Verslag van een schriftelijk overleg over de Verzamelbrief Natuur (Kamerstuk 33576-325)
Natuurbeleid
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2023D35686, datum: 2023-09-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-33576-356).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. Amhaouch, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: S.L. Dekker, adjunct-griffier
- Beslisnota inzake Antwoorden op vragen commissie over de Verzamelbrief Natuur (Kamerstuk 33576-325)
- Programmatische Aanpak Beheersing Uitheemse Rivierkreeft
Onderdeel van kamerstukdossier 33576 -356 Natuurbeleid.
Onderdeel van zaak 2023Z14767:
- Indiener: Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2023-09-07 11:00: Stikstof, NPLG en natuur (Commissiedebat), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2023-09-12 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-09-14 15:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-09-27 11:30: Procedurevergadering LNV (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
33 576 Natuurbeleid
Nr. 356 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 8 september 2023
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Natuur en Stikstof over de brief van 14 oktober 2022 over de Verzamelbrief Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 325).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 juni 2023 aan de Minister voor Natuur en Stikstof voorgelegd. Bij brief van 6 september 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Amhaouch
Adjunct-griffier van de commissie,
Dekker
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de verzamelbrief natuur en het onderliggende rapport «Systeemevaluatie implementatie Exotenverordening in Nederland».
Evaluatie implementatie Exotenverordening
De leden van de VVD-fractie lezen dat er in het rapport zestien aanbevelingen worden gedaan. Een deel van deze aanbevelingen is gericht aan het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en een deel aan de provincies. De Minister geeft in haar brief aan te bekijken hoe deze aanbevelingen kunnen worden uitgevoerd. Deze leden zouden graag van de Minister weten welke aanbevelingen de Minister verwacht uit te gaan voeren, hoe het proces tot uitvoering vorm zal krijgen en welke stappen er op dit moment al zijn gezet. Daarnaast zouden deze leden graag horen hoe het Interprovinciaal Overleg (IPO) met deze aanbevelingen aan de slag is gegaan en wat de uitkomst was van de uitnodiging tot overleg over hoe provincies opvolging aan de aanbevelingen zouden kunnen geven.
Antwoord
Ik ben voornemens om uw Kamer dit najaar een brief te sturen met een volledige en integrale reactie op de evaluatie. Het overleg met de provincies moet nog plaatsvinden. Voor nu kan ik u melden dat aan een aantal aanbevelingen wordt gewerkt (zoals preventie) en een aantal zaken moeten nog worden opgestart of zullen op wat langere termijn worden opgepakt. Ik ben in ieder geval voornemens om aan alle aanbevelingen, voor zover deze binnen mijn bereik liggen en voor zover passend bij mijn demissionaire status, zo goed mogelijk opvolging te geven.
Amerikaanse rivierkreeft
De leden van de VVD-fractie maken zich grote zorgen over de grote hoeveelheden Amerikaanse rivierkreeften en over de snelle verspreiding van deze invasieve exoot in de Nederlandse wateren. Deze leden zien dat de Amerikaanse rivierkreeft zich op dit moment al te wijd heeft verspreid, met een te snel tempo van voortplanting om deze exoot nog weg te vissen, maar deze leden willen de Minister wel vragen om zo snel mogelijk in te zetten op beheer en daarmee beperking van de schade. Deze leden zijn van mening dat de huidige aanpak, met vooral veel overleg en onderzoeken naar eventuele pilots, het probleem steeds op de lange baan schuift en zouden graag van de Minister horen welke concrete stappen, fysiek, niet aan overlegtafels, er op korte termijn kunnen worden gezet.
Antwoord
Net als de VVD-fractie zie ook ik dat in bepaalde gebieden overlast van de uitheemse rivierkreeften is en een pro-actieve aanpak wenselijk is. In die gebieden kunnen waterbeheerders op korte termijn fysieke maatregelen treffen.
Omdat situaties lokaal verschillen, kan het beste op lokaal niveau beoordeeld worden of het noodzakelijk is om over te gaan tot het (laten) wegvangen van uitheemse rivierkreeften. Op dit moment hebben waterbeheerders in gebieden waar de urgentie het hoogst is, reeds mogelijkheden om uitheemse rivierkreeften weg te vangen en ik moedig hen aan hier gebruik van te maken;
• Waterbeheerders kunnen beroepsvissers inhuren voor het wegvangen van rivierkreeft. Deze mogelijkheid bestond al en in het bestuurlijk overleg is de samenwerking tussen beroepsvissers en de waterbeheerders onderwerp van overleg geweest. Gesprekken tussen beroepsvissers en waterschappen vinden nu plaats. De Minister van LNV en ik ondersteunen die gesprekken van harte.
Tevens wordt gekeken naar overlap tussen prioritaire gebieden voor de waterschappen en de aanwezigheid van beroepsvissers, zodat een inschatting kan worden gemaakt van wat nu mogelijk is en welke de daaraan verbonden kosten zouden zijn.
• Wanneer de waterbeheerder geen beroepsvisser kan, of wil, inhuren, dan kan de waterbeheerder een ontheffing aanvragen voor het zelf gebruiken van beroepsvistuigen. Gezien de omvang van het probleem zal er door LNV ruimhartig met de mogelijkheid tot ontheffingverlening worden omgegaan, voor die situaties waarin wegvangen met het gebruik van beroepsvistuigen door eigen medewerkers van de waterbeheerders gewenst of noodzakelijk is. Randvoorwaarde is daarbij wel dat de waterbeheerder eigenaar is van het water of anders privaatrechtelijke toestemming heeft voor het bevissen.
De aanwezigheid van uitheemse rivierkreeften kan als drukfactor uit de natuurdoelanalyses NPLG (Nationaal Programma Landelijk Gebied) komen. Indien dat zo is kunnen provincies in hun (integrale) gebiedsprogramma’s ten behoeve van het Nationaal Programma Landelijk Gebied voorstellen opnemen voor uitroeiings- en beheersmaatregelen tegen uitheemse rivierkreeften.
De leden van de VVD-fractie lezen in het antwoord op eerdere schriftelijke vragen van de leden Van Campen en Valstar (beiden VVD) dat de Minister aangaf dat beheer op dit moment kan worden uitgevoerd door meer dan voldoende beroepsvissers (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2499). Deze leden vragen de Minister waar deze uitspraak op is gebaseerd, aangezien de Minister in diezelfde beantwoording aangeeft dat er in heel Nederland vijf tot tien beroepsvissers kunnen worden ingehuurd, terwijl de invasieve Amerikaanse rivierkreeft al in grote delen van Nederland te vinden is en vrouwtjes tot wel 600 eieren per keer kunnen leggen. Daarnaast moeten deze beroepsvissers tegen betaling worden ingehuurd. Hoe komt de Minister, gelet op de overvloedige aanwezigheid van Amerikaanse rivierkreeften in Nederlandse wateren, tot de conclusie dat dit «meer dan voldoende is»? Gaat de Minister op dit moment in overleg met de provincies en waterschappen over betaling van deze beroepsvissers, vindt dit overleg momenteel plaats en zo ja, waar vindt dit plaats?
Antwoord
In het eerdere antwoord waar u aan refereert wordt gesproken over vijf tot tien vissers die tegen betaling kunnen worden ingehuurd. Dit zijn de vissers die zich momenteel gespecialiseerd hebben in rivierkreeften en direct inzetbaar zijn. Echter, in Nederland zijn er in totaal circa 150 beroepsvissers en veel daarvan vangen kreeft als bijvangst. Opschalen met de overige beroepsvissers is daarmee een mogelijkheid en vanuit de sectororganisatie NetVISwerk wordt aangegeven dat er beroepsvissers zijn die hier interesse in hebben. Overigens wordt momenteel nog nauwelijks gebruik gemaakt van de diensten van deze beroepsvissers. Deze beroepsvissers zullen waarschijnlijk pas gaan opschalen (met personeel en vangtuig) indien er een beroep op hen wordt gedaan. Overleg daarover tussen beroepsvissers en de Unie van Waterschappen is gaande. Het Ministerie van LNV is aangesloten bij dit overleg.
Met het oog op het geringe aantal beroepsvissers dat beschikbaar is om de Amerikaanse rivierkreeft tegen betaling te beheren, willen deze leden de Minister vragen of zij de mening deelt dat vangst ook kan worden opengesteld voor vergunde hobbyvissers, die in veel gevallen ook over de juiste kennis, kunde en materialen beschikken.
Antwoord
Deze mening deel ik niet. Er zijn strikte voorwaarden met betrekking tot het gebruik van vangtuigen, dit om stroperij en ecologische schade door bijvangst van vissen en amfibieën te voorkomen. Tevens zijn er strikte voorwaarden verbonden aan het vangen en vervoeren van uitheemse rivierkreeften om te voorkomen dat de soorten zich sneller en verder verspreiden. In dit licht lijkt het niet verstandig om uitheemse rivierkreeften door hobbyvissers te laten bevissen. Daarbij wil ik ook het volgende opmerken: het succes van de methode staat of valt met de intensiteit en continuïteit van de bevissing. Daarbij zal bevissing als middel op zichzelf in Nederland op landelijke schaal niet afdoende zijn om uitheemse rivierkreeften structureel op een wenselijk populatieniveau te krijgen. Een verkeerde opzet van de bevissing kan de groei en omvang van een kreeftenpopulatie zelfs (tijdelijk) stimuleren doordat selectief grote (dominante) kreeften worden weggevangen die anders op de kleinere exemplaren zouden jagen.
Deze leden zijn van mening dat dit op heel eenvoudige wijze mogelijk kan worden gemaakt, bijvoorbeeld door het vangen met korven toe te staan, desnoods met begeleiding van een richtlijn, of voorschrift. Welke kansen ziet de Minister in openstelling van vangst voor hobbyvissers?
Antwoord
In de praktijk wordt vaak over korven gesproken waar feitelijk sprake is van (aangepaste) fuiken. Korven kunnen niet worden ingezet voor effectieve bestrijding van uitheemse rivierkreeften, omdat kleine exemplaren korven gemakkelijk kunnen verlaten. De toegevoegde waarde van korven is naar alle waarschijnlijkheid lager dan de ecologische nevenschade van onjuist gebruik van deze beroepstuigen. Het vangen met korven door hobbyvissers kan niet op een eenvoudige wijze (juridisch) mogelijk worden gemaakt. Zie mijn eerdere antwoorden over het gebruik van fuiken, en privaatrechtelijke toestemming (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2499).
Aanvalsplan invasieve exoten
De leden van de VVD-fractie lezen in het rapport dat het opstarten van het Nederlandse systeem voor de aanpak van invasieve exoten op dit moment nog niet op een voldoende en adequate wijze bijdraagt aan het bereiken van de doelen van de exotenverordening. Deze leden hechten een groot belang aan het bestrijden van invasieve exoten in Nederland en vragen de Minister een reflectie op haar standpunt met betrekking tot het bestrijden van deze invasieve exoten en conclusies uit het rapport. Invasieve exoten verdrukken de aanwezigheid van planten en dieren die hier van nature voorkomen, dragen bij aan een monocultuur in onze natuur en zodoende aan verslechtering van de kwaliteit van bodem, water en lucht. Ziet de Minister deze risico’s ook en zo ja, hoe gaat de Minister hier navolging aan geven?
Antwoord
Ik onderken het belang van een adequate aanpak van invasieve exoten. Nederland heeft op eigen initiatief een evaluatie laten uitvoeren in aanvulling op de review van de Exotenverordening in opdracht van de Europese Commissie. De Nederlandse evaluatie is uitgevoerd om te beoordelen of de wijze waarop Nederland invulling geeft aan de verplichtingen van de Exotenverordening adequaat is en om verbeterpunten op te sporen. In de conclusie van het rapport wordt opgemerkt dat het «binnen de context van een relatief recente inrichting en opstart van het Nederlandse systeem voor de aanpak van invasieve exoten (...) nog niet aannemelijk [is] dat op dit moment een beleids- en uitvoeringsketen is opgezet waarmee, op termijn, op voldoende en adequate wijze wordt bijgedragen aan het bereiken van de doelen van de exotenverordening.»
In het najaar van 2023 kom ik, voor zover passend bij mijn demissionaire status, met een reactie op de conclusies en aanbevelingen van het evaluatierapport.
De leden van de VVD-fractie delen de conclusie van het rapport dat het Ministerie van LNV een flinke doorontwikkeling moet maken en fors moet inzette om te komen tot een volwaardig en robuust systeem, met daarnaast het verder intensiveren van een gevoel van urgentie en gedeelde verantwoordelijkheid bij betrokken partijen. Deze leden zouden graag een reflectie horen van de Minister op deze benoemde conclusies.
Antwoord
Het (Europees) exotenbeleid is een relatief nieuw veld binnen het natuurbeleid en is sterk in ontwikkeling. Na een aantal jaren ervaring te hebben opgedaan met de (implementatie van de) Europese exotenverordening in Nederland is het tijd om de balans op te maken. Ik neem de conclusies van het rapport dan ook ter harte.
Deelt de Minister de mening dat er een gevoel van urgentie ontbreekt en dat er op dit moment nog geen robuust systeem bestaat voor bestrijding en beheer van invasieve exoten? Deze leden zien namelijk dat er naast de eerder benoemde Amerikaanse rivierkreeft ook een opgave is met bijvoorbeeld de Aziatische Hoornaar, de Hemelboom, de Cabomba en andere invasieve exoten in Nederland, die schade kunnen toebrengen aan onze biodiversiteit.
Antwoord
Het gevoel van urgentie ontbreekt mijns inziens niet; ik zie dit gevoel juist toenemen. Op basis van de evaluatie constateer ik dat we in Nederland al veel goede stappen hebben gezet in de richting van een robuust systeem waarin verantwoordelijkheden goed zijn belegd. In de afgelopen jaren hebben alle partijen, ook LNV, stappen gezet met het uitvoeren van de Exotenverordening in de praktijk. Daarbij is hard gewerkt aan de inrichting van het systeem in Nederland wat een samenwerking tussen uiteenlopende overheden en partijen uit het maatschappelijk middenveld vergde.
De Exotenverordening geeft lidstaten daarnaast ook ruimte voor eigen afwegingen en keuzes. Op onderdelen, zoals ten aanzien van wijd verspreide soorten zoals de hemelboom en cabomba, hebben lidstaten (in Nederland de provincies) ingevolge de Exotenverordening de ruimte om zelf te bepalen welke beheersmaatregelen worden ingezet. Beheersmaatregelen moeten evenredig zijn, afgestemd op specifieke omstandigheden en op basis van een kosten-batenanalyse. Met andere woorden, de te treffen maatregelen moeten tegen maatschappelijk acceptabele kosten uitvoerbaar zijn. Deze geboden ruimte is belangrijk, want veel soorten zijn al wijd verspreid en niet meer uit te roeien, dan is er dus geen of beperkt handelingsperspectief. Daarbij moet ook het einddoel voor ogen blijven, namelijk behoud en herstel van de inheemse biodiversiteit; het bestrijden van invasieve exoten is geen doel op zich. Het rijk en provincies maken hierin dus keuzes.
Kan de Minister aangeven welke invasieve exoten, zowel flora, als fauna, de Minister voor ogen heeft en per exoot aangeven hoe de Minister voornemens is om deze exoten te bestrijden?
Antwoord
Op de Europese Unielijst staan inmiddels 88 invasieve uitheemse soorten, waarvan de verantwoordelijkheden voor uitroeiings- en beheersmaatregelen ingevolge de Exotenverordening bij het merendeel van die soorten aan de provincies is overgedragen (op grond van de Wet natuurbescherming). Bij de overdracht aan provincies is voor de betreffende soorten vooraf vastgesteld of deze onder artikel 17 (uitroeiing) of onder artikel 19 (beheersing) vallen. Vervolgens is het aan de provincies om invulling te geven aan deze wettelijke taak. De provincies treffen hun maatregelen met de middelen die ze in het kader van het Natuurpact en in het kader van het Programma Natuur hebben gekregen, zie hiervoor ook mijn antwoord op de navolgende vraag van de leden van de CDA-fractie.
Iedere zes jaar rapporteert Nederland aan de Europese Commissie. In 2019 heeft rapportage plaatsgevonden over de periode 2015–2018.1 Deze rapportage gaat in detail in op de soorten. In 2025 zal een rapportage worden opgesteld over de periode 2019–2024. Deze rapportage zal te zijner tijd ook met uw Kamer worden gedeeld.
Kan de Minister daarnaast aangeven hoe op dit moment precies uitvoering wordt gegeven aan EU-verordening 1143/2014 en of de huidige aanpak, met het oog op de conclusies uit het rapport, op dit moment voldoende werkt tegen invasieve exoten?
Antwoord
Voor het antwoord op het eerste deel van uw vraag verwijs ik naar de analyse in het evaluatierapport. Voor antwoord op het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op de eerdere vraag van de leden van de VVD-fractie over de evaluatie van de implementatie Exotenverordening.
In ieder geval zou ik uw Kamer willen voorleggen om de komende jaren meer focus gaan leggen op diverse vormen van preventie. Voorkomen is altijd beter dan genezen. Het voorkomen van introductie van invasieve exoten voorkomt schade en hoge bestrijdingskosten in een later stadium. En preventie is extra belangrijk voor die soorten, zoals verschillende aquatische soorten, waarvan bestrijding bijzonder moeilijk is en soms zelf vrijwel onmogelijk.
Er valt nog veel te winnen als in de samenleving, bij burgers en bedrijfsleven, medeoverheden en allerlei andere partijen, het bewustzijn over de schadelijkheid van invasieve exoten groeit. Bewustzijn en gevoel van urgentie kunnen bijdragen aan betere preventie; de aanwezigheid van invasieve exoten in Nederland is immers altijd een gevolg van (opzettelijk dan wel onopzettelijk) menselijk handelen.
D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief Natuurbeleid. Deze leden hebben nog enkele vragen dan wel opmerkingen.
De leden van de D66-fractie lezen: «Er moet weer meer balans komen in economie en ecologie, om zodoende duurzaam gebruik te kunnen maken van het natuurlijk kapitaal dat ons land ons biedt. Zo voorkomen we achteruitgang van de natuur en dragen we bij aan de verbetering ervan.» Deze leden onderstrepen deze woorden en het belang van natuurherstel en -behoud. Derhalve zijn deze leden de Minister erkentelijk dat zij de doelstelling en de ambitie van de Europese Natuurherstelverordening deelt. Deze leden verzoeken de Minister om blijvend in te zetten op de verordening, hetzij door verduidelijking te zoeken ten aanzien van het verslechteringsverbod dan wel door te pleiten voor een inspanningsverplichting. Gezien deze wet grotendeels bestaande verplichtingen operationaliseert, die met goede reden zijn aangegaan, is het van groot belang dat deze verordening in werking treedt.2 Deze leden vragen in welke mate de inspanningsverplichting wordt gezien als een acceptabel alternatief door andere lidstaten. Zal de Minister zich met deze lidstaten constructief opstellen bij de onderhandelingen over de wijziging van de verordening?
Antwoord
Nederland ondervond tijdens het Coreper op 9 juni 2023 over de ontwerpverordening Natuurherstel steun voor zijn voorstellen over een inspanningsverplichting van 13 lidstaten. Nederland blijft zich ambtelijk en politiek op constructieve wijze inzetten bij de onderhandelingen over de wijziging van dit voorstel om tot EU-wetgeving te komen, die wel geschikt is voor de Nederlandse situatie.
De leden van de D66-fractie lezen ten slotte dat een onderdeel van de kritiek op de Europese Natuurherstelverordening bestaat uit de tegenstelling tussen voedselvoorziening en natuurherstel. Deze twee zijn echter met elkaar verweven. Zoals aangegeven door Wageningen Universiteit en Research (WUR) is vrijwel alles wat wij consumeren, direct of indirect, te herleiden tot biodiversiteit.3 Derhalve is het behoud van gezonde natuur en biodiversiteit cruciaal. Uit recent onderzoek blijkt wederom dat het slecht gaat met veel insecten.4 Deze leden vragen wat de stand van zaken is van de Nationale Bijenstrategie. Welke concrete stappen zijn er gezet? Wat is de oorzaak van het voedselgebrek voor de verschillende bijen? Wordt er bij maatregelen op boerenland expliciet rekening gehouden met dit voedseltekort? Welke resultaten zijn er tot op heden geboekt? Wordt er een minder sterke afname van de bijenpopulaties waargenomen? Deze leden danken de Minister voor haar beantwoording.
Antwoord
De oorzaak van het voedseltekort is een algeheel gebrek aan bloemen die nectar en pollen bieden (het voedsel voor bijen). Het gaat daarbij zowel om een gebrek aan hoeveelheid bloemen (totale aanbod) als om een gebrek aan variatie in plantensoorten (verschillende bijensoorten hebben verschillende drachtplanten nodig) en daarmee samenhangend een gebrek aan variatie in de tijd (verschillende bijensoorten vliegen op verschillende momenten in het jaar, en dus is van het vroege voorjaar tot in de nazomer voldoende (divers) bloemaanbod nodig). Vanuit de Bijenstrategie wordt gestuurd op maatregelen die op effectieve wijze voor meer en diverser bloemaanbod zorgen. Een concreet voorbeeld hiervan is de Groene Cirkel Bijenlandschap Zuid-Holland, een van de partners van de strategie. Inwoners, boeren, overheden, scholen, wetenschappers en bedrijven werken in deze regio samen aan een bloemrijk netwerk van tuinen, parken, bedrijventerreinen, bermen en recreatie- en natuurgebieden. Het aantal soorten bijen nam hier in drie jaar met 34% toe. Ook op het boerenland zijn er met het agrarische natuurbeheer goede voorbeelden zoals beheerpakketten gericht op kruidenrijk grasland, greppel plas-dras en kruidenrijke akkerstroken. Zo zijn er meerdere voorbeelden van initiatieven te noemen. Om een volledig beeld te krijgen van de behaalde resultaten wordt er dit jaar een rapportage opgesteld met de resultaten van 5 jaar Nationale Bijenstrategie. Daarnaast kijk ik ook naar de toekomst want we zijn er nog niet. Er zijn bijvoorbeeld momenteel twee projecten in de opstartfase om zowel nationale als EU-brede monitoring op te zetten. De rapportage zal medio oktober naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Tenslotte wordt er op 2 november 2023 een nationale bijeenkomst georganiseerd waar ik ook bij aanwezig ben. Deze dag dient om de stand van zaken te presenteren en is naar verwachting het moment dat de 100e partner aansluit. Ook gaan de partners die dag met elkaar in gesprek over de focus voor de komende jaren om het doel van de Bijenstrategie in 2030 te behalen.
CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken voor het schriftelijk overleg «Verzamelbrief natuur» van 23 juni 2023 en hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat er in het natuurbeleid op twee lijnen wordt ingezet, waaronder meer en betere natuur. Kan de Minister onderbouwen waarom «meer natuur» precies nodig is, hoeveel dit exact gaat zijn en welke locaties hiervoor zijn uitgekozen? Wat wordt hierbij anders gedaan dan bij de huidige, bestaande natuurgebieden waar de natuur in slechte staat zou verkeren? Kan de Minister aangeven in hoeverre het waar is dat natuurbeherende organisaties in de afgelopen decennia zelf habitats met een zeer lage Kritische Depostiewaarde (KDW) hebben gerealiseerd, terwijl die er bij de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden niet waren en waarop de aanwijzingsbesluiten zijn aangepast? Wat gaat de Minister doen om te voorkomen dat bij het aanleggen van nieuwe natuur habitats worden gerealiseerd die destijds niet zijn aangemeld? Deelt de Minister de mening dat als dat wel gebeurt er nooit een goede staat van instandhouding kan worden behaald in Nederland en we hiermee grote(re) problemen creëren?
Antwoord
Op dit moment voldoet een groot deel van de Europees beschermde habitattypen en soorten in Nederland niet aan een gunstige staat van instandhouding. Dit wordt o.a. veroorzaakt doordat de totale oppervlakte van de habitats te klein is, maar ook doordat bepaalde natuurgebieden nog niet robuust genoeg zijn. Sinds 1990 (Natuurbeleidsplan) streeft de overheid daarom naar het uitbreiden van natuurgebieden en specifieke habitats en soorten tot het niveau van de gunstige staat van instandhouding. Op uitbreiding van de natuur wordt in algemene zin ingezet via de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland. Meer specifiek is één van de doelstellingen van het NPLG het met 30% verkleinen van het verschil tussen de huidige staat van instandhouding en de gunstige staat van instandhouding, door middel van uitbreiding van natuurareaal en natuurinclusief agrarisch gebied binnen een integrale aanpak. De locaties waar natuuruitbreiding plaatsvindt, worden bepaald door de provincies. In dit verband staat ook de Bossenstrategie van Rijk en provincies, die als ambitie een groei van het areaal bos heeft met 10%. Dat komt neer op 37.000 hectare bos, waarvan 15.000 binnen het Natuurnetwerk Nederland ligt. Dit draagt niet alleen bij aan natuurdoelen, maar ook aan o.a. klimaat- en recreatiedoelen. Naast uitbreiding van natuurgebieden is ook het verbeteren en herstellen van bestaande natuurgebieden belangrijk. Daarbij gaat het niet alleen om kwaliteitsverbetering van bestaande habitats (door beter beheer en betere condities), maar ook om het omvormen van minder waardevolle typen natuur in habitats die van Europees belang zijn. Het bereiken van een gunstige staat van instandhouding (conform de Habitatrichtlijn) is niet alleen belangrijk voor de natuur zelf, maar helpt ook om het stikstofprobleem op te lossen. Wat betreft het aanpassen van aanwijzingsbesluiten: dat is eind vorig jaar gedaan door middel van een wijzigingsbesluit voor 101 Habitatrichtlijngebieden. De wijzigingen hadden geen betrekking op nieuw gerealiseerde natuur, maar op natuur die al aanwezig was op het moment van aanwijzen.5 Het is dus niet zo dat natuurbeherende organisaties in de afgelopen decennia zelf habitats met een lage KDW hebben gerealiseerd, deze waren er al. Zoals hierboven is vermeld, is het bereiken van een gunstige staat van instandhouding in veel gevallen gebaat bij oppervlakte-uitbreiding van habitats en verbetering van de kwaliteit van bestaand areaal. Dat kan zowel plaatsvinden in gebieden waar het habitat al voor is aangewezen als ook in gebieden waar dat niet het geval is.
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief dat het kabinet voor de natuur, buiten de strenge bescherming voor Natura 2000-gebieden, niet wil sturen op individuele soorten en habitattypen, maar op het systeem als geheel. Wat wordt hieronder verstaan en welke status krijgen deze gebieden? Hoe wordt voorkomen dat deze gebieden in de toekomst wel een beschermde status krijgen? Eenmaal aangelegd is de stap naar een beschermde status klein, dat hebben deze leden eerder ook gezien met de Natuurnetwerk Nederland (NNN)-gebieden. Graag ontvangen deze leden een toelichting van de Minister. Aan welke locaties moeten deze leden dan denken en wat betekent het dat we de natuur aan de voorkant mee moeten nemen bij ruimtelijke en economische beslissingen? Wat zijn exact de gevolgen voor de vergunningverlening en voor bestemmingsplannen?
Antwoord
Ik zet, conform geldend beleid, in op een integrale benadering waarin een meervoud aan maatschappelijke vraagstukken (zoals biodiversiteit, klimaat, water, bodem, landbouw, gezondheid, woningbouw en mobiliteit) in samenhang wordt aangepakt. Naast de eerste lijn, de inzet op het beschermen en herstellen van soorten en natuurgebieden, werk ik in een tweede lijn aan een transitie naar een natuurinclusieve samenleving.
Via de tweede lijn richt ik mij op de sectoren en gebieden waar natuur verweven is met andere activiteiten en vormen van landgebruik, zoals natuurinclusieve landbouw, een groene gebouwde omgeving en vergroening van financiële stromen. Met dit beleid wordt toegewerkt naar een natuurinclusieve samenleving waarin natuur wordt meegenomen in alle sectoren van de maatschappij. Ik werk aan een basiskwaliteit natuur. Basiskwaliteit natuur is het (minimale) niveau van omgevingscondities dat nodig is, zodat algemene soorten zoals de egel, de korenbloem en de huismus, algemeen kunnen blijven of worden. En als deze omgevingscondities op orde zijn, heeft dat naar verwachting een positief effect op VHR-soorten en (hun) habitats. BKN is de ruimtelijke weerslag van de natuurinclusieve samenleving.
Voor die algemene soorten worden geen locaties aangewezen en er zijn geen voornemens om de door natuurinclusieve ontwikkelingen tot stand gebrachte natuur een beschermde status te geven. Beschermde status is verbonden aan de VHR. De Europese natuurherstelverordening brengt mogelijk verandering in de wijze waarop landen ook buiten de Natura 2000-gebieden ervoor moeten zorgen dat beschermde soorten op basis van de VHR niet achteruit gaan. Omdat deze verordening nog niet definitief is, is nog niet duidelijk wat dit voor Nederland gaat betekenen voor wat betreft inzet van instrumentarium buiten Natura 2000-gebieden. Door te werken aan breed natuurherstel, in plaats van alleen in aangewezen natuurgebieden, wil ik voorkomen dat elk stukje grond waar enige biodiversiteit is, juridisch beschermd moet worden.
De leden van de CDA-fractie hebben vragen over de actualisering van de KDW ten aanzien van stikstof. In de kabinetsbrief wordt enkel aangegeven dat dit mogelijk gevolgen kan hebben voor de KDW’s die in Nederland worden gebruikt en dat de geactualiseerde KDW’s worden verwerkt in de eerstvolgende nieuwe versie van AERIUS. Deze leden wensen een uitgebreide toelichting op dit punt, in het bijzonder de invloed hiervan op het natuur- en stikstofdossier.
Antwoord
Ongeveer iedere tien jaar worden de KDW’s aangepast aan de hand van de nieuwste wetenschappelijke inzichten. De laatste keer was in 2011. Eind vorig jaar is er een nieuw Europees rapport gepubliceerd met daarin de meest actuele informatie over KDW’s in Europese natuur. Eén van de verwerkte inzichten is dat niet alleen de mate van overschrijding door stikstof van belang is, maar ook de duur van de overschrijding. Des te langer een (natuur)gebied wordt belast met stikstof des te minder het kan hebben. Het Europese rapport geeft bandbreedtes voor de KDW per habitat die vervolgens door de WUR vertaald zijn naar Nederlandse waarden. Over de impact van deze actualisatie heb ik de Tweede Kamer op 31 augustus 2023 geïnformeerd6.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister een update kan geven van de huidige stand van zaken geven ten aanzien van het beleidskader Doelwijziging. Wat wordt exact bedoeld met deze zin: «Ik verwacht op basis van deze input het Beleidskader Doelwijziging te kunnen verbeteren en verduidelijken en vervolgens vast te stellen als leidraad voor aanpassing van Natura 2000-doelen, binnen de wettelijke kaders»? Welke gevolgen kan dit hebben voor het natuur- en stikstofdossier?
Antwoord
In de periode van 28 november 2022 tot en met 20 januari 2023 is het Beleidskader Doelwijziging in concept gepubliceerd voor een informatie- en reactieronde. De binnengekomen reacties van stakeholders worden momenteel beoordeeld en zullen worden gebruikt om de implementatie van de VHR te verbeteren. Er is behoefte aan duidelijkheid over de mogelijkheden en onmogelijkheden voor een flexibele omgang met de instandhoudingsdoelstellingen in Natura 2000-gebieden. Dat inzicht wil ik verschaffen door op hoofdlijnen weer te geven hoe instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden kunnen worden geactualiseerd, duidelijkheid te scheppen over de mogelijkheden en onmogelijkheden om instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden aan te passen, aan te geven welke criteria en randvoorwaarden daarvoor gelden, en welke procedures daarvoor doorlopen moeten worden. Dit betekent voor het natuur- en stikstofdossier dat de mogelijkheden om de instandhoudingsdoelstellingen efficiënter en effectiever te bereiken, binnen de strikte juridische kaders, kunnen worden benut. Bij publicatie van deze hoofdlijnen van het beleid neem ik mee dat mijn positie demissionair is
De leden van de CDA-fractie lezen tevens dat in het rapport wordt aangegeven dat het Ministerie van LNV niet beschikt over sturingsmogelijkheden richting de provincies en andere ministeries om invloed uit te oefenen op de aanpak van exoten. Hoe verhoudt zich dat tot de mogelijkheden die de Wet natuurbescherming (Wnb) nu al biedt?
Antwoord
Ik ben verantwoordelijk voor uitvoering van de Exotenverordening. Op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn gedeputeerde staten verantwoordelijk gemaakt voor het nemen van uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen tegen de daartoe aangewezen invasieve exoten die zijn opgenomen op de Europese Unielijst voor zorgwekkende invasieve uitheemse soorten. Deze overdracht van bevoegdheden is een uitkomst van de decentralisatie van het natuurbeleid waarover in 2012 met het Natuurpact van Rijk en provincies afspraken zijn gemaakt. Ook is bepaald dat daar waar invasieve uitheemse soorten het halen van de instandhoudingsdoelstellingen in overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de weg staan, maatregelen kunnen worden meegenomen in het uitvoeringsprogramma die de provincies opstellen in het kader van het Programma Natuur. Tevens kan de aanwezigheid van invasieve exoten als drukfactor uit de natuurdoelanalyses komen. Indien dat zo is kunnen provincies in hun (integrale) gebiedsprogramma’s ten behoeve van het Nationaal Programma Landelijk Gebied voorstellen opnemen voor uitroeiings- en beheersmaatregelen tegen invasieve uitheemse soorten.
Als deze leden kijken naar de Wnb gelden er bijvoorbeeld de beperkingen aan het gebruik van het geweer of voor jachtvogels om dieren van een exotische soort te vangen of te doden. Het gebruik ervan is alleen toegestaan als aan het vangen en doden een opdracht om de omvang van populaties van deze dieren te beperken van gedeputeerde staten (GS) ten grondslag ligt, of als er voor GS een verplichting geldt om een door de Minister van LNV aangewezen invasieve exoot in aantal terug te brengen, op basis van artikel 3.26, eerste lid, onder d, onder 3°, en artikel 3.30, eerste lid, onder b, onder 3°, in samenhang met artikel 3.18, vierde lid in samenhang met eerste lid, dan wel artikel 3.19, tweede lid, Wnb. Op welke wijze wordt er thans gebruikgemaakt van de bestaande sturingsmogelijkheden die de Wnb biedt? Het gebruik van genoemde middelen is tevens toegestaan als de exotensoort is aangewezen door de Minister van Natuur en Stikstof, op basis van artikel 3.26, eerste lid, onder d, onder 4°, en artikel 3.30, eerste lid, onder b, onder 4°, Wnb. Klopt het dat de Minister via deze weg ook buiten de provincies om zelf maatregelen kan nemen om bepaalde exoten te laten bestrijden? Zo ja, waarom maakt de Minister geen gebruik van deze bevoegdheid?
Antwoord
Van de bestaande sturingsmogelijkheid in de Wnb onder artikel 3.19 wordt geen gebruik gemaakt omdat het Europese beleid voor gevestigde (wijd verspreide) soorten nu al een verplichting bevat voor het nemen van beheersmaatregelen. Vanwege de decentralisatie van het natuurbeleid, zijn op grond van de Wnb gedeputeerde staten verantwoordelijk voor het nemen van uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen tegen de daartoe aangewezen invasieve exoten die zijn opgenomen op de Europese Unielijst voor zorgwekkende invasieve uitheemse soorten. De EU-verordening schrijft echter ook voor dat er prioriteiten moeten worden gesteld – als soorten zich eenmaal hebben gevestigd (wijd verspreid zijn) kunnen de bestrijdingskosten exorbitant hoog worden, en soms is bestrijding niet mogelijk wegens het ontbreken van adequate bestrijdingsmiddelen. De provincies maken hierin zelf een afweging. Ik heb er vertrouwen in dat zij dit zorgvuldig doen. Ik ga het gesprek aan met de provincies en wil de samenwerking versterken, maar ik ga de provincies op dit moment geen bestrijdingsmaatregelen opleggen.
Ook van de mogelijkheden in de Wnb onder artikel 3.18 wordt geen gebruikt gemaakt. De provincies hebben op grond van artikel 3.18, eerste tot en met derde lid, in samenhang met het vierde lid van de Wnb bevoegdheden ten aanzien van het terugbrengen van de stand van exoten. Deze bevoegdheden zien op het verlenen van de opdracht aan personen om de stand van dieren van invasieve soorten terug te brengen, het bepalen dat zij toegang hebben tot terreinen en het bepalen wat er met de bemachtigde dieren geschiedt.
Ik ben krachtens artikel 3.37, derde lid, van de Wet natuurbescherming weliswaar belast met de uitvoering van de Exotenverordening, maar in het Besluit natuurbescherming (artikel 1.7) is expliciet bepaald dat de provincies deze hiervoor genoemde bevoegdheden ten aanzien van de aangewezen exoten, zoals genoemd in voorgaande antwoord, hebben.
Het huidige Nederlandse beleid is gericht op uitvoering van de Europese aanpak van invasieve exoten. Er wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de verordening biedt om strengere nationale regels te stellen ten aanzien van soorten op de Unielijst of om regels te stellen ten aanzien van voor Nederland zorgwekkende invasieve exoten, met uitzondering van het Nederlandse handelsverbod op Aziatische duizendknopen (Stb. 2021, nr. 381).
PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken.
Natuur
De leden van de PvdD-fractie lezen dat de Minister natuur belangrijk vindt: «Niet omwille van zichzelf, maar ook voor ons welzijn en onze welvaart.» Dat zijn mooie woorden. Deze leden merken echter op dat het daarbij lijkt te blijven, want na jaren van niet afrekenbare of verplichtende inspanningen is het Nederland niet gelukt om de natuur te beschermen of te herstellen. Integendeel, Nederland scoort het slechtst ten opzichte van Europa en is daarom ook nog steeds op slot door de effecten van stikstof. De vooruitzichten worden er niet beter op, want het behalen van de doelen voor schoon water wordt al gezien als de volgende stikstofcrisis. Ondanks het feit dat natuurherstel en -bescherming als essentieel wordt gezien door de Minister, blijft ingezet worden op vrijblijvende en niet-dwingende maatregelen. De Minister voor Natuur en Stikstof lobbyt in Brussel voor afzwakking van de Natuurherstelverordening omdat Nederland, volgens de Minister, te klein en te dichtbevolkt is voor strenge natuureisen. Nederland is niet te dichtbevolkt voor ecologie. Het is te dichtbevolkt voor ons ego, omdat wij al jarenlang weigeren toe te geven dat er geen natuurlijke draagkracht meer is voor onze uit de klauwen gegroeide vee-industrie. Nederland heeft vier tot zes keer meer vee per hectare landbouwgrond dan het Europees gemiddelde en is juist op dat punt een uitzonderlijk land. Meer dan de helft van dat dichtbevolkte Nederland wordt ingenomen door de vee industrie. Dit gebeurt allemaal om vervolgens vlees te produceren voor de export. Deelt de Minister de mening dat Nederland ruimte genoeg heeft voor essentiële natuur wanneer de veestapel wordt gereduceerd? Deelt de Minister de mening dat de drukfactoren die de natuur verslechteren moeten worden gereduceerd? Zo ja, hoe kunnen drukfactoren worden gereduceerd wanneer er geen afrekenbare en dwingende maatregelen en doelen zijn opgesteld? De Minister wil zelfs transitioneren naar een natuurinclusieve samenleving, waarbij de natuur wordt geïntegreerd in alle domeinen van de samenleving en dan van tevoren wordt meegenomen in besluitvorming. Dat klinkt goed. Welke uitwerking denkt de Minister dat het meenemen van de natuur in de besluitvorming zal hebben? Zullen er minder natuurvergunningen worden afgegeven, omdat niet alles overal kan? Gaat de Minister afgegeven natuurvergunningen onder de loep nemen, zodat natuurinclusieve bedrijven een kans hebben en natuuronvriendelijke bedrijven eindigen? Hoe garandeert de Minister dat natuur werkelijk wordt meegenomen en dat de afweging niet wederom komt te vallen op economie? Welke maatregelen zullen ervoor zorgen dat de natuur werkelijk een stem krijgt? Is het geven van rechten voor de natuur een optie opdat de natuur wordt meegenomen in de besluitvorming? Waarom denkt de Minister dat natuur kan worden hersteld en beschermd zonder afrekenbare en dwingbare doelen, gezien de geschiedenis illustreert dat het huidige natuurbeleid niet werkt?
Antwoord
Het verminderen van drukfactoren op de natuur en ruimte voor essentiële natuur wil ik realiseren langs het spoor van het realiseren van een natuurinclusieve samenleving. In het NPLG wordt op gebiedsniveau gewerkt aan natuur-, stikstof-, water- en klimaatdoelen. Om te werken aan natuurverbetering is een systeemverandering nodig. Daarom zet ik naast het beschermen en herstellen VHR-soorten en (hun) habitats en van beschermde gebieden in een tweede lijn in op het realiseren van een natuurinclusieve samenleving met als ruimtelijke weerslag een goede basiskwaliteit natuur (BKN). Basiskwaliteit natuur is gericht op het verbeteren van de condities voor algemene soorten. De natuurinclusieve samenleving moet zorgen voor een robuust systeem waar ook VHR-soorten en (hun) habitats en Natura 2000-gebieden van profiteren.
