Lijst van vragen en antwoorden over de voortgang beleidsagenda informeel onderwijs (Kamerstuk 29614-169)
Grondrechten in een pluriforme samenleving
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2023D35285, datum: 2023-09-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29614-170).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VVD)
- Mede ondertekenaar: M. Verhoev, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 29614 -170 Grondrechten in een pluriforme samenleving.
Onderdeel van zaak 2023Z14623:
- Indiener: M.L.J. Paul, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-09-12 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-09-14 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-09-26 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2023-09-28 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
29 614 Grondrechten in een pluriforme samenleving
Nr. 170 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 11 september 2023
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de brief van 24 mei 2023 inzake de voortgang beleidsagenda informeel onderwijs (Kamerstuk 29 614, nr. 169).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 september 2023. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen
De griffier van de commissie,
Verhoev
Vragen en antwoorden
1
Hoe verhoudt het voorgenomen toezicht op informeel onderwijs zich tot het inspectiekader voor het reguliere onderwijs?
De onderzoekskaders van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) voor het regulier (leerplichtig) onderwijs zullen geen rol spelen binnen de voorgenomen wet. Voor het toezicht op informeel onderwijs zal de inspectie een aparte werkwijze en aanpak opstellen die aansluit bij de beoogde wet op dit onderwerp.
2
Hoe verhoudt de voorgenomen aanpak van informeel onderwijs zich volgens u tot artikel twee van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens?
Artikel 2 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (hierna: UVRM) behelst het recht op gelijke behandeling en het verbod op discriminatie. Het discriminatieverbod is nader gespecificeerd in artikel 14 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). De voorgenomen wet wordt uitgebreid getoetst aan het EVRM en dus aan het discriminatieverbod.
3
Hoe voorkomt u dat de voorgenomen aanpak van informeel onderwijs strijdig is met artikel 12 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens? Kunt u nauwkeurig definiëren hoe u omgaat met het woord «willekeurig»?
Artikel 12 van de UVRM bepaalt dat niemand zal worden onderworpen aan een willekeurige inmenging in zijn of haar persoonlijke aangelegenheden. Situaties die tot de kern van de persoonlijke aangelegenheden behoren, zoals onderwijs dat in de eigen woning wordt gegeven dan wel onderwijs dat enkel aan de eigen kinderen wordt gegeven, vallen buiten het toepassingsbereik van de wet. In alle gevallen geldt dat het toezicht op informeel onderwijs niet willekeurig zal zijn: het is van toepassing op alle soorten informeel onderwijs, is signaalgestuurd en is onderhevig aan een onafhankelijke weging van de inspectie, die alleen haar toezichtsbevoegdheden zal inzetten wanneer een signaal aanleiding geeft tot een redelijk vermoeden van overtreding van de wet. Deze waarborgen maken dat er dus nooit willekeurig toezicht plaatsvindt – of willekeurig wordt ingegrepen in privéaangelegenheden.
De voorgenomen wet zal het in de brief omschreven kader bieden om de privésfeer te betreden. Situaties die tot de kern van de privésfeer behoren, zoals onderwijs dat in de eigen woning wordt gegeven dan wel onderwijs dat enkel aan de eigen kinderen wordt gegeven, vallen buiten het toepassingsbereik van de wet.
4
Hoe wilt u voorkomen dat belangen- en actiegroepen via deze wet de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) inzetten voor politieke doeleinden?
Een belangrijk uitgangspunt van het toezicht is dat het signaalgestuurd zal zijn. Net als iedereen, zullen belangen- en actiegroepen signalen met de inspectie kunnen delen, maar de inspectie zal alleen haar toezichtsbevoegdheden kunnen inzetten als er een redelijk vermoeden bestaat dat de wet wordt overtreden. Het is aan de inspectie om de signalen in alle gevallen onafhankelijk te wegen. De betrouwbaarheid van de informatie waaruit het signaal voortvloeit, speelt daarbij een belangrijke rol. Deze weging zorgt derhalve voor een «filter», waardoor oneigenlijke meldingen of signalen niet kunnen leiden tot toepassing van toezichtsbevoegdheden.
5
Kunt u nauwkeurig aangeven in welke landen in de wereld toezicht op informeel onderwijs plaatsvindt? En kunt u nauwkeurig aangeven welke juridische kaders in deze landen gebruikt worden?
Via het Ministerie van Buitenlandse Zaken heb ik een uitvraag gedaan bij alle Europese landen over toezicht op het informeel onderwijs. Hieruit blijkt dat Denemarken en Cyprus een vorm van toezicht kennen. In Denemarken ontvangen informele onderwijsinstellingen subsidie van de overheid als zij zich registreren in het «Centraal Business Register» en kunnen bewijzen dat ze «democratische instituties» zijn. De criteria hiervoor zijn uiteengezet in de «Folkeoplysningsloven». In Cyprus wordt het informeel taalonderwijs door de overheid georganiseerd en wordt daar toezicht op gehouden1.
6
Hoe verhoudt de voorgenomen aanpak van informeel onderwijs zich volgens u tot artikel 10 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
Artikel 10 van het Europese Handvest regelt de vrijheid van godsdienst en correspondeert met artikel 9, eerste lid, van het EVRM. Op grond van artikel 52, derde lid, van het Handvest heeft artikel 10 van het Handvest dezelfde inhoud en reikwijdte als artikel 9 EVRM. In geval van een beperking van artikel 10 Handvest moet daarom artikel 9, tweede lid, van het EVRM in acht worden genomen. Een beperking van artikel 10 van het Handvest is dus gerechtvaardigd mits het voorzien is bij wet, een legitiem doel nastreeft en noodzakelijk is in een democratische samenleving. In de Kamerbrief over de voortgang van de beleidsagenda informeel onderwijs van 24 mei jl.2 wordt uiteengezet hoe de voorgenomen wet aan deze vereisten voldoet. Daarmee is de voorgenomen aanpak in overeenstemming met artikel 10 van het Handvest en het corresponderende artikel 9 van het EVRM.
7
Hoe zorgt u ervoor dat er geen denkpolitie plaats gaat vinden en ook voor mensen met een niet-liberale kijk op de wereld ruimte blijft om te leven zoals zij willen?
De voorgenomen wet is er uiteraard niet op gericht om gedachten van wie dan ook te controleren. Het staat iedereen vrij om te denken wat zij willen, hier heeft de overheid niets mee te maken. In beginsel staat het iedereen ook vrij om te leven zoals zij willen leven, maar hier zitten grenzen aan. Deze grenzen dienen zich aan wanneer de rechten en vrijheden van anderen worden geschaad. De voorgenomen wet is erop gericht om deze rechten en vrijheden te beschermen.
8
Kan de inspectie (met of zonder dit wetsvoorstel) ook signaalgestuurd gaan optreden tegen aanzetten tot haat, discriminatie en geweld in het regulier onderwijs?
Er zal geen relatie zijn tussen het reguliere toezicht van de inspectie op scholen en besturen en het voorgenomen toezicht van de inspectie op informeel onderwijs. De voorgenomen wet heeft dus geen gevolgen voor de wijze waarop de inspectie optreedt in het reguliere toezicht. De inspectie houdt in het reguliere onderwijs toezicht op de naleving van de burgerschapsopdracht, dat scholen verplicht om kennis over en respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat (vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit) te bevorderen, en op de naleving van de zorgplicht, die van scholen vraagt dat ze zorgdragen voor de sociale, psychische en fysieke veiligheid op een school. Wanneer in het reguliere onderwijs wordt aangezet tot haat, geweld of discriminatie, wordt zonder meer in strijd gehandeld met de burgerschapsopdracht of de zorgplicht voor de veiligheid. De inspectie kan dan derhalve ingrijpen.
9
Is inzichtelijk hoe veel scholen/organisaties onder de door de Minister voorgenomen definitie vallen? Is hierin een uitsplitsing te maken naar typen of categorieën?
Het is niet te zeggen hoeveel scholen, organisaties of andere vormen van onderwijs onder de voorgenomen definitie vallen, waardoor er ook geen uitsplitsing te maken is naar typen of categorieën.
10
In hoeverre is de inspectie toegerust om toezicht te houden op informeel onderwijs? Waar zitten daarin nu de grootste beperkingen?
De grootste uitdagingen voor de inspectie liggen bij de andersoortige aard van de situaties waarom het zou gaan, de mate waarin de inspectie een normovertreding kan vaststellen en de capaciteit, informatiepositie en expertise die dat van de inspectie vraagt. Bij inwerkingtreding van de voorgenomen wet zal de inspectie voldoende zijn toegerust om met deze situaties om te gaan.
11
Gaat het houden van toezicht op informeel onderwijs ten koste van de reguliere taken en werkzaamheden van de inspectie?
De inspectie heeft mij laten weten zorgen te hebben over de aantasting van draagvlak en daarmee effectiviteit voor hun reguliere taken en werkzaamheden wanneer zij ook de toezicht op informeel onderwijs uitvoert. Dit is uiteraard iets waar we samen met de inspectie scherp op zullen letten bij de uitwerking van het voorgenomen wetsvoorstel.
12
Denkt u met al deze voorstellen dat u de weekendscholen die daadwerkelijk ondermijnend en anti-integratief zijn aan te kunnen pakken? In hoeverre werken deze weekendscholen mee aan alle plannen die u voorstelt?
Ja dat denk ik. Er zijn de afgelopen maanden veel gesprekken gevoerd met aanbieders van informeel onderwijs. Ook in de verdere uitwerking van de plannen rond informeel onderwijs zijn en blijven alle partijen welkom om met ons mee te denken en we zullen hen dus ook allemaal uitnodigen. Welke partijen daar wel of niet gehoor aan geven is uiteraard aan hen zelf.
13
Wat verstaat u onder onverdraagzaamheid?
In de context van de Kamerbrief van 24 mei jl. versta ik onder onverdraagzaamheid: het propageren dat het door leerlingen niet acceptabel mag worden bevonden wanneer anderen anders denken of doen dan zij en dat daarvoor ook geen ruimte zou mogen bestaan. Onderwijs dat onverdraagzaamheid propageert is volgens de voorgenomen wet een reden tot ingrijpen wanneer het aanzet tot haat, geweld of discriminatie.
14
Welk kader hanteert de wetgever om voor onderwijs het private domein te betreden/ in het private domein te treden?
De voorgenomen wet zal het in de brief omschreven kader bieden om de privésfeer te betreden. Situaties die tot de kern van de privésfeer behoren, zoals onderwijs dat in de eigen woning wordt gegeven dan wel onderwijs dat enkel aan de eigen kinderen wordt gegeven, vallen buiten het toepassingsbereik van de wet.
15
Hoe verhoudt de inhoud van de brief, die de basis wil zijn voor de aanstaande wetgeving over informeel onderwijs, zich tot de vrijheid van onderwijs voor bekostigd onderwijs?
Het voorgenomen wetsvoorstel is niet van toepassing op bekostigd onderwijs en raakt de vrijheid van onderwijs van dat type onderwijs derhalve niet.
16
Is er niet sprake van twee rechtssystemen, één voor bekostigd onderwijs en één voor ínformeel onderwijs?
De voorgenomen wet regelt een specifieke grondslag voor de inspectie om toezicht te houden op het informeel onderwijs. De bevoegdheden die de inspectie krijgt komen bovenop de toezichtsbevoegdheden die de inspectie reeds heeft ten aanzien van het funderend onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs (bekostigd en niet-bekostigd). Er is derhalve geen sprake van «twee rechtssystemen».
17
Hoe verhoudt de in de brief geschetste beperking van grondrechten zich tot de (Grond)wettelijk gronden voor de beperking van de vrijheid van onderwijs van het bekostigd onderwijs (de deugdelijkheidseisen)?
De deugdelijkheidseisen die op grond van artikel 23, vijfde lid, van de Grondwet worden gesteld, zijn altijd gekoppeld aan bekostigd onderwijs. De beperking van grondrechten die gepaard gaan met het voorgenomen wetsvoorstel betreft (logischerwijs) het toezicht op onderwijs, en worden gesteld op basis van artikel 23, tweede lid, van de Grondwet. De in de brief geschetste beperkingen van grondrechten als gevolg van het toezicht op informeel onderwijs berusten dus op een andere grondslag dan de deugdelijkheidseisen voor het bekostigd onderwijs.
18
Op basis van welke informatie kunt u een aanwijzing geven en is deze informatie volledig toetsbaar?
In geval dat de inspectie na signalen beoordeelt dat er sprake is van een redelijk vermoeden van overtreding, zal de inspectie een onderzoek starten. Bij dit onderzoek kan de inspectie gebruikmaken van de bevoegdheden die zijn neergelegd in titel 5.2 van de Awb, zoals het vragen van inlichtingen, het betreden van plaatsen en het inzien van zakelijke gegevens en bescheiden. De eindresultaten van het onderzoek zullen worden neergelegd in een rapport en vormen de basis van een eventuele aanwijzing. Aangezien deze informatie de feitelijke basis vormt voor de aanwijzing, is deze toetsbaar in (bijvoorbeeld) een daartegen aanhangig gemaakte procedure bij de bestuursrechter.
19
Welke andere, minder ingrijpende, manieren heeft u onderzocht om informeel onderwijs dat aanzet tot haat, geweld en discriminatie tegen te gaan?
Naar aanleiding van het advies van de Landsadvocaat heeft mijn voorganger een aantal manieren onderzocht:
1. De verdere uitbreiding van het verbod op organisatie (artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek)
2. De ontwikkeling van nieuwe strafbaarstellingen
3. Het gebruik van een keurmerk.
4. De uitbreiding van het gebruik van de VOG naar personen betrokken met informele scholing
5. Het opstellen van een nieuwe wettelijke norm met toezicht door inspectie
6. Het uitbreiden van de meldplicht uit artikel 4b van de Wpo en uit artikel 3a van de Wvo.
Gegeven de verantwoordelijkheden van het ministerie is ervoor gekozen om de maatregelen vier en vijf verder uit te werken. Hiermee werken we aan bevorderen en handhaven.
20
Wat zegt het u dat de inspectie uitvoering van de wet niet ziet zitten en daar zelfs principiële zorgen bij heeft, omdat zij straks als scheidsrechter moet optreden in morele discussies in politieke en religieuze sfeer, waardoor haar gezag en draagvlak aangetast wordt en zij zichzelf niet de aangewezen partij vindt om toezicht te houden op bewust in het geheim uitgevoerde activiteiten3?
Het kabinet is, ondanks de zorgen van de inspectie die we uiterst serieus nemen, ervan overtuigd dat de inspectie de aangewezen partij is om als toezichthouder te functioneren. Het is daarvoor wel noodzakelijk dat we de inspectie voldoende toerusten. Ik verwacht niet dat haar gezag en draagvlak aangetast zullen worden.
21
Kunt u een aantal uitwassen van het informeel onderwijs geven?
Ik heb kennis genomen van verschillende openbare berichten over informeel onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Deze voorbeelden zijn reeds bij uw Kamer bekend. Het betreft eerder verschenen rapporten en mediarapporten en het laatste openbaar jaarverslag van de AIVD, waarin is opgenomen dat ongeveer vijftig wahhabi-salafistische informele lesinstituten waarschijnlijk een boodschap onderwijzen die op gespannen voet staan met de democratische rechtsorde.
22
Bent u van mening dat wetten er zijn om de overheid te beschermen tegen de burger of om de burger te beschermen tegen de overheid?
Alle wettelijke taken die de overheid uitvoert, voert zij uit in het belang van de bescherming van de burger. Sommige wetten zijn erop gericht om de overheid hierin te ondersteunen, maar niet vanuit het uitgangspunt dat de overheid tegen de burger moet worden beschermd. Andersom beschermen wetten de burger wel tegen machtsmisbruik van de overheid.
23
Op welke manier denkt u bij te dragen aan het terugwinnen van vertrouwen in de overheid door alle vormen waarin burgers zich verenigen, samen komen en aan kennis overdracht doen onder toezicht van de overheid te stellen?
Met de voorgenomen wet stel ik niet alle vormen waarin burgers zich verenigen, samen komen en aan kennisoverdracht doen onder toezicht van de overheid. Dit wetsvoorstel gaat immers alleen over informeel onderwijs aan kinderen in de leeftijd van 4 t/m 17 jaar, met uitzondering van informeel onderwijs dat in de woning plaatsvindt en onderwijs dat door ouders aan alleen hun eigen kinderen wordt gegeven.
24
In hoeverre komt volgens het proportionaliteitsbeginsel terug in het voorgenomen beleid zoals beschreven in de brief?
De voorgenomen wet bevat verschillende waarborgen om de proportionaliteit van het beleid te garanderen. Allereerst is het toezicht signaalgestuurd, waardoor alleen informele onderwijsinstellingen waarvan er een redelijk vermoeden bestaat dat ze de wettelijke norm overschrijden met het toezicht te maken krijgen. De signalen worden gewogen door een onafhankelijke toezichthouder om eventuele politieke inmenging te voorkomen. Bovendien valt informeel onderwijs in de woning buiten het toepassingsbereik van de wet, net als onderwijs dat aan de eigen kinderen wordt gegeven.
Ook moet er sprake zijn van enige planmatige aanpak. Tot slot geldt dat enkel kan worden ingegrepen wanneer wordt aangezet tot haat, geweld of discriminatie, hetgeen een hoge drempel is, en dat de sancties waarmee wordt ingegrepen in de voorgenomen wet worden afgebakend.
25
Als er binnen het informeel onderwijs andere rollen, verwachtingen en kledingvoorschriften voor mannen en vrouwen worden voorgeschreven, is dat dan volgens u discriminatie?
In de context van de voorgenomen wet versta ik onder onderwijs dat aanzet tot discriminatie onderwijs «dat structureel de ongelijkwaardigheid van (groepen) personen bepleit, met het kennelijke doel om te voorkomen dat kinderen met die personen interacteren door een houding van minachting of vijandschap aan te wakkeren». Informeel onderwijs dat andere rollen, verwachtingen en kledingvoorschriften voorschrijft voor mannen en vrouwen zal in de meeste gevallen niet onder deze noemer vallen, tenzij uit de context volgt dat daarmee tevens minderwaardigheid wordt bepleit en een minachtende of vijandige houding wordt aangewakkerd.
26
Is een orthodox Bijbelse visie op huwelijk, geslacht en bescherming van het leven volgens u anti-integratief?
In de voorgenomen wet is het begrip «anti-integratief» juridisch ingevuld als het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie. Wanneer een informele lesorganisatie een orthodox Bijbelse visie op huwelijk, geslacht en bescherming van leven onderwijst, zal dit in de meeste gevallen niet onder deze noemer vallen. Dit is afhankelijk van de feiten en omstandigheden.
27
Is een traditionele manier van denken over gender en seksualiteit anti-integratief?
Ik weet niet wat wordt verstaan onder «een traditionele manier van denken over gender seksualiteit». Waar ik waarde aan hecht is dat kinderen overal veilig zichzelf moeten kunnen zijn. In de voorgenomen wet is het begrip «anti-integratief» juridisch ingevuld als het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie. Wanneer een informele lesorganisatie een traditionele manier van denken heeft over gender en seksualiteit onderwijs, zal dit in de meeste gevallen niet onder deze noemer vallen. Dit is afhankelijk van de feiten en omstandigheden.
28
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aangifte die honderden moskeeën en islamitische organisaties uit het hele land hebben gedaan vanwege uw voornemen om weekendscholen onder strenger toezicht te plaatsen?
Op 24 maart jl. informeerde de Procureur-Generaal van de Hoge Raad de Minister van Justitie en Veiligheid dat uit zijn onderzoek geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen waaruit een verdenking van een ambtsdelict kan voortvloeien en dat hij derhalve geen aanknopingspunten zag voor een strafrechtelijk opsporingsonderzoek naar aanleiding van de aangifte.
29
Wordt met dit wetsvoorstel tegelijk het voornemen uit het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) geregeld om het gebruik van lesmaterialen die kinderen antidemocratische of antirechtstatelijke waarden aanleren, te verbieden?
Met het voorgenomen wetsvoorstel wordt inderdaad ook invulling gegeven aan het voornemen om het gebruik van lesmaterialen die kinderen antidemocratische of antirechtstatelijke waarden aanleren te verbieden.
Zoals in de brief aan uw Kamer van 24 mei jl. is beschreven, is één van de mogelijke aanwijzingen bij een overtreding dat lesmateriaal niet meer mag worden gebruikt4.
30
Op welke aspecten van uw voornemens verwacht u dat de Raad van State zeer kritisch zal zijn?
Ik ben mij bewust van de inperkingen van grondrechten die gepaard gaat met het voorgenomen toezicht en werk toe naar een wetsvoorstel dat voldoet aan alle hieraan gestelde vereisten. Ik wens niet vooruit te lopen op het advies van de Raad van State.
31
Klopt het dat trainingen die aangeboden worden door politieke partijen ook onder deze voorgenomen wet komen te vallen?
De voorgenomen wet richt zich op alle activiteiten die zijn gericht op het systematisch overbrengen van kennis, vaardigheden of attitudes aan kinderen van 4 t/m 17 jaar, met uitzondering van het leerplichtig onderwijs. Trainingen die aangeboden worden door politieke partijen en aan de gestelde criteria voldoen, komen ook onder de voorgenomen wet te vallen.
32
Hoeveel instanties zijn er die informeel onderwijs aanbieden?
Op verzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) heeft RadarAdvies een onderzoek uitgevoerd naar een brede verkenning naar informele scholing in Nederland en mogelijke anti-integratieve, antidemocratische en/of anti-rechtsstatelijke effecten van deze scholing.5 Uit het onderzoek blijkt dat het niet mogelijk is om een volledig beeld te krijgen van de omvang van informele scholing. Het is dan ook onduidelijk hoeveel instanties Nederland kent die informeel onderwijs aanbieden. Omdat het voorgenomen toezicht signaalgestuurd zal zijn, is het verkrijgen van een volledig beeld overigens ook niet noodzakelijk.
33
Hoe krijgt u contact met alle organisaties die informeel onderwijs aanbieden om ervoor te zorgen dat zij geïnformeerd worden over de verplichtingen die aan hen opgelegd gaan worden?
Het is onduidelijk hoeveel instanties informeel onderwijs aanbeden is het niet mogelijk om elke instantie persoonlijk op de hoogte te brengen van de recente ontwikkelingen. Het is overigens ook niet gebruikelijk om bij het ontwikkelen van wetgeving alle bestaande organisaties te spreken. Via landelijke organisaties, denk dan bijvoorbeeld aan sportbonden en koepelorganisaties, probeer ik een zo groot mogelijke groep te bereiken. Verder sta ik altijd open om met informele onderwijsinstellingen een gesprek aan te gaan.
34
Hoe verhoudt dit voorstel zich ten opzichte van het liberalisme wat van oudsher de nadruk legt op het belang van het vrijheidsbeginsel?
De voorstellen in de Kamerbrief van 24 mei jl. zijn erop gericht om een vrije en veilige samenleving in stand te houden, omdat het aanzetten tot haat discriminatie en geweld binnen het informeel onderwijs aan banden wil leggen.
