Periodieke rapportage van het Kennis en innovatiebeleid
Innovatiebeleid
Brief regering
Nummer: 2023D34458, datum: 2023-08-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-33009-133).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Onderdeel van kamerstukdossier 33009 -133 Innovatiebeleid.
Onderdeel van zaak 2023Z14345:
- Indiener: P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2023-09-05 15:20: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-09-06 11:30: Extra procedurevergadering commissie LNV (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2023-09-27 11:30: Procedurevergadering LNV (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
33 009 Innovatiebeleid
Nr. 133 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 augustus 2023
Hierbij stuur ik u een toelichting op de onderzoeksopzet van de voorgenomen periodieke rapportage van thema vier in de LNV Strategische Evaluatieagenda (SEA 2023): «Kennis en Innovatie». Voor het thema kennis en innovatie staat een periodieke rapportage gepland voor 2024. Onder dit thema vallen de middelen die genoemd zijn in begrotingsartikel 23 van de LNV begroting 2024. Het onderzoek zal worden uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau.
Onderzoeksopzet
De periodieke rapportage van het kennis- en innovatiebeleid van LNV is gericht op de rol van de rijksoverheid wat betreft de versterking van het kennis- en innovatiebeleid op het LNV-terrein. De periodieke rapportage zal het volgende (in de LNV begroting opgestelde) doel evalueren:
«»een goed functionerende kennis-, innovatie- en onderzoeksinfrastructuur op het terrein van landbouw, voedsel en natuur die bijdraagt aan een duurzaam, concurrerend en ecologisch houdbaar landbouw- en voedselsysteem met maximale benutting van circulariteit en bijdraagt aan maatschappelijke opgaven op het terrein van klimaat, biodiversiteit, energie en water.»»
Deze doelstelling wordt met de volgende twee operationele doelen vorm gegeven:
1. Borgen en benutten van een kwalitatief hoogwaardige kennis- en innovatie- en onderzoeksinfrastructuur
2. Borgen van wettelijke onderzoekstaken (WOT’s).
De jaren die in beschouwing genomen worden voor de periodieke rapportage lopen van 2019 tot en met 2023. Er is gekozen voor deze tijdsperiode omdat het de ontwikkeling vangt van het ontkoppelen van LNV van EZK en er weer departementaal kennis en innovatiebeleid is gevoerd.
Onderdeel van het onderzoek zijn de vragen in hoeverre het beleidsinstrumentarium alle treden van zowel de technological- (TRL) als de social (SRL) readiness dekken.
– De TRL geeft aan in welke fase van innovatie een product zit. Door in kaart te brengen of er ondersteuning is om van idee tot toepassing een innovatie verder te helpen wordt op de lijn van TRL het instrumentarium van het Kennnis en Innovatie beleid geplot. Om de diepte van het kennis en innovatiesysteem te onderzoeken wordt daarbij gekeken of deze keten van TRL 1 tot 9 sectoraal of thematisch geschakeld is. Het is niet vanzelfsprekend dat een geslaagde innovatie ook altijd in de praktijk toegepast wordt.
– Het SRL niveau geeft aan in hoeverre ondernemers over de vaardigheden en kennis beschikken om een innovatie toe te passen. In de periodieke rapportage gaat in kaart worden gebracht in hoeverre het huidige kennis- en innovatieinstrumentarium voldoende ondersteuning biedt om bewezen innovaties de markt te laten betreden.
– Door de TRL en SRL te onderzoeken wordt zowel de innovatiekracht als valorisatiekracht van het systeem inzichtelijker. Zo kan er kennis op worden gedaan hoe het systeem zo effectief mogelijk kan worden versterkt.
– Verder zal de periodieke rapportage ingaan op het doelbereik van het instrumentarium en de algemene samenhang van de geëvalueerde beleidsinitiatieven. Tenslotte wordt de doeltreffendheid en doelmatigheid geëvalueerd van de zes WOT-taken bij verschillende instituten van Wageningen Research zijn ondergebracht.
– Voor deze periodieke rapportage moet er aan de hand van de in de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek vastgesteld kaders de volgende onderzoeksvragen beantwoord worden:
Centrale vraagstelling:
• Is het beleid van de rijksoverheid gericht op een kwalitatief hoogwaardige kennis- en innovatie- en onderzoeksinfrastructuur doeltreffend en doelmatig geweest in de periode 2019–2023, rekening houdend met de verantwoordelijkheidsverdeling van het Rijk?
• Welke lessen kunnen worden getrokken uit deze synthese als aandachtspunten voor beleid en rolinvulling van de rijksoverheid?
De hoofdvragen worden verder aangevuld met de deelvragen uit de RPE.
Bronnen en onderzoeksmateriaal
De evaluaties die beschreven staan in het thema kennis en innovatie van de SEA kunnen worden gebruikt als basis voor de periodieke rapportage. Daarnaast kan er gebruik gemaakt worden van de AKIS, dat is opgeleverd door de OECD. Verder kunnen er nog andere door het onderzoeksbureau relevante primaire en secundaire bronnen geraadpleegd worden (data, interview, etc.)
Evaluatie-ontwerp
De terugblikkende functie van de periodieke rapportage heeft twee aspecten volgens de Regelgeving voor periodiek evaluatieonderzoek (RPE): «Allereerst geeft de periodieke rapportage een overzicht van de mate waarin het beleidsterrein op doeltreffendheid en doelmatigheid is geëvalueerd. Daarnaast bevat de periodieke rapportage een oordeel over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het totale onderzochte beleidsterrein, dat wil zeggen alle instrumenten in hun onderlinge samenhang.»
Vanuit deze insteek wordt er tenminste verwacht dat de uitvoerder een grondige literatuurstudie uitvoert. De terugblikkende onderdelen van de periodieke rapportage moeten worden uitgevoerd op basis van de al eerder uitgevoerde evaluaties en reeds beschikbare databronnen (inclusief Kamerstukken). De in het verleden uitgevoerde evaluaties moeten wat betreft hardheid van de gemeten resultaten tegen de effectladder gelegd worden. Het gebruik van de effectladder kan daarmee aantonen hoe robuust de in het verleden gemeten resultaten zijn en in hoeverre het daarmee mogelijk is om tot solide conclusies te komen.
Beleid kan altijd beter. Het is daarom van belang dat de bevindingen die uit de periodieke rapportage komen gekoppeld worden aan concrete lessen voor de toekomst. Het is belangrijk dat er zowel lessen worden getrokken omtrent de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid alsook omtrent de monitoring en evaluatieprocessen. Het doel van deze lessen is dat het inzichten biedt en dat het concrete aanknopingspunten biedt voor de versterking van het kennis- en innovatie beleid.
Kwaliteitsborging en onafhankelijkheid
De periodieke rapportage wordt aangestuurd door een door LNV gekozen voorzitter. De voorzitter zit de begeleidingscommissie voor en is het aanspreekpunt van het externe onderzoeksbureau en de onafhankelijke expert (wetenschapper). De voorzitter van de begeleidingscommissie ziet erop toe dat de uitvoering door het onderzoeksbureau kwalitatief hoogstaand en volgens planning verloopt. Tevens wordt de kwaliteit intern geborgd door middel van advies over de opzet van de periodieke rapportage van de Beleidskwaliteit en – evaluatiecommissie (BEC) van de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en LNV.
De begeleidingscommissie zal in ieder geval een onafhankelijke deskundige hebben conform de RPE. Voor deze rol wordt een inhoudelijk en methodologisch expert gevraagd die geen deel heeft genomen in het Kennis- en Innovatiebeleid. De onafhankelijke deskundige (wetenschapper) wordt gevraagd om de opgeleverde stukken te beoordelen en van terugkoppeling te voorzien. Daarnaast wordt er van de deskundige verwacht dat hij/zij een oordeel opstelt van zijn/haar rol in de periodieke rapportage en kwalitatief oordeel vellen over het eindrapport van deze rapportage. Deze zal als bijlage bij het rapport aan de Kamer worden verzonden. De RPE vormt de leidraad voor de kwaliteitsborging van alle te nemen stappen in het onderzoeksproces.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema