit moment al soortgelijke aparte regimes bestaan. Deze leden vragen voorts of er niet meer typen zaken zijn waarbij bijvoorbeeld de vergoeding niet in verhouding staat tot de werklast, en vragen of daardoor geen rechtsongelijkheid ontstaat.

Op dit moment bestaan al «aparte regimes» voor toekenning van proceskostenvergoeding. Denk bijvoorbeeld aan zogenaamde «Mulderzaken»19 of andere recente rechtspraak20, waarin de rechter recent heeft geoordeeld dat de forfaitaire proceskostenvergoeding op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) om principiële redenen niet toegekend werd. Andere vergelijkbare aparte regimes zijn te vinden in de Wet open overheid21 en de Wet hergebruik overheidsinformatie22, maar ook in het Bpb zelf.23

In bovengenoemde gevallen is door wettelijke vastlegging of door een rechterlijke uitspraak bepaald dat het recht op proceskostenvergoeding gelimiteerd wordt. Het is dus niet zo dat het voorstel voor een afwijkend regime voor proceskostenvergoeding in de WOZ en de bpm een nieuw concept is in die zin.

Het demissionair kabinet meent dat door introductie van deze maatregel geen situatie ontstaat waarbij sprake is van een – niet te rechtvaardige – rechtsongelijkheid.

De leden van de fractie van de SGP vragen waarom niet onderzocht wordt of een lagere proceskostenvergoeding ingeval van een lichte waarde-aanpassing niet passender is dan het volledig onthouden van een proceskostenvergoeding.

De maatregel tot het niet-uitkeren van proceskostenvergoeding in geval van een geringe waarde-aanpassing (maatregel 3 uit het plan van aanpak) wordt op dit moment verkend. Die verkenning kan er ook toe leiden dat enkel een verlaging van de proceskostenvergoeding passender wordt geacht.

De leden van de fractie van de SGP vragen om inzicht in de mate en de vormgeving van verbeteringen die gemeenten al hebben doorgevoerd in de wijze van WOZ-bepaling.

Gemeenten werken continu aan verbetering van de kwaliteit van de uitvoering van de Wet WOZ, onder andere met hulp van de VNG. De VNG heeft bijvoorbeeld een handreiking opgesteld voor gemeenten ter verbetering van communicatie in de bezwaarfase. Daarnaast valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van nieuwe, informele communicatiemiddelen zoals Whatsapp en QR-codes, of onderzoek naar de mogelijkheden van het gebruik van kunstmatige intelligentie. Per gemeente verschilt (logischerwijs) waar de focus van verbetering op gelegd wordt. De Waarderingskamer houdt toezicht op de uitvoerings- en verbeteringstrajecten van de Wet WOZ door gemeenten, waarbij zij als onderdeel van de kwaliteitseisen bij haar toezicht ook eisen aan de tijdigheid, transparantie en zorgvuldigheid van de communicatie met belanghebbenden hanteert en informeert gemeenten ook hoe zij aan deze kwaliteitseisen kunnen voldoen.

Daarnaast werken de Waarderingskamer en de VNG aan een voorstel voor een gemoderniseerd modeltaxatieverslag, dat in de toekomst dan door alle gemeenten wordt gebruikt.

De leden van de fractie van de SGP vragen of goede ervaringen tussen gemeenten worden uitgewisseld, en hoe deze uitwisseling wordt vormgegeven.

Gemeenten wisselen «best practices» uit, waarbij de VNG als belangenorganisatie faciliterend optreedt. De VNG heeft bijvoorbeeld een specifiek deel van haar website ingericht voor het uitwisselen van praktijkvoorbeelden, en een aparte website, namelijk het WOZ-datacenter24, om gemeenten te ondersteunen bij WOZ-waarderingen. Ook organiseert de VNG jaarlijks een landelijk congres, en tweemaal per jaar regionale bijeenkomsten voor belasting- en WOZ-medewerkers.

Daarnaast heeft een deel van de gemeentelijke ambtenaren zich verenigd in de Landelijke Vereniging Lokale Belastingen (LVLB), waarin ook «best practices» met elkaar worden uitgewisseld.

De leden van de fractie van de SGP wijzen op de verschillende handelwijzen van WOZ-bureaus. De leden stellen dat veel van deze bedrijven goede rechtsbescherming op het oog hebben, terwijl andere kantoren doelbewust lijken te kiezen voor winstmaximalisatie. De leden vragen of er gerichte maatregelen tegen deze laatste groep worden overwogen, zodat de goeden niet onder de kwaden lijden.

