[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

36306, bijgewerkt t/m nr. 9 (2e NvW d.d. 5 april 2024)

Regels ten behoeve van de kinderopvang op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet kinderopvang BES)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2023D32600, datum: 2024-04-05, bijgewerkt: 2024-04-09 12:58, versie: 3

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2023Z02770:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 9 (2e NvW d.d. 8 april 2024)



	36 306	Regels ten behoeve van de kinderopvang op Bonaire, Sint
Eustatius en Saba (Wet kinderopvang BES)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, gelet op de grote
armoedeproblematiek en achterstandenproblematiek op het terrein van
ontwikkelen en leren en het belang om de kwaliteit van kinderopvang in
Caribisch Nederland te verbeteren, wenselijk is om regels te stellen
over kinderopvang op Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang: tegemoetkoming als bedoeld
in artikel 3.16, eerste lid;

beroepskracht: persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een
kindercentrum, bezoldigd is en belast is met de verzorging, de opvoeding
en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen;

beroepskracht in opleiding: degene die in dienst van de houder van een
kindercentrum en ten behoeve van het praktijkdeel van de opleiding
belast is met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de
ontwikkeling van kinderen bij een kindercentrum;

bestuurscollege: bestuurscollege als bedoeld in artikel 36 van de Wet
openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

buitenschoolse opvang: kinderopvang voor kinderen in de leeftijd dat ze
naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor
of na de dagelijkse schooltijd evenals gedurende vrije dagen of middagen
en in schoolvakanties;

dagdeel: periode van ten minste vier aaneengesloten uren in de ochtend,
middag, avond of nacht;

dagopvang: kinderopvangopvang voor kinderen in de leeftijd van 0 tot en
met de leeftijd dat ze naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij
opvang overdag wordt geboden;

expertisecentrum onderwijszorg: rechtspersoon als genoemd in artikel 28,
eerste lid, van de Wet primair onderwijs BES;

exploitatievergunning: door het openbaar lichaam verleende vergunning
voor het exploiteren van een kindercentrum of gastouderopvang;

flexibele opvang: kinderopvang voor kinderen in de leeftijd van 0 tot en
met de leeftijd dat ze naar het voortgezet onderwijs kunnen gaan die in
de avond, de nacht of het weekeinde plaatsvindt;

gastouder: degene van achttien jaar of ouder die gastouderopvang biedt;

gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie die betrekking heeft
op gelijktijdige opvang van ten hoogste zes kinderen, waaronder begrepen
de bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn van de gastouder of
zijn partner die de leeftijd van tien jaar nog niet heeft bereikt,
waarbij de opvang plaatsvindt:

a. op het woonadres van de gastouder, dan wel

b. op het woonadres van een van de ouders van de kinderen voor wie de
gastouder opvang biedt;

houder: natuurlijk persoon van achttien jaar of ouder of rechtspersoon
die een kindercentrum exploiteert;

kind: persoon als bedoeld in artikel 3 van de Wet
kinderbijslagvoorziening BES;

kindercentrum: voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, niet zijnde
gastouderopvang;

kinderopvang: bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en
bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de
maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

kinderopvangovereenkomst: schriftelijke overeenkomst tussen de ouder en
de houder van het kindercentrum of de gastouder over de opvang van een
kind van de ouder in dat kindercentrum of door die gastouder;

kinderopvangvergoeding: vergoeding voor de kosten van kinderopvang als
bedoeld in artikel 3.2;

Onze Minister: Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en
Pensioenen;

openbaar lichaam: openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

ouder: bloed- of aanverwant in opgaande lijn of pleegouder van een kind
als bedoeld in artikel 3 van de Wet kinderbijslagvoorziening BES;

ouderbijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 3.11, eerste lid;

plusopvang: dagopvang, buitenschoolse opvang of gastouderopvang waarin
ook of alleen opvang wordt geboden voor kinderen met een extra
ondersteuningsbehoefte;

stagiair: degene die een opleiding volgt, waarvan het praktijkdeel een
beperkt deel van de totale studieduur is, belast is met werkzaamheden
bij de houder ten behoeve van het praktijkdeel van de opleiding en geen
beroepskracht in opleiding is;

verklaring omtrent het gedrag: verklaring omtrent het gedrag, afgegeven
volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen
omtrent het gedrag BES;

programma voor voorschoolse educatie: programma dat gericht is op het
verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het
basisonderwijs voor kinderen die nog niet tot het onderwijs kunnen
worden toegelaten. 

Artikel 1.2 Reikwijdte

Deze wet is van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint
Eustatius en Saba.

HOOFDSTUK 2. KWALITEIT

§ 1. Vergunningplicht

Artikel 2.1 Exploitatievergunning

1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuurscollege:

a. een kindercentrum of een gastouderopvang te exploiteren; of

b. een plusopvang te exploiteren.

2. Een aanvraag voor een vergunning of een verlenging of wijziging
daarvan wordt door de houder van een kindercentrum of gastouder
ingediend bij het bestuurscollege.

3. Het bestuurscollege verleent een vergunning voor plusopvang voor een
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn.


4. Het bestuurscollege stelt een kwaliteitscommissie in, die adviseert
over het al dan niet verlenen van een vergunning, verlenging of
wijziging daarvan.

5. Ten behoeve van de advisering, bedoeld in het vierde lid, verzoekt
het bestuurscollege:

a. een op grond van artikel 5.1, eerste lid, aangewezen ambtenaar te
onderzoeken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in
overeenstemming met de bij of krachtens deze wet gestelde regels,
bedoeld in dit hoofdstuk; en

b. het expertisecentrum onderwijszorg te onderzoeken of de aangevraagde
plusopvang aansluit op de behoefte van de beoogde doelgroep en op
doelmatige wijze bijdraagt aan toegankelijkheid van kinderopvang in het
openbaar lichaam voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte,
indien de advisering een vergunning voor plusopvang of verlenging of
wijziging daarvan betreft.

6. Bij of krachtens eilandsverordening worden nadere regels gesteld met
betrekking tot:

a. de aanvraag en registratie van een vergunning, verlenging of
wijziging daarvan; 

b. het onderzoek, bedoeld in het vijfde lid;

c. de kwaliteitscommissie. 

§ 2. Kwaliteitseisen kinderopvang

Artikel 2.2 Kinderopvangovereenkomst

1. Opvang door een houder van een kindercentrum of een gastouder
geschiedt op basis van een kinderopvangovereenkomst. 

2. Een houder van een kindercentrum of een gastouder sluit een
kinderopvangovereenkomst met een ouder die daarom verzoekt, tenzij
sprake is van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen
omstandigheid.

3. Indien geen kinderopvangovereenkomst tot stand komt of de
kinderopvangovereenkomst wordt opgezegd omdat de houder van het
kindercentrum of de gastouder weigert het kind op te vangen, kan de
ouder zich voor bemiddeling wenden tot de onafhankelijke organisatie,
bedoeld in artikel 2.9, tweede lid.

4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot
de inhoud van de kinderopvangovereenkomst.

Artikel 2.3 Verantwoorde kinderopvang

1. Een houder van een kindercentrum of gastouder biedt verantwoorde
kinderopvang, waaronder wordt verstaan:

a. het in een veilige en gezonde omgeving bieden van emotionele
veiligheid aan kinderen;

b. het bevorderen van de persoonlijke en sociale competentie van
kinderen;

c. de socialisatie van kinderen door overdracht van algemeen aanvaarde
waarden en normen;

d. het spelenderwijs en doelgericht stimuleren van taalvaardigheden,
rekenvaardigheden, motorische vaardigheden en sociaal-emotionele
vaardigheden ten behoeve van een doorlopend ontwikkelingsproces voor
kinderen. 

2. De houder van een kindercentrum of gastouder draagt er zorg voor dat
de uitvoering van het pedagogisch beleid en het veiligheids- en
gezondheidsbeleid, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk is vastgelegd
en wordt geëvalueerd en waar nodig bijgesteld.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot de in het eerste lid genoemde aspecten van verantwoorde
kinderopvang.

4. Het bestuurscollege draagt zorg voor begeleiding en ondersteuning aan
de houder van een kindercentrum of gastouder bij het aanbieden van
verantwoorde kinderopvang, waaronder pedagogische ondersteuning en
advies. 

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de onderwerpen en taken waarover het
bestuurscollege voor begeleiding en ondersteuning aan de houder van een
kindercentrum of gastouder of pedagogische ondersteuning en advies
zorgdraagt, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen de openbare
lichamen. 

Artikel 2.4 Kwaliteit kinderopvang kindercentrum

1. Een houder van een kindercentrum:

a. organiseert de kinderopvang op zodanige wijze;

b. voorziet het kindercentrum zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig
van personeel en materieel; 

c. draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling; en 

d. voert een zodanig pedagogisch, veiligheids-, gezondheids-, educatief
en organisatiebeleid;

dat een en ander redelijkerwijs leidt tot verantwoorde kinderopvang. 

2. Ter uitvoering van het eerste lid besteedt een houder van het
kindercentrum in ieder geval aantoonbaar aandacht aan: 

a. het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per
leeftijdscategorie;

b. de groepsgrootte;

c. het dagritme en een gevarieerd activiteitenprogramma;

d. de herkenbaarheid van ruimtes en personen;

e. de opleidingseisen, scholingseisen en ervaringseisen waaraan
beroepskrachten voldoen;

f. de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in
opleiding en stagiairs kunnen worden belast met de verzorging, opvoeding
en bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen;

g. het volgen van de ontwikkeling van kinderen en het signaleren van
bijzonderheden, waaronder door middel van een begeleidingsplan indien
bijzonderheden worden gesignaleerd;

h. het voorkomen van ontwikkel- en leerachterstanden door het programma
af te stemmen op wat kinderen nodig hebben. 

3. Een houder van een kindercentrum past een programma voor voorschoolse
educatie toe bij kinderen die gebruikmaken van dagopvang.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld omtrent de voorwaarden voor verantwoorde kinderopvang bij een
kindercentrum waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen dagopvang,
buitenschoolse opvang en flexibele opvang, die betrekking kunnen hebben
op:

a. de veiligheid en de gezondheid;

b. de minimale opleidingseisen, scholingseisen en ervaringseisen voor
beroepskrachten; 

c. de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs;

d. het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per
leeftijdscategorie;

e. de groepsgrootte, en de herkenbaarheid van ruimtes en personen;

f. het pedagogisch beleid en de pedagogische praktijk;

g. het educatieve beleid in het kader van het voorkomen en bestrijden
van ontwikkel- en leerachterstanden, waaronder voorschoolse educatie; 

h. de accommodatie en de inrichting van de ruimte die bestemd is voor
kinderopvang;

i. de beschikbare ruimte voor kinderen;

j. kwaliteitszorg en de professionele kwaliteitscultuur;

k. het dagritme en het gevarieerde activiteitenprogramma;

l. het volgen van de ontwikkeling van kinderen en het signaleren van
bijzonderheden, waaronder door middel van een begeleidingsplan indien
bijzonderheden worden gesignaleerd. 

5. Bij of krachtens eilandsverordening worden nadere regels gesteld
omtrent de voorwaarden voor kinderopvang, die betrekking kunnen hebben
op:

a. het taalniveau van een beroepskracht;

b. aanvullende opleidingseisen, scholingseisen en ervaringseisen voor
een beroepskracht;

c. gezonde voeding;

d. lokale partners met wie de houder van een kindercentrum afspraken
maakt ten behoeve van de optimale ontwikkeling van kinderen. 

Artikel 2.5 Beperkingen gastouderopvang

Gastouderopvang wordt niet geboden door degene:

a. van wie een of meer kinderen onderworpen zijn aan
ondertoezichtstelling of voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in
artikel 254 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES, die met
betrekking tot een of meer van zijn kinderen is ontheven uit het
ouderlijk gezag als bedoeld in artikel 266 van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek BES of die met betrekking tot een of meer van zijn kinderen is
ontzet van het gezag als bedoeld in artikel 269 van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek BES; of

b. die ten behoeve van de opvang van kinderen in enigerlei vorm
personeel in dienst heeft.

Artikel 2.6 Kwaliteit kinderopvang gastouder

1. Een gastouder: 

a. organiseert de werkzaamheden op zodanige wijze;

b. voorziet de opvang zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van
materieel;

c. voert een zodanig pedagogisch, gezondheids-, veiligheids- en
educatief beleid;

dat een en ander redelijkerwijs leidt tot verantwoorde kinderopvang.

2. Ter uitvoering van het eerste lid besteedt een gastouder in ieder
geval aantoonbaar aandacht aan: 

a. het dagritme en een gevarieerd activiteitenprogramma;

b. de opleidingseisen, scholingseisen en ervaringseisen waaraan de
gastouder moet voldoen; 

c. het volgen van de ontwikkeling van kinderen en het signaleren van
bijzonderheden, waaronder door middel van een begeleidingsplan indien
bijzonderheden worden gesignaleerd;

d. het voorkomen van ontwikkel- en leerachterstanden door het programma
af te stemmen op wat kinderen nodig hebben;

e. de groepsgrootte. 

3. Een gastouder maakt gebruik van de begeleiding en ondersteuning voor
het aanbieden van verantwoorde kinderopvang zoals wordt aangeboden door
het bestuurscollege.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld omtrent de voorwaarden voor verantwoorde kinderopvang bij een
gastouder, die betrekking kunnen hebben op:

a. veiligheid en gezondheid;

b. de minimale opleidingseisen, scholingseisen en ervaringseisen waaraan
de gastouder voldoet;

c. het volgen van de ontwikkeling van kinderen en het signaleren van
bijzonderheden, waaronder door middel van een begeleidingsplan indien
bijzonderheden worden gesignaleerd;

d. het activiteitenprogramma;

e. de groepsgrootte.

5. Bij of krachtens eilandsverordening kunnen nadere regels worden
gesteld omtrent de voorwaarden voor gastouderopvang, met betrekking tot:

a. de accommodatie, de beschikbare ruimte voor kinderen en de inrichting
van de ruimte die bestemd is voor gastouderopvang;

b. lokale partners met wie de gastouder afspraken maakt ten behoeve van
de optimale ontwikkeling van kinderen;

c. gezonde voeding;

d. het taalniveau van de gastouder;

e. aanvullende opleidingseisen, scholingseisen en ervaringseisen voor de
gastouder;

f. het pedagogisch beleid en de pedagogische praktijk;

g. het dagritme. 

Artikel 2.7 Voertaal

1. Bij kinderopvang in een kindercentrum of gastouderopvang wordt als
voertaal gebruikt:

a. op Bonaire: Nederlands of Papiaments;

b. op Sint Eustatius en Saba: Engels of Nederlands. 

2. In afwijking van het eerste lid kan mede een andere taal als voertaal
worden gebruikt, indien de herkomst van de kinderen in specifieke
omstandigheden daartoe noodzaakt.

Artikel 2.8 Verklaring omtrent gedrag

1. In het bezit van een verklaring omtrent het gedrag zijn:

a. de houder of voorgenomen houder van een kindercentrum, zijnde de
directeur en bestuurders, en de gastouder of voorgenomen gastouder;

b. de personen die in dienst zijn van de houder of met een
uitzendorganisatie tijdens opvanguren werkzaam zijn, dan wel zullen
zijn, op de locatie waar de houder een kindercentrum exploiteert en waar
kinderen worden opgevangen;

c. de personen die op basis van een andere overeenkomst met de houder
structureel tijdens opvanguren werkzaam zijn of zullen zijn op de
locatie waar de houder een kindercentrum exploiteert en waar kinderen
worden opgevangen;

d. de personen die op vrijwillige basis structureel tijdens opvanguren
werkzaam zijn of zullen zijn op de locatie van waar de houder een
kindercentrum exploiteert en waar kinderen worden opgevangen; 

e. de personen van 18 jaar en ouder die structureel aanwezig zijn op de
locatie waar gastouderopvang plaatsvindt; en

f. de personen die uit hoofde van hun functie toegang hebben of zullen
hebben tot informatie over de kinderen die worden opgevangen. 

2. De verklaring omtrent het gedrag is op het tijdstip van overlegging
aan de houder van het kindercentrum of de gastouder niet ouder dan drie
maanden en wordt tweejaarlijks geactualiseerd. 

3. Het tijdstip van overlegging van een verklaring omtrent het gedrag
ligt voor de aanvang van de werkzaamheden of het structureel aanwezig
zijn op een locatie van een kindercentrum dan wel een locatie waar
gastouderopvang plaatsvindt.

4. Indien een toezichthouder redelijkerwijs mag vermoeden dat een
persoon van twaalf jaar of ouder die ten tijde van de opvang aanwezig is
in het kindercentrum of aanwezig is op het adres waar opvang door de
gastouder plaatsvindt niet zou voldoen aan de eisen voor het afgeven van
een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de toezichthouder dat de
houder van het kindercentrum of gastouder een verklaring omtrent het
gedrag overlegt met betrekking tot die persoon binnen een door de
toezichthouder vast te stellen termijn. Binnen die termijn is die
persoon in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag en legt de
houder of gastouder die verklaring omtrent het gedrag over aan de
toezichthouder. Een verklaring omtrent het gedrag is op het moment van
overlegging niet ouder dan drie maanden.

5. Een houder van een kindercentrum of gastouder bewaart de verklaringen
omtrent gedrag gedurende drie jaar.

Artikel 2.9 Klachtenprocedure

1. De houder van een kindercentrum stelt een klachtenprocedure voor
ouders in.

2. Het bestuurscollege zorgt ervoor dat ouders bij een onafhankelijke
organisatie terecht kunnen voor advies over en begeleiding en
bemiddeling bij een klachtenprocedure.

3. Bij of krachtens eilandsverordening worden regels gesteld met
betrekking tot:

a. het instellen van een klachtenprocedure in een kindercentrum;

b. de organisatie en de uitoefening van de taken, bedoeld in het tweede
lid. 

Artikel 2.10 Oudercommissie

1. Een houder van een kindercentrum stelt een oudercommissie in die tot
taak heeft hem te adviseren. 

2. De verplichting tot het instellen van een oudercommissie, bedoeld in
het eerste lid, geldt niet indien:

a. het een kindercentrum betreft waar maximaal 50 kinderen worden
opgevangen;

b. de houder zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om een
oudercommissie in te stellen. 

3. Bij of krachtens eilandsverordening worden nadere regels gesteld met
betrekking tot het instellen van een oudercommissie van een
kindercentrum. 

Artikel 2.10a

1. Onze Minister wijst een of meer natuurlijke personen of
rechtspersonen aan als deskundige ten behoeve van de volgende personen
die geconfronteerd worden of op enigerlei wijze bekend worden met een
vermoeden van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in Titel XIV van
het Wetboek van Strafrecht BES of mishandeling als bedoeld in Titel XX
van het Wetboek van Strafrecht BES, gepleegd door een houder van een
kindercentrum, een gastouder, een persoon die bij een kindercentrum of
gastouder werkzaam is of een persoon die structureel aanwezig is op een
locatie waar gastouderopvang plaatsvindt:

a. een houder van een kindercentrum;

b. een gastouder;

c. bij een kindercentrum of gastouder werkzaam persoon; of

d. op een locatie waar gastouderopvang plaatsvindt structureel aanwezig
persoon van 18 jaar of ouder.

2. De deskundige heeft ten behoeve van de in het eerste lid, onderdelen
a tot en met d, genoemde personen de volgende taken:

a. het fungeren als aanspreekpunt;

b. het adviseren over eventueel te nemen stappen;

c. het bijstaan bij het nemen van stappen gericht op het zoeken naar een
oplossing; en

d. het desgevraagd begeleiden bij het indienen van een klacht of het
doen van aangifte.

3. De deskundige is, voor zover het misdrijven als bedoeld in het eerste
lid betreft, vrijgesteld van de verplichting tot het doen van aangifte
als bedoeld in de artikelen 198, eerste lid, en 200, eerste lid, van het
Wetboek van Strafvordering BES.

4. De deskundige is verplicht tot geheimhouding van hetgeen de
deskundige in de uitoefening van diens functie is toevertrouwd door een
persoon als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met d.

5. Gelet op artikel 23, eerste lid, onderdeel e, van de Wet bescherming
persoonsgegevens BES is het verbod om bijzondere persoonsgegevens als
bedoeld in artikel 16 van die wet te verwerken niet van toepassing op de
verwerking door de deskundige met betrekking tot de personen, bedoeld in
het eerste lid, voor zover de verwerking noodzakelijk is voor de
uitvoering van de taken, bedoeld in het tweede lid, of de bevoegdheid,
bedoeld in het zevende lid.

6. De deskundige verstrekt geen persoonsgegevens aan derden.

7. In afwijking van het zesde lid is de deskundige bevoegd een
opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 1 van het Wetboek van
Strafvordering BES in kennis te stellen van een geval of vermoeden van
een geval van een misdrijf als bedoeld in het eerste lid:

a. in het belang van een kind dat gebruik maakt van kinderopvang; of

b. indien de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft
daartoe aanleiding geeft.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de deskundige, waaronder de
onafhankelijkheid en deskundigheid van de deskundige en voorschriften
die aan de aanwijzing als deskundige worden verbonden.

Artikel 2.11 Werkwijze houder bij strafbare feiten in kindercentrum

1. Indien de houder van een kindercentrum op enigerlei wijze bekend is
geworden dat een bij zijn rechtspersoon werkzaam persoon zich mogelijk
schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden als
bedoeld in Titel XIV van het Wetboek van Strafrecht BES of mishandeling
als bedoeld in Titel XX van het Wetboek van Strafrecht BES jegens een
kind van een ouder die gebruik maakt van de door hem geboden
kinderopvang, treedt de houder onverwijld in overleg met een deskundige
als bedoeld in artikel 2.10a, eerste lid.

2. Indien uit het overleg, bedoeld in het eerste lid, wordt
geconcludeerd dat sprake is van een redelijk vermoeden dat de
desbetreffende persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf als
bedoeld in het eerste lid, doet de houder van een kindercentrum
onverwijld aangifte bij een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 1
van het Wetboek van Strafvordering BES, en stelt de houder een
deskundige als bedoeld in artikel 2.10a, eerste lid, hiervan onverwijld
in kennis.

3. Indien een bij de rechtspersoon van de houder van een kindercentrum
werkzaam persoon op enigerlei wijze bekend is geworden dat een ander ten
behoeve van de rechtspersoon van die houder werkzaam persoon zich
mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in
het eerste lid jegens een kind van een ouder die gebruik maakt van de
door de houder van een kindercentrum geboden kinderopvang, stelt hij de
houder van dat kindercentrum daarvan onverwijld in kennis.

4. Indien toepassing van het derde lid ertoe zou leiden dat degene die
van het vermoeden op de hoogte moet worden gesteld dezelfde persoon is
als degene die zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een
misdrijf als bedoeld in het eerste lid, is artikel 2.12, eerste en
tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

5. De houder van een kindercentrum bevordert de kennis en het gebruik
van de handelwijze, bedoeld in dit artikel.

Artikel 2.12 Werkwijze bij strafbare feiten door houder kindercentrum

1. Indien een bij de rechtspersoon van de houder van een kindercentrum
werkzame persoon op enigerlei wijze bekend is geworden dat de
natuurlijke persoon die tevens houder is van een kindercentrum zich
mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden
als bedoeld in Titel XIV van het Wetboek van Strafrecht BES of
mishandeling als bedoeld in Titel XX van het Wetboek van Strafrecht BES
jegens een kind van een ouder die gebruik maakt van de door die houder
geboden kinderopvang kan degene in overleg treden met een deskundige als
bedoeld in artikel 2.10a, eerste lid.

2. Indien sprake is van een redelijk vermoeden dat de houder zich
schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid,
doet de persoon die werkzaam is bij rechtspersoon van de houder van een
kindercentrum onverwijld aangifte bij een opsporingsambtenaar als
bedoeld in artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering BES.

3. De houder van een kindercentrum bevordert de kennis en het gebruik
van de handelwijze, bedoeld in dit artikel.

Artikel 2.13 Werkwijze bij strafbare feiten gastouderopvang

Indien een gastouder op enigerlei wijze bekend is geworden dat een
persoon van 18 jaar of ouder die structureel aanwezig is op een locatie
waar gastouderopvang plaatsvindt zich mogelijk schuldig maakt of heeft
gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in Titel XIV van het
Wetboek van Strafrecht BES of mishandeling als bedoeld in Titel XX van
het Wetboek van Strafrecht BES, treedt de gastouder onverwijld in
overleg met een deskundige als bedoeld in artikel 2.10a, eerste lid. 

Artikel 2.14 Informatieverstrekking aan ouders en personeel

1. Een houder van een kindercentrum of een gastouder informeert de
ouders wier kinderen in het kindercentrum worden opgevangen en eenieder
die daarom verzoekt over het te voeren beleid als bedoeld in deze
paragraaf.

2. Een houder van een kindercentrum of een gastouder informeert over een
inspectierapport als bedoeld in artikel 5.4:

a. de ouders van de kinderen die in dat kindercentrum of die
gastouderopvang worden opgevangen, en

b. de personen werkzaam bij een rechtspersoon waarmee de houder dat
kindercentrum exploiteert.

3. Het informeren, bedoeld in het tweede lid, vindt plaats doordat:

a. de houder of gastouder het inspectierapport zo spoedig mogelijk na
ontvangst op zijn website plaatst zodanig dat het rapport voor de ouders
en de personen werkzaam bij de onderneming gemakkelijk vindbaar is;

b. indien de houder geen eigen website heeft, ter inzage legt op een
voor de ouders en de personen werkzaam bij de rechtspersoon
toegankelijke plaats.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot de informatie die de houder van een
kindercentrum of gastouder beschikbaar stelt aan een ouder.

Artikel 2.15 Doorstroom naar basisonderwijs

1. Met als doel de bevordering van een goede doorstroom van kinderen
naar het basisonderwijs, verwerken een houder van een kindercentrum en
een gastouder persoonsgegevens over het ontwikkelproces van het kind.

2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden bewaard gedurende twee
jaar nadat het kind het kindercentrum of de gastouderopvang heeft
verlaten.

3. Indien de ouders daarmee instemmen, vindt bij de overgang van een
kind van het kindercentrum of de gastouder naar het basisonderwijs een
gesprek plaats tussen de beroepskracht van de kinderopvang dan wel de
gastouder en de leerkracht van de basisschool, waarbij zo mogelijk de
ouders van het kind aanwezig zijn.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot de gegevensverwerking, bedoeld in het eerste en derde
lid, die betrekking kunnen hebben op:

a. de te verwerken gegevens;

b. de gevallen waarin in ieder geval gegevens worden verwerkt;

c. de wijze van verwerking van de gegevens;

d. het elektronische gegevensverkeer en de daarbij te gebruiken
elektronische infrastructuur; en 

e. de eisen die aan de gegevensverwerking worden gesteld. 

Artikel 2.16 Tweemaal jaarlijks overleg

1. Het bestuurscollege draagt er zorg voor dat ten minste tweemaal
jaarlijks overleg plaatsvindt en draagt zorg voor het maken van
afspraken: 

a. met de houders van kindercentra en gastouders op Bonaire, Sint
Eustatius of Saba over de wijze waarop zo groot mogelijke deelname van
kinderen aan kinderopvang wordt bevorderd;

b. met de houders van kindercentra en gastouders en met de bevoegde
gezagsorganen van de basisscholen op Bonaire, Sint Eustatius of Saba
over de organisatie van een doorlopende ontwikkel- en leerlijn van
kinderopvang naar basisonderwijs;

c. met de houders van kindercentra en gastouders, het expertisecentrum
onderwijszorg en de verlener van pedagogische ondersteuning en advies
als bedoeld in artikel 2.3, vierde lid, op Bonaire, Sint Eustatius of
Saba over de wijze waarop wordt bevorderd dat het kinderopvangstelsel
toegankelijk is voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte.

2. Alle partijen werken mee aan de totstandkoming van de afspraken.

§3. Opvang voor kinderen met extra ondersteuningsbehoefte

Artikel 2.17 Voorwaarden voor aanbieden plusopvang

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
omtrent voorwaarden voor het aanbieden van plusopvang door een houder
van een kindercentrum of een gastouder, waarbij onderscheid kan worden
gemaakt tussen dagopvang, buitenschoolse opvang en flexibele opvang en
tussen de openbare lichamen, die betrekking kunnen hebben op:

a. de minimale opleidingseisen, scholingseisen en ervaringseisen voor
beroepskrachten of gastouders;

b. de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs;

c. het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per
leeftijdscategorie;

d. de groepsgrootte en de herkenbaarheid van ruimtes en personen;

e. het pedagogisch beleid en de pedagogische praktijk;

f. de accommodatie en de inrichting van de ruimte die bestemd is voor
kinderopvang; en

g. de beschikbare ruimte voor kinderen.

Artikel 2.18 Expertisecentrum onderwijszorg

1. Het expertisecentrum onderwijszorg draagt zorg voor deskundige
ondersteuning bij de opvang van kinderen met mogelijk een extra
ondersteuningsbehoefte, waaronder in elk geval de volgende taken worden
verstaan:

a. het adviseren over het begeleidingsplan, bedoeld in artikel 2.4,
tweede lid, onderdeel g, en artikel 2.6, tweede lid, onderdeel c;

b. het verrichten van diagnostiek ten behoeve van kinderen met mogelijk
een extra ondersteuningsbehoefte;

c. het adviseren aan de verlener van pedagogische ondersteuning en
advies als bedoeld in artikel 2.3, vierde lid;

d. het adviseren, bedoeld in artikel 2.1, vijfde lid, onderdeel b;

e. het begeleiden van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte naar
een plusopvang;

f. het begeleiden van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte bij
de doorstroom naar het basisonderwijs; en

g. het op aanvraag vaststellen dat een kind een extra
ondersteuningsbehoefte heeft, daardoor in aanmerking komt voor plaatsing
in een plusopvang en welke extra ondersteuning voor het kind nodig is.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld over de taken, bedoeld in het eerste lid. 

Artikel 2.19 Verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands
gezondheid

1. Gelet op artikel 21, eerste lid, onderdeel a, van de Wet bescherming
persoonsgegevens BES is het verbod om persoonsgegevens betreffende
iemands gezondheid te verwerken niet van toepassing op de verwerking
door:

a. de verlener van pedagogische ondersteuning en advies als bedoeld in
artikel 2.3, vierde lid, voor zover de verwerking noodzakelijk is voor
het bieden van die pedagogische ondersteuning en advies;

b. het expertisecentrum onderwijszorg, voor zover de verwerking
noodzakelijk is ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2.18,
eerste lid;

c. de houder van een kindercentrum of de gastouder, voor zover de
verwerking noodzakelijk is voor de opvang van een kind met een extra
ondersteuningsbehoefte of het vaststellen van extra
ondersteuningsbehoefte.

2. De natuurlijke personen of rechtspersonen, bedoeld in het eerste lid,
kunnen persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid aan elkaar
verstrekken, voor zover die verstrekking noodzakelijk is voor een in dat
lid omschreven doel.

3. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op de
verstrekking van persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid door de
houder van een kindercentrum, de gastouder of het expertisecentrum
onderwijszorg aan:

a. een school waar basisonderwijs wordt gegeven, voor zover de
verstrekking noodzakelijk is voor de bevordering van een goede
doorstroom van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte naar het
basisonderwijs; 

b. een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 18.4.3, tweede lid,
onderdeel b, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint
Eustatius en Saba, voor zover de verstrekking noodzakelijk is voor het
bieden van specialistische ondersteuning bij de opvang van kinderen met
een extra ondersteuningsbehoefte. 

4. De verwerking, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, geschiedt
niet eerder dan nadat de ouders hiermee hebben ingestemd.

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
gegevensverwerking als bedoeld in dit artikel, die betrekking kunnen
hebben op:

a. de te verwerken gegevens;

b. de gevallen waarin in ieder geval gegevens worden verwerkt;

c. de wijze van verwerking van de gegevens en inlichtingen;

d. het elektronische gegevensverkeer en de daarbij te gebruiken
elektronische infrastructuur; en 

e. de eisen die aan de gegevensverwerking worden gesteld. 

HOOFDSTUK 3. FINANCIERING 

§ 1. Algemeen

Artikel 3.1 Aanspraak

De ouder en diens partner die tevens ouder is, hebben voor de toepassing
van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen een gezamenlijke
aanspraak.

§ 2. Kinderopvangvergoeding

Artikel 3.2 Verstrekken kinderopvangvergoeding

1. Onze Minister verstrekt op aanvraag een kinderopvangvergoeding aan
een houder van een kindercentrum of een gastouder voor de kosten van
dagopvang, buitenschoolse opvang of flexibele opvang van een kind in dat
kindercentrum of die voorziening voor gastouderopvang, indien:

a. aan die houder of gastouder een exploitatievergunning is verleend;

b. een kinderopvangovereenkomst is gesloten en gedurende de duur van de
overeenkomst gebruik wordt gemaakt van kinderopvang;

c. de houder of de gastouder maandelijks de ouderbijdrage in rekening
brengt; 

d. bij de ouder geen bijdrage in rekening wordt gebracht anders dan de
ouderbijdrage;

e. de ouder en het kind als ingezetene staan ingeschreven bij het
openbaar lichaam waar de kinderopvang plaatsvindt; 

f. voor zover het flexibele opvang betreft, beide ouders op het
betreffende tijdstip werken of een erkende opleiding volgen; en

g. het structurele kinderopvang betreft. 

2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid kan betrekking hebben op
de volgende periode:

a. voor dagopvang tot en met de laatste dag van de maand waarin het kind
vier jaar wordt;

b. voor buitenschoolse opvang vanaf de eerste dag na de maand waarin het
kind vier jaar is geworden tot en met de laatste dag van de maand waarin
het kind naar het voortgezet onderwijs gaat;

c. voor de flexibele opvang tot en met de laatste dag van de maand
waarin het kind naar het voortgezet onderwijs gaat.

3. Onze Minister kan een kinderopvangvergoeding verstrekken voor de
opvang van een kind waarbij niet is voldaan aan het eerste lid,
onderdeel e, of het tweede lid, indien het bestuurscollege dat in het
belang van het kind adviseert.

4. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de ouder of de partner
van de ouder van het kind gastouder is en de kinderopvangvergoeding
wordt aangevraagd voor de kosten van gastouderopvang door die ouder of
partner.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld over de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid. 

Artikel 3.3 Start- en einddatum kinderopvangvergoeding

1. De kinderopvangvergoeding wordt verstrekt met ingang van de dag
waarop de kinderopvang start..

2. In afwijking van het eerste lid, wordt de kinderopvangvergoeding niet
eerder verstrekt dan met ingang van het volgende kwartaal, indien de
kinderopvangovereenkomst is gesloten na een bij algemene maatregel van
bestuur te bepalen datum.

3. Onze Minister kan de kinderopvangvergoeding beëindigen met ingang
van de eerste dag van de maand nadat:

a. niet langer aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.2, wordt
voldaan; 

b. de kinderopvangovereenkomst is opgezegd; of

c. de ouderbijdrage gedurende drie aaneengesloten maanden niet is
betaald.

Artikel 3.4 Maximering kinderopvangvergoeding

1. De kinderopvangvergoeding wordt verstrekt per dagdeel dat een kind op
grond van de kinderopvangovereenkomst aanwezig is, tot een maximum van:

a. twee per dag en 40 per maand voor dagopvang of flexibele opvang; 

b. een per dag en 20 per maand, of, tijdens schoolvakanties of
ingeroosterde of structurele onderwijsvrije doordeweekse dagen in het
primair onderwijs, twee per dag en 40 per maand voor buitenschoolse
opvang;

c. het totale aantal dagdelen waarop op basis van de
exploitatievergunning kinderen kunnen worden opgevangen.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan op advies van het
bestuurscollege een maximum worden gesteld aan het totaalaantal dagdelen
per maand voor de soort kinderopvang of gastouderopvang dat in het
openbaar lichaam plaatsvindt waarvoor een kinderopvangvergoeding kan
worden verstrekt.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
met betrekking tot de maximering, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 3.5 Nadere regels kinderopvangvergoeding

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
over de kinderopvangvergoeding, die betrekking kunnen hebben op:

a. de hoogte van de kinderopvangvergoeding, die per openbaar lichaam kan
verschillen en onder meer afhankelijk kan zijn van:

1°. de opvangsoort;

2°. het kostenniveau in het openbaar lichaam;

3°. de leeftijd van het kind; en

4°. de extra ondersteuningsbehoefte van het kind.

b. indexering van de kinderopvangvergoeding.

Artikel 3.6 Aanvraag kinderopvangvergoeding

1. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens door de
houder van een kindercentrum of gastouder bij een aanvraag als bedoeld
in artikel 3.2, eerste lid, worden verstrekt. 

2. Onze Minister geeft de houder van het kindercentrum of de gastouder
binnen acht weken na de dag van ontvangst van de aanvraag een
beschikking omtrent de kinderopvangvergoeding. Onze Minister stelt de
ouder in kennis van de beschikking, indien deze geheel of gedeeltelijk
afwijzend luidt. 

3. Indien Onze Minister voor de beoordeling van een aanvraag nadere
informatie nodig acht, kan de termijn, bedoeld in het tweede lid, met
acht weken worden verlengd. Onze Minister stelt de aanvrager van de
verlenging in kennis.

Artikel 3.7 Voorschot

1. Onze Minister kan op verzoek van een houder van een kindercentrum of
gastouder een voorschot op de kinderopvangvergoeding verstrekken.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
over de verstrekking van een voorschot. 

3. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens door de
houder van een kindercentrum of gastouder bij een verzoek als bedoeld in
het eerste lid worden verstrekt.

Artikel 3.8 Wijzigen of intrekken kinderopvangvergoeding

1. Onze Minister kan een beschikking omtrent een kinderopvangvergoeding
wijzigen of intrekken:

a. indien een wijziging is opgetreden in de gegevens, bedoeld in artikel
4.2, eerste lid;

b. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de
verstrekking van de kinderopvangvergoeding redelijkerwijs niet op de
hoogte kon zijn en op grond waarvan de kinderopvangvergoeding
vermoedelijk op een te hoog bedrag is vastgesteld; of

c. indien de kinderopvangvergoeding op een te hoog bedrag is vastgesteld
en de houder van het kindercentrum, de gastouder of de ouder dit wist of
behoorde te weten.

2. Een beschikking wordt slechts ingetrokken, indien op grond van de
gewijzigde gegevens niet langer recht op een kinderopvangvergoeding
bestaat.

3. Een beschikking omtrent een kinderopvangvergoeding wordt niet meer
gewijzigd of ingetrokken, indien vijf jaren zijn verstreken na de datum
waarop de kinderopvangvergoeding is betaald.

4. Indien een kinderopvangvergoeding als gevolg van een wijziging of
intrekking geheel of gedeeltelijk onverschuldigd is betaald, kan de
kinderopvangvergoeding worden teruggevorderd voor zover die
onverschuldigd is betaald.

Artikel 3.9 Opschorten

 

1. Onze Minister kan de uitbetaling van de kinderopvangvergoeding geheel
of gedeeltelijk opschorten voor een periode van acht weken, indien
redelijkerwijs wordt vermoed dat de kinderopvangvergoeding ten onrechte
of tot een te hoog bedrag wordt verstrekt.

2. De belanghebbenden worden van de opschorting in kennis gesteld.

Artikel 3.10 Verrekenen

1. Onze Minister kan een door een houder van het kindercentrum of een
gastouder verschuldigd bedrag verrekenen met de kinderopvangvergoeding
of het voorschot daarop voor een volgende periode die op grond van deze
wet aan die houder of gastouder wordt verstrekt.

2. De verrekening vindt niet eerder plaats dan zes weken na de
dagtekening van de beschikking tot terugvordering, tenzij het
verschuldigde bedrag:

	a. als voorschot is verstrekt;

	b. wordt verrekend met de betaling van een volgend voorschot; en

	c. volgt uit het verschil tussen het verzoek tot verstrekking van het
voorschot, bedoeld in onderdeel a, en nadien door de houder of gastouder
aan Onze Minister verstrekte informatie over het aantal ingeschreven
kinderen of per kind de leeftijd, de dagdelen of de soort kinderopvang. 

3. Onze Minister kan een door een houder van een kindercentrum of een
gastouder te ontvangen bedrag verrekenen met een bestuurlijke boete als
bedoeld in artikel 5.7. 

§ 3. Ouderbijdrage 

Artikel 3.11 Berekeningswijze en hoogte ouderbijdrage

1. Voor de kosten van kinderopvang waarvoor een kinderopvangvergoeding
wordt verstrekt betaalt de ouder een ouderbijdrage.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
over de berekeningswijze en de hoogte van de ouderbijdrage per dagdeel,
waarbij rekening wordt gehouden met de soort kinderopvang. 

Artikel 3.12 In rekening brengen en betaling ouderbijdrage

1. De houder van het kindercentrum of de gastouder brengt de
maandelijkse ouderbijdrage in rekening aan de ouder, waarbij rekening
wordt gehouden met:

a. de soort kinderopvang; en

b. de mate waarin van kinderopvang gebruik wordt gemaakt.

2. De ouder betaalt de ouderbijdrage aan de houder van het kindercentrum
of de gastouder.

3. De houder van het kindercentrum of de gastouder spant zich jegens de
ouder in de in rekening gebrachte ouderbijdrage daadwerkelijk te innen. 

Artikel 3.13 Betaling ouderbijdrage door het bestuurscollege

1. In afwijking van artikel 3.12, tweede lid, kan het bestuurscollege de
ouderbijdrage voldoen aan de houder van het kindercentrum of de
gastouder, indien de ouder de ouderbijdrage niet kan betalen.

2. Bij eilandsbesluit worden nadere regels gesteld met betrekking tot de
voorwaarden waaronder het bestuurscollege de ouderbijdrage betaalt. 

§ 4. Overige bepalingen

Artikel 3.14 Financiële dekking

De financiële middelen tot dekking van de uitgaven van de ingevolge
deze wet uit te keren kinderopvangvergoeding, de aanvullende
tegemoetkoming voor plusopvang en de subsidie, bedoeld in artikel 3.17,
eerste lid, zijn de middelen die Onze Minister daarvoor op de begroting
heeft opgenomen en de middelen die de openbare lichamen daarvoor ter
beschikking stellen.

Artikel 3.15 Kosten opvang zonder kinderopvangvergoeding

Indien een houder van een kindercentrum of voorziening voor
gastouderopvang een kind opvangt waarvoor geen kinderopvangvergoeding
wordt verstrekt en wel voor andere kinderen kinderopvangvergoeding
ontvangt, brengt die houder bij degene die de kinderopvangovereenkomst
is aangegaan kosten in rekening die ten minste gelijk zijn aan de
kinderopvangvergoeding die Onze Minister per maand voor de opvang van
dat kind zou hebben verstrekt.

Artikel 3.16 Aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang

1. Onze Minister kan op aanvraag een aanvullende tegemoetkoming
verstrekken aan een houder van een kindercentrum of een gastouder voor
de extra kosten van plusopvang, indien die kosten: 

a. worden gemaakt om te voldoen aan de voorwaarden voor plusopvang,
bedoeld in artikel 2.17; en

b. betrekking hebben op de inzet van beroepskrachten, de accommodatie of
de ruimtes binnen dat kindercentrum of die voorziening voor
gastouderopvang.

2. Onze Minister verzoekt het bestuurscollege te adviseren over de
aanvraag, bedoeld in het eerste lid.

3. Onze Minister kan een beschikking omtrent de aanvullende
tegemoetkoming voor plusopvang tot vijf jaren na betaling wijzigen of
intrekken:

a. indien een wijziging is opgetreden in de gegevens, bedoeld in artikel
4.2, eerste lid;

b. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de
verstrekking redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond
waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk op een te hoog bedrag is
vastgesteld; of

c. indien de tegemoetkoming op een te hoog bedrag is vastgesteld en de
houder van het kindercentrum of de gastouder dit wist of behoorde te
weten.

4. Indien de aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang als gevolg van
een wijziging of intrekking geheel of gedeeltelijk onverschuldigd is
betaald, kan de tegemoetkoming worden teruggevorderd voor zover die
onverschuldigd is betaald.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld over de aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang, die
betrekking kunnen hebben op:

a. de voorwaarden voor toekenning van de tegemoetkoming;

b. de hoogte van de tegemoetkoming en de duur en frequentie van de
betaling daarvan, die per openbaar lichaam kunnen verschillen en onder
meer afhankelijk kunnen zijn van:

1˚. de opvangsoort;

2˚. het kostenniveau in het openbaar lichaam;

3˚. de extra ondersteuningsbehoefte van het kind; 

4˚. het aantal en het niveau van opleiding, scholing en ervaring van de
beroepskrachten;

c. indexering van de tegemoetkoming.

6. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens bij een
aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt.

Artikel 3.17 Kosten expertisecentrum onderwijszorg

1. Onze Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs verleent het
expertisecentrum onderwijszorg subsidie voor de uitvoering van de taken,
bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.

2. Bij regeling van Onze Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
kunnen regels worden gesteld over het verlenen van de subsidie.

3. Artikel 69, derde lid, van de Wet primair onderwijs BES is van
overeenkomstige toepassing op de subsidie.

HOOFDSTUK 4. INLICHTINGEN, ADMINISTRATIE EN GEGEVENSVERKEER

Artikel 4.1 Administratie

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de administratie
van gegevens door een houder van een kindercentrum of voorziening voor
gastouderopvang en de bewaartermijn van die gegevens.

Artikel 4.2 Gegevensverstrekking houder kindercentrum of gastouder

1. Een houder van een kindercentrum of gastouder verstrekt uit eigen
beweging of op verzoek van Onze Minister onverwijld alle gegevens en
inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de vaststelling of de betaling
van de kinderopvangvergoeding of de aanvullende tegemoetkoming voor
plusopvang, of die tot wijzigingen leiden in de hoogte daarvan,
waaronder in ieder geval:

a. persoonsgegevens van de ouder, de partner van de ouder en het kind,
waaronder een administratienummer of ID-nummer; en

b. de vaststelling van de extra ondersteuningsbehoefte van het kind door
het expertisecentrum onderwijszorg.

2. De gevraagde gegevens en inlichtingen worden op een door Onze
Minister aangegeven wijze en binnen een door Onze Minister gestelde
termijn verstrekt.

3. Indien de gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt, maant
Onze Minister de houder van het kindercentrum of de gastouder aan onder
het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en
inlichtingen te verstrekken.

Artikel 4.3 Gegevensverstrekking ouder

1. De ouder en de partner van de ouder verstrekken uit eigen beweging of
op verzoek van Onze Minister onverwijld alle gegevens en inlichtingen,
waaronder persoonsgegevens van de ouder, de partner en het kind, die:

a. noodzakelijk zijn voor de vaststelling en de hoogte van de
kinderopvangvergoeding, voor zover die gegevens betrekking hebben op
artikel 3.2, eerste lid, onderdelen e, f en g, en vierde lid;

b. de vaststelling van de extra ondersteuningsbehoefte door het
expertisecentrum onderwijszorg betreffen en noodzakelijk zijn voor de
vaststelling of de hoogte van een aanvullende tegemoetkoming voor
plusopvang; of

c. aanleiding kunnen geven tot wijziging van de kinderopvangvergoeding
of een aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang.

2. De gevraagde gegevens en inlichtingen worden op een door Onze
Minister aangegeven wijze en binnen een door Onze Minister te stellen
termijn verstrekt.

3. Indien de gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt, maant
Onze Minister de ouder en de partner van de ouder aan onder het stellen
van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen
te verstrekken. 

Artikel 4.4 Gegevensverstrekking voor kinderopvangvergoeding en
ouderbijdrage

1. Onze Minister verwerkt de gegevens, bedoeld in dit artikel, met het
oog op het besluiten over het verstrekken van een
kinderopvangvergoeding, de betaling van een kinderopvangvergoeding, het
besluiten over het verstrekken van een aanvullende tegemoetkoming voor
plusopvang en de betaling van die tegemoetkoming.

2. De hieronder vermelde instanties of personen verstrekken Onze
Minister de gegevens en inlichtingen waarvan de kennisneming
noodzakelijk is voor de uitvoering van deze wet:

a. het bestuurscollege, voor zover de gegevens en inlichtingen
betrekking hebben op de uitvoering van artikel 3.2, eerste lid,
onderdelen a, e en f;

b. op grond van de artikelen 5.1, eerste lid, of 184 van het Wetboek van
strafvordering BES, aangewezen ambtenaren, voor zover de gegevens en
inlichtingen betrekking hebben op het toezicht op de naleving van
hoofdstuk 3 of opsporing van een voorschrift van hoofdstuk 3 dat als
strafbaar feit is aangemerkt;

c. andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen instanties
die gehouden zijn gegevens aan Onze Minister te verstrekken waarvan de
kennisneming noodzakelijk is voor de in het eerste lid genoemde doelen.

Artikel 4.5 Gegevensverstrekking voor toezicht

1. Onze Minister, het bestuurscollege en andere, bij algemene maatregel
van bestuur aan te wijzen instanties, zijn bevoegd uit eigen beweging en
verplicht desgevraagd aan Onze Minister en op grond van de artikelen
5.1, eerste lid, of 184 van het Wetboek van strafvordering BES
aangewezen ambtenaren kosteloos alle gegevens en inlichtingen te
verstrekken die noodzakelijk zijn voor: 

a. het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze
wet of de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 2.18; of

b. de opsporing van bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten.


2. Onze Minister en op grond van de artikelen 5.1, eerste lid, of 184
van het Wetboek van strafvordering BES aangewezen ambtenaren verstrekken
andere instanties kosteloos alle gegevens en inlichtingen, die zijn
verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het
bepaalde bij of krachtens deze wet of de uitoefening van de taken,
bedoeld in artikel 2.18, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van
hun wettelijke taak en indien dit noodzakelijk is ten behoeve van een
samenwerkingsverband tussen twee of meer van de voornoemde instanties. 

3. Onze Minister, het bestuurscollege, op grond van artikel 4.4, tweede
lid, onderdeel c, aangewezen instanties en op grond van de artikelen
5.1, eerste lid, of 184 van het Wetboek van strafvordering BES
aangewezen ambtenaren kunnen bij het verwerken van persoonsgegevens
gebruik maken van een administratienummer of ID-nummer.

Artikel 4.6 Gegevensverstrekking aan bestuurscollege

1. Onze Minister is bevoegd gegevens en inlichtingen te verstrekken aan
het bestuurscollege, voor zover die gegevens en inlichtingen
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de hoofdstukken 2, 3 of 5.

2. Ambtenaren aangewezen op grond van de artikelen 5.1, eerste lid, of
184 van het Wetboek van strafvordering BES zijn bevoegd de gegevens en
inlichtingen die zij verkrijgen van Onze Minister te verstrekken aan het
bestuurscollege, indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van
hoofdstuk 2.

Artikel 4.7 Nadere regels

Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
gegevensverstrekking als bedoeld in dit hoofdstuk, die betrekking kunnen
hebben op:

a. de te verwerken gegevens;

b. de gevallen waarin in ieder geval gegevens worden verstrekt;

c. de wijze van verstrekking van de gegevens en inlichtingen;

d. het elektronische gegevensverkeer en de daarbij te gebruiken
elektronische infrastructuur; en 

e. de eisen die aan de gegevensverstrekking worden gesteld. 

Artikel 4.8 Informeren bestuurscollege bij ernstige overtreding

Onze Minister informeert het bestuurscollege, indien Onze Minister een
houder van een kindercentrum of een gastouder een bestuurlijke maatregel
oplegt die van dien aard is dat de continuïteit van de kinderopvang in
het geding kan zijn.

HOOFDSTUK 5. TOEZICHT EN HANDHAVING 

§ 1. Toezichthouders

Artikel 5.1 Aanwijzing toezichthouders

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens
deze wet en de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 2.18, zijn
belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan
door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 5.2 Bevoegdheden toezichthouders

1. Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing, met
uitzondering van de artikelen 5:18 en 5:19, met dien verstande dat voor
de in artikel 5:16a van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen
verwijzing naar artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht gelezen
moet worden: artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES.

2. Voor zover een kindercentrum of een gastouderopvang in een woning is
gevestigd, is een op grond van artikel 5.1, eerste lid, aangewezen
ambtenaar bevoegd zonder toestemming van de bewoner in die woning binnen
te treden.

Artikel 5.3 Overzicht exploitatievergunningen

1. Het bestuurscollege verstrekt op verzoek van een op grond van artikel
5.1, eerste lid, aangewezen ambtenaar een overzicht van alle houders van
kindercentra en gastouders waaraan een exploitatievergunning is
verleend. 

2. Een op grond van artikel 5.1, eerste lid, aangewezen ambtenaar
onderzoekt in redelijkheid de overeenstemming met de bij of krachtens
deze wet gestelde regels bij iedere houder van een kindercentrum en
gastouder die een exploitatievergunning hebben:

a. jaarlijks met betrekking tot de exploitatie; en

b. eens per drie jaar voor wat betreft de financiële administratie. 

3. Naast het onderzoek kan als daar aanleiding toe is incidenteel
onderzoek worden verricht naar de naleving door een houder van een
kindercentrum of een gastouder van de bij of krachtens deze wet gestelde
regels.

4. Indien tijdens een onderzoek tekortkomingen zijn geconstateerd kunnen
nadien een of meer nadere onderzoeken worden verricht.

Artikel 5.4 Inspectierapport

1. Een op grond van artikel 5.1, eerste lid, aangewezen ambtenaar legt
het oordeel en bevindingen naar aanleiding van een onderzoek als bedoeld
in artikel 5.3, tweede lid, vast in een inspectierapport.

2. Alvorens een rapport vast te stellen naar aanleiding van een
onderzoek betreffende de naleving van hoofdstuk 2, wordt de houder of
gastouder in de gelegenheid gesteld van het ontwerp-rapport kennis te
nemen en daarover overleg te voeren.

3. Indien in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de door de
houder of gastouder gewenste wijzigingen van het ontwerp-rapport, wordt
de zienswijze van de houder of gastouder in een bijlage bij het
inspectierapport opgenomen. 

4. De op grond van artikel 5.1, eerste lid, aangewezen ambtenaar zendt
het inspectierapport na vaststelling daarvan onverwijld aan de houder of
gastouder.

5. Een inspectierapport naar aanleiding van een onderzoek betreffende de
naleving van hoofdstuk 2 wordt:

a. in de derde week na vaststelling daarvan openbaar gemaakt; en

b. nadat het openbaar is gemaakt op verzoek verstrekt, waarbij een
vergoeding van de daaraan verbonden kosten in rekening kan worden
gebracht. 

§ 2. Verhouding bestuursrecht en strafrecht

Artikel 5.5 Samenloop met strafrecht

1. Indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij
is begaan daartoe aanleiding geven, wordt zij aan het openbaar
ministerie voorgelegd.

2. Indien ter zake van een overtreding aan de overtreder een
bestuurlijke boete is opgelegd of Onze Minister heeft beslist dat voor
de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd en dat
schriftelijk aan de overtreder is medegedeeld, heeft dit dezelfde
rechtsgevolgen als een kennisgeving van niet verdere vervolging als
bedoeld in artikel 279, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering
BES.

§ 3. Bestuurlijke maatregelen

Artikel 5.6 Last onder dwangsom

Onze Minister kan in geval van overtreding van het bepaalde bij of
krachtens deze wet de overtreder een last onder dwangsom opleggen, die
ertoe strekt de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding te
voorkomen.

Artikel 5.7 Bestuurlijke boete

1. Onze Minister kan een overtreder van het bepaalde bij of krachtens
artikel 2.16, tweede lid, een bestuurlijke boete opleggen van ten
hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 27,
vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES.

2. Onze Minister kan een overtreder van het bepaalde bij of krachtens de
artikelen 2.1, eerste lid, 2.3 tot en met 2.15, 2.17, 3.15 of artikel
5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met
artikel 5.2, eerste lid, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste
het bedrag van de vierde categorie, bedoeld in artikel 27, vierde lid,
van het Wetboek van Strafrecht BES.

3. In afwijking van het tweede lid kan Onze Minister in geval van
opzettelijke overtreding van het bepaalde bij of krachtens de in het
tweede lid genoemde artikelen de overtreder een bestuurlijke boete
opleggen van ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in
artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES.

4. Onze Minister kan een overtreder van het bepaalde bij of krachtens
artikel 4.2 of het bepaalde krachtens artikel 4.7 over
gegevensverstrekking door de houder van een kindercentrum of de
gastouder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste:

a. het bedrag dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan
kinderopvangvergoeding is ontvangen, tot ten hoogste het bedrag van de
vijfde categorie, bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van
Strafrecht BES; of

b. indien de overtreding niet heeft geleid tot een bedrag dat ten
onrechte of tot een te hoog bedrag aan kinderopvangvergoeding is
ontvangen, het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 27,
vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES.

5. Onze Minister kan een overtreder van het bepaalde bij of krachtens
artikel 4.3 of het bepaalde krachtens artikel 4.7 over
gegevensverstrekking door de ouder of de partner van de ouder een
bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste:

a. het verschil tussen de onterecht verstrekte kinderopvangvergoeding en
de betaalde ouderbijdrage, tot ten hoogste het bedrag van de vijfde
categorie, bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van
Strafrecht BES; of

b. indien de overtreding niet heeft geleid tot een verschil als bedoeld
in onderdeel a, het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel
27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES.

6. Artikel 27, zevende en achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht
BES is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.8 Overeenkomstige toepassing Algemene wet bestuursrecht

1. Titel 5.1 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige
toepassing op de oplegging van een last onder dwangsom of een
bestuurlijke boete als bedoeld artikel 5.6 respectievelijk artikel 5.7,
met dien verstande dat voor de in artikel 5:1, derde lid, tweede volzin,
van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen verwijzing naar artikel 51,
tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht gelezen moet worden:
artikel 53, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES.

2. Afdeling 5.3.2 en artikel 5:49, tweede lid, van de Algemene wet
bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op een last onder
dwangsom als bedoeld in artikel 5.6.

3. De artikelen 5:40 tot en met 5:52 en 5:53, tweede en derde lid, van
de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op een
bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 5.7, met dien verstande dat:

a. voor de in artikel 5:46, vierde lid, van die wet opgenomen verwijzing
naar artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht gelezen moet
worden: artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht BES;

b. voor de in artikel 5:47 van die wet opgenomen verwijzing naar artikel
12i van het Wetboek van strafvordering gelezen moet worden: artikel 25
van het Wetboek van Strafvordering BES;

c. voor de in artikel 5:48 van die wet opgenomen verwijzing naar artikel
152 van het Wetboek van Strafvordering gelezen moet worden: artikel 186
van het Wetboek van Strafvordering BES.

Artikel 5.9 Aanmaning en invordering

De artikelen 4:89 tot en met 4:102, 4:104 tot en met 4:108, 4:110 tot en
met 4:117, 4:119, 4:120, eerste en derde lid, en 4:121 tot en met 4:125
van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op
de aanmaning en invordering van een last onder dwangsom of bestuurlijke
boete als bedoeld in artikel 5.6 respectievelijk artikel 5.7, met dien
verstande dat moet worden gelezen voor:

a. de in artikel 4:93, derde lid, van die wet opgenomen verwijzing naar
artikel 129, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk
Wetboek: artikel 129, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het
Burgerlijk Wetboek BES;

b. de in artikel 4:98, eerste lid, van die wet opgenomen verwijzing naar
de artikelen 119, eerste en tweede lid, en 120, eerste lid, van Boek 6
van het Burgerlijk Wetboek: de artikelen 119, eerste en tweede lid, en
120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek BES;

c. de in artikel 4:98, derde lid, van die wet opgenomen verwijzing naar
artikel 125 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek: artikel 125 van Boek
6 van het Burgerlijk Wetboek BES;

d. de in artikel 4:105, eerste lid, van die wet opgenomen verwijzing
naar artikel 316, eerste en tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek: artikel 316, eerste en tweede lid, van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek BES;

e. de in artikel 4:110, derde lid, van die wet opgenomen verwijzing naar
artikel 324 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek: artikel 324 van Boek
3 van het Burgerlijk Wetboek BES;

f. de in de artikelen 4:116 en 4:123, eerste lid, van die wet opgenomen
verwijzing naar het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering: het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering BES; 

g. de in artikel 4:123, tweede lid, opgenomen verwijzing naar de
artikelen 438 en 438a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering:
de artikelen 438 en 438a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
BES.

Artikel 5.10 Tijdelijke sluiting

1. Onze Minister kan een kindercentrum of gastouderopvang onmiddellijk
geheel of gedeeltelijk sluiten gedurende een door Onze Minister te
bepalen periode, indien en zolang uit een onderzoek als bedoeld
in artikel 5.3 blijkt dat de houder van het kindercentrum of de
gastouder niet aan de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften
voldoet en daardoor sprake is van een direct en ernstig gevaar voor de
fysieke of sociale veiligheid of de gezondheid van personen.

2. Bij toepassing van het eerste lid informeert Onze Minister het
bestuurscollege. 

Artikel 5.11 Schorsen of intrekken vergunning

1. Het bestuurscollege kan de vergunning schorsen of intrekken, indien
sprake is van herhaaldelijke overtreding van bij of krachtens deze wet
gestelde regels, waardoor de kwaliteit van de kinderopvang of de
veiligheid of de gezondheid van de kinderen of het personeel zodanig in
het geding is dat geen sprake is van verantwoorde kinderopvang als
bedoeld in de artikelen 2.4, eerste lid, of 2.6, eerste lid.

2. Onverminderd het eerste lid kan het bestuurscollege een vergunning
voor plusopvang schorsen of intrekken, indien gedurende een bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen periode geen
kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte zijn opgevangen. 

3. Onze Minister kan het bestuurscollege adviseren over schorsing of
intrekking als bedoeld in het eerste of tweede lid en stuurt de
betrokken houder of gastouder een afschrift van dat advies.

4. Indien het bestuurscollege het advies van Onze Minister niet opvolgt,
informeert het bestuurscollege Onze Minister over dat besluit.

§ 4. Opsporing

Artikel 5.12 Strafbare feiten

1. Degene die opzettelijk de artikelen 2.1, 2.3, 2.4, 2.5, 2.6, 2.8,
2.11, 2.12, 2.13, 2.17, 3.15, 4.2 of 4.3 overtreedt, wordt gestraft met
een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, een geldboete van de
vierde categorie, bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van
Strafrecht BES, of met beide straffen. 

2. Degene die de artikelen 2.1, 2.3, 2.4, 2.5, 2.6, 2.8, 2.11, 2.12,
2.13, 2.17, 3.15, 4.2 of 4.3 overtreedt, wordt gestraft met hechtenis
van ten hoogste zes maanden, een geldboete van de vierde categorie,
bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES,
of met beide straffen. 

3. De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven. De in
het tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen. 

4. Artikel 27, zevende en achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht
BES is van overeenkomstige toepassing.

§ 5. Mandaat en machtiging

Artikel 5.13 Mandaat en machtiging

1. Onze Minister kan mandaat verlenen van de bevoegdheid tot:

a. het opleggen van een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5.6;

b. het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 5.7;

c. het opleggen van een tijdelijk verbod tot exploitatie als bedoeld in
artikel 5.10.

2. Onze Minister kan machtiging verlenen tot het opstellen van een
advies inzake het schorsen of intrekken van een vergunning als bedoeld
in artikel 5.11, eerste of tweede lid.

HOOFDSTUK 6. OVERIGE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Overleg

1. Onze Minister voert in elk geval eenmaal per jaar overleg met de
bestuurscolleges van de openbare lichamen en de op grond van artikel
5.1, eerste lid, aangewezen ambtenaren over het functioneren van het
kinderopvangstelsel. 

2. Alle partijen werken mee aan de totstandkoming en naleving van de
afspraken.

Artikel 6.2 Vrijstelling en ontheffing

Onze Minister kan, voor zover het belang van de veiligheid of de
gezondheid van de kinderen of personeel zich daartegen niet verzet, van
het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.4, vierde lid, onderdelen
b, c, d, e, h, i en k, 2.6, vijfde lid, onderdeel a, 2.17, onderdelen a,
b, c, d, e en g, 3.3, 3.4 en 3.11 vrijstelling of ontheffing verlenen,
indien als gevolg van een calamiteit niet aan die voorschriften kan
worden voldaan.

Artikel 6.3 Experimenten

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor een periode van ten
hoogste vier jaar kindercentra of gastouders worden aangewezen waarbij
experimenten kunnen worden uitgevoerd, die ten doel hebben: 

a. de totstandkoming van innovatieve kinderopvang mogelijk te maken; 

b. de kwaliteit van kinderopvang te verbeteren;

c. de kwaliteitseisen omtrent huisvesting passender te maken voor de
Caribische context;

d. de doorstroom van de kinderopvang naar het basisonderwijs te
versoepelen; 

e. de samenwerking tussen kinderopvangorganisaties en scholen waar
basisonderwijs wordt gegeven te versoepelen; of

f. de efficiëntie van het financieringsstelsel te verbeteren.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld
omtrent:

a. de kwaliteit van de op grond van het eerste lid aan te wijzen vormen
van kinderopvang;

b. het toezicht op de naleving van de regels over de kwaliteit, bedoeld
in het eerste lid, onderdeel a;

c. de financiering van de kinderopvang;

d. de duur van het experiment.

3. Bij de in het eerste en tweede lid bedoelde regels kan worden
afgeweken van artikel 1.1, eerste lid, wat betreft de begrippen
‘kinderopvang’, ‘dagopvang’, ‘buitenschoolse opvang’,
‘flexibele opvang’ en ‘gastouderopvang’, alsmede van de bij of
krachtens hoofdstuk 2 gestelde regels.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden
worden gesteld voor de deelname aan een experiment.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kan een experiment als bedoeld in
het eerste lid na afloop van de looptijd worden voortgezet tot een
structurele regeling is getroffen, maar niet langer dan twee jaren. Het
eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

6. Onze Minister zendt negen maanden voor het einde van de werkingsduur
van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid aan
de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten
van het experiment in de praktijk, alsmede een standpunt inzake de
voortzetting van die maatregel anders dan als experiment.

7. De houder van een kindercentrum of de gastouder die deelneemt aan een
experiment en de ouder die bij een experiment betrokken is, verstrekken
desgevraagd aan Onze Minister alle voor de evaluatie van dat experiment
benodigde gegevens en inlichtingen.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften
gegeven over welke gegevens, bedoeld in het zevende lid, worden
verstrekt en over de wijze van verstrekking van deze gegevens.

Artikel 6.4

De Wet primair onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van de
begripsbepaling ‘schooljaar’ door een puntkomma, een begripsbepaling
toegevoegd, luidende:

Vroegschoolse educatie: uitvoering van een programma, gericht op het
verbeteren van de voorwaarden voor het met succes doorstromen in het
basisonderwijs, dat wordt verzorgd in groep 1 en 2 van een basisschool
als vervolg op de voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 1.1 van de
Wet kinderopvang Caribisch Nederland.

B

In artikel 10, achtste lid, wordt na “taalachterstanden” ingevoegd:
“, waarin ook door middel van vroegschoolse educatie wordt
voorzien”.

C

Aan artikel 15, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het
slot van onderdeel d door een komma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. het programma voor vroegschoolse educatie.

D

In titel III, wordt na afdeling 8 een afdeling ingevoegd, luidende:

Afdeling 8a Onderwijsachterstandenbeleid

Artikel 121a. Afspraken

Het bevoegd gezag is verplicht deel te nemen aan het overleg over de
organisatie van een doorlopende ontwikkel- en leerlijn als bedoeld in
artikel 2.16 van de Wet kinderopvang BES. Het bevoegd gezag werkt mee
aan de totstandkoming van afspraken tijdens dit overleg en draagt zorg
voor de naleving van die afspraken.

Artikel 121b. Overgangsgesprek

Het bevoegd gezag is verplicht mee te werken aan het organiseren van een
gesprek als bedoeld in artikel 2.15 van de Wet kinderopvang BES. 

Artikel 6.5 Overgangsrecht

1. Exploitatievergunningen die zijn verleend, verlengd of gewijzigd op
grond van de Eilandsverordening Kinderopvang Bonaire 2020, de Basis
Eilandsverordening Kinderopvang St. Eustatius (AB 2019, nr. 19) of de
Basis Eilandsverordening Kinderopvang (AB 2020, nr. 2) berusten na de
inwerkingtreding van deze wet op artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a.

2. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanhangige
aanvragen voor verlening, verlenging of wijziging van een
exploitatievergunning als bedoeld in het eerste lid, zijn aanhangig in
de staat waarin zij zich op dat moment bevinden en worden vanaf het
tijdstip van inwerkingtreding van deze wet overeenkomstig het bepaalde
bij en krachtens deze wet behandeld.

3. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanhangige
bezwaarschriften die betrekking hebben op het nemen van een besluit als
bedoeld in het eerste lid, zijn aanhangig in de staat waarin zij zich op
dat moment bevinden en worden overeenkomstig de bepalingen van de
verordeningen, bedoeld in het eerste lid, behandeld en beslist.

4. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanhangige zaken
bij het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba of
het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten
en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba die betrekking hebben op het
nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid, zijn aanhangig in
de staat waarin zij zich op dat moment bevinden en worden overeenkomstig
de bepalingen van de verordeningen, bedoeld in het eerste lid, behandeld
en beslist.

Artikel 6.6

Deze wet wordt aangehaald als: Wet kinderopvang BES.

Artikel 6.7

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. 

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,

 PAGE    

 PAGE   26