[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op verzoek commissie over een burgerbrief over een situatie als ex-student en de aanspraak op ouderschapsverlof en kinderopvangtoeslag

Belastingdienst

Brief regering

Nummer: 2023D34089, datum: 2023-08-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31066-1274).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31066 -1274 Belastingdienst.

Onderdeel van zaak 2023Z14219:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

31 066 Belastingdienst

Nr. 1274 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 augustus 2023

Op 31 mei 2023 heeft u de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane om een reactie gevraagd op een brief die uw commissie heeft ontvangen van K.F. d.d. 9 mei 2023 over zijn situatie als ex-student en de aanspraak op ouderschapsverlof en kinderopvangtoeslag. De inhoud van de brief ziet op beleidsmatige aspecten van de kinderopvangtoeslag, respectievelijk ouderschapsverlof. Daarom zal ik mijn reactie geven middels deze Kamerbrief. Het eerste gedeelte is een reactie op de vraag van K.F. aangaande het recht op kinderopvangtoeslag. Het tweede gedeelte gaat over de 70-procent-regeling met betrekking tot ouderschapsverlof.

Kinderopvangtoeslag

K.F. geeft in zijn brief aan dat hij begin 2023, toen hij met zijn studie gestopt was en werkzoekend, geen aanspraak kon maken op kinderopvangtoeslag. Omdat in eerste instantie op basis van de brief niet geconcludeerd kon worden welke gevolgen dit had voor de kinderopvangtoeslag is er telefonisch contact geweest tussen mijn ministerie en de heer K.F. Zo is bijvoorbeeld de situatie van de partner van K.F. ook van belang voor het bepalen van het recht op kinderopvangtoeslag. Uit de brief en het telefonisch contact waarin de heer K.F. zijn persoonlijke situatie heeft beschreven maak ik op dat de heer K.F. eind maart 2023 een baan heeft gevonden. Zijn partner heeft eveneens een baan. Daarmee voldoen de heer K.F. en zijn partner aan de arbeidseis en kan aanspraak worden gemaakt op kinderopvangtoeslag in 2023. Ook over de maand januari bestond er recht op kinderopvangtoeslag, omdat K.F. toen nog stond ingeschreven als student. Het aantal uren kinderopvang waarvoor de heer K.F. in aanmerking zou kunnen komen voor kinderopvangtoeslag in 2023 is gelijk aan het aantal kalendermaanden waarin hij en zijn partner werken dan wel student waren, vermenigvuldigd met 230 uren. Voor de heer K.F. kan dit uitkomen op maximaal 2.530 uren (aangezien hij januari nog student was en de maand februari niet heeft gewerkt). Deze uren kunnen in het gehele kalenderjaar worden ingezet, ook voor de maanden waarin wel kinderopvang is genoten, maar niet is gewerkt of geen scholing is gevolgd (in dit geval februari 2023). De heer K.F. heeft aangegeven dat hij in maart kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd, omdat hij in die maand is gaan werken. Hij heeft de aanvraag ingediend per de datum dat hij kinderopvang afnam (begin maart).

Op basis van het telefonische contact kan daarmee geconcludeerd worden dat de heer K.F. recht zou hebben op kinderopvangtoeslag over alle uren kinderopvang die hij tot nu toe heeft afgenomen. Dit is telefonisch aan hem kenbaar gemaakt.

Ouderschapsverlof

De heer K.F. stelt dat hij geen recht heeft op betaald ouderschapsverlof. Op basis van de gegevens die de heer K.F. in zijn brief vermeldde heeft hij echter wel recht op betaald ouderschapsverlof.

De heer K.F. geeft aan dat hij pas sinds eind maart jl. werknemer is. Omdat de uitkeringshoogte in principe berekend wordt aan de hand van het verdiende loon in de afgelopen twaalfmaandsperiode, en hijzelf nog geen twaalf maanden werkzaam is geweest, lijkt hij ervan uit te gaan dat hij geen recht heeft op betaald ouderschapsverlof. Deze redenering is niet juist. Bij iedereen die korter dan twaalf maanden werknemer is en ook niet voorafgaand aan die twaalf maanden werknemer was, berekent UWV de uitkering aan de hand van het gemiddelde dagloon in de kortere periode dat men wel werknemer was. In de situatie van de heer K.F. gaat het dan om de periode vanaf eind maart jl. Inmiddels is de heer K.F. erover geïnformeerd dat hij ondanks zijn korte arbeidsverleden recht heeft op betaald ouderschapsverlof.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip