Fiche: Raadsaanbeveling sociale economie
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Brief regering
Nummer: 2023D35085, datum: 2023-09-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-22112-3766).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.N.A.J. Schreinemacher, minister van Buitenlandse Zaken
Onderdeel van kamerstukdossier 22112 -3766 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie.
Onderdeel van zaak 2023Z14563:
- Indiener: E.N.A.J. Schreinemacher, minister van Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2023-09-12 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2023-09-14 15:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-09-28 14:00: Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 9 oktober 2023 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3766 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 september 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 5 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Mededeling alomvattende aanpak mentale gezondheid (Kamerstuk 22 112, nr. 3762)
Fiche: Herziene richtlijn en verordening betaaldiensten (PSD3 en PSR) (Kamerstuk 22 112, nr. 3763)
Fiche: Verordening raamwerk delen financiële klantdata (Kamerstuk 22 112, nr. 3764)
Fiche: Verordening contant geld als wettig betaalmiddel (Kamerstuk 22 112, nr. 3765)
Fiche: Raadsaanbeveling sociale economie
De Minister van Buitenlandse Zaken,
E.N.A.J. Schreinemacher
Fiche: Raadsaanbeveling sociale economie
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een Raadsaanbeveling over de ontwikkeling van randvoorwaarden voor de sociale economie
b) Datum ontvangst Commissiedocument
juni 2023
c) Nr. Commissiedocument
COM(2023) 316
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52023DC0316
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie
SWD(2023) 211
SWD(2023) 212
f) Behandelingstraject Raad
Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken, gekwalificeerde meerderheid.
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
2. Essentie voorstel
De Europese Commissie (hierna: de Commissie) presenteert een voorstel voor een Raadsaanbeveling voor het ontwikkelen van randvoorwaarden voor de sociale economie (hierna: de Raadsaanbeveling), eerder aangekondigd in de Mededeling Actieplan voor de Sociale Economie1. Dit Actieplan bouwde voort op de Mededeling Initiatief voor sociaal ondernemerschap2 en de Mededeling De toekomstige leiders van Europa: het starters- en opschalingsinitiatief3.
De Commissie hanteert de volgende definitie van de sociale economie: particuliere entiteiten, onafhankelijk van overheidsinstanties, die goederen en diensten leveren aan hun leden of aan de samenleving, waaronder coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen, verenigingen (waaronder liefdadigheidsinstellingen), stichtingen en maatschappelijke ondernemingen4 die werken in overeenstemming met een aantal hoofdbeginselen en kenmerken.5 De Commissie heeft becijferd dat er 2,8 miljoen sociale entiteiten in Europa actief zijn. Maatschappelijke ondernemingen worden door de Commissie gedefinieerd als entiteiten die op ondernemende wijze goederen en diensten voor de markt leveren en in overeenstemming met de beginselen en kenmerken van de sociale economie, met sociale en/of milieudoelstellingen als reden voor de commerciële activiteit(en) in plaats van winst.
De voorgestelde Raadsaanbeveling beoogt drie doelen te behalen. Ten eerste heeft het voorstel als doel de toegang tot de arbeidsmarkt en sociale integratie te bevorderen, door de lidstaten te begeleiden bij het bevorderen van stimulerend beleid en regelgevingskaders voor de sociale economie en/of maatregelen die de ontwikkeling ervan vergemakkelijken. Ten tweede is deze aanbeveling bedoeld ter ondersteuning van de implementatie van het Actieplan van de Europese pijler van sociale rechten en om de drie hoofddoelstellingen van de EU uit het actieplan in 2030 te realiseren.6 Ten derde beoogt de Raadsaanbeveling met het bevorderen van de sociale economie ook sociale innovatie en duurzame economische en industriële ontwikkeling te stimuleren in de lidstaten. Het voorstel heeft een breed bereik en bevat aanbevelingen over onder andere werkgelegenheidsbeleid, vaardigheden, sociale innovatie, toegang tot financiering, overheidsopdrachten, staatssteun, belastingen, metingen van sociale impact en zichtbaarheid en (h)erkenning.
De lidstaten wordt aanbevolen om de specifieke toegevoegde waarde van de sociale economie te erkennen en te ondersteunen door de toegang tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken en hoogwaardige banen voor iedereen te bevorderen, en tegelijkertijd eerlijke arbeidsvoorwaarden te realiseren.7 Ook beveelt het voorstel lidstaten aan beleids- en regelgevingskaders te ontwikkelen die de sociale economie mogelijk maken en ondersteunen. Daartoe worden ze aangemoedigd om alomvattende strategieën te ontwerpen en uit te rollen waarin de kernbeginselen, kenmerken en reikwijdte van de sociale economie worden erkend, rekening houdend met verschillende rechtsvormen en statussen en verschillende nationale, regionale en lokale wetten en gebruiken. Het voorstel beveelt lidstaten daarnaast aan een gunstig klimaat te creëren voor sociale financiering op nationaal, regionaal en lokaal niveau en doet hiervoor suggesties, bijvoorbeeld gebruikmaking van bestaande Europese fondsen zoals het ESF+.
Tot slot bevat het voorstel aanbevelingen over het meten van sociale impact, het vergroten van het bewustzijn over de sociale economie en verdere monitoring en evaluatie van de Raadsaanbeveling. Het voorstel beveelt lidstaten onder andere aan om binnen anderhalf jaar na aanname van de Raadsaanbeveling strategieën voor de sociale economie op te stellen of te actualiseren. De lidstaten wordt aanbevolen aan de Commissie verslag uit te brengen over hun vorderingen op het gebied van uitvoering van de aanbeveling uiterlijk vier jaar na de goedkeuring ervan en vijf jaar daarna nogmaals.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Ten aanzien van de bevordering van toegang tot de arbeidsmarkt en sociale inclusie richt het kabinetsbeleid zich op alle werkgevers. Werkgevers en ondernemingen die het oplossen van een maatschappelijk probleem als kernactiviteit hebben, dragen hier specifiek aan bij, maar het kabinet verwacht van iedereen een bijdrage. De Participatiewet (2015) beoogt bijvoorbeeld dat meer mensen, met en zonder arbeidsbeperking, werk vinden bij een reguliere werkgever. Daarnaast spelen sociaal ontwikkelbedrijven een belangrijke rol bij het realiseren van een inclusieve arbeidsmarkt, bijvoorbeeld voor werk voor mensen met een indicatie beschut werk en voor mensen die vallen onder de banenafspraak.
Om meer mensen met een arbeidsbeperking aan de slag te helpen bij reguliere werkgevers is de banenafspraak belangrijk, die in totaal 125.000 extra banen moet realiseren voor mensen met een arbeidsbeperking. Het kabinet heeft maatregelen aangekondigd om de banenafspraak en de bijbehorende ondersteuning te verbeteren.8
Ten aanzien van het verbeteren van de toegang tot en inclusie op de arbeidsmarkt voor achtergestelde groepen werkt het kabinet via verschillende maatregelen aan meer (gender)gelijkheid op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld door de arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten en de loonkloof te verkleinen9. Daarnaast verkent het kabinet de mogelijkheden om het beleidsproces van de rijksoverheid meer in lijn te brengen met de principes van gendermainstreaming. Met het programma Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt (VIA) wordt gestreefd naar een diverse en inclusieve arbeidsmarkt. Het programma werkt aan het verkleinen van achterstanden op de arbeidsmarkt voor mensen met een migratieachtergrond. De Seniorenkansenvisie (SKV) is gericht op het veranderen van hoe we op de arbeidsmarkt omgaan met senioren en hun mogelijkheden.10
Nederland kent een gunstig klimaat voor sociale financiering op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Zo vindt de financiering van de uitvoering van de Participatiewet plaats via het bijstandsbudget en de algemene uitkering in het gemeentefonds. Bij de inzet van programma’s van Europese fondsen, zoals het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) 2021–2027, het Just Transition Fund (JTF), de Europese Territoriale Samenwerking (Interreg-programma’s) en de landsdelige EFRO-fondsen (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) wordt reeds door Nederland gebruik gemaakt van de financieringsmogelijkheden voor bevordering van de sociale economie.
Op fiscaal terrein bestaan meerdere regelingen om maatschappelijke ondernemingen te ondersteunen. Er zijn specifieke regelingen voor Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI) en Sociaal Belang Behartigende Instellingen (SBBI). Naast deze specifieke regelingen kent de vennootschapsbelasting een algemene vrijstelling voor stichtingen en verenigingen als de winst niet meer bedraagt dan € 15.000 (of maximaal € 75.000 aan winst van het jaar en de daaraan voorafgaande vier jaren tezamen, waarbij de winst van een verliesjaar op nihil wordt gesteld). De vennootschapsbelasting kent (onder voorwaarden) ook nog enkele subjectieve vrijstellingen met een sociale achtergrond of die hun grondslag vinden in het algemeen maatschappelijk belang.
Ten slotte is in Nederland ook voorzien in de monitoring van prestaties van de sociale economie. Jaarlijks stuurt het kabinet bijvoorbeeld een monitoringbrief aan de Tweede Kamer over de belangrijkste cijfermatige ontwikkelingen rond de uitvoering van Participatiewet.11 Daarnaast verschijnt jaarlijks de Social Enterprise monitor, een onderzoek naar sociale ondernemingen in Nederland. Dit onderzoek geeft inzicht in de ontwikkelingen binnen de sector in ons land en fungeert als basis voor verdere ontwikkeling van het ecosysteem.12
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet herkent zich in het door de Commissie geschetste beeld dat een investering in de (verdere) ontwikkeling van de sociale economie kan bijdragen aan een inclusieve samenleving en de brede welvaart. De aanbevelingen voor de sociale economie sluiten goed aan bij een verdere bevordering van de toegang tot de arbeidsmarkt, sociale inclusie en de versterking van de bestaanszekerheid van mensen via werk. Het kabinet steunt de aanbevelingen uit het voorstel om maatschappelijke ondernemingen/werkgevers verder te stimuleren en te ondersteunen om mensen baankansen te bieden. Deze aanbevelingen sluiten ook aan bij de doelen van de Participatiewet en de banenafspraak. Het kabinet verwelkomt de aanbevelingen op het gebied van gendergelijkheid en gendermainstreaming. Deze zijn in lijn met de inzet van het kabinet om gendergelijkheid op de arbeidsmarkt te verbeteren.
Volgens de definitie van de Commissie wordt de «sociale economie» gevormd door het geheel van onafhankelijk van de overheid opererende maatschappelijke organisaties en maatschappelijke ondernemingen die een sleutelrol vervullen bij de bevordering van de toegang tot de arbeidsmarkt en sociale integratie. Voor de Nederlandse situatie gaat het dan voor wat betreft de sociale doeleinden onder andere om het ecosysteem van organisaties betrokken bij de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening, de Participatiewet en de banenafspraak. Het kabinet zal in de onderhandelingen inzetten op verdere verduidelijking van het begrip sociale economie, omdat in het Nederlandse ecosysteem behalve maatschappelijke organisaties en maatschappelijke ondernemingen vooral ook het reguliere bedrijfsleven en (door de overheid aangestuurde) sociale ontwikkelbedrijven een belangrijke rol spelen. Het kabinet zal daarom verzoeken om ruimte te laten voor nationale invulling en aansluiting bij nationale praktijken.
Op onderdelen is het voorstel naar de mening van het kabinet zeer specifiek in de voorgestelde aanbevelingen. Bijvoorbeeld als het gaat om het oprichten van werknemerscoöperaties, het inzetten van adviesorganen of het oprichten van nationale competentiecentra voor opleiding in de sociale economie. Hoewel het kabinet het doel achter deze voorstellen begrijpt en het voorstel juridisch niet-bindend van aard is, dienen lidstaten voldoende beleidsvrijheid te hebben bij het implementeren van kansrijke instrumenten die passen bij de nationale of lokale context. Voor Nederland specifiek kan dit bijvoorbeeld schuren met de decentrale context waarbinnen de Participatiewet wordt uitgevoerd. Het past daarbij niet om vanuit het Rijk zeer specifiek te sturen op hoe wetgeving en beleid wordt uitgevoerd. Het kabinet zet er daarom op in dat de bewoording uit de aanbevelingen minder dwingend dan wel specifiek worden geformuleerd opdat er voldoende ruimte wordt gelaten voor eigen invulling van de aanbevelingen.