35
Klopt het dat u met dit voorgenomen wetsvoorstel een inbreuk maakt op grondrechten?
Ja. Deze inbreuk (of: beperking) van grondrechten is echter gerechtvaardigd en daarmee in overeenstemming met de Grondwet en het verdragsrecht. De voorgenomen wet brengt immers weliswaar grondwettelijke beperkingen met zich mee, maar voldoet aan de eisen die worden gesteld om een dergelijke beperking als rechtvaardig te beschouwen: dat de beperkingen voorzien zijn bij wet, een legitiem doel dienen en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.
36
Welke deel van de voorgenomen wet wordt verwacht in lagere regelgeving geregeld te moeten worden?
Het voorgenomen toezicht op informeel onderwijs wordt in principe zo veel mogelijk geregeld bij wet. Dit geldt in ieder geval voor de normstelling, het toepassingsbereik, de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister, en de sancties indien de aanwijzing niet wordt opgevolgd. Denkbaar is dat de eisen waaraan signalen moeten voldoen, dus wanneer sprake is van een redelijk vermoeden, en de werkwijze van de inspectie op een lager niveau zullen worden vastgesteld.
37
Wat is de stand van zaken rondom het voornemen in het coalitieakkoord «Er komt een expliciet verbod op (mede)financiering van onderwijs vanuit organisaties die onze democratische rechtstaat ondermijnen»?
Er is n.a.v. de genoemde passage in het coalitieakkoord geen separaat traject opgestart dat is gericht op een verbod tot (mede)financiering van onderwijs vanuit organisaties die onze democratische rechtstaat ondermijnen. Wel regelt de nota van wijziging bij het wetsvoorstel transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke organisaties (Wtmo, Kamerstuk 35 646, nr. 7) dat onder uitzonderlijke omstandigheden, en na rechterlijke toetsing, een verbod kan worden opgelegd aan een specifieke maatschappelijke organisatie tot het ontvangen van bepaalde donaties of nader gespecifieerde categorieën van donaties. Het betreft hier een organisatiegerichte aanpak en geen generiek verbod.
Op 17 mei jl. heeft de Vaste Kamercommissie van Justitie en Veiligheid de Wtmo (inclusief de nota van wijziging) op de agenda gezet voor plenaire behandeling.
38
Hoe kijkt de inspectie bij het reguliere onderwijstoezicht als een aanleiding naar discriminatie?
De inspectie houdt toezicht op de naleving van de burgerschapsopdracht. De burgerschapsopdracht verplicht scholen in het funderend onderwijs kennis over en respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat te bevorderen. Dat betekent ook dat het onderwijs daarmee niet in strijd mag zijn. Onderwijs dat kinderen aanzet tot discriminatie, is dit wel. Onderwijs dat ruimte biedt voor discriminatie, is dit ook. Om deze redenen is discriminatie voor de inspectie altijd een reden om in te grijpen.
39
Zijn er delen van ons toezichtstelsel die niet onafhankelijk zijn? Zo ja welke?
De formulering van onderzoeksvragen, de inrichting van onderzoeken, de beoordeling van de naleving van wettelijke eisen en overige oordeelsvorming en de rapportage daarover zijn altijd aan de inspectie, en worden in volledige onafhankelijkheid door de inspectie bepaald. Deze taakuitoefening moet uiteraard wel passen binnen de daarvoor geldende regels, zoals die zijn neergelegd in de wet, (door de Minister vast te stellen) onderzoekskaders en het (door de Minister goed te keuren) jaarwerkplan.
40
Wat is de relatie van deze voorgenomen wet met rechtsbescherming?
Een aanwijzing van de Minister is een besluit in de zin van de Awb, meer specifiek een beschikking. Datzelfde geldt voor een eventuele sanctie indien de aanwijzing niet wordt opgevolgd. Tegen beschikkingen staat voor de overtreder op grond van de Awb bezwaar en beroep (bij de bestuursrechter) open. Tegelijkertijd met het bezwaar en beroep kan de bestuursrechter worden verzocht het betreffende besluit te schorsen door middel van een voorlopige voorziening.
41
Hoe verhoudt uw voorgenomen wet zich ten opzichte van de scheiding tussen kerk en staat?
Het wetsvoorstel zal niet in strijd komen met het principe van scheiding van kerk en staat. Dit principe houdt met name in dat de overheid neutraliteit ten opzichte van religie(s) en religieuzen dient te betrachten. Het wetsvoorstel zal gelijkelijk gelden voor alle vormen van informeel onderwijs, waaronder zowel religieus als niet-religieus informeel onderwijs. Zoals benadrukt in de Kamerbrief van 24 mei jl.6 is en blijft het mogelijk orthodox-religieuze visies in het informeel onderwijs over te dragen. De vrijheid van godsdienst beschermt immers (ook) dergelijke overtuigingen. In een democratische rechtsstaat dienen juist minderheden en minderheidsstandpunten te worden beschermd. Die bescherming kent echter ook grenzen. De vrijheid van godsdienst (of het recht van de ouder de eigen religieuze overtuiging over te dragen aan diens kinderen) is geen absoluut recht en mag niet zodanig worden uitgeoefend, dat daarmee de rechten en vrijheden van anderen (dreigen te) worden aangetast.7
42
Bent u, net als in Denemarken, voornemens om alle informele onderwijsinstellingen subsidie te geven?
In Denemarken krijgen alleen informele onderwijsinstellingen die zich registreren in het «Centraal Business Register» en die kunnen bewijzen dat ze «democratische instituties» zijn subsidie van de overheid. Los van deze gang van zaken in Denemarken en in antwoord op de vraag, ben ik niet voornemens om alle informele onderwijsinstellingen subsidie te geven.
43
Bent u niet bang dat de beeldvorming over uw daadkracht nog eens omslaat naar «een olifant in de porseleinkast»?
Ik vind dat beeldvorming nooit belangrijker mag zijn dan beleid dat gericht is op het tegengaan van haat, geweld of discriminatie.
44
Wat is de reden dat de Minister van SZW de brief niet mede ondertekend heeft?
De Kamerbrief waaraan uw commissie refereert is een brief die gaat over informeel onderwijs. Dit is een beleidsonderwerp dat valt onder het mandaat van de Minister van Primair en Voortgezet Onderwijs en niet onder dat van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW). Overigens is de brief vastgesteld in de MR namens het hele kabinet.
45
Wat is de status van de coalitieakkoordafspraak over het verbod op het gebruik van lesmaterialen die kinderen antidemocratische of antirechtstatelijke waarden aanleren?
Met het voorgenomen wetsvoorstel wordt ook invulling gegeven aan de coalitieakkoordafspraak over het verbod op gebruik van lesmaterialen die kinderen antidemocratische of antirechtstatelijke waarden aanleren. Eén van de mogelijke sancties in het wetsvoorstel bij een overtreding is het niet meer gebruik mogen maken van bepaald lesmateriaal.8
46
Wat is de status van de coalitieakkoordafspraak over het expliciet verbod op (mede)financiering van onderwijs vanuit organisaties die onze democratische rechtstaat ondermijnen?
Zie het antwoord op vraag 37.
47
Hoeveel informele lesorganisaties zijn er?
Zie het antwoord op vraag 32.
48
Hoeveel medewerkers en vrijwilligers werken en/of zijn actief voor informele lesorganisaties?
Ik heb hier geen beeld van. Aangezien het onduidelijk is hoeveel instanties informeel onderwijs aanbieden is het niet mogelijk om een schatting te maken hoeveel medewerkers en vrijwilligers actief zijn voor informele lesorganisaties.
49
Is bekend of in andere landen vergelijkbare wetgeving bestaat?
Zie het antwoord op vraag 5.
50
Waarom is de vrijheid van meningsuiting wel afzonderlijk beschreven onder het kopje Grondwet en de vrijheid van godsdienst niet? Kunt u uitleggen waarom dit in het licht van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens voor de hand zou liggen?
De vrijheid van godsdienst is net zozeer van belang als de vrijheid van meningsuiting, zowel in de Nederlandse grondwettelijke context als in het EVRM. Het censuurverbod is als zodanig niet in het EVRM opgenomen, maar wel in de Grondwet. In zoverre biedt de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting meer bescherming dan haar Europese pendant, wat tot afzonderlijke beschrijving noodzaakte. Van een dergelijk verschil tussen nationaal en Europees recht is geen sprake voor zover het de vrijheid om de eigen religieuze overtuigingen over te dragen betreft. Aangezien de rechter formele wetgeving wel kan toetsen aan het Europese recht, en niet aan de Grondwet (zie artikel 120 van de Grondwet) is er dan ook voor gekozen slechts op het Europese recht in te gaan.
51
Moet volgens u de kern van onze democratie niet zijn dat minderheden beschermd worden tegen de tirannie van de meerderheid?
Ja. Binnen een democratische rechtsstaat is de overheid zich hiervan bewust en zorgt de overheid ervoor dat de belangen van de minderheden niet uit het oog worden verloren. Het wetsvoorstel is juist ook bedoeld om deze minderheden te beschermen.
52
Kunt u in relatie tot uw voorstellen in de brief reflecteren op Alexis de Tocqueville en zijn waarschuwingen voor tirannie
en conformisme van de meerderheid?
De Franse politieke filosoof Alexis de Tocqueville waarschuwde voor de tirannie van de meerderheid, waaronder volgens hem niet alleen de minderheden zouden worden genegeerd maar ook de meerderheid haar individuele oordeelskracht zou verliezen. Een democratische rechtsstaat moet zich bewust zijn van beide, en er op gericht zijn om beide te voorkomen. De voorstellen op de beleidsagenda informeel onderwijs dragen hieraan bij.
53
Wie bepaalt wat er van waarde is en in het onderwijs doorgegeven moet worden?
Tegen de achtergrond van artikel 23 van de Grondwet wordt wat van waarde is en wat in het onderwijs moet worden doorgegeven voor een deel bepaald door scholen zelf – dit geldt voor reguliere scholen en voor informele onderwijsinstellingen. Voor het reguliere onderwijs geldt wel dat door de overheid, in samenwerking met deskundigen, wettelijke voorschriften (bijvoorbeeld kerndoelen) worden vastgesteld waaraan alle scholen moeten voldoen.
54
Hoe moeten kernwaarden in de praktijk worden gebracht volgens u?
Het is niet aan mij als Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs om te bepalen hóe waarden in de praktijk worden gebracht.
55
Hoe verhoudt volgens u een democratische samenleving zich tot vrijheid en volkssoevereiniteit?
Zowel onze democratische samenleving als het principe van volkssoevereiniteit staat of valt bij de mate waarin burgers de ruimte hebben en voelen om in vrijheid na te kunnen denken. De voorgenomen wet is erop gericht om deze ruimte te beschermen.
56
Hoe voorkomt u een gebrek aan respect voor de minderheid doordat de meerderheid bepaalt hoe de omgangsvormen in elkaar zitten en wat «men» vindt?
Respect voor de minderheid wordt gewaarborgd door de ruimte die er is voor iedereen om in vrijheid na te denken en om met elkaar in dialoog te treden. De voorgenomen wet is erop gericht om deze ruimte te beschermen.
57
Wordt de vrijheid van meningsuiting volgens u niet sterk beperkt door een onzichtbare, doch zeer voelbare, code van politieke correctheid?
Ik weet niet wat onder een onzichtbare, doch zeer voelbare, code van politieke correctheid wordt verstaan.
58
Hoe is de keus tot stand gekomen om het te beperken tot het onderwijs buiten het reguliere onderwijsstelsel, heeft de opvoeding niet ook invloed op de manier waarop kinderen elkaar, hun leefwereld en de rest van de wereld tegemoet treden?
Dat behalve het informeel onderwijs ook opvoeding van invloed is op kinderen hun leefwereld en de rest van de wereld tegemoet treden staat buiten kijf. Het werd door dit kabinet echter als disproportioneel gezien om het wetsvoorstel daar op van toepassing te verklaren.
59
Vallen sportverenigingen en scouting ook onder informele onderwijsinstellingen?
Sport- en scoutingverenigingen wier activiteiten gericht zijn op het systematisch overbrengen van kennis, vaardigheden of attitudes aan kinderen van 4 t/m 17 jaar vallen onder de voorgenomen wet.
60
Wat verstaat u onder «kinderen er juist van weerhoudt zich in vrijheid te ontwikkelen»?
Met onderwijs dat kinderen ervan weerhoudt zich in vrijheid te ontwikkelen, bedoel ik onderwijs dat erop gericht is om deze vrijheid in te perken door kinderen aan te zetten tot haat, geweld of discriminatie.
61
Hoe definieert u onverdraagzaamheid wat blijkbaar op een dusdanige manier gepropageerd wordt dat dit volgens u reden is om in te grijpen?
In de context van de Kamerbrief van 24 mei jl. versta ik onder onverdraagzaamheid het propageren dat het door leerlingen niet acceptabel mag worden bevonden wanneer anderen anders denken of doen dan zij en dat daarvoor ook geen ruimte zou mogen bestaan Onderwijs dat onverdraagzaamheid propageert is volgens de voorgenomen wet een reden tot ingrijpen wanneer het aanzet tot haat, geweld of discriminatie.
62
Hoe definieert u discriminatie wat blijkbaar op een dusdanige manier gepropageerd wordt dat dit volgens u reden is om in te grijpen?
In de context van de voorgenomen wet wordt in eerste instantie aangesloten bij de definitie van discriminatie, zoals die wordt gehanteerd in het strafrecht. Het gaat daarbij om het aanzetten tot actieve benadeling van personen in een maatschappelijke context. In de voorgenomen wet wordt daarnaast onder het aanzetten tot discriminatie begrepen: onderwijs «dat structureel de ongelijkwaardigheid van (groepen) personen bepleit, met het kennelijke doel om te voorkomen dat kinderen met die personen interacteren door een houding van minachting of vijandschap aan te wakkeren».
63
Hoe definieert u isolationisme wat blijkbaar op een dusdanige manier gepropageerd wordt dat dit volgens u reden is om in te grijpen?
Onderwijs dat isolationisme propageert is volgens de voorgenomen wet een reden tot ingrijpen wanneer het aanzet tot haat, geweld of discriminatie.
64
Hoe bepaalt u of kinderen gestimuleerd worden om zich af te keren van de Nederlandse samenleving? Hoe verhoudt dit zich ten opzichte van de vrijheid van meningsuiting?
Onderwijs dat kinderen stimuleert om zich af te keren van de Nederlandse samenleving is volgens de voorgenomen wet een reden tot ingrijpen wanneer het aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Wanneer dit het geval is, heeft dit ook gevolgen voor anderen en de samenleving als geheel en mag de vrijheid van meningsuiting worden begrensd. Of er sprake is van een overtreding van de norm wordt overigens niet door de Minister vastgesteld, maar door de onafhankelijke inspectie.
65
Kunt u expliciteren hoe u een verband ziet tussen «anti-integratief, antidemocratisch of antirechtstatelijk opereren» van informele onderwijsinstellingen en onverdraagzaam en discriminatoir gedachtegoed, waarvoor u kinderen wilt behoeden?
In de voorgenomen wet zijn de begrippen «anti-integratief, antidemocratisch en antirechtsstatelijk» juridisch ingevuld als het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie.
66
Welk concreet bestaand probleem gaat de beoogde wet oplossen?
De afgelopen jaren hebben zich verschillende situaties voorgedaan waarbij er (ernstige) zorgen waren over hetgeen kinderen werd onderwezen door een aantal informele onderwijsorganisaties. In die gevallen hebben ook de betreffende gemeenten aangegeven met handen gebonden te zijn en het Rijk verzocht om te werken aan handelingsperspectief. Op dit moment zijn er geen of te weinig mogelijkheden om in te grijpen wanneer het informeel onderwijs wordt ingezet om leerlingen aan te zetten tot geweld, haat of discriminatie. Deze wet beoogt dit probleem op te lossen.
67
Hoe past «onderwijs» in de terminologie die de Grondwet over onderwijs hanteert?
De term onderwijs in artikel 23, tweede lid, van de Grondwet wordt op dezelfde wijze geïnterpreteerd zoals beschreven in de brief: alle activiteiten die gericht zijn op het systematisch overbrengen van kennis, vaardigheden en attitudes. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hanteert deze definitie van onderwijs.9 Dit betekent dus dat informeel onderwijs binnen de bescherming van artikel 23 van de Grondwet valt, en dat er toezicht op gehouden kan worden. Met de voorgenomen wet wordt daarvoor een wettelijke grondslag gecreëerd.
68
Welke aanwijzingen heeft u dat er op dit moment kinderen en jongeren zijn die blootstaan aan informeel onderwijs dat aanzet tot haat, geweld en discriminatie? Zo ja, over hoeveel kinderen en jongeren gaat dit?
Ik heb kennis genomen van verschillende openbare berichten over informeel onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Deze voorbeelden zijn reeds bij uw Kamer bekend. Het betreft eerder verschenen rapporten en mediarapporten en het laatste openbaar jaarverslag van de AIVD, waarin is opgenomen dat ongeveer vijftig wahhabi-salafistische informele lesinstituten waarschijnlijk een boodschap onderwijzen die op gespannen voet staan met de democratische rechtsorde. In het openbaar jaarverslag spreekt de AIVD over het «bereik» van enkele duizenden kinderen.
69
Kunt u aangeven waarom een zo brede, algemene en ingrijpende wet als waaraan u nu werkt de beste manier is om het beoogde doel te bereiken?
De voorgenomen wet is geen brede, algemene en ingrijpende wet. De wet is juist uiterst gewogen en evenwichtig.
70
Beseft u dat wezenlijk verschil bestaat tussen de termen onverdraagzaamheid, discriminatie en isolationisme, aangezien isolationisme niet tegen de ander gericht hoeft te zijn? Waarom worden deze drie dan toch in gelijke mate als problematisch neergezet? Is het niet ook een kenmerk van de democratische rechtstaat dat iemand zich vreedzaam in zijn eigen bubbel mag terugtrekken? Waarom typeert u dat als een uitwas?
In een democratische rechtsstaat staat het mensen vrij om zich vreedzaam in een eigen bubbel terug te trekken. Dit is niet wat in de context van de voorgenomen wet met isolationisme wordt bedoeld. Isolationisme is volgens de voorgenomen wet pas een reden tot ingrijpen wanneer met het propageren van onverdraagzaamheid, discriminatie en isolationisme de belangen van kinderen en van de samenleving inderdaad worden geschaad.
71
Kunt u preciezer beschrijven wat nu de kern is van de democratie? Is dat het recht om verliefd te worden en van alles te geloven? Is dat de meest voor de hand liggende uitleg van democratie of gaat dat eerder over vrijheidsrechten?
De kern van een democratie is het leven in een samenleving waarin de burger door middel van periodieke verkiezingen invloed kan uitoefenen op beslissingen die door de overheid worden genomen. Dat we leven in een democratische rechtsstaat voegt daaraan toe dat er ruimte is voor mensen om in vrijheid ideeën uit te wisselen en zichzelf te kunnen ontplooien – uiteraard begrensd door de rechten en vrijheden van anderen.
72
Welke definitie van isolationisme hanteert u? Kunt u voorbeelden noemen? Is isolationisme zelf een dusdanig kwalijk iets dat het ingrijpen rechtvaardigt?
Zie het antwoord op vraag 63.
73
In hoeverre betekent het toezicht op informeel onderwijs binnen de grenzen die in het bijzonder het recht op vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, vrijheid van vereniging en de vrijheid van onderwijs, het recht op de persoonlijke levenssfeer en de democratisch-rechtstatelijke beginselen stellen, dat dit toezicht minder streng moet zijn dan het toezicht op scholen voor bijzonder onderwijs?
Al het toezicht dat wordt gehouden op het onderwijs, of het nu formeel of informeel is, dient de grondwettelijke vrijheden te respecteren. Voor formeel (bijzonder) onderwijs geldt echter dat dit in de semipublieke sfeer plaatsvindt en in veel gevallen wordt het bekostigd door de overheid. Dat rechtvaardigt indringender toezicht en indringendere wet- en regelgeving dan op het informeel onderwijs. In dat opzicht kan worden gesteld dat wet- en regelgeving en het toezicht op informeel onderwijs «minder streng» is.
74
Hoe bent u bij de afweging gekomen om informele onderwijsinstellingen te ondersteunen?
Informeel onderwijs kan waardevol zijn voor de ontwikkeling van kinderen: voor de vorming van hun identiteit en sociale vaardigheden voor het vinden van hun plek in de maatschappij.
75
Hoe ver rijkt de ondersteuning van informeel onderwijs?
De ondersteuning van informeel onderwijs zal de komende tijd worden toegespitst op projecten die de kwaliteit van het gegeven onderwijs aantoonbaar en structureel willen verbeteren en die vrij en veilig onderwijs voorstaan.
76
Wat zijn de gevolgen van het informeel onderwijs naar OCW toe halen?
Het verzorgen van informeel onderwijs kent diverse aspecten, die raken aan de portefeuilles van zowel de Ministeries van OCW als SZW. Er is derhalve ruimte voor ondersteuning van informeel onderwijs vanuit beide ministeries vanwege hun specifieke expertise en beleidsterreinen.
77
Bent u voornemens om informeel onderwijs ook te gaan bekostigen?
Nee.
78
Hoeveel gaat het ondersteunen van informeel onderwijs kosten?
De afgelopen maanden zijn gesprekken gevoerd met informele onderwijsinstellingen over hun behoeften op het vlak van de verbetering van onderwijskwaliteit. Hieruit zijn verschillende ideeën voortgekomen voor pilotprojecten. Deze worden op dit moment door veldpartijen verder uitgewerkt. Het aantal goedgekeurde projecten is uiteindelijk afhankelijk van de kwaliteit van de voorstellen en de budgettaire kaders voor deze ambitie uit het regeerakkoord.
79
Waaruit bekostigt u het ondersteunen van informeel onderwijs?
Voor de ondersteuning zijn middelen gereserveerd in de coalitieakkoordmiddelen voor vrij en veilig onderwijs.
80
Welke juridische grond heeft u om het informeel onderwijs te ondersteunen?
De juridische gronden zoals vastgelegd in de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.
81
Ziet u ook dat het ondersteunen van informeel onderwijs geen taak is van het Ministerie van OCW en het grote gevolgen kan hebben om het informeel onderwijs nu te (eenmalig) te bekostigen?
Nee, dat zie ik niet. Bovendien bekostig ik het onderwijs niet, maar stimuleer kwaliteitsontwikkeling.
82
Hoe wilt u voorkomen dat het eenmalig financieren van informeel onderwijs een precedent wordt om informeel onderwijs vaker te bekostigen?
Met de ingezette projectmatige ondersteuning van informeel onderwijs wil ik informele lesorganisaties die aangeven hulp nodig te hebben bij het maken van een slag in hun onderwijskwaliteit een impuls kunnen geven. Dit alles is vraaggestuurd en impulsgericht en dat zal in de toekomst zo blijven.
83
Hoe ver rijkt volgens «doorontwikkelen» als het gaat om het ondersteunen van informeel onderwijs? Gaat dit ook over het ontwikkelen van nieuwe methodes en die bekostigen?
Het kabinet ondersteunt informele onderwijsinstellingen die daar behoefte aan hebben bij het doorontwikkelen van hun onderwijs naar een vorm waarin het onderwijs goed aansluit bij de belevingswereld van de kinderen die het volgen. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 24 mei jl. kan dat onder meer gaan over de doorontwikkeling van lesmethodes.
84
Hoe zorgt u ervoor dat u het uitwerken van de acties niet lichtzinnig oppakt, terwijl u al wel aangeeft dat met grote haast een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer dient te gaan?
Ik voel de urgentie om toezicht op informeel onderwijs te regelen en ook breder de veiligheid van de kinderen die dat volgen beter te borgen, zoals met een VOG-vereiste. Dat neemt niet weg dat de uitwerking uiterst zorgvuldig dient te gebeuren. Dit doe ik dan ook.
85
Met welke religieuze en niet-religieuze partijen heeft u gesproken?
Er is gesproken met departementen op nationaal en Europees niveau, met een gespecialiseerde officier van justitie en met informele onderwijsinstellingen, landelijke organisaties en koepelorganisaties, waaronder religieuze onderwijsinstellingen, taalscholen, cultuurinstellingen, de scouting en een sportkoepel. Daarnaast hebben we gesproken met een aantal kinderen en jongeren die informeel onderwijs hebben gevolgd, een aantal onderzoeksbureaus op dit terrein, meerdere gemeentes, vertegenwoordigers van de rechtspraak en het College voor de Rechten van de Mens en academici.
86
Wat heeft u geraakt in de gesprekken met de religieuze en niet-religieuze partijen?
De gesprekken hebben een rijkdom aan argumenten en belevingen laten zien. Deze betrek ik bij de verdere uitwerking van alle maatregelen
87
Wanneer schaadt het volgens u de belangen van kinderen dusdanig dat het gerechtvaardigd wordt dat de overheid zich gaat inmengen in de privésfeer?
Wanneer kinderen onderwijs volgen dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie belemmert dat de vrije ontwikkeling van kinderen zoals gewaarborgd in het Internationale Verdrag van de Rechten van het Kind.
88
Welke lessen neemt u mee vanuit het uit huis plaatsen van kinderen wat volgens sommigen te snel plaatsvindt, als het gaat over het ingrijpen in de privésfeer? Wanneer is volgens sprake van een dusdanige schade aan een kind door informeel onderwijs dat dat ingrijpen rechtvaardigt?
Ik weet niet precies naar welke lessen hier wordt verwezen, maar bij het organiseren van toezicht op informeel onderwijs ben ik mij er, net als mijn voorganger, wel van bewust dat dit kan raken aan de kern van de privésfeer, namelijk de woning en de opvoeding van kinderen. Hier moeten we ons als overheid zoveel mogelijk afzijdig van houden, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn die aansporen tot overheidsinterventie. Dit uitgangspunt wordt in het wetsvoorstel geborgd door een zorgvuldige afbakening van de reikwijdte van de wet en een heldere norm. Zo valt het informeel onderwijs dat in een woning plaatsvindt buiten de reikwijdte van de wet, evenals onderwijs dat gegeven wordt door ouders aan enkel hun eigen kinderen. Voordat op signalen wordt afgegaan, worden deze gewogen door een onafhankelijke instantie aan de hand van een afgebakende norm, die aansluit op het strafrechtelijke begrippenkader van artikel 137b Wetboek van Strafrecht. Wanneer hieruit volgt dat er een serieus vermoeden is dat een kind wordt aangezet tot haat, geweld, of discriminatie lijkt mij dat ingrijpen gerechtvaardigd is.
89
Wat gaat u doen indien er vanuit de Kamer te weinig draagvlak blijkt te zijn voor het ondersteunen van informeel onderwijs?
De Kamer is in november 202210 over de plannen rondom kwaliteitsverbetering geïnformeerd. Ik ga graag het gesprek aan met uw Kamer over de plannen.
90
Wordt met de door u beoogde wet, terwijl u schrijft (p. 2) dat u een vuist wil maken «om al het goede en mooie te kunnen behouden» en dat u «niet wil dat de vele instellingen die hun zaken goed op orde hebben last hebben van de instellingen die willens en wetens kinderen opzetten tegen de samenleving.» juist niet op voorhand al het informeel onderwijs geproblematiseerd en verdacht gemaakt?
Nee.
91
Hoe ziet u, nu de beoogde wet betrekking heeft op een schier oneindig aantal verenigingen, clubs, instellingen, etc. die informeel onderwijs verzorgen, waaronder ook zondagsscholen en catecheselessen van kerken, in dit verband de relatie tussen de door u gewenste wet en de scheiding van kerk en staat waar in Nederland sprake van is?
Het wetsvoorstel zal niet in strijd komen met het principe van scheiding van kerk en staat.
92
Hoeveel instellingen hebben aangegeven interesse te hebben bij het doorontwikkelen hun onderwijs naar een vorm waarin het onderwijs goed aansluit bij de belevingswereld van de kinderen die het volgen?
Ik ben in gesprek met een aantal informele onderwijsinstellingen over pilots die tot doel hebben om de kwaliteit van informeel onderwijs te verbeteren. Verschillende van deze ideeën hebben tot doel om de lesmethodes dichter te brengen bij de belevingswereld van kinderen en de pedagogisch-didactische vaardigheden van de leskrachten dichter te brengen bij de vaardigheden van leskrachten in het regulier onderwijs. Ik zal uw Kamer hierover blijven informeren.
93
Hoeveel religieuze en hoeveel niet-religieuze informele onderwijsinstellingen hebben aangegeven interesse te hebben bij het doorontwikkelen van hun onderwijs naar vorm waarin het onderwijs goed aansluit bij de belevingswereld van de kinderen die het volgen?
Op dit moment lopen met partijen de gesprekken over pilots.
94
Wat is de definitie van «de belangen van kinderen» in deze context?
In de context van de voorgenomen wet zijn de belangen van het kind gedefinieerd in lijn met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). Volgens het IVRK hebben kinderen het recht op ontwikkeling in de ruimst mogelijke mate.11 Onderwijs dat hen aanzet tot haat, geweld of discriminatie, belemmert hen in deze ontwikkeling.
95
Onderkent u dat de drieslag anti-integratief, antidemocratisch of antirechtstatelijk niet logischerwijs leidt tot de uitwerking haat, geweld en discriminatie? Waarom kiest u in de uitwerking voor drie strafrechtelijk geregelde delicten die in de persoonlijke sfeer liggen, terwijl de inzet in de sfeer van het informeel onderwijs juist gericht is op de openbare orde en het systeem van de democratische rechtstaat?
Na uitgebreid onderzoek is gekozen om de drieslag anti-integratief, antidemocratisch of antirechtstatelijk juridisch te vertalen naar verbod op het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie. Er zijn andere, ruimere definities overwogen. Die hebben echter het nadeel vager te zijn en meer gedragingen te verbieden. Daarmee zou het overheidshandelen dus dieper ingrijpen in grondwettelijke vrijheden en tegelijkertijd minder voorspelbaar zijn. Dit acht ik onwenselijk.
De begrippen haat, geweld en discriminatie worden inderdaad gehanteerd in het strafrecht. Echter gaat het in het strafrecht om delicten die in het openbaar plaatsvinden – niet in de privésfeer (art. 137d Wetboek van Strafrecht). Deze strafbepalingen zijn daarom (normaal gesproken) niet van toepassing op informeel onderwijs, dat immers in besloten sfeer plaatsvindt. Er is om twee redenen aangesloten bij het strafrecht. Ten eerste zijn de strafrechtelijke begrippen reeds goed afgebakend. Die afbakening helpt bij de voorspelbaarheid van het overheidshandelen. Ten tweede leggen deze begrippen een principiële ondergrens vast over hetgeen als in het openbaar toelaatbare uitingen worden gezien. Wanneer onderwijs onder die ondergrens zakt, wordt daarmee per definitie antidemocratisch, antirechtsstatelijk of anti-integratief gehandeld.
96
Beseft u dat bij isolationisme niet per definitie sprake hoeft te zijn van het bewust opzetten tot het actief handelen tegen de kernwaarden van onze democratische rechtstaat? Hoe voorkomt u dat met de uiteenlopende beschrijvingen van uw bedoelingen verwarring ontstaat over de reikwijdte van de plannen?
Isolationisme is volgens de voorgenomen wet pas een reden tot ingrijpen wanneer het tegelijkertijd aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Om verwarring onder informele lesorganisaties te voorkomen over de reikwijdte van de voorgenomen wet, ben en blijf ik met deze organisaties in gesprek. Eventuele verwarring die er in de Kamer is ontstaan over de reikwijdte van de voorgenomen wet, hoop ik met de beantwoording van deze set vragen te hebben verholpen.
97
Wat is uw reactie op de bijdrage van hoogleraar Broeksteeg dat het voorgenomen pad inzake het toezicht op informeel onderwijs eigenlijk een onbegaanbare weg is gelet op de grondrechten die in het geding zijn12?
In de bijdrage van hoogleraar Broeksteeg concludeert hij allereerst dat toezicht op informeel onderwijs niet in strijd is met artikel 23 van de Nederlandse Grondwet, mits daarvoor een wettelijke grondslag wordt gecreëerd. Met het voorgenomen wetsvoorstel, wordt daarin voorzien. Daarnaast is het toezicht op informeel onderwijs zoals nu vormgegeven niet discriminatoir, en dus niet in strijd met artikel 1 van de Grondwet. Het signaalgestuurde toezicht maakt daarbij dat dit voor de inspectie uitvoerbaar blijft. Voor de vrijheid van godsdienst, artikel 6 van de Grondwet, geldt dat de beperking die de voorgenomen wet met zich meebrengt gerechtvaardigd is omdat de beperking voldoet aan de beperkingseisen die de Grondwet er aan stelt.
98
Wanneer acht u informeel onderwijs in strijd met de belangen van de samenleving? Is dit niet een erg ongerichte grond om in te grijpen?
Informeel onderwijs is in strijd met de belangen van de samenleving wanneer dat onderwijs aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Of dit het geval is zal uit concreet onderzoek van de inspectie moeten blijken. Deze gronden zijn op basis van het EVRM algemeen geaccepteerde gronden om in te grijpen, mits dat proportioneel en noodzakelijk is, hetgeen bij het voorgenomen wetsvoorstel het geval is. «Strijdigheid met de belangen van de samenleving» zal als zodanig dus geen grond zijn om in te kunnen grijpen.
99
Wie bepaalt dat informeel onderwijs dan wel van voldoende kwaliteit dient te zijn?
Voor zover informeel onderwijs niet aanzet tot haat, geweld of discriminatie, is het aan informele onderwijsinstellingen zelf om te bepalen wat kwalitatief goed informeel onderwijs is.
100
Hoe duidt u of informeel onderwijs dan wel van voldoende kwaliteit is? Welke normering gebruikt u hiervoor?
Zie het hierboven gegeven antwoord.
101
Bent u ook voornemens om de inspectie structureel te laten kijken naar de kwaliteit van het informeel onderwijs? Zo nee, wat bedoelt u dan met de passage dat informeel onderwijs van voldoende kwaliteit dient te zijn?
Nee. De passage uit de Kamerbrief van 24 mei jl. dat informeel onderwijs van voldoende kwaliteit dient te zijn, vloeit voort uit de gesprekken die er met informele lesorganisaties gevoerd zijn waarin zij zelf aangaven dat vanwege een gebrek aan financiële middelen de kwaliteit van hun onderwijs soms nog ondersteuning kon gebruiken. Het gaat hier bijvoorbeeld om bijscholing van vrijwilligers in hun didactische en pedagogische vaardigheden en om vertalingen van verouderd lesmateriaal.
102
Welke rol heeft u rondom het regelen van bijscholing van vrijwilligers; gaat deze bijscholing vanuit het ministerie georganiseerd worden of gaat u deze bijscholing financieren?
De ondersteuning die ik bied aan informele onderwijsinstellingen is, mede om maatwerk te kunnen leveren, vraaggestuurd. Dit betekent dat ook de vraag naar bijscholing van vrijwilligers uit de organisaties zelf komt. De ondersteuning van het Ministerie van OCW beperkt zich enkel tot het verschaffen van financiering.
103
Is het doel van bijscholing en doorontwikkeling alleen het beter afstemmen op het reguliere onderwijs?
Nee, dat is niet het enige doel van bijscholing en doorontwikkeling.
104
Welke rol heeft u rondom het opzetten van samenwerkingsstructuren?
Rondom het opzetten van samenwerkingsstructuren wil ik ondersteunend zijn daar waar dat volgens het veld gewenst is.
105
Hoe weet u zeker dat er voldoende steun is vanuit de Tweede en Eerste Kamer en de acties die u aan het uitzetten bent met betrekking tot het ondersteunen van informeel onderwijs niet voor niks zijn?
Beide Kamers zijn over de plannen rondom kwaliteitsverbetering geïnformeerd.13 Ik ga graag in gesprek met uw Kamer hierover.
106
Hoeveel ambtenaren met hoeveel fte zijn er betrokken bij het ondersteunen van het informeel onderwijs en de acties die onderaan pagina 3 staan beschreven?
Het aantal ambtenaren op dit dossier fluctueert.
107
Zou het informeel onderwijs het formele onderwijs moeten betalen volgens u indien ze gebruik willen maken van de leslokalen?
Het bevoegd gezag van een bekostigde reguliere school kan met toestemming van de gemeente een gedeelte van een school verhuren aan een informele onderwijsinstelling voor zover het een commerciële activiteit betreft. Betreft het invulling van leegstand in onderwijsruimten door een informele onderwijsinstelling zonder commercieel oogmerk dan kan het leslokaal zonder voorafgaande instemming van de gemeente in medegebruik worden gegeven. Bij medegebruik wordt eventueel een gebruiksvergoeding gevraagd, bij verhuur een marktconforme huursom.
108
Hoe besluit u of/wanneer u het informeel onderwijs voldoende heeft ondersteund?
Of de ondersteuning voldoende is geweest stel ik vast door te kijken of met de verleende subsidie de toegezegde resultaten zijn behaald.
109
Met welke organisaties van informeel onderwijs heeft u gesproken? Hoe is die selectie tot stand gekomen?
Er ismet een veelvoud aan organisaties gesproken. Het betreft hier organisaties vanuit verschillende levensbeschouwelijke hoek (christelijk, joods, islamitisch), sportorganisaties, cultuurorganisaties, taalscholen, de scouting en andersoortige vrijwilligersorganisaties. Sommige organisaties hebben zelf contact gezocht met het Ministerie van OCW naar aanleiding van de aankondiging van deze beleidsagenda, andere zijn uitgenodigd door mijn ambtenaren om een breder beeld te krijgen van het veld en de behoeften en zienswijzen die er leven
110
Waarom heeft u ook organisaties uitgenodigd die nooit in verband zijn gebracht met problemen inzake informeel onderwijs? Beseft u dat zij al snel het gevoel kunnen krijgen dat zij in de verdachtenbank zitten?
Informeel onderwijs is een breed veld en zowel voor de kwaliteitsbevordering als voor de voorgenomen wet is voor een breed toepassingsbereik gekozen. Het ligt dan ook voor de hand om met zoveel mogelijk en verschillende informele onderwijsinstellingen over onze ambities in gesprek te gaan.
111
Hoe breed leeft de behoefte aan ondersteuning van de overheid bij organisaties van informeel onderwijs? Hoeveel organisaties hebben aangegeven dat ook zonder ondersteuning prima kunnen functioneren?
Alle organisaties die mijn ambtenaren en ik spraken gaven aan ruimte te zien voor doorontwikkeling en bij sommige is dat ook al een continu proces. Naast financiering door de eigen gelederen zijn of worden sommige projecten reeds (mede)gefinancierd door de overheid. Sommige organisaties gaven aan geen samenwerking aan te willen gaan met het Ministerie van OCW vanwege het voorgenomen toezicht. Anderen organisaties gaven aan behoefte te hebben aan financiële ondersteuning.
112
Waarop baseert u vanuit het perspectief van de overheid de stelling dat informeel van voldoende kwaliteit moet zijn? Is de vraag naar de positieve opbrengst van informeel onderwijs niet bij uitstek aan degenen die in deze private sfeer actief zijn en beseft u dat het woord kwaliteit erg lastig te hanteren is bij de enorme variëteit aan activiteiten?
Voor zover informeel onderwijs niet aanzet tot haat, geweld of discriminatie, is het aan informele onderwijsinstellingen zelf om te bepalen wat kwalitatief goed onderwijs is.
113
Klopt het dat samenwerking met de overheid ten behoeve van kwaliteit in de sfeer van het informeel onderwijs louter op vrijwillige basis gebeurt en dat de overheid verder geen bemoeienis zal hebben met organisaties die de kwaliteit zelfstandig zeggen te redden? Wat is de strekking van uw opmerking dat u «zoveel mogelijk» vraaggestuurd werkt?
Dat klopt, als organisaties ten aanzien van kwaliteitsverbetering zeggen geen behoefte te hebben aan ondersteuning of om die reden geen aanvraag doen, dan is er op dat vlak ook geen rol voor de overheid. De opmerking «zoveel mogelijk» slaat terug op het deel van de kwaliteitsbevordering dat niet direct door informele lesorganisaties zelf wordt opgepakt, maar wel voortvloeien uit gesprekken met het veld.
114
Hoe geeft u zich rekenschap van het feit dat de zorgplicht van artikel 23, eerste lid, Grondwet, anders dan het tweede lid over het toezicht, geen betrekking heeft op informele vormen van onderwijs zoals naaischolen?14
Dat de zorgplicht van artikel 23, eerste lid, van de Grondwet zich niet uitstrekt over informeel onderwijs, betekent niet dat de overheid zich geheel afzijdig dient te houden van het informele onderwijs. Er vindt enkel overheidsinterventie plaats op basis van signaalgericht toezicht, wanneer uit onafhankelijk onderzoek van de inspectie blijkt dat de norm wordt overtreden. Dit is geheel in lijn met het tweede lid van artikel 23 van de Grondwet, welk artikel toezicht op het informele onderwijs toestaat, voor zover bij wet geregeld.
115
Op welke manier is informeel onderwijs waardevol voor de ontwikkeling van sociale vaardigheden van kinderen?
Via informeel onderwijs kunnen kinderen verschillende facetten van hun identiteit ontdekken en ontwikkelen, nieuwe vaardigheden leren, waardoor zij steviger in hun schoenen komen te staan en zich leren verhouden tot verschillende groepen en perspectieven.
116
Waarom moet de overheid voorzien in een leslocatie of onderwijsmaterialen voor informeel onderwijs?
De overheid hoeft niet te voorzien in een leslocatie of onderwijsmaterialen voor informeel onderwijs.
117
Is bij de gesignaleerde behoeften aan bijscholing van vrijwilligers, aan lesmaterialen en stabiele en veilige leslocaties in beeld dat overheden ook financieel gaan bijdragen aan de financiële ondersteuning die bij de inventarisatie nodig blijkt? Of worden informele instellingen geacht de financiering binnen hun eigen kring op te lossen, zonder dat ook instellingen in het buitenland hierin doorslaggevend mogen worden?
Wanneer door informele onderwijsinstellingen bepaalde behoeften ten aanzien van kwaliteitsbevordering van het onderwijs worden gesignaleerd, kunnen zij bij het Ministerie van OCW aankloppen voor financiële ondersteuning. Kiezen zij hier niet voor, dan is het aan de instelling zelf waar zij hun financiering vandaan halen. Hierbij gelden uiteraard de bestaande wettelijke beperkingen voor ongewenste buitenlandse financiering.
118
Welk deel van het ondersteunen van informeel onderwijs wordt vanuit het Ministerie van OCW gefinancierd en welke deel vanuit het Ministerie van SZW?
Het verzorgen van informeel onderwijs kent diverse aspecten, die kunnen raken aan de portefeuilles van het Ministerie van OCW dan wel SZW. Het betreft bijvoorbeeld vragen ten aanzien van het versterken van pedagogiek, didactiek of burgerschapsonderwijs wat logischerwijs dichter tegen de verantwoordelijkheid van OCW aan ligt. Aspecten van het onderwijs die raken aan samenleven in diversiteit en veerkrachtontwikkeling liggen weer dichter bij SZW. Plannen voor kwaliteitsverbetering van onderwijsinstellingen bevatten vaak meerdere van deze aspecten vandaar dat geen onderverdeling gemaakt van de verschillende informele lesorganisaties tussen de ministeries, en de vraag is of dit überhaupt wenselijk is. Wel is het goed om daar waar overlap kan zijn dat van elkaar te weten en eventuele (co-)financiering af te stemmen. Dit contact onderhouden mijn ambtenaren en ik dan ook met de andere departementen.
119
Op welke vlakken is het niet mogelijk om samen te werken met het Ministerie van SZW?
Voor wat betreft informeel onderwijs onderhouden mijn ambtenaren en ik nauw contact met onze collega’s op het Ministerie van SZW.
120
Zou de ondersteuning van informeel onderwijs niet sowieso volledig bij het Ministerie van SZW moeten liggen volgens u? Kunt u dit onder andere relateren aan het STAP -budget wat ook bij het Ministerie van SZW ligt en niet bij OCW?
Het verzorgen van informeel onderwijs kent diverse aspecten, die raken aan de portefeuilles van de Ministeries van OCW en SZW. Er is derhalve ruimte voor ondersteuning van informeel onderwijs vanuit zowel OCW als SZW vanwege hun specifieke expertise en beleidsterreinen. Voor zowel het STAP15-budget als andere subsidies geldt dat deze een plek op één begroting nodig hebben maar dat dat niet betekent dat er niet intensief wordt samengewerkt en gezamenlijk verantwoordelijkheid wordt genomen.
121
Staan alle organisaties die informeel onderwijs aanbieden positief tegenover de VOG16?
Het informele onderwijs is zeer breed en divers. Het is niet een branche of sector die als zodanig georganiseerd is. De organisaties die mijn ambtenaren en voormalig-Minister Wiersma hebben gesproken over de VOG waren er positief over.
122
Betekent het opleggen van een verplichte VOG dat iedereen die een keer op een zondagschool een bijbellesje geeft, zelfs als invaller, een VOG moet hebben?
Ik vind het van het allergrootste belang dat op alle plekken waar met kinderen wordt gewerkt, vrijwilligers beschikken over een VOG. Daarbij maakt het voor mij niet uit of het hier gaat om invallers of vaste vrijwilligers. Dit omdat alle kinderen in alle omstandigheden recht hebben op een veilige speel- en leeromgeving.
123
Geldt voor sportverenigingen en scoutingclubs ook dat zij vanuit een wettelijke verplichting een VOG moeten hebben?
Momenteel is er geen wettelijke VOG-verplichting voor sportverenigingen en scoutingclubs. Veel clubs en verenigingen stellen zelf de VOG echter al wel verplicht. Ik vind dit zeer terecht. Ik vind namelijk dat op alle plekken waar wordt gewerkt met kinderen een VOG verplicht zou moeten zijn. Voor een dergelijke wettelijke verplichting zal ik mij dan ook in zetten.
124
Hoeveel procent van het informeel onderwijs werkt nu al met een VOG?
Ik beschik niet over exacte cijfers die aangeven hoeveel informele lesorganisaties reeds werken met een VOG.
125
Wat is de reden om nu al een verplichting uit te gaan werken, terwijl er wel een bereidheid is om te gaan werken aan een VOG?
Vanuit het veld hoor ik bereidheid om te gaan werken aan een VOG, veel instellingen zijn hier ook al mee aan de slag. Een uiteindelijke VOG-verplichting is bedoeld voor die informele onderwijsinstellingen die een dergelijke bereidheid niet hebben of die zich nog niet bewust zijn van het belang ervan. Het doel is om de veiligheid van alle kinderen die informeel onderwijs volgen te vergroten. Met een verplichting is deze veiligheid niet langer afhankelijk van de wil of het bewustzijn van een organisatie.
126
Gaat de VOG-verplichting onder een wet van u vallen of is het idee om dit in een andere wet te realiseren? Zo ja, welke wet?
Ik vind het van het allergrootste belang dat op alle plekken waar met kinderen wordt gewerkt, vrijwilligers beschikken over een VOG. Dit omdat alle kinderen in alle omstandigheden recht hebben op een veilige speel- en leeromgeving. Hoe een wettelijke verplichting daartoe er precies uit zal zie en onder wie deze zal komen te vallen zal tijdens de verdere uitwerking daarvan moeten blijken.
127
Voor welke organisaties geldt de regeling gratis VOG niet?
De Regeling Gratis VOG geldt niet voor organisaties die niet voldoen aan de voorwaarden die CIBG daaraan stelt. Deze vindt u op: www.gratisvog.nl/voorwaarden.
128
hoe komt het dat u in plaats van anti-integratief, antidemocratisch of antirechtstatelijk, conform het coalitieakkoord, te hanteren nu kiest voor onverdraagzaamheid, discriminatie en isolationisme?
In de Kamerbrief «Vrij en veilig onderwijs» van 18 november jl.17 werd gesproken over de noodzaak van een juridisch houdbare definitie voor anti-integratief, antidemocratisch en antirechtsstatelijk onderwijs. De zoektocht hiernaar heeft geleid tot een juridische invulling van anti-integratief, antidemocratisch en antirechtsstatelijk onderwijs als «onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie». Dit is uitgebreid beschreven in de Kamerbrief van 24 mei jl.18
129
Wat verstaat u onder discriminatie in relatie tot informeel onderwijs? Mogen bijbelklasje nog betogen dat de positie van de echtgenote is: een vrouw die haar man trouw helpt en bijstaat, hem respecteert, hem liefheeft en uitsluitend met hem een seksuele relatie heeft?
In de context van de voorgenomen wet versta ik onder onderwijs dat aanzet tot discriminatie onderwijs «dat structureel de ongelijkwaardigheid van (groepen) personen bepleit, met het kennelijke doel om te voorkomen dat kinderen met die personen interacteren door een houding van minachting of vijandschap aan te wakkeren». Informeel onderwijs dat een specifieke rol toeschrijft aan vrouwen zal in de meeste gevallen niet onder deze noemer vallen. Dit is afhankelijk van de feiten en omstandigheden.
130
Wat weegt zwaarder in het optuigen van het toezicht; het onderwijs in een omgeving waar onverdraagzaamheid, discriminatie en isolationisme wordt gepropageerd of de belangen van kinderen en van de samenleving worden echt geschaad?
Beide wegen zwaar.
131
Wat verstaat u onder isolationisme?
Onderwijs dat isolationisme propageert is volgens de voorgenomen wet pas een reden tot ingrijpen wanneer het tegelijkertijd aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Het propageren van isolationisme, in die context, houdt bijvoorbeeld in dat leerlingen aangeleerd krijgen zij een groep uit de samenleving moeten minachten en haten en niet met deze groep in gesprek mogen gaan.
132
Waar wordt bij het onderzoek van de VOG naar gekeken waardoor mensen met anti-integratief, antidemocratisch of anti-rechtstatelijke motieven uitgesloten kunnen worden van het geven van informele lessen aan kinderen?
Bij een VOG voor vrijwilligers bij informele lesorganisaties gaat het mij om de algemene bescherming van kinderen. Personen die werkzaam zijn met minderjarigen zijn belast met de zorg en het welzijn van deze minderjarigen. Bovendien hebben zij een voorbeeldfunctie en kunnen zij invloed uitoefenen in één-op-één relaties. De VOG dient uit te sluiten dat er personen bij die organisaties actief kunnen worden die zich hebben schuldig gemaakt aan bijvoorbeeld zeden- en geweldsdelicten, aan afpersing of chantage.
133
Welke juridische scheidslijn ziet u tussen bekostigd onderwijs en informeel onderwijs en heeft dit wetsvoorstel niet als neveneffect tot gevolg dat de normen van het wetsvoorstel inhoudelijk deel zullen gaan uitmaken van en zullen gaan gelden voor de regelingen voor het bekostigd onderwijs in artikel 23 van de Grondwet, de thans geldende onderwijswetgeving en jurisprudentie over deze wetgeving (p. 4, 6 en 7) zonder dat daarover duidelijke afbakening met de redelijke belangen van het collectief en van de andere actoren in het onderwijs aan vooraf is gegaan?19
Het wetsvoorstel zal enkel betrekking hebben het informeel onderwijs. Om dit te garanderen zal in het wetsvoorstel een duidelijk begrippenkader en scheidslijn worden gehanteerd tussen leerplichtig onderwijs en informeel onderwijs. Dit betekent dat de norm van het wetsvoorstel informeel onderwijs dan ook geen deel zal uitmaken van de geldende regelgeving met betrekking tot het leerplichtig/bekostigd onderwijs. Overigens geldt dat onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie, thans ook zonder meer in strijd zal zijn met de voor het funderend onderwijs reeds geldende burgerschapsopdracht. Van enig afbakeningsprobleem is dan ook geen sprake.
134
Is een ondersteunende rol van de overheid denkbaar zonder dat zij daar voorwaarden aan verbindt of is het wie betaalt die bepaalt?
Er zijn middelen gereserveerd voor de bevordering van de kwaliteit van informeel onderwijs. Als ik die middelen besteed, moet ik mij ervan kunnen vergewissen dat dat geld inderdaad hiervoor zal worden aangewend. Dat is volgens mij niet hetzelfde als wie betaalt, die bepaalt. De organisaties die subsidies verkrijgen weten wat er nodig is en hoe dat geld het beste kan worden ingezet. Ik heb daar inderdaad een ondersteunende rol in.
135
Waarom zou het particulier initiatief de lasten moeten dragen voor het aanvragen van een VOG?
In het belang van de veiligheid van kinderen zou het vanzelfsprekend moeten zijn dat iedereen die systematisch en in nauw contact staat met kinderen over een VOG beschikt. Om een VOG toegankelijk te maken voor iedereen, bestaat er een Regeling Gratis VOG waar ook veel informele onderwijsinstellingen een beroep op kunnen doen. Als aangekondigd in de brief van 24 mei jl. onderzoek ik in hoeverre de gestelde voorwaarden wellicht toch een probleem vormen voor een deel van de organisaties die informeel onderwijs verzorgen.
136
Zouden de kosten voor de VOG niet per definitie gratis moeten zijn, dit mede afgezet tegen de kosten die het beroep op de Regeling gratis VOG met zich brengen?
Zie het hierboven gegeven antwoord.
137
Wie gaat controleren of medewerkers van informele lesorganisaties een VOG hebben?
Ik vind dat alle kinderen in alle omstandigheden recht hebben op een veilige speel- en leeromgeving. Een verplichte VOG maakt daar wat mij betreft een zeer belangrijk onderdeel van uit. Hoe zal worden gecontroleerd of medewerkers van informele lesorganisaties over een VOG beschikken zal bij de verdere uitwerking van een wettelijke verplichting moeten blijken.
138
Hoeveel subsidie geven ze in Denemarken aan informele onderwijsinstellingen?
In de uitvraag over informeel onderwijs in andere landen die is gedaan via het Ministerie van Buitenlandse Zaken is niet de vraag opgenomen naar de hoogte van subsidies aan informele onderwijsinstellingen aldaar. Gezien de verschillen tussen landen betwijfel ik of deze iets zeggen voor de situatie in Nederland. Ik ben dan ook niet op de hoogte van deze cijfers.
139
Beseft u dat het nog niet zo eenvoudig is om in de sfeer van het informeel onderwijs vast te stellen wie met kinderen werkt, aangezien het vaak juist helemaal geen duidelijke onderwijssetting betreft? Hoe voorkomt u dat allerlei afbakeningsproblemen en een enorme rompslomp gaan ontstaan?
Waar in de Kamerbrief van 24 mei jl. gesproken wordt over medewerkers van informele lesorganisaties die met kinderen werken, is dit in de context van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Ook voor medewerkers die zich niet in een duidelijke onderwijssetting begeven maar die wel een andere één-op-éénrelatie hebben met kinderen, geldt dat een VOG van waarde is. Veel instellingen die ik spreek zien dat overigens zelf ook zo.
140
Onder welke omstandigheden kunnen ook bijvoorbeeld de Renaissancescholen van de Tocquevillestichting in het vizier komen bij het wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs?
De Renaissanceschool van de Tocquevillestichting is door de inspectie beoordeeld en door de Minister als particuliere school erkend en valt onder het reguliere, leerplichtige onderwijs, zij het niet-bekostigd. De school staat al onder toezicht van de inspectie en zal dus niet komen te vallen onder de reikwijdte van het voorgenomen wetsvoorstel.
141
Kent de (Grond)wet het begrip «informeel onderwijs»?
Het begrip «informeel onderwijs» is nog geen wettelijk afgebakend begrip. In de context van de voorgenomen wet wordt «informeel onderwijs» gedefinieerd als alle activiteiten die zijn gericht op het systematisch overbrengen van kennis, vaardigheden of attitudes aan kinderen van 4 t/m 17 jaar, met uitzondering van het leerplichtig onderwijs.
142
Kent de (Grond)wet het begrip informele onderwijsinstellingen en informele lesorganisaties?
Ook deze begrippen zijn nog niet wettelijk afgebakend. Informele onderwijsinstellingen en informele lesorganisaties zijn de instellingen en organisaties die informeel onderwijs aanbieden zoals gedefinieerd in de context van de voorgenomen wet. Het kan daarbij gaan om rechtspersonen dan wel natuurlijk personen.
143
Welke andere partijen waarmee u de verkenning heeft uitgevoerd, naast de inspectie, zien uw plan om in te grijpen bij informeel onderwijs nog meer niet zitten?
Ik deel de aanname in deze vraag niet. De inspectie is niet tegen ingrijpen, maar heeft enkele zorgen geuit over de uitvoering van de voorgenomen wet. Deze zorgen worden meegenomen. Er zijn een aantal veldpartijen die kritisch staan tegenover de plannen rondom informeel onderwijs, waaronder de groep islamitische organisaties die aangifte hebben gedaan tegen voormalig-Minister Wiersma. Wij blijven met deze (en andere) partijen in gesprek.
144
Welke academici heeft u gesproken?
We hebben academici gesproken die gespecialiseerd zijn op het gebied van onderwijs, strafecht, antiterrorisme en radicalisering, staats- en bestuursrecht, grondrechten en mensenrechten. Deze gesprekken zijn gevoerd in vertrouwen. Tegen die achtergrond vind ik het niet gepast om namen van gesprekspartners te noemen en om verslagen van gesprekken te delen.
145
Welke experts heeft u gesproken?
Er is gesproken met departementen op nationaal en Europees niveau, met een gespecialiseerde officier van justitie en met informele onderwijsinstellingen, landelijke organisaties en koepelorganisaties, waaronder religieuze onderwijsinstellingen, taalscholen, cultuurinstellingen, de scouting en een sportkoepel. Daarnaast hebben we gesproken met een aantal kinderen en jongeren die informeel onderwijs hebben gevolgd, een aantal onderzoeksbureaus op dit terrein, meerdere gemeentes, vertegenwoordigers van de rechtspraak en het College voor de Rechten van de Mens en academici.
146
Welke organisaties waren naast de inspectie nog meer relevant?
Alle hierboven genoemde organisaties zijn en blijven relevant.
147
Hoe komt het dat bij de definitieverkenningen gesproken wordt over «anti-integratief, antidemocratisch en antirechtstatelijk», terwijl u in wilt grijpen bij informeel onderwijs waar onverdraagzaamheid, discriminatie en isolationisme wordt gepropageerd? Hoe verhouden deze termen zich ten opzichte van elkaar?
In de Kamerbrief «Vrij en veilig onderwijs» van 18 november jl. werd gesproken over de noodzaak aan een juridisch houdbare definitie voor anti-integratief, antidemocratisch en antirechtsstatelijk onderwijs. De zoektocht hiernaar heeft geleid tot een juridische invulling van anti-integratief, antidemocratisch en antirechtsstatelijk onderwijs als «onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie». In de brief van 24 mei jl. wordt hier uitgebreid op ingegaan.20
148
Heeft u in de verkenning ook gekeken naar een variant waarbij de inspectie in kan grijpen aan de hand van concrete signalen van de AIVD21?
Ja, hier is in de verkenning naar gekeken.
149
Waren de veiligheidsdiensten ook betrokken bij de verkenningen?
De AIVD is door mijn ministerie geraadpleegd tijdens de verkenning.
150
Met welke vertegenwoordigers van diverse gemeenschappen heeft u gesproken?
Wij hebben met vertegenwoordigers van diverse gemeenschappen gesproken. Deze gesprekken zijn gevoerd in vertrouwen. Tegen die achtergrond vind ik het niet gepast om namen van gesprekspartners te noemen.
151
Met welke vertegenwoordigers van informele instellingen heeft u gesproken?
Wij hebben met vertegenwoordigers van verschillende informele onderwijsinstellingen gesproken. Deze gesprekken zijn gevoerd in vertrouwen. Tegen die achtergrond vind ik het niet gepast om namen van gesprekspartners te noemen.
152
Kunt u uiteenzetten waarom er in Nederland een Grondwet is gekomen?
De Grondwet in Nederland dient ertoe de grondrechten van burgers te beschermen, democratisch-rechtsstatelijke beginselen (zoals machtsverdeling, het legaliteitsbeginsel) te verankeren, en de uitgangspunten van de staatsinrichting vast te leggen.
153
Is volgens u dankzij weekendscholen sprake van een dusdanige maatschappelijke ontwikkeling dat de grondrechtelijke vrijheden ingeperkt moeten worden?
Ik wil kunnen ingrijpen bij onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie en dat het belang van het kind, de rechten en vrijheden van anderen of de openbare orde schaadt. Een scherp omlijnde norm en de signaalgestuurde aanpak van het toezicht maken inperking van grondrechten minimaal en daarmee proportioneel. Daarnaast helpt dit wetsvoorstel de grondrechten van anderen te beschermen door haat, geweld of discriminatie tegen te gaan.
154
Is voor het inperken van grondrechtelijke vrijheden een meerderheid in de Tweede Kamer voldoende?
Een wetsvoorstel dat grondrechten inperkt vereist, net als alle andere wetsvoorstellen, een meerderheid in Tweede en Eerste Kamer.
155
Kunt u nauwkeurig uiteenzetten hoe u van anti-integratief, antidemocratisch en antirechtstatelijk overgestapt bent op haat, geweld en discriminatie?
In de Kamerbrief «Vrij en veilig onderwijs» van 18 november jl. werd gesproken over de noodzaak aan een juridisch houdbare definitie voor anti-integratief, antidemocratisch en antirechtsstatelijk onderwijs. De zoektocht hiernaar heeft geleid tot een juridische invulling van anti-integratief, antidemocratisch en antirechtsstatelijk onderwijs als «onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie». Hiermee is aangesloten bij reeds bestaande strafrechtelijke begrippen. In de brief van 24 mei jl. wordt hier uitgebreid op ingegaan.22
156
Is de norm haat, geweld en discriminatie niet smaller dan anti-integratief, antidemocratisch of antirechtstatelijk? Kan dit er niet voor zorgen dat er alsnog relevante situaties tussen de mazen van de wet door glippen?
De gekozen norm is concreter dan een norm die zich zou richten op anti-integratief, antidemocratisch of antirechtsstatelijk onderwijs. Een duidelijke en voorzienbare norm wordt vereist door het EVRM en is van groot belang voor de rechtszekerheid van informele lesorganisaties. Het uitgangspunt is dat met de gekozen norm ongewenste vormen van informeel onderwijs in beeld komen en dat indien nodig kan worden gehandhaafd. Uiteraard zal het beleid en de uitvoering ervan geregeld worden geëvalueerd om te bepalen of dit inderdaad het geval is.
157
Welke capaciteitsuitbreiding zal bij de inspectie nodig zijn om dit te bolwerken? Hoe wordt voorzien in de noodzakelijke expertise?
Welke capaciteitsuitbreiding nodig is, zal op een later moment bepaald moeten worden. De inspectie gaat vooralsnog uit van substantiële capaciteit die daarvoor nodig lijkt. Afhankelijk van de invulling kan ook worden beoordeeld welke aanvullende expertise nodig is. De inspectie beschikt momenteel niet over de juiste expertise.
158
Waarop baseert u uw conclusie dat in informeel onderwijs systematisch kennis, vaardigheden en houdingen worden overgebracht en dat dit dus onder artikel 23 Grondwet zou vallen?
Informele onderwijsinstellingen dragen systematisch kennis, vaardigheden en houdingen over. Instellingen die dit niet doen, vallen buiten de definitie van informeel onderwijs zoals die in de context van de voorgenomen wet geformuleerd is. Deze definitie valt samen met de definitie die door de Raad van State aan onderwijs gegeven is. Daaruit volgt dat ook deze vorm van onderwijs valt onder artikel 23 van de Grondwet, die zich buigt over onderwijsvrijheid.
159
Valt het verbod op lesmateriaal, zoals in het coalitieakkoord staat, ook onder dit voorgenomen wetsvoorstel, aangezien dit tevens gaat over artikel 7 Grondwet en het censuurverbod? Zo nee, hoe bent u voornemens om dit voornemen uit het coalitieakkoord te realiseren?
Zie het antwoord op vraag 29.
160
Welke beperkingen van de vrijheid van meningsuiting zijn momenteel al bij wet gesteld?
Voorbeelden van beperkingen van de vrijheid van meningsuiting bij wet zijn onder meer te vinden in artikel 131 en 132 (opruiing), artikel 137c (groepsbelediging), 137d (aanzetten tot haat, geweld of discriminatie), 261 (smaad) van het Wetboek van Strafrecht. Ook in het civiele recht worden beperkingen aan de vrijheid van meningsuiting gesteld. Bijvoorbeeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b en c (aantasting van de eer of de goede naam), artikel 6:162 (onrechtmatige daad) en artikel 6:167 Burgerlijk Wetboek (BW) (rectificatie). In het bestuursrecht kan onder meer worden gedacht aan (gemeentelijke) plakverboden en aan gebiedsverboden op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding.
161
Bent u voornemens om gebruik te maken van het beperken van de vrijheid van meningsuiting door dit in een wet op te nemen?
Ja, de voorgenomen wet zal de vrijheid van meningsuiting gerechtvaardigd beperken.
162
In welke wet moet het beperken van de vrijheid van meningsuiting worden geregeld? Kan dit in elke sectorwet geregeld worden?
De Grondwet vereist alleen dat een beperking van de vrijheid van meningsuiting wordt gesteld bij formele wet.23 Het maakt niet uit in welke wet dit wordt geregeld.
163
Waar heeft u gecheckt of het klopt dat ook informeel onderwijs door het artikel 23 Grondwet beschermd wordt?
De gangbare interpretatie van het begrip onderwijs in artikel 23, tweede lid, van de Grondwet is dat dit alle activiteiten gericht op het systematisch overbrengen van kennis, vaardigheden of houdingen omvat betreft. In de context van de voorgenomen wet wordt informeel onderwijs in diezelfde lijn gedefinieerd.
164
Bent u voornemens om informeel onderwijs de verplichting op te leggen te voldoen aan de burgerschapsopdracht?
Ik ben niet voornemens om informeel onderwijs de verplichting op te leggen te voldoen aan de burgerschapsopdracht. Zo lang informele lesorganisaties kinderen niet aanzetten tot haat, geweld of discriminatie staat het hen vrij om hun onderwijs in te richten zoals zij dat zelf willen.
165
Welke inhoudelijke minimumeisen bent u voornemens om op te leggen aan het informeel onderwijs?
Voor zover informeel onderwijs niet aanzet tot haat, geweld of discriminatie, ben ik niet voornemens om inhoudelijke minimumeisen op te leggen aan het informeel onderwijs.
166
Als geconcludeerd wordt dat informeel onderwijs onder artikel 23 Grondwet valt, wat zorgt er dan voor dat zij geen aanspraak kunnen maken op bekostiging?
Een school kan aanspraak maken op bekostiging als zij voldoet aan de eisen gesteld aan bekostigd onderwijs. Niet al het onderwijs dat valt onder artikel 23 van de Grondwet, kan aanspraak maken op bekostiging.
167
Wat weegt zwaarder: de Grondwet of het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Wetgeving moet voldoen aan de eisen die de Grondwet én het EVRM stellen. Het een weegt dus niet zwaarder dan het andere. Op grond van artikel 94 van de Grondwet hebben een ieder verbindende verdragsbepalingen overigens wel voorrang boven de Grondwet, voor zover de Grondwet daarmee niet in overeenstemming zou zijn.
168
Is vrijheid van vereniging niet ook relevant als het gaat om de wens om toezicht te gaan houden op informeel onderwijs?
De vrijheid van vereniging is uiteraard relevant bij het houden van toezicht op informeel onderwijs. Het voorgenomen wetsvoorstel raakt ook aan de vrijheid van vereniging en dient daarom ook te voldoen aan de eisen die dit grondrecht stelt. Zoals ook bij de vrijheid van meningsuiting en godsdienst, dient een beperking aan de vrijheid van vereniging te worden gesteld bij wet en dient deze beperking noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving. Dit laatste houdt in dat de beperking proportioneel moet zijn in relatie tot het legitieme belang dat zij dient. Het voorgenomen wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs voldoet hieraan.
169
Is artikel 6 Grondwet over vrijheid van godsdienst en levensovertuiging niet relevant in relatie tot uw wens om in te grijpen bij informeel onderwijs?
De vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is relevant bij het houden van toezicht op informeel onderwijs. De voorgenomen wet dient dan ook te voldoen aan de eisen die dit grondrecht stelt. Het wetsvoorstel is dan ook getoetst aan dit grondrecht. De genoemde waarborgen bij de beantwoording van vraag 24 maken dat het toezicht op informeel onderwijs een gerechtvaardigde beperking is van de vrijheid op godsdienst en levensovertuiging.
170
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe de voorgenomen aanpak van informeel onderwijs zich verhoudt tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Artikel 8 van het EVRM behelst het recht op eerbiediging van het privéleven. Het tweede lid van dit artikel stelt dat dit recht beperkt kan worden indien dit bij wet is voorzien, de beperking een legitiem belang dient, welke in dit lid uitputtend zijn opgesomd en de beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit houdt in dat er noodzaak dient te zijn voor overheidsinterventie en de beperking geschikt en proportioneel moet zijn in relatie tot het legitieme belang. Het wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs beperkt weliswaar het recht op privé leven, maar op basis van het EVRM is dit dus mogelijk indien deze beperking gerechtvaardigd is.
Er wordt middels het wetsvoorstel voldaan aan het vereiste dat de beperking bij wet moet zijn voorzien. Met het wetsvoorstel worden de belangen van het kind beschermd alsmede de rechten en vrijheden van anderen dan wel de openbare veiligheid. Tot slot is de beperking noodzakelijk en vanwege alle proportionaliteitswaarborgen (zie de beantwoording van vraag 24) tevens proportioneel. De beperking is dan ook noodzakelijk in een democratische samenleving.
Tot slot wordt met dit wetsvoorstel uitdrukkelijk weggebleven van overheidsinterventie binnen de kern van privéleven omdat het wetsvoorstel niet van toepassing is op onderwijs dat gegeven wordt binnen de woning alsmede niet op onderwijs dat door ouders gegeven wordt aan alleen hun eigen kinderen.
171
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe de voorgenomen aanpak van informeel onderwijs zich verhoudt tot artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Artikel 10 van het EVRM behelst de vrijheid van meningsuiting. Dit recht is net als het recht op privéleven en het recht van godsdienst niet absoluut. Op grond van het tweede lid kan ook dit recht beperkt worden. Zie de beantwoording van de vorige vraag voor de vereisten waar een dergelijke beperking aan dient te voldoen, wil deze als gerechtvaardigd gekwalificeerd worden. Deze eisen zijn hetzelfde wanneer het gaat om de beperking van de vrijheid van godsdienst, meningsuiting en privé leven.
Net zoals dat de aanpak een gerechtvaardigde beperking van de vrijheid van het recht van privé leven is (zie de vorige vraag), voldoet de voorgenomen wet ook aan de beperkingsvereisten van de vrijheid van meningsuiting maakt daarmee een gerechtvaardigde beperking op de vrijheid van meningsuiting.
172
Wat is de reden dat in de bespreking van de Grondwet het artikel over de vrijheid van godsdienst ontbreekt? Ziet u ook dat de grondwettelijke bescherming van deze vrijheid niet zomaar gelijkgeschakeld kan worden aan de regeling in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Van een verschil tussen het (materiële) niveau van bescherming tussen het nationale en het Europese recht is geen sprake voor zover het de vrijheid om de eigen religieuze overtuigingen over te dragen betreft. Aangezien de rechter formele wetgeving wel kan toetsen aan het EVRM, en niet aan de Grondwet (zie artikel 120 van de Grondwet) is er voor gekozen slechts op het Europese recht in te gaan.
173
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe de voorgenomen aanpak van informeel onderwijs zich verhoudt tot artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Op eenzelfde manier zoals bij art. 8 en 10 EVRM, kan ook art. 9 EVRM beperkt worden op grond van het tweede lid van dit artikel. Mits dit bij wet is voorzien, de beperking een legitiem belang dient, welke in dit lid uitputtend zijn opgesomd en de beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit houdt in dat er noodzaak dient te zijn voor overheidsinterventie en de beperking geschikt en proportioneel moet zijn in relatie tot het legitieme belang.
Het wetsvoorstel voldoet aan deze vereisten (zie beantwoording van vraag 6, 24 en 170).Daarmee is sprake een gelegitimeerde beperking van de vrijheid van godsdienst.
174
Kunt u aangeven hoe de rechten uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens moeten worden beschermd?
Wetsvoorstellen worden door de regering getoetst aan het hoger recht en dus ook aan de rechten die verankerd zijn in het EVRM.
Vervolgens toetst ook de Afdeling advisering van de Raad van State het wetsvoorstel aan de toepasselijke EVRM-rechten. Tot slot is de Nederlandse rechter bevoegd om (de toepassing van) het wetsvoorstel te toetsen aan het EVRM.
175
Klopt het dat, gezien de reikwijdte van het begrip legitiem doel, het vanwege de grondrechten van minderheidsgroepen ook informeel onderwijs wat aanzet tot discriminatie richting bijvoorbeeld gereformeerden aangepakt kan worden door de inspectie?
In de context van de voorgenomen wet versta ik onder onderwijs dat aanzet tot discriminatie ook onderwijs «dat structureel de ongelijkwaardigheid van (groepen) personen bepleit, met het kennelijke doel om te voorkomen dat kinderen met die personen interacteren door een houding van minachting of vijandschap aan te wakkeren». Daarbij worden er uiteraard geen personen of groepen personen uitgezonderd.
176
Wie weegt of er sprake is dat het doel als zodanig niet in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Allereerst is dat de wetgever zelf. Vervolgens toetst de Afdeling Advisering van de Raad van State het wetsvoorstel ook aan het EVRM. Tot slot is de Nederlandse rechter bevoegd om (de toepassing van) het wetsvoorstel te toetsen aan het EVRM. (Zie ook vraag 174).
177
Toetst tijdens het tot stand komen van de voorgenomen wet de Raad van State of er voldaan wordt aan de Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens of is er een andere instantie die dit beoordeelt?
Het is allereerst de wetgever zelf die dit beoordeelt. Vervolgens toetst de Afdeling Advisering van de Raad van State het wetsvoorstel ook aan het EVRM. Tot slot is de Nederlandse rechter bevoegd om (de toepassing van) het wetsvoorstel te toetsen aan het EVRM. (Zie ook vraag 174 en 176).
178
Kan volgens u met redelijke mate van voorzienbaarheid worden voorspeld welke consequenties bepaald gedrag zal hebben, terwijl er voor brede begrippen als discriminatie gekozen worden?
Het EVRM vereist dat een wet voorzienbaar en toegankelijk is. De begrippen haat, geweld en discriminatie zijn de concrete uitwerking van de begrippen: «anti-rechtsstatelijk, antidemocratisch en anti-integratief». De begrippen haat, geweld en discriminatie zijn begrippen die al lange tijd worden gehanteerd bij de delictsomschrijvingen van belediging in het Nederlandse Strafrecht. Deze begrippen zijn aldus verder uitgekristalliseerd in de Nederlandse jurisprudentie en voldoen aan het vereiste van voorzienbaarheid van het EVRM.
179
Als de wet volgens het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens dusdanig duidelijk moet zijn wat is dan de reden dat u gekozen heeft voor brede begrippen zoals haat, geweld en met name discriminatie?
Zie het antwoord op bovenstaande vraag.
180
Waar wordt naar gerefereerd bij «alle genoemde bepalingen»?
«Alle genoemde bepalingen» verwijst naar de in het geding zijnde EVRM-rechten zoals opgesomd in de Kamerbrief van 24 mei jl. Het gaat dan om het recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven (artikel 8), de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst (artikel 9), de vrijheid van meningsuiting (artikel 10) en de vrijheid van vereniging (artikel 11).
181
Hoe verhoudt het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens zich ten opzichte van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind? Wat weegt zwaarder?
Geen van beide verdragen weegt zwaarder. Beide verdragen bevatten een ieder verbindende bepalingen, die als zodanig rechtstreeks doorwerken (en voorrang hebben) in de Nederlandse rechtsorde.
De grondrechten uit het EVRM mogen worden beperkt indien dat noodzakelijk is ten behoeve van (onder meer) de belangen en rechten van derden. Zoals aangegeven in de brief, is de bescherming van de belangen van (de ontplooiing van) het kind een van de redenen om tot het toezicht op informeel onderwijs over te gaan. Dat dit belang bijzonder gewicht toekomt, volgt uit het IVRK, waarin de lidstaten zich immers hebben verplicht tot bescherming daarvan.
182
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe de voorgenomen aanpak van informeel onderwijs zich verhoudt tot artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Art. 11 van het EVRM behelst de vrijheid van vereniging. Het tweede lid van dit artikel stelt dat dit recht beperkt kan worden indien dit bij wet is voorzien, de beperking een legitiem belang dient, welke in dit lid uitputtend zijn opgesomd en de beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit houdt in dat er noodzaak dient te zijn voor overheidsinterventie en de beperking geschikt en proportioneel moet zijn in relatie tot het legitieme belang. Het wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs kan weliswaar de vrijheid van vereniging beperken, maar op basis van het EVRM is dit dus mogelijk indien deze beperking gerechtvaardigd is.
Er wordt middels het wetsvoorstel voldaan aan het vereiste dat de beperking bij wet moet zijn voorzien. Met het wetsvoorstel worden de belangen van het kind beschermd alsmede de rechten en vrijheden van anderen dan wel de openbare veiligheid. Tot slot is de beperking noodzakelijk en vanwege alle proportionaliteitswaarborgen (zie de beantwoording van vraag 24) tevens proportioneel. De beperking is dan ook noodzakelijk in een democratische samenleving.
183
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe de voorgenomen aanpak van informeel onderwijs zich verhoudt tot artikel 2 van het Eerste Protocol Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Artikel 2 van het EVRM behelst de vrijheid van onderwijs alsmede de vrijheid van ouders hun kinderen op te voeden en te onderwijzen in overeenstemming met hun godsdienstige of levensovertuigingen.
Anders dan de andere genoemde grondrechten, kent dit artikel geen specifieke beperkingsclausule, maar op basis van de jurisprudentie van het EHRM is uitgemaakt dat ook dit recht beperkt kan worden indien sprake is van een gerechtvaardigde beperking. Daarvoor gelden dezelfde (proportionaliteits)eisen als bij de beperking van de andere genoemde rechten.24 Aan deze eisen wordt voldaan. Hiervoor geldt dezelfde onderbouwing als bij de beperking van de eerder genoemde grondrechten. Zie daarvoor tevens de beantwoording van de vragen 170, 171, 173 en 182.
184
Hoe verhoudt uw voornemen zich tot de vrijheid van vereniging?
Zie de beantwoording van vraag 182.
185
Hoe verhoudt uw voornemen zich tot te vrijheid van godsdienst?
Zie de beantwoording van vraag 173.
186
Onderkent u dat de bekostigingsvoorwaarden niet van toepassing zijn op het niet-bekostigde onderwijs en dat voor die sfeer in beginsel enkel het algemene toezicht en de zedelijkheid van onderwijs aan de orde is? Wordt voldoende in ogenschouw genomen dat het toezicht vooral de functie had van het beschermen van de openbare orde?
De vrijheid van onderwijs (bekostigd en niet bekostigd) mag op grond van artikel 23, tweede lid, van de Grondwet worden beperkt ten behoeve van het toezicht en de bekwaamheid en zedelijkheid der onderwijsgevenden. Het begrip toezicht omvat in deze context ook inhoudelijke eisen, die op deze grondslag dus kunnen worden gesteld aan het niet-bekostigde onderwijs. Langs die weg geldt bijvoorbeeld de burgerschapsopdracht voor zogenoemde b3-scholen. Overigens geldt dat, omdat artikel 23 van de Grondwet buiten de grondwetsherziening van 1983 is gebleven, naast de specifiek in artikel 23 genoemde beperkingsmogelijkheden, ook algemene beperkingen aan de vrijheid van het onderwijs kunnen worden gesteld. Het is dus niet zo dat enkel het toezicht en de zedelijkheid en bekwaamheid der onderwijzers aan de orde is ten aanzien van beperkingen van het niet-bekostigde onderwijs.
187
Hoe geeft u zich rekenschap van het feit dat het toezicht in artikel 23, lid 2 Grondwet vanouds bedoeld is om groeperingen die een bedreiging vormen voor de openbare orde in te dammen? Zou het criterium van bedreigingen voor de democratische rechtstaat als zodanig hier niet veel beter bij passen evenals bij de bedoelingen van de Tweede Kamer?
Artikel 23, tweede lid, van de Grondwet is sinds jaar en dag de grondslag voor vele inhoudelijke eisen aan het (niet bekostigde) onderwijs, zoals de burgerschapsopdracht. Ook eisen aan rijscholen kennen dit tweede lid bijvoorbeeld als basis. Dat het tweede lid vanouds bedoeld is om de openbare orde te handhaven acht ik dan ook geen terechte observatie, al kunnen openbare orde-overwegingen wel een rol spelen bij de vraag of beperkingen aan het onderwijs moeten worden gesteld.
In de brief is aangegeven waarom ervoor wordt gekozen het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie in het informeel onderwijs te verbieden. Een vagere norm (zoals bedreigingen van de democratische rechtsstaat) zou een verdergaande en minder goed voorzienbare beperking van de in het geding zijnde grondrechten opleveren.
188
Kunt u uiteenzetten waarom er geen lichter middel voorhanden is om het doel te bereiken?
Dit kabinet had de ambitie om een mogelijkheid te scheppen om daadwerkelijk te kunnen ingrijpen bij informele onderwijsinstellingen wanneer nodig. Daarvoor zijn diverse mogelijkheden onderzocht. Uiteindelijk is de voorgenomen wet als meest toereikend beoordeelt ten opzichte van andere opties.
189
Welke stappen heeft u allemaal ondernomen om te onderbouwen dat er geen lichter middel voorhanden is om het doel te bereiken?
Net als bij elk ander beleidstraject zien ook hier diverse opties onderzocht om het gegeven doel te bereiken. Daarbij zijn ook lichtere middelen onderzocht maar uiteindelijk als niet toereikend beschouwd.
190
Kunt u een gedetailleerde onderbouwing geven waarom er een dringende maatschappelijke behoefte is en waarom deze van voldoende gewicht is om toezicht te houden op het informeel onderwijs?
Wanneer binnen informeel onderwijs leerlingen worden aangezet tot haat, geweld of discriminatie zijn de gevolgen voor de kinderen die het betreft maar ook voor de samenleving niet te onderschatten, voor een gedetailleerde onderbouwing verwijs ik uw Kamer naar de Kamerbrief van 24 mei jl. Mede vanwege het signaalgerichte karakter achten we daarom de voorgestelde vorm van toezicht legitiem.
191
Is «voldoende gewicht» hetzelfde als «een evenredigheid tussen middel en doel»?
Voor mij is dat inderdaad hetzelfde.
192
Is gezien de beperkte signalen de omvang van het voorgenomen wetsvoorstel niet veel te fors, aangezien er gekozen wordt voor brede definities zoals discriminatie, en de breedte van de definitie van informeel onderwijs?
Met de specificatie van de begrippen haat, geweld en discriminatie zoals die in de Kamerbrief van 24 mei jl. gegeven is, vind ik niet dat de omvang van het voorgenomen wetsvoorstel te fors is.
193
Wanneer speelde de laatste incidenten met weekendscholen?
Er wordt niet zozeer gesproken over losstaande incidenten, maar in het openbaar jaarverslag spreekt de AIVD over ongeveer vijftig wahhabi-salafistische informele onderwijsinstellingen die waarschijnlijk een boodschap onderwijzen die op gespannen voet staat met de democratische rechtsorde.25
194
Hoeveel kinderen zitten er op de weekendscholen waar incidenten hebben plaatsgevonden?
Ik heb kennis genomen van verschillende openbare berichten over informeel onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Deze voorbeelden zijn reeds bij uw Kamer bekend. Het betreft eerder verschenen rapporten en mediarapporten en het laatste openbaar jaarverslag van de AIVD, waarin is opgenomen dat ongeveer vijftig wahhabi-salafistische informele lesinstituten waarschijnlijk een boodschap onderwijzen die op gespannen voet staan met de democratische rechtsorde.26 Er wordt niet zozeer gesproken over losstaande incidenten.
Er wordt niet zozeer gesproken over losstaande incidenten.
195
Wat is de inschatting van het aantal kinderen wat informeel onderwijs volgt dat straks onder de wet komt te vallen?
De voorgenomen wet richt zich op organisaties en medewerkers, niet op kinderen.
196
Heeft de Parlementaire ondervragingscommissie naar ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen ook gekeken naar de rol van discriminatie?
De commissie heeft onderzoek gedaan in opdracht van de Tweede Kamer en de Kamer over haar bevindingen geïnformeerd (Kamerstuk 35 228, nr. 4).
197
Heeft in het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut naar een specifieke instelling discriminatie een rol gespeeld?
In het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut dat wordt aangehaald in de Kamerbrief van 24 mei jl. spelen aan discriminatie gerelateerde begrippen, zoals ongelijkwaardigheid, een rol.
198
Heeft het onderzoek van Nieuwsuur en NRC nog opvolging gekregen en is bekend of op deze vijftig onderwijsplekken nog steeds haatdragende overtuigingen worden opgelegd?
Ik ben niet bekend met een vervolgonderzoek van Nieuwsuur en NRC. U kunt deze vraag het beste aan Nieuwsuur en NRC stellen.
199
Hebben Nieuwsuur en NRC bij hun onderzoek alleen gekeken naar haatdragende overtuigingen of ook naar discriminatie?
Ik ben niet bekend met de onderzoeksopzet van Nieuwsuur en NRC. U kunt deze vraag het beste aan hen stellen.
200
Wat is de duiding van «dermate ernstige problematiek»?
Het betreft hier problematiek die dermate substantieel is dat de gevolgen ervan zeer ingrijpend kunnen zijn voor zowel leerlingen als samenleving. Daarmee zie ik dit dan ook als een dringende maatschappelijke behoefte om in te grijpen.
201
Wat is de definitie van «op dit moment beperkt»? Kan hierbij een concreet aantal genoemd worden?
Voor verreweg de meeste informele onderwijsinstellingen geldt dat de invloed die ze hebben op de ontwikkeling van kinderen positief is. Het is uw Kamer echter ook bekend dat er een aantal informele onderwijsinstellingen is voor wie dit niet het geval is, en dat kinderen aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Voorbeelden die openbaar zijn, zijn bij uw Kamer bekend. Dit aantal voorbeelden is vooralsnog beperkt, maar op het totaal van informele onderwijsinstellingen dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie is nog onvoldoende zicht. De ambitie is om daar met de voorgenomen wet verandering in te brengen.
202
Omvat de omschreven noodzaak van ingrijpen met beroep op de democratische samenleving ook ingrijpen bij cursusprogramma’s van politieke partijen?
De voorgenomen wet richt zich op alle activiteiten die zijn gericht op het systematisch overbrengen van kennis, vaardigheden of attitudes aan kinderen van 4 t/m 17 jaar, met uitzondering van het leerplichtig onderwijs. Cursussen die aangeboden worden door politieke partijen en aan de gestelde criteria voldoen, komen ook onder de voorgenomen wet te vallen.
203
In hoeverre is het binnen de grenzen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens geoorloofd om binnen een (informele) onderwijsinstelling transgenders af te wijzen en wanneer wordt het een duidelijk geval van aanzetten tot haat, geweld of discriminatie tegen deze personen?
Het enkel afwijzen van transgenders valt onder de vrijheid van meningsuiting. Discriminatie – het maken van ongerechtvaardigd onderscheid – is echter niet toegestaan (zie ook het Twaalfde Protocol bij het EVRM).
In de context van de voorgenomen wet is onderwijs dat aanzet tot discriminatie mede gedefinieerd als onderwijs «dat structureel de ongelijkwaardigheid van (groepen) personen bepleit met het kennelijke doel om te voorkomen dat kinderen met die personen interacteren door een houding van minachting of vijandschap aan te wakkeren». Onderwijs dat transgenders afwijst, zal hier niet in alle gevallen onder vallen. Dit is afhankelijk van de feiten en omstandigheden.
204
In hoeverre is het binnen de grenzen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens geoorloofd om binnen een (informele) onderwijsinstelling homoseksualiteit af te wijzen en wanneer wordt het een duidelijk geval van aanzetten tot haat, geweld of discriminatie tegen homoseksuelen?
Voor onderscheid op basis van homoseksuele gerichtheid geldt hetzelfde als voor onderscheid op basis van gender. Zie het antwoord op de voorgaande vraag.
205
Bent u de enige beoordelaar of het geringe belang van een paar kinderen zwaar genoeg weegt ten opzichte van het optuigen van een heel toezichtstelsel voor het gehele informele onderwijs?
In een democratische rechtstaat zoals de onze is het niet aan een bewindspersoon maar aan de vertegenwoordigers van beide Kamers om te bepalen of deze vorm van toezicht op het informeel onderwijs zwaar genoeg weegt om kinderen en de samenleving te kunnen beschermen.
206
Welke grondrechten botsen?
Het voorgenomen wetsvoorstel beoogt bepaalde grondrechten (onder meer de vrijheid van meningsuiting en van godsdienst) te beperken in het belang van de bescherming van andere grondrechten. Met name moet dan worden gedacht aan het recht van het kind op zo volledig mogelijke ontplooiing en het recht op gelijke behandeling van derden.
207
Heeft u in uw afwegingen meegenomen dat het grootschalig aantasten van de grondrechten het functioneren van onze democratische rechtstaat ook aan kan tasten?
In de Kamerbrief van 24 mei jl. zijn ruim vier pagina’s gewijd aan de wijze waarop de voorgenomen wet zich tot verschillende grondrechten verhoudt. De conclusie is dat de voorgenomen wet zich op zo’n manier tot deze grondrechten verhoudt dat de inperking van deze grondrechten gelegitimeerd is. Dat grondrechten daar waar gelegitimeerd worden ingeperkt, is onderdeel van een functionerende democratische rechtsstaat.
208
Ziet u ook dat er veel pessimisme is over de staat van de democratie, de rechtspraak en het oordeel dat burgers hebben over de overheid?
Ik zie dat er pessimisme heerst over de staat van de democratie, de rechtspraak en de overheid. Hoewel ik betreur dat mensen dit zo ervaren, denk ik ook dat het belangrijk is dat zij hun pessimisme kunnen uiten. Dit hoort bij een functionerende democratie.
209
Hoe bent u tot de afweging gekomen om discriminatie toe te voegen aan het rijtje haat en geweld, terwijl het Europees Hof voor de Rechten van de Mens meermaals bepaald heeft dat het oproepen tot geweld en haat jegens bepaalde bevolkingsgroepen niet door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens worden beschermd en het hier dus niet over discriminatie gaat?
Extreme uitingen waarin wordt opgeroepen tot geweld of aangezet tot haat vallen inderdaad niet onder het beschermingsbereik van het EVRM. Daarmee is echter niet gezegd dat uitingen die wel onder dit bereik vallen, door de wetgever moeten worden geduld. Het EVRM maakt het immers mogelijk om de daarin vervatte vrijheden te beperken. Van die mogelijkheid wordt in het voorgenomen wetsvoorstel gebruik gemaakt.
210
Bedoelt u dat door de uitspraak van de Hoge Raad in het kader van de vrijheid van godsdienst en het toevoegen van discriminatie aan het beoogde wetsvoorstel u de inspectie naar zondagscholen wilt sturen waar jongeren van melden dat ze niet voor hun geaardheid uit durven te komen?
De in de brief genoemde uitspraak van de Hoge Raad is bedoeld om te laten zien dat de vrijheid van godsdienst niet zo ver strekt voor individuen dat deze vrijheid gebruikt kan worden om de vrijheden en rechten van anderen te schaden.
211
Hoeveel signalen over informeel onderwijs die aanzetten tot haat, geweld of discriminatie heeft u ontvangen?
Bij het meldpunt «Veilig leren buiten school» zijn momenteel 27 meldingen binnengekomen met informatie over misstanden in het onderwijs. Drie meldingen gaan over misstanden binnen het informele onderwijs.
212
Wat verstaat u onder «het probleem»? Hoe kunt u «het probleem» dusdanig juridisch afbakenen dat het geen speelbal van de politiek wordt?
Ik vind dat geen enkel kind onderwijs zou mogen ontvangen dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Dit is soms nu wel het geval en dat vind ik problematisch. Om te voorkomen dat de wet voor andere doelen wordt gebruikt, worden er in het voorgenomen wetsvoorstel verschillende proportionaliteitswaarborgen verankerd. Deze waarborgen zorgen er voor dat niet wordt ingegrepen indien dat niet noodzakelijk is. Belangrijk hierbij is dat er in concrete casus onafhankelijk onderzoek zal worden gedaan door de inspectie, ter toetsing van de door de wetgever gestelde normen. Pas nadat de inspectie na degelijk onderzoek concludeert dat de norm is overtreden, kan de Minister een passende sanctie opleggen – welke sancties tevens zijn afgebakend in de wet.
213
Wat verstaat u onder «niet verder gaan dan nodig»? Hoe kunt u «niet verder gaan dan nodig» dusdanig juridisch afbakenen dat het geen speelbal van de politiek wordt?
In het wetsvoorstel worden verschillende (proportionaliteits)waarborgen verankerd. Deze waarborgen zorgen er voor dat niet wordt ingegrepen indien dat niet noodzakelijk is. Belangrijk hierbij is dat er in concrete casus onafhankelijk onderzoek zal worden gedaan door de inspectie. Pas nadat de inspectie na degelijk onderzoek concludeert dat de norm is overtreden, kan de Minister een passende sanctie opleggen – welke sancties tevens zijn afgebakend in de wet.
214
Wie voert de proportionaliteits- en subsidiariteitstoets uit en vindt dit plaats bij elke situatie waar de inspectie en de Minister in willen grijpen?
Zowel bij het inzetten van toezichtsbevoegdheden als bij de inzet van een aanwijzing en sancties indien een aanwijzing niet wordt opgevolgd, gelden het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel. Zie voor het toezicht artikel 5:13 Awb. Ten aanzien van de aanwijzing en sancties volgt dit uit artikel 3:4 Awb.
De bestuursorganen die de betreffende bevoegdheden uitoefenen (dus de inspectie en de Minister), beoordelen of de inzet van die bevoegdheden in overeenstemming is met de genoemde beginselen. Deze beoordeling kan worden getoetst door de (bestuurs)rechter wanneer de belanghebbende beroep instelt tegen het handhavingsbesluit.
215
Hoe kan de inspectie bepalen of iets schadelijks is voor een kind?
Of onderwijs schadelijk is voor een kind, bepaalt de inspectie niet. De inspectie bepaalt enkel of onderwijs aanzet tot haat, geweld of discriminatie.
216
Wordt de bepaling van «tegelijkertijd» enkel ingevuld met het verbod op onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie? Op welke wijze is dit dan in voldoende mate tegen elkaar afgewogen gezien dat er een inbreuk gemaakt wordt op grondrechten?
De vraagsteller doelt erop dat de norm (aanzetten tot haat, geweld of discriminatie) is toegesneden op de (gelijktijdige) aantasting van meerdere belangen: het belang van het kind en de belangen van de samenleving, meer specifiek de bescherming van bepaalde (minderheids)groepen en de openbare veiligheid.
Deze belangenaantasting wordt enkel tegengegaan door de genoemde norm. Het antwoord op de gestelde vraag luidt dus bevestigend. Onderwijs dat kinderen aanzet tot haat, geweld of discriminatie schaadt immers de belangen van het kind (omdat daarmee de volledige ontplooiing van het kind wordt tegengegaan) en van de samenleving (omdat het kind daarmee gestimuleerd wordt anderen te schaden). Het door middel van onderwijs aanzetten van kinderen tot haat, geweld of discriminatie beschouwt de regering dan ook als een dermate grote aantasting van genoemde belangen, dat een beperking van de van toepassing van zijn grondrechten gerechtvaardigd moet worden geacht.
217
Hoe is duidelijk dat «dergelijk onderwijs» de openbare veiligheid in gevaar brengt? Kunt u hier een aantal concrete voorbeelden van noemen?
Wanneer onderwijs aanzet tot haat, geweld of discriminatie kan dit ertoe leiden dat kinderen strafbare feiten plegen die de openbare veiligheid in gevaar brengen. Denk aan openlijke geweldpleging richting bepaalde groepen.
218
Wat is de onderbouwing dat, terwijl discriminatie een diffuus begrip is, «buiten twijfel staat dergelijk onderwijs schadelijk is voor kinderen»?
In de context van de voorgenomen wet wordt onderwijs dat aanzet tot discriminatie gedefinieerd als onderwijs «dat structureel de ongelijkwaardigheid van (groepen) personen bepleit, met het kennelijke doel om te voorkomen dat kinderen met die personen interacteren door een houding van minachting of vijandschap aan te wakkeren». Het voorzienbare gevolg is dat kinderen zich hierdoor afkeren van onze pluriforme samenleving en niet tot volle ontplooiing kunnen komen.
219
Wat staat er in het begrippenkader van artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht?
Artikel 137d Sr luidt: «Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.»
«Haat» betreft een extreme emotie van diepe afkeer en vijandigheid. «Discriminatie» is gedefinieerd in artikel 90quater Sr: elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast. Bij «gewelddadig optreden» moet worden gedacht aan mishandeling of zaakbeschadiging.
220
Ziet u ook dat in een seculiere samenleving er steeds meer minachtend gedacht wordt over gelooft? Hoe verhoudt dit zich ten opzichte van het voorgenomen wetsvoorstel waarin u het begrip discriminatie toe wilt voegen?
Nee.
221
Bent u ook voornemens om de inspectie van het onderwijs in te laten grijpen bij informeel onderwijs waar minachtend gesproken wordt over gelovige mensen?
Dit is afhankelijk van context en feiten. Wanneer daarmee wordt aangezet tot haat, discriminatie of geweld kan ingrijpen een mogelijkheid zijn.
222
Wat is het verschil tussen «propageren dat omgang daarmee moet worden vermeden» als signaal waardoor de inspectie van het onderwijs in moet grijpen (pagina 10) ten opzichte van «dat contact met de daaruit voortvloeiende levenswijze moet worden vermeden» als principieel belang dat dit mogelijk blijft (pagina 11)?
In de eerste door uw commissie geciteerde frase wordt er verwezen naar onderwijs dat propageert dat de omgang met (groepen) personen moet worden vermeden omdat deze (groepen) personen verachtelijk zouden zijn. Dit valt onder onderwijs dat aanzet tot haat en discriminatie.
In de tweede door uw commissie geciteerde frase wordt er verwezen naar onderwijs dat propageert dat de omgang met levenswijzen moet worden vermeden omdat de overtuiging die erachter schuilgaat niet in lijn is met de overtuiging waar vanuit het onderwijs is vormgegeven. Zo lang de gegeven overtuiging en de mensen die de overtuiging hanteren niet als verachtelijk worden weggezet, valt dit niet onder onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie.
223
Is het niet aanbieden van gebedsruimtes op openbare scholen een uiting van minachting en het structureel ongelijkwaardigheid van groepen oplevert?
Nee.
224
Hoe verhoudt de voorgestelde wetgeving over toezicht op informeel onderwijs zich tot andere wetgeving, bijvoorbeeld het strafrecht en het redelijk vermoeden van schuld?
Zoals aangegeven verbiedt het strafrecht alleen het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie in het openbaar. De voorgenomen norm voor het informeel onderwijs betreft ook besloten situaties. Omdat de voorgenomen wet op het informeel onderwijs een bestuursrechtelijk sanctie-instrumentarium in het leven roept, is het strafrechtelijke begrippenkader in beginsel niet van toepassing. Daarbij zij echter nog het volgende opgemerkt.
In de brief is aangegeven dat het niet opvolgen van een aanwijzing ook kan leiden tot een bestuurlijke boete. Voor de oplegging van een dergelijke boete geldt de onschuldpresumptie, aangezien het een bestraffende sanctie betreft (zie ook artikel 6, tweede lid, van het EVRM). De maatstaf voor het leveren van het bewijs dat de aanwijzing niet is opgevolgd, is dan derhalve dezelfde als die in het strafrecht geldt.
Ook is in de brief aangegeven dat toezichtsbevoegdheden alleen worden ingezet, indien de inspectie signalen heeft die een redelijk vermoeden van overtreding van de gestelde norm opleveren. Die maatstaf is vergelijkbaar met die van artikel 27 Sv (redelijk vermoeden van schuld).
225
Hoe gaat u voorkomen dat, hoewel u stelt dat het mogelijk blijft om orthodox-religieuze visies over te dragen in het informeel onderwijs, de inspectie met de nieuwe wet in de hand alsnog gaat optreden tegen religieuze groeperingen die er orthodoxe visies op na houden, nu deze visies ten aanzien van bijvoorbeeld de verhouding tussen man en vrouw of het huwelijk, door «buitenstaanders» nogal eens als discriminatoir worden beschouwd?
In de context van de voorgenomen wet is het begrip «discriminatie» van een duidelijke invulling voorzien. Onderwijs dat aanzet tot discriminatie wordt mede gedefinieerd als onderwijs «dat structureel de ongelijkwaardigheid van (groepen) personen bepleit, met het kennelijke doel om te voorkomen dat kinderen met die personen interacteren door een houding van minachting of vijandschap aan te wakkeren». Onderwijs dat orthodox-religieuze overtuigingen propageert en niet tegelijkertijd aanzet tot haat, geweld of discriminatie, zal niet als discriminatoir worden aangemerkt en voor de inspectie geen reden zijn om in te grijpen. Daarnaast is het toezicht signaalgestuurd van aard.
226
In hoeverre is de maatregel om elke vorm van informeel onderwijs van alle gelovigen (zondagscholen, kindernevendiensten, etc.) onder toezicht te stellen proportioneel, nu het probleem speelt bij een beperkt aantal weekendscholen?
Een belangrijk uitgangspunt is dat het toezicht signaalgestuurd zal zijn. De inspectie zal dus alleen haar toezichtsbevoegdheden kunnen inzetten als er een redelijk vermoeden is dat de wet wordt overtreden. Op die manier wil ik veilig stellen dat het overgrote deel van personen en instellingen dat informeel onder geeft, nooit met deze wet te maken krijgt.
227
Wat is de reden dat dit voorgenomen wetsvoorstel is beperkt tot informeel onderwijs, aangezien de bescherming grenzen kennen ook geldt voor rechten van ouders die eigen religieuze overtuigingen overdragen aan diens kinderen?
De reden wordt uiteengezet in de Kamerbrief van 24 mei jl.: «burgers moeten in de beslotenheid van hun huis en binnen de intimiteit van het gezinsleven hun godsdienst vrij kunnen belijden, hun eigen religieuze of levensbeschouwelijke opvattingen kunnen naleven en deze opvattingen ook aan hun kinderen kunnen overdragen. Voor zover hier grenzen aan zitten, is het niet aan mij als Minister van Primair en Voortgezet onderwijs om deze te bepalen en te handhaven».
228
Wie garandeert dat, gezien de reikwijdte van het voorgenomen wetsvoorstel, ook in de toekomst ruimte blijft op kritiek op de overheid?
«Kritiek op overheidsbeleid vormt de essentie van een rechtsstaat en democratie, die immers uitsluitend kunnen bestaan bij de gratie van kritiek en een botsing van standpunt,» zo wordt vermeld in de Kamerbrief van 24 mei jl. Kritiek op de overheid, net als kritiek op alle instituties en (groepen) personen, valt dus buiten de reikwijdte van het voorgenomen wetsvoorstel – althans zo lang als de kritiek niet aanzet tot haat, geweld of discriminatie.
229
Zou het verbod op anti-integratief en antirechtstatelijk informeel onderwijs niet eerder leidend moeten zijn dan de leeftijd?
Het verbod op onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie is leidend in de voorgenomen wet. De leeftijd geldt hierbij als afbakening van het toepassingsbereik. In de Kamerbrief van 24 mei jl. wordt uiteengezet waarom voor de voorgestelde afbakening is gekozen: «hoewel informeel onderwijs dat volwassenen aanzet tot haat, geweld of discriminatie ook onwenselijk is, kan van volwassenen worden verwacht dat zij voldoende weerbaar zijn om zich door dergelijk onderwijs niet te laten beïnvloeden. Dit geldt niet zonder meer voor kinderen, die moeilijker weerstand kunnen bieden aan beïnvloeding door onderwijs dat vaak gegeven wordt door personen waarvoor zij een natuurlijk ontzag hebben».
230
Hoe komt het dat minder ernstig is als kinderen aangezet worden tot haat en geweld dan volwassenen?
Hoewel informeel onderwijs dat volwassenen aanzet tot haat, geweld of discriminatie ook onwenselijk is, kan van volwassenen worden verwacht dat zij voldoende weerbaar zijn om zich door dergelijk onderwijs niet te laten beïnvloeden. Zie ook het antwoord hierboven.
231
Hoe liberaal is het om de bescherming van de democratische rechtstaat aan verdere grenzen te onderwerpen?
De voorgenomen wet staat in dienst van de liberale kernwaarde vrijheid, voor zover het doel is van de wet om te verzekeren dat leerlingen zich in vrijheid en veiligheid kunnen ontwikkelen. Met de voorgenomen wet worden tegelijkertijd de andere liberale kernwaarden behartigd: verantwoordelijkheid, verdraagzaamheid, sociale rechtvaardigheid en gelijkwaardigheid.
232
Hoe wordt gegarandeerd dat ook de volgende Minister niet wil ingrijpen op orthodox-religieuze visies, die in het informeel onderwijs overgedragen worden?
Met de voorgenomen wet wil ik kunnen ingrijpen op informeel onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Informeel onderwijs vanuit een orthodox-religieuze visie, net als informeel onderwijs vanuit andersoortige religieuze of niet-religieuze visies, zal in de meeste gevallen niet onder deze noemer vallen. Bovendien wordt in de voorgenomen wet voorzien in waarborgen tegen politieke inmenging van een Minister.
233
Gaat het enkel om het gevolg van het onderwijs waardoor kinderen zich schuldig gaan maken aan rassenhaat, etc. of gaat het ook om het praten hierover?
Geen van beide is het geval. Om in te kunnen grijpen bij informeel onderwijs dat kinderen aanzet tot haat, geweld of discriminatie, is het geen vereiste dat de kinderen in kwestie al tot haat, geweld of discriminatie zijn overgegaan. Wel moet met redelijke mate van voorzienbaarheid kunnen worden voorspeld dat kinderen op termijn kunnen overgaan tot haat, geweld of discriminatie. Dit is meestal niet het geval voor informeel onderwijs waarin gesproken wordt over onderwerpen die raken aan haat, geweld of discriminatie. Dit blijft dus gewoon mogelijk.
234
Wat is de definitie van «tot volle ontplooiing kunnen komen»?
Het recht van kinderen om tot volle ontplooiing te kunnen komen is ontleend aan artikel 6 IVRK, waarin is vastgelegd dat kinderen recht hebben op ontwikkeling in de ruimst mogelijke mate. Dit houdt in dat kinderen niet beperkt mogen worden in hun ontwikkeling.
235
Wat is de taak van de overheid bij het tot volle ontplooiing kunnen laten komen van kinderen?
Het tweede lid van artikel 6 van het IVRK bepaalt dat «De Staten die partij zijn, waarborgen in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden tot overleven en de ontwikkeling van het kind». Welke taken dit met zich meebrengt voor de overheid wordt nader gedefinieerd door het VN-Kinderrechtencomité in haar General Comments nummers 4 en 7.
236
Onderkent u dat de voorgestelde norm niet noodzakelijkerwijs gedragingen betreft die een bedreiging vormen voor de democratische rechtstaat? Zou niet altijd ook een criterium moeten zijn dat de gedragingen een bredere uitwerking hebben dan enkel tegen een specifieke groep personen gericht? Waarom zou het aanzetten tot haat tegen bepaalde personen of groepen niet bij uitstek een zaak van het strafrecht zijn?
De voorgestelde norm stelt grenzen aan informeel onderwijs dat schadelijk is voor het kind dat het onderwijs volgt en waarvan tegelijkertijd aannemelijk is dat de rechten en vrijheden van anderen of de openbare orde en veiligheid in ernstige mate worden aangetast. Er zijn hier dus altijd meerdere belangen in het geding, waaronder in ieder geval de belangen van het kind. Samen wegen deze belangen wat mij betreft zwaar genoeg.
De voorgestelde norm sluit aan bij het begrippenkader van artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht, maar vult dat begrippenkader ook aan: anders dan de genoemde strafbepaling zal de norm niet alleen zien op in het openbaar gedane uitingen, maar (mede) op besloten situaties. Dit is nodig om de norm in de context van informeel onderwijs slagvaardig te doen zijn.
237
Wat is het verschil tussen «houdingen en denkbeelden [aanleren] waardoor [kinderen] zich dreigen af te keren van onze pluriforme samenleving» en «bepleiten dat de overtuiging van anderen «fout» is en dat contact met de daaruit voortvloeiende levenswijze moet worden vermeden»?
De eerste door uw commissie geciteerde frase refereert aan de soort houdingen en denkbeelden die het gevolg zijn van informeel onderwijs dat propageert dat de omgang met (groepen) personen moet worden vermeden omdat deze (groepen) personen verachtelijk zouden zijn. Dit onderwijs valt onder onderwijs dat aanzet tot haat en discriminatie.
In de tweede door uw commissie geciteerde frase wordt er verwezen naar onderwijs dat propageert dat de omgang met levenswijzen moet worden vermeden omdat de overtuiging die erachter schuilgaat niet in lijn is met de overtuiging waar vanuit het onderwijs is vormgegeven. Zo lang de gegeven overtuiging of de mensen die de overtuiging aanhangen niet actief worden gemaakt tot doelwit van haat, geweld of discriminatie, valt dit niet onder onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie.
238
Komt het voorgestelde toepassingsbereik van het aanstaande wetvoorstel over informeel onderwijs niet op losse schroeven te staan doordat u stelt: «Daarnaast mogen wij niet het risico lopen dat de wet niet van toepassing is op, bijvoorbeeld, tot haat aanzettend onderwijs omdat dat niet in een bepaalde setting plaatsvindt. In alle sectoren kan daar immers sprake van zijn.»
Tegen de achtergrond van de door uw commissie geciteerde frase wordt in de Kamerbrief van 24 mei jl. gekozen voor een toepassingsbereik dat geen specifieke sectoren uitzondert. Deze keuze is in lijn met de door uw commissie geciteerde frase en komt daardoor dus niet op losse schroeven te staan.
239
Wat is het verschil tussen informeel onderwijs en informele scholing?
In de context van de beleidsagenda informeel onderwijs wordt met de begrippen «informeel onderwijs» en «informele scholing» aan hetzelfde gerefereerd.
240
Zijn verenigingen ook private partijen?
Een vereniging is in de meeste gevallen een privaatrechtelijke rechtspersoon en kan daarmee dus worden gezien als private partij.27
241
Is er sprake van een slagvaardig voorgenomen wetsvoorstel aangezien alles eronder valt?
Zoals uw commissie in de Kamerbrief van 24 mei jl. heeft kunnen lezen, is het niet zo dat «alles» onder het voorgenomen wetsvoorstel valt. De voorgenomen wet richt zich op alle activiteiten die zijn gericht op het systematisch overbrengen van kennis, vaardigheden of attitudes aan kinderen van 4 t/m 17 jaar en opereert bovendien signaalgestuurd. Met deze afbakening en aanvullende waarborgen is het voorgenomen wetsvoorstel mijns inziens voldoende slagvaardig.
242
Vallen particuliere scholen ook onder dit beoogde wetsvoorstel? Zo nee, welke waarborgen zijn er dat een school, zoals de renaissanceschool, niet aanzet tot discriminatie? Hoe vindt het toezicht daarop plaats?
Particuliere scholen, als de Renaissanceschool die door de inspectie beoordeeld en door de Minister erkend zijn, vallen niet onder het informele onderwijs. Deze scholen staan al onder toezicht van de inspectie. Het toezicht van de inspectie voorkomt dat particuliere scholen zoals de Reniassanceschool aanzetten tot haat, geweld of discriminatie, omdat voor die scholen de burgerschapsopdracht en de zorgplicht voor sociale veiligheid geldt.
243
Wordt het vraagstuk of een bepaalde situatie wel of niet bedoeld is om onder dit wetsvoorstel te laten vallen, verschoven naar de individuele inspecteur?
In het signaalgestuurde toezicht zal de inspectie binnengekomen signalen uiterst zorgvuldig wegen. Als organisatie bepaalt zij vervolgens of nader onderzoek noodzakelijk is. Dit zal worden uitgevoerd door een team van inspecteurs vaststellen of sprake is van een overtreding van de wet. Dit is niet anders dan nu in het regulier onderwijs het geval is.
244
Worden aanvullende waarborgen, zoals signaalgestuurd toezicht, in de wet geregeld of in lagere regelgeving?
Aanvullende waarborgen zullen in de wet worden geregeld.
245
Welke andere waarborgen, behalve signaalgestuurd toezicht, worden ingebouwd?
Andere waarborgen die in de wet worden ingebouwd zijn in ieder geval een scherp omlijnde norm, een afbakening van het toepassingsbereik, een onafhankelijke toezichthouder, een duidelijke afbakening van mogelijke aanwijzingen door de Minister en toegang tot rechterlijke toetsing.
246
Hoe is de verschuiving tot stand gekomen van de leeftijd van 5–16 jaar naar 4–17 jaar?
Met de herziene reikwijdte wil dit kabinet zoveel mogelijk kinderen beschermen. In de praktijk blijkt dat kinderen vanaf 4 jaar al informeel onderwijs ontvangen. Vanaf 18 jaar zijn jongeren geen kinderen meer. Daarom is gekozen voor de leeftijd van 4 tot en met 17 jaar.
247
Welke signalen van welke actoren wegen in het voorgenomen wetsvoorstel dusdanig zwaar dat de inspectie daar op af wordt gestuurd?
De inspectie wordt nergens op af gestuurd. De inspectie zal in alle gevallen de signalen onafhankelijk wegen, om te beoordelen of inderdaad sprake is van een redelijk vermoeden van overtreding. Voorbeelden van mogelijke signalen zijn die van professionals, zoals docenten, die plotseling zorgwekkend gedrag zien bij kinderen die informeel onderwijs volgen. Hetzelfde geldt voor signalen vanuit overheidsorganen (zoals de politie en gemeenten), mits die specifiek betrekking hebben op een bepaalde persoon of organisatie die informeel onderwijs verzorgt.
248
Hebben het Openbaar Ministerie (hierna: OM) en de Raad voor de Rechtspraak reactie gegeven op de voorgestelde norm, gelet op hun ervaring en expertise op het gebied van het beoordelen van het aanzetten tot haat, geweld en discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Over de norm is met verschillende deskundigen gesproken, waaronder een Officier van Justitie. Er is niet gesproken met de Raad voor de Rechtspraak. In de verdere uitwerking is dat echter zeker een mogelijkheid.
249
Waarom is, gezien de aansluiting bij het strafrecht, er niet voor gekozen om een specifieke strafrechtelijke bepaling voor het informeel onderwijs te introduceren? Verdient dat vanuit de eenheid, zorgvuldigheid en gelijke behandeling als het gaat om het bestrijden van haat, geweld en discriminatie niet de voorkeur?
Het voorgenomen wetsvoorstel is gericht op het beschermen van de belangen van kinderen en van de samenleving. Dit wordt bereikt met een instrumentarium dat vooral gericht is op herstel en op het gericht voorkomen van toekomstige overtredingen. Zo kan met een aanwijzing worden bereikt dat bepaalde sprekers of docenten niet meer betrokken worden bij het onderwijs. Het strafrecht, dat vooral gericht is op bestraffing, is minder geschikt om die doelen te bereiken.
250
Wat is de reden dat een norm wordt ontwikkeld die sterk aansluit bij de huidige praktijk inzake haat, geweld en discriminatie, terwijl de oorspronkelijke bedoeling van het toezicht informeel onderwijs gelegen is in het feit dat daar broedplaatsen kunnen zijn van jihadisme en radicalisering? Ligt het niet voor de hand om vanuit de bestuursrechtelijke benadering juist een onderscheidende norm te kiezen die zich specifiek richt op zorgen over de nationale veiligheid en de openbare orde?
De bedoeling van het toezicht is niet alleen om in te kunnen grijpen daar waar informeel onderwijs aanzet tot jihadisme en radicalisering, maar overal waar informeel onderwijs aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Dit is niet alleen een probleem voor de nationale veiligheid en openbare orde, maar kan daarnaast ook de belangen van kinderen en derden ernstig schaden.
251
Hoe verhoudt de voorgestelde norm zich tot dat daadwerkelijk sprake moet zijn van aanzetten tot haat, geweld en discriminatie en dat ook reeds ingegrepen kan worden op grond van het risico dat het kind anderen zou kunnen schaden of benadelen?
Om in te kunnen grijpen bij informeel onderwijs dat kinderen aanzet tot haat, geweld of discriminatie, is het geen vereiste dat de kinderen in kwestie al tot haat, geweld of discriminatie zijn overgegaan. Wel moet met redelijke mate van voorzienbaarheid kunnen worden voorspeld dat kinderen op termijn kunnen overgaan tot haat, geweld of discriminatie.
252
In hoeverre is het in strijd met de fundamenten van de democratische rechtsstaat indien opvattingen van burgers achter de voordeur worden getoetst?
Informeel onderwijs dat in de woning plaatsvindt, valt niet binnen de reikwijdte van de voorgenomen wet.
253
In hoeverre kan ook een afwijzing van de (al dan niet politieke) islam als religie vallen onder moslimhaat, waartoe kinderen niet mogen worden aangezet?
In de Kamerbrief van 24 mei jl. wordt vermeld dat het toegestaan blijft om in het informeel onderwijs te bepleiten dat de overtuigingen van anderen «fout» zijn, zo lang het onderwijs niet tegelijkertijd aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Afwijzing van de (al dan niet politieke) islam mag dus blijven bestaan, mits het niet tegelijkertijd aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Dit is afhankelijk van de feiten en omstandigheden.
254
Hoe bent u tot de afweging gekomen om bij het vereiste van organisatie niet aan te sluiten bij de definitie van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, dat luidt: «Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.»?
Het begrip criminele organisatie houdt in: «een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon.»28 Er zijn dus altijd meerdere personen betrokken bij een criminele organisatie. Informeel onderwijs kan echter ook door één persoon worden gegeven. Daarom is niet (volledig) aangesloten bij het strafrechtelijke begrip «criminele organisatie». Wel wordt aangesloten bij de in de jurisprudentie omtrent het begrip «criminele organisatie» gehanteerde criteria van duurzaamheid en planmatigheid. Zodoende vallen incidentele bijeenkomsten in ieder geval buiten het toepassingsbereik van het voorgenomen wetsvoorstel.
255
Is er niet sprake van een vervaging van «informeel onderwijs» en onderwijs in het geval thuisonderwijs gezien de volgende passage? «Indien er in de toekomst overigens toezicht op het thuisonderwijs mocht worden georganiseerd, zal in het kader van het wetsvoorstel worden bekeken of dat ook gevolgen dient te hebben voor het toepassingsbereik van het toezicht op het informeel onderwijs.»
Met de passage wordt vooral bedoeld dat vormen van toezicht op thuisonderwijs en op informeel onderwijs goed op elkaar moeten aansluiten. Thuisonderwijs wordt niet geschaard onder informeel onderwijs.
256
Wat is de definitie van «enige mate» wanneer u schrijft dat om onder de wet te vallen er «enige mate van organisatie» noodzakelijk is?
In de Kamerbrief van 24 mei jl. wordt «enige mate van organisatie» gedefinieerd in termen van de duurzaamheid en planmatigheid van de organisatie.
257
Waarop is de stelling gebaseerd dat bij de opvoeding niet structureel en systematisch kennis, vaardigheden en attitudes wordt overgedragen?
Een gangbare interpretatie van het begrip onderwijs is dat opvoeding daar niet onder valt, omdat opvoeding op een meer organische wijze plaatsvindt. Zo is er geen sprake van een curriculum of rooster in het geval van opvoeding. Om die reden valt voorschoolse educatie aan zeer jonge kinderen (waarbij sprake is van speelleren) bijvoorbeeld ook buiten het begrip onderwijs.
258
Hoe bepaalt u of er sprake is van een planmatige aanpak? Gaat dat enkel over een frequentie van samenkomen of gaat dat over het plannen van de inhoud die overgedragen wordt tijdens die bijeenkomsten?
Het is aan de inspectie om in een concreet geval te beoordelen of er sprake is van een planmatige aanpak. Er zijn wel diverse indicatoren die duiden op een planmatige aanpak. Dat kan inderdaad gaan over de frequentie van samenkomen en planning van activiteiten. Ook de systematiek achter de lessen en de gebruikte lesmethoden kunnen hier op wijzen.
259
Zorgt dit voorgenomen wetsvoorstel er niet voor dat mensen steeds meer informeel onderwijs in hun eigen huis gaan verzorgen?
Kwaadwillenden kunnen altijd een weg vinden om schadelijke praktijken aan het oog van de wetgever te onttrekken. Dit is voor mij geen reden om niet naar oplossingen te zoeken. Het is wel goed om scherp te zijn op een dergelijke ontwikkeling.
260
Wat is het verschil tussen «geven» of «doen geven»?
Waar wordt gesproken over het «geven» van informeel onderwijs is de betrokken actor de leskracht zelf die direct in onderwijs voorziet. Waar wordt gesproken over het «doen geven» van informeel onderwijs is de betrokken actor bijvoorbeeld de bestuurder die alleen indirect in onderwijs voorziet. Beiden handelen in strijd met de voorgenomen wet wanneer zij onderwijs faciliteren dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie.
261
Van welke delen van het begrippenkader dat wordt gehanteerd om vast te stellen of sprake is van een organisatie in de zin van artikel 140 Sr. wordt afgeweken?
Niet noodzakelijk is dat het informeel onderwijs wordt gegeven door een samenwerkingsverband van meer personen. Wel wordt aangesloten bij de in de jurisprudentie omtrent het begrip «criminele organisatie» gehanteerde criteria van duurzaamheid en planmatigheid.
262
Zou het niet de bedoeling moeten zijn dat het wetsvoorstel degenen raken die anti-integratief, antidemocratisch of antirechtstatelijk opereren in plaats van dat het wetsvoorstel degenen raken waarvoor de wet bedoeld is?
De voorgenomen wet is bedoeld voor informeel onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie en zal ook alleen het informeel onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie raken. Waarborgen die in de voorgenomen wet worden ingebouwd, zullen dit verzekeren.
263
Is onderwijs niet juist een verlengstuk van opvoeding?
Tot op zekere hoogte kan onderwijs als verlengstuk van opvoeding worden beschouwd. Daarom wordt in de Kamerbrief van 24 mei jl. ook het recht genoemd van ouders om zich van opvoeding en onderwijs te verzekeren dat aansluit bij hun overtuigingen. Dit recht is echter niet absoluut en kan worden ingeperkt.
264
Valt informeel onderwijs aan een groep kinderen, niet zijnde iemands eigen kinderen, dat wordt georganiseerd in een woonhuis onder de reikwijdte van deze wet?
Informeel onderwijs dat in de woning plaatsvindt, valt niet binnen de reikwijdte van de voorgenomen wet. Het maakt hierbij niet uit of het gaat om de eigen woning of om de woning van een ander.
265
Hoe verhoudt het advies van de Landsadvocaat van juli 2022 zich tot de plannen die u in deze brief uiteenzet?
Naar aanleiding van het advies van de Landsadvocaat zijn een aantal mogelijke maatregelen onderzocht:
1. De verdere uitbreiding van het verbod op organisatie
2. De ontwikkeling van nieuwe strafbaarstellingen
3. Het gebruik van een keurmerk.
4. De uitbreiding van het gebruik van de VOG naar personen betrokken met informele scholing
5. Het opstellen van een nieuwe wettelijke norm met toezicht door inspectie
6. Het uitbreiden van de meldplicht uit de Wpo en Wvo.
Gegeven de verantwoordelijkheden van het ministerie is ervoor gekozen om de maatregelen vier en vijf verder uit te werken. Hiermee werken we aan bevorderen en handhaven.
266
Op welke punten heeft u de plannen die u in de brief uiteenzet aangepast na het advies van de Landsadvocaat?
Het advies van de Landsadvocaat heeft de overtuiging gesterkt dat het bestaande wettelijke instrumentarium onvoldoende toereikend is voor effectief, signaalgestuurd toezicht op informeel onderwijs. In de uitwerking van de hoofdlijnen voor nieuwe wetgeving is het advies van de Landsadvocaat meegenomen in de afwegingen.
267
Wat betekent het voor het toezicht dat in de particuliere sfeer sprake is van allerlei activiteiten en interactie, die niet zo simpel in de term onderwijs te vangen zijn, waarbij een gestructureerde setting verondersteld wordt?
Er is enige mate van organisatie noodzakelijk voor informele onderwijsorganisaties om onder het toepassingsbereik van de voorgenomen wet te vallen. Het geven van spontane of incidentele uitleg aan kinderen valt dus niet onder het bereik van de wet.
268
Kunt u toelichten waarom als ondergrens de leeftijd van 4 jaar is gekozen? Waarom hanteert u hier niet het uitgangspunt «hoe eerder hoe beter»?
Er is voor deze leeftijdscategorie gekozen om gelijke tred te houden met het reguliere onderwijs. Daarnaast zien we dat veel informeel onderwijs ook wordt gegeven aan kinderen die vallen binnen deze leeftijdscategorie.
269
In hoeverre valt er een scherpe grens te trekken tussen informele onderwijsinstellingen en andere informele instellingen die zich richten op kinderen?
Het onderscheid tussen informele onderwijsinstellingen en andere informele instellingen die zich richten op kinderen wordt gemaakt op basis van het begrip «onderwijs», dat in de context van de beleidsagenda informeel onderwijs wordt gedefinieerd als «alle activiteiten die zijn gericht op het systematisch overbrengen van kennis, vaardigheden of attitudes». Informele lesinstellingen waar activiteiten worden ontplooid die aan deze criteria voldoen, worden in de context van de beleidsagenda informeel onderwijs beschouwd als informele onderwijsinstellingen.
270
Hoe bent u tot de afweging gekomen om te kiezen voor signaalgestuurd toezicht als een belangrijk uitgangspunt en niet voor de strafrechtelijke benadering en de bijbehorende presumptie van onschuld van een verdachte?
Zie het antwoord op vraag 249. In aanvulling daarop geldt nog het volgende: om te voorkomen dat toezichtsbevoegdheden worden ingezet ten aanzien van personen die geen overtreding hebben begaan, is gekozen voor het signaalgestuurde toezicht. Daarmee is de proportionaliteit ook gediend.
Omdat het hier bestuursrechtelijk instrumentarium betreft, is de onschuldpresumptie niet van toepassing. Dit betekent niet dat op basis van vermoedens tot sanctionering kan worden overgegaan. Er dient nog altijd voldoende bewijs van overtreding te worden geleverd om een aanwijzing te kunnen geven.
271
Wat is de definitie van een «redelijk vermoeden» wanneer u schrijft dat de inspectie aan de slag zal gaan bij een «redelijk vermoeden van overtreding»?
Het oordeel van een redelijk vermoeden ligt bij de inspectie. Zij maakt een afweging naar de feiten en omstandigheden van een specifiek geval.
272
Zou u willen dat er toezicht komt op thuisonderwijs»?
Ja, in de Kamerbrief «Aanscherpingen particulier en thuisonderwijs» van 19 juni jl.29 kan uw Kamer hier meer over lezen.
273
In het licht van de vrijheid van drukpers; waar gaat de inspectie naar kijken bij de beoordeling van leermiddelen?
Dat zal afhangen van de specifieke formulering van de wettelijke normstelling voor toezicht op informeel onderwijs.
274
Welke zorgen heeft de inspectie geuit?
De inspectie heeft mij laten weten onder andere zorgen te hebben over de andersoortige aard van de situaties waarom het zou gaan en de capaciteit, informatiepositie en expertise die dat van de inspectie vraagt. Het accent van het toezicht zal in de eerste plaats liggen bij opsporing, dat een ander instrumentarium vergt dan het instrumentarium dat de inspectie voor haar huidige taak gebruikt. Daarnaast vraagt de inspectie zich af of het toezicht doelmatig zal zijn, omdat bewust antidemocratische vormingsactiviteiten zich potentieel aan toezicht zouden kunnen onttrekken. Tot slot geeft de inspectie aan principiële zorgen te hebben over de rol die zij verwacht te moeten aannemen in morele discussies in religieuze, politieke en maatschappelijke sfeer en die mogelijkerwijs haar gezag en effectiviteit voor haar taken in het regulier onderwijstoezicht aantasten. Deze zorgen worden meegenomen.
275
Welke andere manieren om toezicht te houden heeft u overwogen?
De manieren van toezicht die zijn overwogen zijn: een keurmerk, stimulerend toezicht en signaalgericht toezicht.
276
Moet de inspectie bij het onderzoek naar informeel onderwijs dieper op de inhoud ingaan dan ze nu doet bij een onderzoek naar onderwijs in een formele setting?
Het zal naar verwachting niet zozeer gaan om anders of dieper kijken, maar om verschillen die betrekking hebben op de aard van problematisch informeel onderwijs.
277
Op welke grond kan de inspectie binnenkomen bij een aanbieder van informeel onderwijs?
Op grond van artikel 5:15, eerste lid, van de Awb heeft een toezichthouder de bevoegdheid elke plaats te betreden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.
278
Wat gebeurt er indien een aanbieder van informeel onderwijs de inspectie niet binnenlaat?
Op grond van artikel 5:15, tweede lid, van de Awb kan een toezichthouder zich zo nodig toegang verschaffen met behulp van de politie.
279
Wat zou er anders moeten zijn in de benodigde werkwijze bij het toezicht op informeel onderwijs in vergelijking met het reguliere onderwijstoezicht?
Wat er precies anders zal zijn in de werkwijze bij het toezicht op informeel onderwijs zal afhangen van de specifieke invulling van de voorgenomen wet. Wel kan nu al worden gezegd dat het toezicht op informeel onderwijs volledig signaalgestuurd zal zijn en dit is niet zo in het reguliere onderwijstoezicht.
280
Hoeveel fte maakt de inspectie vrij voor het toezicht?
Dat zal op een later moment bepaald moeten worden. De inspectie gaat vooralsnog uit van substantiële capaciteit die daarvoor nodig lijkt. Afhankelijk van de invulling kan ook worden beoordeeld welke aanvullende expertise nodig is. Extra toezichttaken en eventuele uitbreiding van expertise zullen in elk geval een uitbreiding van capaciteit vergen.
281
Hoe verhoudt uw voornemen zich tot een eerdere conclusie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over informele scholing: «Het belasten van duizenden (vrijwilligers-)organisaties, die op een positieve wijze bijdragen aan onze samenleving, om zicht te krijgen op een beperkt aantal organisaties waar mogelijk zorgen om zijn, beschouwt het kabinet als disproportioneel.»?30
Het belasten van duizenden organisaties werd en wordt als disproportioneel gezien. Daarom is gekozen voor signaalgericht toezicht dat alleen die informele onderwijsinstellingen raakt waarbij sprake is van een redelijk vermoeden van overtreding van de wettelijke norm.
282
Zorgt de uitzondering voor leerplichtig onderwijs er niet toe dat er straks een ruimer regime bestaat voor thuisonderwijs met een vrijstelling van de leerplicht dan voor informeel onderwijs?
Op 19 juni jl. is een brief verstuurd over de aanscherpingen van het particulier en thuisonderwijs.31 Daarin werd aangegeven dat uw Kamer uiterlijk het eerste kwartaal van 2024 het aangepaste wetsvoorstel Waarborgen thuisonderwijs ontvangt.
283
Zal de inspectie haar taken bij het houden van toezicht ook verrichten met inachtneming van de vrijheid van onderwijs (artikel 4 Wet op het onderwijstoezicht), op zodanige wijze dat instellingen niet meer worden belast dan voor een zorgvuldige uitoefening van het toezicht noodzakelijk is?
Ja. Grondrechten dienen ook bij de toepassing van toezichtsbevoegdheden in acht te worden genomen. Verder is ook artikel 5:13 van de Awb van toepassing: «Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is».
284
Worden er werkafspraken gemaakt met de veiligheidsdiensten zodat gerichte informatie uitgewisseld kan worden waarmee de inspectie een onderzoek kan starten bij een aanbieder van informeel onderwijs?
Ja, er zullen werkafspraken worden gemaakt.
285
Wat wordt er verstaan onder een bijzondere aanwijzing? Is er ook nog een algemene aanwijzing?
In de gegeven context zou een algemene aanwijzing gaan over de handelingswijze van de inspectie ten aanzien van een categorie gevallen. Een bijzondere aanwijzing gaat over de handelingswijze van de inspectie ten aanzien van een individueel geval.
286
Aan welke soort eigensoortige bevoegdheden denkt u naast het uitwisselen van informatie?
Wanneer de inspectie een onderzoek start, beschikt de inspectie over de bevoegdheden die de Awb aan toezichthouders toekent. Degenen die het informeel onderwijs verzorgen zijn verplicht aan een onderzoek van de inspectie mee te werken. Zo is de inspectie bevoegd om plaatsen te betreden en inlichtingen te vragen, en medewerking af te dwingen, door middel van een last onder bestuursdwang of dwangsom.32 In gevallen waarin er serieuze signalen zijn van onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie, zal de inspectie te maken kunnen krijgen met personen die niet bereid zijn mee te werken aan het onderzoek. Dat vereist een andere benadering van het onderzoek dan de benadering waarmee de inspectie nu gewoon is te werken.
287
Welke andere benadering is nodig voor informeel onderwijs?
In tegenstelling tot toezicht op regulier onderwijs, zal toezicht op informeel onderwijs enkel signaalgestuurd zijn. In gevallen waarin er serieuze signalen zijn van onderwijs dat aanzet tot haat of geweld, zal de inspectie te maken kunnen krijgen met personen die niet bereid zijn mee te werken aan het onderzoek. Dat vereist een andere benadering van het onderzoek dan de benadering waarmee de inspectie nu gewoon is te werken.
288
Wanneer is er volgens u sprake van effectief toezicht op informeel onderwijs?
Er is sprake van effectief toezicht wanneer er een goed beeld bestaat van eventueel ongewenste beïnvloeding zoals bedoeld, dat hiertegen doeltreffend kan worden opgetreden zodanig dat de ongewenste beïnvloeding effectief stopt, en dat geen sprake is van onbedoelde negatieve neveneffecten (zoals veel onterechte signalen, negatieve beeldvorming rond niet-problematische vorming en negatieve beeldvorming rond de legitimiteit en proportionaliteit van inspectieoptreden).
289
Bij het reguliere toezicht is er een kader waarmee duidelijk wordt waar de inspectie naar moet kijken. Hoe wordt dat bij informeel onderwijs geregeld?
Voor het toezicht op informeel onderwijs zal een aparte werkwijze en aanpak worden opgesteld door de inspectie. Bij de verdere uitwerking van de wet zal moeten worden bezien hoe deze precies worden ingevuld.
290
Welke andere instanties worden overwogen waarmee de inspectie gegevens kan uitwisselen?
Denkbaar is dat de inspectie de bevoegdheid wordt gegeven om informatie op te vragen bij andere instanties, zoals de politie en de gemeente, indien dat noodzakelijk en proportioneel is. Daarbij moet uiteraard de Algemene verordening gegevensbescherming in acht worden genomen. Voor zover noodzakelijk zal in het wetsvoorstel een grondslag worden opgenomen voor deze gegevensuitwisseling.
291
Is de grondslag die overwogen wordt om op te nemen in de wet een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling?
De grondslag die gecreëerd wordt om toezicht te houden is een formele wet.
292
Hoe zwaar laat u, voor het opstellen van een wet, meewegen of het voor de inspectie uitvoerbaar is?
Elk voorgenomen toezicht moet uitvoerbaar zijn, dit geldt ook voor toezicht op informeel onderwijs. Een onderdeel van het wetstraject is ook de uitvoeringstoets. Daarnaast zorg ik ervoor dat de inspectie de bevoegdheden, middelen en ondersteuning heeft om goed uitvoering te geven aan haar nieuwe taak.
293
Stel dat de inspectie aangeeft dat het op geen enkele manier uitvoerbaar is. Wat gaat u dan doen?
Zoals hierboven aangegeven moet elk toezicht uitvoerbaar zijn. Het is aan het kabinet om te zorgen dat dit voor het toezicht op informeel onderwijs het geval is.
294
Hoeveel fte is er nodig bij de inspectie om het toezicht op informeel onderwijs te realiseren?
Dat zal op een later moment bepaald moeten worden. De inspectie gaat vooralsnog uit van substantiële capaciteit die daarvoor nodig lijkt.
295
Hoeveel extra middelen heeft de inspectie nodig om het toezicht op informeel onderwijs te realiseren? Waar wordt dit uit gefinancierd?
Dat zal op een later moment bepaald moeten worden. De inspectie gaat vooralsnog uit van substantiële capaciteit die daarvoor nodig lijkt.