Met de voorgestelde beperkingen van de proceskostenvergoeding in de WOZ en bpm wordt de financiële prikkel weggenomen om namens een belanghebbende een bezwaarprocedure te starten of door te procederen met de overwegende reden om een proceskostenvergoeding of een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn te verkrijgen en ook de discrepantie tussen de forfaitaire proceskostenvergoeding en de werklast voor ncnp-bedrijven. Dit raakt niet het recht van belanghebbende om bezwaar in te stellen en tast evenmin de toegang tot de rechter aan. Een belanghebbende kan daarnaast nog steeds een professioneel gemachtigde inschakelen voor rechtsbijstand en bij een (gedeeltelijk) gegrond bezwaar in aanmerking komen voor een proceskostenvergoeding (een tegemoetkoming in de gemaakte kosten tot rechtsbijstand). Indien de voorgestelde maatregelen het ncnp-verdienmodel van kantoren niet meer houdbaar maakt, zullen deze kantoren een andere bron van inkomsten moeten vinden.

De leden van de fractie van de SGP vragen welke mogelijkheden er op dit moment al zijn om onnodig rekken van bezwaar- en beroepsprocedures tegen te gaan, en of er aanvullende maatregelen overwogen worden.

De huidige wetgeving is geënt op de veronderstelling dat de belanghebbende op korte termijn zekerheid wil over de rechtmatigheid van een bestreden besluit. Voorkomen dat bezwaarprocedures onnodig worden gerekt vraagt vooral doortastend optreden van het betrokken bestuursorgaan. Dat doortastende optreden kan echter niet in alle gevallen voorkomen dat een procedure langer duurt als daarbij een gemachtigde is betrokken die de procedure wil vertragen. Zo kan bijvoorbeeld het vinden van een geschikt moment voor een hoorzitting of een discussie over op de zaak betrekking hebbende stukken in die situatie meer tijd en inspanning vragen. Thans kunnen meerdere zaken wel als samenhangende zaken worden aangemerkt, waarvoor slechts éénmaal recht bestaat op proceskostenvergoeding.25 De achterliggende reden hiervoor is dat het voor de hoeveelheid werk van een professioneel gemachtigde niet of nauwelijks uitmaakt of de gemachtigde procedeert over één of méér gelijksoortige zaken. De administratieve inspanning die nodig is om een groot aantal zaken te kunnen bundelen en het gegeven dat een efficiënte behandeling van de zaken haaks staat op het verdienmodel, voorkomt echter dat hier op grote schaal gebruik van kan worden gemaakt. Daarnaast speelt mee dat voor samenhangende zaken in de WOZ de objecten waarover geprocedeerd wordt vrijwel identiek moeten zijn.26 De onderlinge verschillen moeten dan verwaarloosbaar zijn, zoals het geval kan zijn bij appartementen in eenzelfde complex of bij objecten uit eenzelfde bouwstroom. Gezien dit relatief strenge vereiste kan er vrijwel nooit sprake zijn van samenhang in WOZ-procedures, ook in het geval de werkzaamheden van de professioneel gemachtigde nagenoeg identiek zijn. Het procesgedrag van een verzoeker of gemachtigde dat gericht is op vertragen van de besluitvorming kan misbruik van recht opleveren.27

Zoals ik ook heb genoemd in de beantwoording van de vraag van de leden van de fractie van de VVD is er voor gekozen om de uitkering van de vergoeding van IMS bij WOZ en bpm-zaken niet geheel te schrappen, maar om in plaats van om het bedrag van IMS-vergoeding in WOZ- en bpm-zaken wettelijk vast te leggen en meer in lijn te brengen met de veronderstelde spanning en frustratie die gepaard gaan met het wachten op een uitspraak in die procedures. De precieze uitwerking van dit voorstel zal met Prinsjesdag worden bekendgemaakt indien uw Kamer dit onderwerp niet controversieel verklaart.

De leden van de fractie van de SGP vragen naar de capaciteit van gemeenten om tijdig beslissingen te nemen. Ze vragen of bijvoorbeeld interbestuurlijk toezicht een oplossing is, in combinatie met de keuze voor een administratief beroep bij niet tijdig beslissen. Daarnaast vragen deze leden welke andere maatregelen specifiek voor gemeenten worden overwogen om de doorlooptijd te verbeteren.

De Waarderingskamer houdt toezicht op de gemeentelijke uitvoering van de Wet WOZ. Ook het (tijdig) afhandelen van de WOZ-bezwaren valt onder dit toezicht. Als onderdeel van dit toezicht wordt sinds 2019 jaarlijks het landelijke onderzoek naar tijdigheid van het bekend maken van de WOZ-waarden en de afhandelingen van bezwaren gepubliceerd. Uit dit onderzoek komt naar voren dat circa 90% van de WOZ-bezwaren binnen de wettelijke termijn wordt afgehandeld en dat gemeenten in 2022 op dit aspect van de WOZ-uitvoering beter hebben gepresteerd dan in de voorgaande jaren. Uit het aanpalende onderzoek28 dat de Waarderingskamer in 2021 heeft gedaan naar de afhandeling van (ncnp-)bezwaren, komt naar voren dat de doorlooptijd voor de afhandeling van bezwaren op basis van no-cure-no-pay significant langer is en dat dus ook de meeste bezwaren die niet binnen de wettelijke termijn worden afgehandeld, zijn ingediend op basis van no-cure-no-pay. Dit hangt vooral samen met de formele procedures die soms zonder directe noodzaak daartoe worden ingezet bij no-cure-no-pay-bezwaren (met name hoorzittingen).

Overigens is het gemoderniseerde taxatieverslag na invoering naar verwachting ook een grote stap vooruit in de doorlooptijd van bezwaar- en beroepsprocedures. Hiermee wordt het benodigde (inhoudelijke) dossier namelijk op voorhand al beschikbaar voor alle partijen, waardoor er geen tijd verloren gaat aan discussie over de aanlevering van informatie of gegevens.

Het lid van de fractie van de BBB vraagt hoe de mensen op de werkvloer van de gemeenten betrokken worden bij de totstandkoming van het informele traject.

Een mogelijk verplicht informeel traject wordt op dit moment verkend. Onderdeel van deze verkenning is een reeks aan overleggen direct met de mensen die zorgdragen voor de uitvoering van de Wet WOZ. Dit zijn onder andere gemeenteambtenaren en medewerkers van belastingsamenwerkingsverbanden met uiteenlopende functies (o.m. heffingsambtenaar, medewerker bewaar en beroep, juridisch adviseur) waardoor geborgd wordt dat over de hele linie en vanuit meerdere invalshoeken input wordt verkregen. Tezamen met hen worden verschillende mogelijkheden van vormgeving in kaart gebracht, evenals de mogelijke impact op de werkvloer.


  1. Kamerstuk 29 279, nr. 776.↩︎

  2. HR 22 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2010:BL1943.↩︎

  3. Kamerstuk 29 279, nr. 734.↩︎

  4. De WOZ-waarde wordt niet alleen gebruikt als heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen, maar ook bijvoorbeeld voor het bepalen van de hoogte van het eigenwoningforfait in de inkomstenbelasting en als heffingsmaatstaf van een woning voor de schenk- en erfbelasting. Een vorm van niet-fiscaal gebruik is sinds 2015 het gebruik van de WOZ-waarde in het puntensysteem om de maximale huur te bepalen (Woningwaarderingsstelsel, WWS).↩︎

  5. HR 3 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:824.↩︎

  6. Kamerstuk 32 800, nr. 80.↩︎

  7. De cijfers zijn afkomstig van de Waarderingskamer, deels gepubliceerd in de jaarlijkse Staat van WOZ. Deze cijfers zijn de stand een jaar na afloop van de initiële bezwaarperiode. De Staat van de WOZ wordt door de Waarderingskamer jaarlijks rondom de zomer gepubliceerd.↩︎

  8. Zie artikel 40, tweede lid, Wet WOZ.↩︎

  9. De Waarderingskamer stelt bepaalde eisen aan deze controle (bijvoorbeeld dat deze zo veel mogelijk in tijd gespreid worden), en houdt toezicht op de naleving van deze eisen.↩︎

  10. Zie bijv. Gerechtshof Amsterdam 18 april 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1499.↩︎

  11. WODC, «Van beroep in bezwaar – Werkwijze en verdienmodel «no cure no pay» bedrijven WOZ en BPM».↩︎

  12. COELO, «De hoogte en de structuur van de kostenvergoeding voor bedrijven die helpen bij het maken van bezwaar tegen woz-beschikkingen».↩︎

  13. Kamerstuk 32 800, nr. 80.↩︎

  14. Zie hiervoor de brief van 30 september 2022, Kamerstuk 29 279, nr. 734, p. 3 en 4.↩︎

  15. Kamerstuk 29 279, nr. 734, p. 4.↩︎

  16. De kengetallen zijn afkomstig van de Waarderingskamer en onder meer gepubliceerd in de «Staat van de WOZ» die elk jaar rond de zomer wordt gepubliceerd. De (meest actuele) kengetallen zijn te raadplegen via de website van de Waarderingkamer, www.waarderingskamer.nl↩︎

  17. De «Staat van de WOZ» verschijnt elk jaar rond de zomer en wordt gepubliceerd op de website van de Waarderingskamer, www.waarderingkamer.nl. De (meest actuele) kengetallen zijn te raadplegen via de website.↩︎

  18. Waarderingskamer, «kwantitatief onderzoek naar de mate waarin en de redenen waarom

    (no-cure-no-pay-) WOZ-bezwaren worden gehonoreerd».↩︎

  19. Zie bijv. HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:563.↩︎

  20. Zie bijv. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1795.↩︎

  21. Zie artikel 8.4.↩︎

  22. Zie artikel 4b.↩︎

  23. Zie onder bijlage B2.↩︎

  24. www.wozdatacenter.nl↩︎

  25. Zie artikel 3, eerste lid, Bpb.↩︎

  26. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:697.↩︎

  27. Rechtbank Limburg 10 maart 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:1819.↩︎

  28. Waarderingskamer, «kwantitatief onderzoek naar de mate waarin en de redenen waarom

    (no-cure-no-pay-) WOZ-bezwaren worden gehonoreerd».↩︎