Het kabinet steunt de aanbeveling om een faciliterend beleids- en wetgevend raamwerk voor de sociale economie te ontwikkelen. Nederland kent al een sterk ontwikkeld raamwerk. Voor zover verdere ontwikkeling ter bevordering van de sociale economie gewenst en nodig is, wil Nederland in plaats van iets nieuws op te tuigen, kunnen voortbouwen op al bestaande structuren en wetgevende kaders, zoals bijvoorbeeld bij het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel inzake de Maatschappelijke BV. Het kabinet zal daarom in de onderhandelingen inzetten op minder dwingend dan wel specifiek geformuleerd beleid, opdat er voldoende ruimte is voor eigen invulling van de aanbevelingen. Dit geldt voor het kabinet in het bijzonder op fiscaal terrein.
Het kabinet signaleert een aandachtspunt bij de aanbeveling waarin lidstaten gevraagd wordt hun strategieën voor de sociale economie binnen 18 maanden na de goedkeuring van de Raadsaanbeveling vast te stellen of bij te werken en een succesvolle tenuitvoerlegging hiervan te waarborgen door administratieve en institutionele structuren op alle bestuursniveaus te herzien en te verbeteren. Hier lijkt meer tijd voor nodig, onder andere vanwege de huidige demissionaire status van het kabinet. Voorts is het kabinet terughoudend om de uitvoering van de Raadsaanbeveling op nationaal niveau te monitoren en te evalueren en uiterlijk vier jaar na de goedkeuring ervan en opnieuw vijf jaar daarna aan de Commissie verslag uit te brengen over de vorderingen bij de uitvoering hiervan. Het is voor het kabinet onduidelijk wat de meerwaarde is van het monitoren in verhouding tot de administratieve inspanningen. Het kabinet zal bij de onderhandelingen over de Raadsaanbeveling nadrukkelijk aandacht vragen voor minder dwingend dan wel specifiek geformuleerde aanbevelingen en zo efficiënt mogelijke monitoring van de aanbeveling, waarbij waar mogelijk aansluiting wordt gezocht bij reeds bestaande rapportageverplichtingen.
Het kabinet erkent het belang om onderzoek te stimuleren en statistieken en kwantitatieve en kwalitatieve gegevens te verzamelen over de sociale economie, maar staat terughoudend tegenover de specifieke aanbevelingen betreffende de uitbreiding van de bestaande nationale boekhoudsystemen en gegevensverzamelingen, omdat de vermeende tekortkomingen in de statistiek- en gegevensvoorziening door de Commissie onvoldoende is aangetoond. Deze uitbreidingen kunnen leiden tot nieuwe informatieverplichtingen en extra administratieve lasten en kosten.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Het kabinet verwacht dat de voorgestelde Raadsaanbeveling in zijn algemeenheid op brede steun van de lidstaten kan rekenen. In vrijwel alle lidstaten wordt er in meer of mindere mate beleid gevoerd gericht op sociale economie. Een deel van de lidstaten zal pleiten voor voldoende ruimte voor nationaal beleid en in dit kader verwelkomen dat het een Raadsaanbeveling en geen juridisch bindende wetgeving betreft. Andere lidstaten zullen naar verwachting aandringen op meer ambitie, harmonisatie en/of concrete plannen. Een eerste behandeling op hoofdlijnen liet zien dat lidstaten vooral zorgen hebben over het detailniveau van de aanbeveling, de oproep tot (nieuwe) nationale strategieën en de voorgestelde bepalingen voor implementatie en monitoring.
Het Europees Parlement heeft geen rol bij de totstandkoming van de Raadsaanbeveling, maar sprak zich eerder middels een resolutie positief uit over Europese initiatieven aangaande de sociale economie.13
4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel voor deze Raadsaanbeveling is gebaseerd op de artikelen 292 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU), in samenhang met artikel 149 VWEU en artikel 153, lid 1 sub h en sub j VWEU. Artikel 292 VWEU bepaalt dat de Raad aanbevelingen kan vaststellen op basis van een voorstel van de Commissie op de gebieden waarvoor de EU bevoegd is. Artikel 149 VWEU bepaalt dat het Europees Parlement en de Raad stimuleringsmaatregelen kunnen aannemen om de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en hun optreden op het gebied van werkgelegenheid te ondersteunen door middel van initiatieven die gericht zijn op het ontwikkelen van de uitwisseling van informatie en beste praktijken, het verstrekken van vergelijkende analyses en advies, alsmede het bevorderen van innovatieve benaderingen en het evalueren van ervaringen. Op grond van artikel 153, lid 1 sub h en sub j, VWEU kan de Unie, ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 151 VWEU, het optreden van de lidstaten ondersteunen en aanvullen op het gebied van de integratie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (onverminderd artikel 166 VWEU) en de bestrijding van sociale uitsluiting. Het kabinet kan zich vinden in de voorgestelde rechtsgrondslag. Op het terrein van sociaal beleid is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten, voor de in het VWEU genoemde aspecten (artikel 4, lid 2, sub b VWEU).
b) Subsidiariteit
De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De aanbeveling heeft tot doel de lidstaten aan te sporen tot het nemen van maatregelen om de sociale economie te bevorderen. In haar overwegingen maakt de Commissie voldoende duidelijk dat bestaande mogelijkheden om de sociale economie in de EU te stimuleren niet altijd worden benut. De (verdere) ontwikkeling van de sociale economie in de EU draagt bij aan de (grensoverschrijdende) werkgelegenheidsontwikkeling, een beter klimaat, een inclusieve arbeidsmarkt en regionale ontwikkelingen. Het draagt bovendien bij aan de ontwikkeling en/of behoud van een gelijk speelveld voor allerlei soorten ondernemingen, ook op de interne markt. Het kabinet ziet daarom de meerwaarde dat de EU er bij lidstaten op aandringt hun inspanningen ter bevordering van de sociale economie te verbeteren. Optreden op EU-niveau ter bevordering van de sociale economie is daarom gerechtvaardigd
c) Proportionaliteit
Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de proportionaliteit van de Raadsaanbeveling. De aanbeveling heeft tot doel de lidstaten aan te sporen tot het nemen van maatregelen om de sociale economie te bevorderen. De aanbevelingen die de Commissie voorstelt kunnen bijdragen aan betere toegang tot de arbeidsmarkt en sociale integratie, kunnen ondersteunend werken bij de realisatie van de drie hoofddoelstellingen van de EU uit het actieplan van de Europese pijler, en kunnen sociale innovatie en duurzame economische en industriële ontwikkeling stimuleren in de lidstaten. De Raadsaanbeveling bestrijkt een breed spectrum van onderwerpen die allemaal op een bepaalde manier kunnen bijdragen aan het stimuleren van de sociale economie en ondersteunen van entiteiten die actief zijn in de sociale economie. Het optreden gaat in beginsel niet verder dan noodzakelijk om de doelstellingen te verwezenlijken, omdat mede door het middel van een Raadsaanbeveling (in plaats van wet- of regelgeving) rekening wordt gehouden met de grote verscheidenheid aan tradities, reikwijdtes en gebruikte termen in de sociale economie in de lidstaten.
Het kabinet signaleert aandachtspunten bij de aanbevelingen die zien op het formuleren van specifieke strategieën voor de sociale economie en de monitoring en evaluatie. In plaats van nieuwe geïntegreerde strategieën op te tuigen acht het kabinet het zinvoller om voort te bouwen op bestaande (nationale) structuren en wetgevende kaders die dienend zijn aan de sociale economie. Qua monitoring- en evaluatieverplichtingen sluit het kabinet bij voorkeur aan bij al bestaande rapportages en overlegstructuren. Ook het detailniveau van de aanbevelingen op dit vlak is voor het kabinet een aandachtspunt.
d) Financiële gevolgen
De Raadsaanbeveling kent volgens de Commissie geen gevolgen voor de Europese begroting. Het voorstel beveelt lidstaten slechts aan om gebruik te maken van de beschikbare budgetten van de fondsen voor het Cohesiebeleid, het InvestEU-programma en de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit.
Het kabinet is van mening dat eventueel benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
De Raadsaanbeveling heeft geen directe financiële consequenties voor de nationale begroting. Eventuele budgettaire gevolgen voor Nederland worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
e) Gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De Raadsaanbeveling is erop gericht om de entiteiten die actief zijn in de sociale economie te ondersteunen en specifiek beleid op te stellen gericht op de «sector» sociale economie. In beginsel zou dit een verlichtend effect op regeldruk en administratieve lasten kunnen hebben, afhankelijk van de opvolging die aan de aanbevelingen wordt gegeven. De aanbevelingen die zien op implementatie, monitoring en evaluatie zijn op de nationale overheden gericht. In plaats van nieuwe geïntegreerde strategieën op te tuigen acht het kabinet het zinvoller om voort te bouwen op bestaande (nationale) structuren en wetgevende kaders die dienend zijn aan de sociale economie. Qua monitoring- en evaluatieverplichtingen sluit het kabinet bij voorkeur aan bij al bestaande rapportages en overlegstructuren. Ook het detailniveau van de aanbevelingen op dit vlak is voor het kabinet een aandachtspunt.
Er zijn geen gevolgen voorzien voor het gelijk speelveld voor zover de producten en diensten van maatschappelijke ondernemingen en ondernemende maatschappelijke organisaties hun afzet vinden binnen de interne Europese markt. De Raadsaanbeveling biedt extra kansen voor ondernemingen en organisaties die erin slagen om met innovaties tot een meer inclusieve en duurzame bedrijfsvoering te komen.
Er zijn geen geopolitieke aspecten voorzien.
COM(2021) 778. BNC-fiche: Kamerstuk 22 112, nr. 3294.↩︎
COM(2011) 682. BNC-fiche: Kamerstuk 22 112, nr. 1279.↩︎
COM(2016) 733. BNC-fiche: Kamerstuk 22 112, nr. 2267.↩︎
Sinds 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 32 637, nr. 426) spreekt het kabinet van maatschappelijke ondernemingen, in plaats van «sociale ondernemingen» dat een wel erg letterlijke vertaling vormt van het Engelse begrip «social enterprise».↩︎
Het gaat om de volgende beginselen en principes: i) het primaat van mensen en sociale en/of ecologische doelen boven winst, ii) de herinvestering van de meeste winsten en overschotten om hun sociale en/of milieudoeleinden verder na te streven en activiteiten uit te voeren in het belang van leden/gebruikers («collectief belang») en/of de samenleving als geheel («algemeen belang»), en iii) democratisch en/of participatief bestuur.↩︎
De drie doelen zijn: i) ten minste 78% van de bevolking van 20 tot 64 jaar is aan het werk, ii) ten minste 60% van alle volwassenen neemt elk jaar deel aan trainingen, en iii) het aantal mensen dat risico loopt op armoede of sociale uitsluiting is met minstens 15 miljoen teruggedrongen. Elke lidstaat heeft eigen nationale doelstellingen gedefinieerd om bij te dragen aan deze doelstellingen op EU-niveau. Zie Kamerstukken II 2021/22, 21501–31, nr. 669 voor de Nederlandse 2030-doelen.↩︎
De Commissie wijst specifiek op vrouwen en kwetsbare groepen, zoals langdurig werklozen, mensen met slechte mentale gezondheid, mensen met weinig vaardigheden, mensen met een migratieachtergrond, en jongeren (vooral als zij geen onderwijs of training volgen en ook werkloos zijn) en ouderen.↩︎
Kamerstuk 34 352, nr. 281.↩︎
Zie ook de «Emancipatienota 2022–2025», Kamerstuk 30 420, nr. 374↩︎
Kamerstuk 29 544, nr. 1159.↩︎
Kamerstuk 34 352, nr. 282.↩︎
Social Enterprise Monitor 2021, Social Enterprise Nederland, Amsterdam 2021↩︎
European Parliament resolution of 6 July 2022 on the EU action plan for the social economy (2021/2179(INI)).↩︎