296
Is bij u bekend dat er veel zorgen zijn rondom het realiseren van een goede uitvoering, al helemaal in relatie tot oplopende personeelstekorten?
De zorgen van de inspectie zijn mij bekend.
297
Is het volgens u mogelijk om normeringen op te leggen die de inspectie kan gebruiken?
Ja. In de brief van 24 mei jl. beschrijf ik de voorgestelde invulling van de norm waaraan het informeel onderwijs gehouden wordt.33
298
Wanneer is er volgens de inspectie sprake van effectief toezicht op informeel onderwijs?
Er is volgens de inspectie sprake van effectief toezicht wanneer er een goed beeld bestaat van eventueel ongewenste beïnvloeding zoals bedoeld, dat hiertegen doeltreffend kan worden opgetreden zodanig dat de ongewenste beïnvloeding effectief stopt, en dat geen sprake is van onbedoelde negatieve neveneffecten (zoals veel onterechte signalen, negatieve beeldvorming rond niet-problematische vorming en negatieve beeldvorming rond de legitimiteit en proportionaliteit van inspectieoptreden).
299
Is het toezicht enkel van toepassing op situaties waarin kennis, vaardigheden en attitudes structureel en systematisch worden overgedragen? Betekent dit bijvoorbeeld dat jeugdclubs waar gezamenlijk over inhoudelijke thema’s gesproken wordt zonder dat er volgens een vast rooster en stramien aan overdracht gedaan wordt buiten de sfeer van het toezicht vallen? Is dit de bedoeling als de wens is om opruiende verbanden aan te pakken?
Het klopt dat de voorgenomen wet alleen van toepassing is op situaties waarin kennis, vaardigheden en attituden systematisch worden overgedragen. Situaties waarin incidenteel gesproken wordt over inhoudelijke thema’s, vallen hier niet onder, ook niet wanneer de thema’s raken aan haat, geweld of discriminatie. Dit is in lijn met het doel van de voorgenomen wet, dat niet is om «opruiende verbanden aan te pakken» maar om in te kunnen grijpen wanneer informeel onderwijs kinderen systematisch aanzet tot haat, geweld of discriminatie.
300
In hoeverre bestaat het risico van politieke beoordeling en handhaving als een Minister de bevoegdheid krijgt maatregelen op te leggen?
Het risico op politieke beïnvloeding wordt in de voorgenomen wet in eerste instantie ondervangen door een scherp afgebakende norm. Vervolgens maakt de inspectie de afweging of bepaalde signalen zullen leiden tot een onderzoek en beoordeelt zij of in een bepaalde casus sprake is van een overtreding. Zonder een dergelijk, onafhankelijk gegeven oordeel, kan de Minister niet het initiatief nemen tot het opleggen van een maatregel. De inhoud van de maatregel moet bovendien in verhouding staan tot het daarmee te dienen doel en de ernst van de overtreding. Ik meen dat de voorgenomen wet hiermee voorziet in afdoende checks and balances om politieke beïnvloeding te voorkomen.
301
Wat is het effect op het vertrouwen in de overheid gezien de inhoudelijke plannen voor het wetsvoorstel?
De voorgenomen wet, dient om kinderen, derden en de samenleving als geheel tegen haat, geweld en discriminatie te beschermen. Daarmee zou de wet moeten bijdragen aan dit vertrouwen.
302
Als het doel is om te voorkomen dat kinderen nog langer worden blootgesteld aan schadelijk informeel onderwijs, wat is dan de reden dat er geen optie is om de aanbieder van informeel onderwijs te verbieden of op te heffen?
Het is momenteel al mogelijk om een organisatie te verbieden.34 Dit komt ook naar voren in het advies van de Landsadvocaat.35
303
Wie beschouwt het als probleem dat de Minister een politiek gelegitimeerde ambtsdrager is?
Dat weet ik niet.
304
Welke bevoegdheden zijn er geregeld in de Wet op de jeugdverblijven die de Minister ook kan gaan gebruiken?
De Wet op de jeugdverblijven kent geen bevoegdheden aan de Minister toe ten opzichte van informeel onderwijs.
305
Is «onvoldoende weersproken» niet een lastig onderwerp voor de inspectie om te onderzoeken? Hoe zou de inspectie zo'n onderzoek aanpakken?
Hoe het toezicht door de inspectie er uiteindelijk uit komt te zien is nog niet duidelijk. Dit zal de inspectie op basis van uiteindelijke wetgeving vormgeven.
306
Hoe weet u of instellingen een aanwijzing opvolgen?
De inspectie zal toezicht houden op de naleving van een aanwijzing.
307
Wat is de reden dat is gekozen voor een maximale duur van de aanwijzing van twee jaar?
Een aanwijzing en een eventuele sanctie beperken individuen of groepen in hun grondwettelijke vrijheden. Deze beperkingen moeten in verhouding staat tot het doel dat ze dienen, dat acht ik voor deze beperking het geval. In (voorgenomen) wetten van vergelijkbare aard, zoals in de voorgenomen Wet transparantie maatschappelijke organisaties, wordt voor eenzelfde duur gekozen.
308
Wat is de reden dat is gekozen voor sanctionering via het bestuursrecht in plaats van het strafrecht?
Zie het antwoord op vraag 249. Het bestuursrecht is beter geschikt om te komen tot herstel en tot voorkoming van toekomstige overtredingen.
309
Is de verwachting dat de inspectie voldoende is toegerust voor de extra taak die zij krijgen?
Bij inwerkingtreding van de voorgenomen wet zal de inspectie voldoende zijn toegerust voor de extra taak die zij krijgt.
310
Is de verwachting dat de inspectie voldoende specialistische (juridische) kennis heeft om deze extra taak te borgen?
Extra taken zullen uitbreiding van expertise en personele capaciteit vragen. Bij inwerkingtreding van de voorgenomen wet zal de inspectie hierop voldoende zijn toegerust.
311
Klopt het dat thuisonderwijs in een woning met meerdere gezinnen buiten het bereik van het toezicht valt?
Thuisonderwijs valt niet onder het bereik van de voorgenomen wet. Hetzelfde geldt voor onderwijs dat in de woning plaatsvindt. Het maakt hierbij niet uit van hoe veel gezinnen er kinderen thuis- óf informeel onderwijs genieten.
312
Betekent het voornemen om in de wet op te nemen dat de Minister geen bijzondere aanwijzingen aan de inspectie kan geven, dat de inspectie de vrijheid krijgt om op sommige signalen wel te reageren en andere signalen te negeren?
Ja. Onderdeel van de voorziene werkwijze is dat de inspectie bepaalt welke signalen opvolging behoeven.
313
Hoe verhoudt zich het opleggen van de aanwijzing aan bijvoorbeeld thuisonderwijs, indien dit als informeel wordt beschouwd, bepaald lesmateriaal niet voorhanden te mogen hebben tot de vrijheid van onderwijs (met name inrichting)?
De voorgenomen wet is niet van toepassing op thuisonderwijs. Voor instellingen die wel vallen onder het informeel onderwijs en lesgeven uit lesmaterialen die aanzetten tot haat, geweld of discriminatie en het lesmateriaal in kwestie hierbij niet voldoende nuanceren, geldt dat de informele lesorganisatie een aanwijzing kan krijgen om het lesmateriaal niet meer te gebruiken. Dit is in lijn met de vrijheid van onderwijs zoals vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet, die immers ook niet grenzeloos is. Meer over de grenzen van artikel 23 van de Grondwet kan uw Kamer lezen in de kabinetsreactie op het Onderwijsraadadvies «Grenzen stellen, ruimte laten» die op 3 juli jl. aan de Kamer is verstuurd.36
314
Bestaan er kaders waarbinnen de bestuurlijke boete zich moet begeven? Of heeft de Minister de vrijheid om dit zelf te bepalen?
In de Awb is vastgelegd dat de maximale hoogte van de bestuurlijke boete dient te worden vastgelegd in de wet (zie art. 5:461, eerste lid, Awb). Dit zal dan ook wettelijk worden verankerd in het wetsvoorstel dat toezicht op informeel onderwijs mogelijk maakt. De Minister kan alleen van dit bedrag afwijken indien hij of zij een lagere boete wenst op te leggen.
315
Wat gebeurt er indien de aanwijzing na twee jaar voorbij is en de instelling die informeel onderwijs aanbiedt wederom een overtreding begaat?
Dan zal opnieuw een aanwijzing worden opgelegd.
316
Kunt u de volgende stap in het sanctiebeleid al in laten gaan als er nog beroep en bezwaar loopt?
Dit is mogelijk. Het indienen van bezwaar of beroep heeft geen schorsende werking.
Indien de rechtszoekende het besluit wil opschorten dient diegene daartoe bij de rechtbank een voorlopige voorziening aan te vragen (zie art. 8:72, vijfde lid, Awb).
317
Kan na bezwaar en beroep ook naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden gegaan?
Ja, dit is mogelijk op grond van artikel 8:104 en 8:105 Awb.
318
Wat wordt er bedoeld met «het is daarnaast nooit het geval dat een uiting in haar algemeenheid wordt verboden»?
Dit betekent dat enkel na het doen van onafhankelijk onderzoek, waaruit blijkt dat de norm is overtreden overgegaan kan worden tot het opleggen van sancties, welke de vrijheid van meningsuiting beperken dan wel de vrijheid van onderwijs. Deze grondrechtelijke beperkingen zijn het gevolg van specifiek gedane uitingen (mondeling dan wel schriftelijk in bepaalde lesmaterialen) welke de norm overtreden – en gelden alleen in een specifieke context. Er zal dus nooit een preventief algemeen verbod gelden voor bepaalde lesmaterialen of vormen van informeel onderwijs.
319
Houdt u met het bedenken van de hoogte van de boetes rekening met dat het veelal gaat om organisaties die draaien op vrijwilligers en dus niet over veel financiën beschikken?
Bij het opleggen van een boete zal daar rekening mee (moeten) worden gehouden, op grond van het evenredigheidsbeginsel. De financiële positie van degene tot wie de boete zich richt zal dus betrokken moeten worden bij de bepaling van de hoogte van de boete.
320
Wat voegen deze plannen toe ten opzichte van de mogelijkheden die de AIVD, OM en anderen reeds hebben om na signalen onderzoek te doen?
De voorgestelde norm sluit aan bij het begrippenkader van artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht, op basis waarvan het OM signalen onderzoekt, maar vult dat begrippenkader ook aan: anders dan de genoemde strafbepaling zal de norm niet alleen zien op in het openbaar gedane uitingen, maar (mede) op besloten situaties. De AIVD doet onderzoek in het kader van de Nationale Veiligheid en kan anderen middels ambtsberichten in staat stellen om te handelen. Het onderzoeken zoals bedoeld in dit wetsvoorstel is geen taak van de AIVD.
321
Wat is de definitie van «redelijk vermoeden»?
In de context van de voorgenomen wet is een redelijk vermoeden een vermoeden op grond van objectief waarneembare feiten en omstandigheden dat een persoon zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de norm.
322
Bij welk «redelijk vermoeden van overtreding» zal de inspectie besluiten om tot onderzoek over te gaan?
Het oordeel van een redelijk vermoeden ligt bij de inspectie.
323
Verwacht u dat, als dit wetsvoorstel in werking treedt, het aantal signalen zal toenemen ten opzichte van de signalen die nu al binnenkomen?
Dat zullen we moeten bezien. Het zou kunnen dat het aantal signalen toeneemt, omdat er dan een duidelijk kenbare en onafhankelijke toezichthouder is waar deze signalen gemeld kunnen worden.
324
Hoe is de rechtszekerheid van de instellingen geborgd als de signalering bij de inspectie ligt?
Voor de rechtszekerheid van informele onderwijsinstellingen is het van belang dat het voor hen kenbaar is dat er wettelijk toezicht is op informeel onderwijs en wat de inhoud van de norm is op basis waarvan zij met de voorgenomen wet kunnen worden gesanctioneerd. De inspectie weegt signalen in de eerste plaats op basis van diezelfde wet. Voor zover de inspectie in aanvulling op de wet ook een eigen uitvoeringsbeleid hanteert, zal dat voor de informele onderwijsinstellingen ook kenbaar zijn.
325
Waarom worden de signalen niet beperkt tot de veiligheidsdiensten en de politie, gezien de doelstelling om antirechtstatelijk gedrag te bestrijden?
De bedoeling van het toezicht is niet alleen om in te kunnen grijpen daar waar informele onderwijsinstellingen antirechtsstatelijk opereren, maar overal waar informeel onderwijs aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Signalen daarover kunnen van verschillende partijen komen, daarin wil geen beperking opleggen.
326
Lijkt het u niet wenselijk dat het wetsvoorstel pas ter internetconsultatie wordt voorgelegd nadat de Tweede Kamer zich in een debat heeft uitgesproken over uw voornemens?
Het staat de Tweede Kamer vrij om een debat aan te vragen over de voornemens van dit kabinet aangaand informeel onderwijs. Het kabinet heeft er immers voor gekozen u met de brief van 24 mei jl. over de hoofdlijnen van de normstelling te informeren.37 Voor het feitelijke wetsvoorstel geldt dat de volgorde is dat, net als bij andere wetten, er eerst internetconsultatie plaats vindt alvorens deze aan uw Kamer wordt voorgelegd.
327
Hoe verhoudt de wens om het verwijt van politieke beïnvloeding te vermijden en dus geen aanwijzingsbevoegdheid bij de Minister te beleggen zich met de wens om de sanctionering wel bij de Minister te beleggen? Kan een Minister bij een geconstateerde overtreding ook afzien van een sanctie?
Net als in het regulier onderwijs is het aan een Minister om te besluiten of hij over gaat tot het opleggen van een sanctie of dat er andere mogelijkheden zijn om de gewenste verandering alsnog te realiseren. Ik meen dat de voorgenomen wet voorziet in afdoende checks and balances om politieke beïnvloeding te voorkomen.
328
Moet het gebruik van eeuwenoude intolerante teksten van schriftgeleerden zoals Ibn Taymiyya, voldoen aan precies dezelfde maatstaven als het gebruik van lesmateriaal dat hedendaagse schrijvers hebben samengesteld?
Lesmaterialen worden beoordeeld tegen de achtergrond van de wijze waarop informele lesorganisaties uit de lesmaterialen onderwijzen. Wanneer informele onderwijsinstellingen de lesmaterialen niet benutten om aan te zetten tot haat, geweld of discriminatie, dan mogen ze deze lesmaterialen in principe gebruiken. Dit geldt voor alle teksten, ongeacht de ouderdom ervan.
329
Zou het mogelijk kunnen zijn dat een brede toegang om signalen over informeel onderwijs door te kunnen geven als een kliklijn kan gaan werken?
De inspectie zal in alle gevallen de signalen onafhankelijk wegen, om te beoordelen of inderdaad sprake is van een redelijk vermoeden van overtreding. Signalen waarvoor dit niet het geval is, kunnen weliswaar worden doorgegeven maar zullen niet worden opgevolgd.
330
Beseft u dat het imago van de inspectie eronder kan lijden als ook signalen van willekeurige burgers getoetst moeten gaan worden? In hoeverre ziet u als risico dat de onafhankelijkheid van de inspectie schade kan ondervinden?
Het past een onafhankelijke publieke toezichthouder dat het alle signalen zorgvuldig weegt, ook die van burgers. Ik denk niet dat het imago van de inspectie eronder te lijden heeft als zij signalen van burgers zorgvuldig toetst.
331
Kunt u toelichten hoe de inspectie om moet gaan met een melding van een burger die beweert dat in een verenigingsgebouw op vrijdagavond bedenkelijke bijeenkomsten worden georganiseerd waarbij jihadistisch gedachtengoed wordt overgedragen? Waarom is dit een taak voor de inspectie en hoe kan de inspectie informatie verkrijgen? Is dit type melding niet bij uitstek iets voor de AIVD en NCTV?
Een dergelijke melding kan in theorie ook bij andere partijen, zoals gemeenten, politie of de AIVD terecht komen. De AIVD doet inlichtingenonderzoek in het kader van de Nationale Veiligheid en kan anderen middels ambtsberichten in staat stellen om te handelen. Het onderzoeken zoals bedoeld in dit wetsvoorstel is geen taak van de AIVD.
332
Kunt u aangeven wat in de context van de voorgestelde plannen de werk- en bevoegdheidsverdeling is tussen de inspectie enerzijds en de AIVD en NCTV anderzijds als het gaat om het onderzoek naar informeel onderwijs?
De uitwerking van de wetgeving is nog niet zo ver dat ik hierover al uitspraak kan doen.
333
Is een brief van de inspectie beschikbaar met de beoordeling van het voorstel? Zo ja, wilt u die naar de Kamer sturen?
Met de inspectie is weliswaar veel gesproken over hun beoordeling van het wetsvoorstel, maar een officiële brief hebben we niet. Zodra er een wetsvoorstel ligt, zal uiteraard een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets worden uitgevoerd. Deze zal deel uit komen te maken van de memorie van toelichting.
334
Kunt u toelichten waarop de scepsis van de inspectie berust over de effectiviteit van het beoogde toezicht?
De inspectie heeft mij laten weten onder andere zorgen te hebben over de andersoortige aard van de situaties waarom het zou gaan en de capaciteit, informatiepositie en expertise die dat van de inspectie vraagt. De aard van deze situaties vraagt voor het toezicht een ander instrumentarium dan het instrumentarium dat de inspectie voor haar huidige taak gebruikt. Daarnaast vraagt de inspectie zich af of het toezicht doelmatig zal zijn, omdat bewust antidemocratische vormingsactiviteiten zich potentieel aan toezicht zouden kunnen onttrekken.
335
Kunt u zich voorstellen dat de inspectie vragen heeft bij de stevigheid van de verbinding met het onderwijs? Is het gelet op de doelstelling van de plannen niet voor de hand liggender om andere diensten hiermee te belasten?
Ik vind het belangrijk om met de inspectie hierover in gesprek te blijven omdat ik van mening ben dat zij de meest voor de hand liggende toezichthouder is.
336
Is het betoog van de inspectie niet steekhoudend dat het toezicht op activiteiten in de heimelijke sfeer niet past bij de taak van de inspectie en dat dit naar zijn aard beter thuishoort bij diensten die hiervoor speciaal zijn aangewezen?
Zoals eerder aangegeven vindt het kabinet de inspectie de meest voor de hand liggende toezichthouder. Het is aan ons om de inspectie hiervoor zo goed mogelijk toe te rusten.
337
Kunt u toelichten wat de inspectie bedoelt met de verwachting dat grote aantallen maatschappelijke, kerkelijke en politieke activiteiten tot signalen zullen leiden? Hoe beoordeelt u de vrees dat heimelijke activiteiten zich eenvoudig kunnen onttrekken en dat juist goedbedoelde activiteiten onnodig met extra toezicht te maken krijgen?
De inspectie heeft zorgen geuit over de uitvoerbaarheid van het toezicht wanneer het van toepassing is op een te breed scala aan activiteiten. Echter, onder de voorgenomen wet zullen activiteiten waarvoor er geen redelijk vermoeden bestaat dat ze aanzetten tot haat, geweld of discriminatie niet vallen onder het toezicht van de inspectie.
Kwaadwillenden kunnen altijd een weg vinden om schadelijke praktijken aan het oog van de wetgever te onttrekken. Dit is voor mij geen reden om niet naar oplossingen te zoeken.
338
Waarom is afgestapt van de aanvankelijk gekozen norm van het verbod om kinderen aan te zetten zich actief te verzetten tegen de democratische rechtstaat? Drukte die norm niet veel beter de ernst van de situatie uit en de oorspronkelijke bedoeling van de Kamer?
Bij de zoektocht naar een norm voor de voorgenomen wet stond de concreetheid en de bruikbaarheid van de norm voorop. De bepaling voor het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie is bekend vanuit het strafrecht en geeft de relevante juridische invulling aan de begrippen zoals die in de voorgenomen wet zullen worden gehanteerd.
Cyprus Ministry of Education, Sport and Youth (moec.gov.cy).↩︎
Kamerstuk 29 614, nr. 169.↩︎
De Volkskrant d.d. 25 mei 2023, https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/wiersma-wil-weekendscholen-kunnen-sluiten-maar-onderwijsinspectie-ziet-zijn-plan-niet-zitten~b09ec910/.↩︎
Kamerstuk 29 614, nr. 169.↩︎
Kamerstuk 29 614, nr. 153.↩︎
Kamerstuk 29 614, nr. 169.↩︎
Kamerstuk 29 614, nr. 169, p. 11.↩︎
Kamerstuk 29 614, nr. 169.↩︎
Zie ABRvS 20 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR2291, m.nt. C.W. Noorlander, r.o. 2.6.1 en ABRvS 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694, m.nt. P.J.J. Zoontjens, r.o. 2.7.2, 2.8.1, 2.10.1.↩︎
Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 653.↩︎
Zie de artikelen 6 en 29 IVRK, het recht op leven en ontwikkeling respectievelijk het recht op een zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid.↩︎
Montesquieu Instituut, d.d. 30 januari 2023, «Koranscholen, toezicht en de Grondwet», https://www.montesquieu-instituut.nl/id/vm02l2stcazp/nieuws/koranscholen_toezicht_en_de_grondwet?colctx=vlndhin55pkd.↩︎
Zie onder meer: Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 611; Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 653; Kamerstuk 29 614, nr. 169.↩︎
Zie bijvoorbeeld Handelingen II 1916/17, nr. 45, p. 659 en 665.↩︎
STAP: Stimulering Arbeidsmarkt Positie.↩︎
VOG: Verklaring Omtrent het Gedrag.↩︎
Kamerstuk 29 614, nr. 169.↩︎
Kamerstuk 29 614, nr. 169.↩︎
Website Raad van State, d.d. 12 juni 2023, publicatie advies inzake voorstel van wet van het lid van Meenen tot wijziging van de Leerplichtwet 1969 en enkele andere wetten in verband met de verankering van het leerrecht, https://www.raadvanstate.nl/adviezen/@134137/w05-22-00183.↩︎
Kamerstuk 29 614, nr. 169.↩︎
AIVD: Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.↩︎
Kamerstuk 29 614, nr. 169.↩︎
Artikel 11 Grondwet.↩︎
EHRM 11 januari 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0111JUD004038506 (Ali/Het Verenigd Koninkrijk), par. 53. Te vinden op: ALI v. THE UNITED KINGDOM – 40385/06 [2011] ECHR 17 (11 January 2011) (bailii.org).↩︎
Jaarverslag 2022 | Jaarverslagen | AIVD.↩︎
Jaarverslag 2022 | Jaarverslagen | AIVD.↩︎
Artikel 2:26 BW.↩︎
HR 22 januari 2008, NJ 2008/72.↩︎
Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 232↩︎
Kamerstuk 29 614, nr. 153↩︎
Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 232.↩︎
Artikel 5:20 jo. 5:34 Awb.↩︎
Kamerstuk 29 614, nr. 169.↩︎
Artikel 2:20 BW.↩︎
Kamerstuk 31 293, nr. 653.↩︎
Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 246.↩︎
Kamerstuk 29 614, nr. 169.↩︎