Die tweede lijn van mijn natuur- en biodiversiteitsbeleid is gericht op de sectoren en gebieden waar natuur verweven is met andere activiteiten en vormen van landgebruik, zoals natuurinclusieve landbouw, een groene gebouwde omgeving en vergroening van financiële stromen. Voorbeelden van deze integrale benadering zijn de agenda natuur inclusief en het NPLG. In de Agenda Natuurinclusief (Kamerstuk 33 576, nr. 272) is aangegeven hoe de natuur aan de voorkant kan worden meegenomen bij ruimtelijke en economische beslissingen. Voorbeelden zijn natuurinclusief bouwen waardoor het mogelijk is om gezonde en aantrekkelijke steden en dorpen te creëren, het ontwikkelen van natuur langs infrastructuur.
Biodiversiteit
De leden van de PvdD-fractie lezen dat het kabinet in het kader van de Europese Biodiversiteitsstrategie inzet op het leveren van een billijke bijdrage aan het behalen van het doel om tien procent van zowel land- als zeeoppervlak strikt te beschermen. Kan de Minister aangeven, graag uitgesplitst per gebied, welke land- en zeegebieden in Nederland een hoge biodiversiteitswaarde hebben, zoals gedefinieerd door de Europese Commissie (EC)?
Antwoord
In mijn opdracht stelt Wageningen University & Research een rapport op ten behoeve van de pledge voor de Europese Biodiversiteitsstrategie. Hierin staat omschreven welke gebieden bijdragen aan de doelstellingen van de Europese Biodiversiteitsstrategie. Dit rapport zal openbaar worden nadat Nederland de pledge bij de Europese Commissie heeft ingediend. Ik zal uw Kamer nog nader informeren over dit rapport.
Deze leden lezen dat momenteel minder dan één procent van het zeeoppervlak binnen Natura 2000-gebieden voldoet aan de strikte beschermingsvoorwaarden. Hoeveel procent van het Nederlandse deel van de Noordzee, inclusief de Waddenzee, voldoet aan deze voorwaarden?
Antwoord
Zoals ik in oktober 2022 aan uw Kamer heb aangegeven voldoet minder dan één procent van het Nederlandse zeeoppervlak aan de strikte beschermingsvoorwaarden (Kamerstuk 33 576, nr. 325). Dit is inclusief de oppervlakte van de Waddenzee. In het rapport dat Wageningen University & Research opstelt ten behoeve van de pledge voor de Europese Biodiversiteitsstrategie zal zijn opgenomen welke gebieden bijdragen aan de doelstellingen van de Europese Biodiversiteitsstrategie.
Welke activiteiten vinden momenteel plaats in de Natura 2000-gebieden op zee?
Antwoord
Voor een uitgebreide uiteenzetting verwijs ik u naar de informatie op de Natura 2000-website van Rijkswaterstaat: https://rwsnatura2000.nl/gebieden/default.aspx. Hier zijn per gebied de beheerplannen te vinden. Hierin is een uitgebreide beschrijving en analyse van de huidige activiteiten opgenomen. Daarnaast wordt in de Nadere Effecten Analyse bekeken hoe groot de effecten van deze activiteiten worden geacht. U kunt denken aan (beroeps)scheepvaart, verschillende vormen van visserij, zand- en schelpenwinning, olie- en gasboringen, militaire activiteiten, beheer en onderhoud (boeien, kustonderhoud, etc.), recreatieve activiteiten en calamiteiten en incidentenbestrijding.
Zou Nederland meer strikte natuurgebieden op zee hebben wanneer er geen bodemberoerende visserij in Natura 2000-gebieden plaatsvindt?
Antwoord
Ten aanzien van bodemberoerende visserij is in het Noordzeeakkoord afgesproken in 2030 15 procent van de ecologisch waardevolle gebieden in de Nederlandse Noordzee te vrijwaren van bodemberoerende visserij. De Europese Commissie heeft een richtsnoer voor de lidstaten opgesteld, waarin strikt beschermde gebieden gedefinieerd worden als gebieden met een hoge biodiversiteitswaarde, waarvan de onderliggende ecologische structuur en de ondersteunende natuurlijke processen beschermd moeten worden. Er mag geen wezenlijke negatieve menselijke invloed op die gebieden plaatsvinden (Kamerstuk 33 576, nr. 325). Het sluiten van gebieden voor enkel bodemberoerende visserij lijkt niet te passen in deze definitie. Daarom wil ik met de Commissie en de betrokken lidstaten verder in gesprek gaan over deze definitie in het reviewproces dat na de zomer zal starten.
Wat vindt de Minister een billijke bijdrage van Nederland en waar wordt dit op gebaseerd?
Antwoord
Zoals ik eerder aan de Tweede Kamer heb gemeld (Kamerstuk 33 576, nr. 325) wil ik de pledge voor strikt beschermde gebieden invullen met staand beleid. Ik heb ook aan de Kamer laten weten dat uit de berekeningen van Wageningen University & Research blijkt dat met staand beleid (en afspraken) minder dan 1 procent van het zeeoppervlak, binnen de Natura 2000-gebieden, aan de kenmerken van deze definitie lijkt te voldoen. Zolang het gesprek met de Commissie en de betrokken lidstaten in het reviewproces nog niet heeft plaatsgevonden, kan ik niet aangeven wat een billijke bijdrage aan dit doel kan zijn. Voor de huidige bijdrage aan dit doel ben ik uitgegaan van een nauwe interpretatie van de door de Commissie gegeven definitie. Of deze definitie al dan niet ruimer kan worden uitgelegd, hangt af van de uitkomsten van het gesprek in het reviewproces over deze definitie.
Wordt er hierbij rekening gehouden met de ecologische voetafdruk die Nederland in binnen- en buitenland heeft?
Antwoord
Bij het indienen van de pledge kijk ik naar de gestelde doelen en de opgave voor Nederland. Daarbij is uitgegaan van het door het inmiddels demissionaire kabinet geformuleerde kabinetsbeleid. Bij het opstellen van de voorgenomen pledge is geen rekening gehouden met de ecologische voetafdruk die Nederland in het binnen- en buitenland heeft. Dat is ook geen criterium, waar in dit proces rekening mee behoeft te worden gehouden.
Wordt er hierbij gekeken naar de biodiversiteitswaarden van Nederland? Hoe wordt het fair share-principe hierbij meegenomen? Hoe wordt er rekening gehouden met brede welvaart-principes?
Antwoord
Strikt beschermde gebieden zijn door de Commissie gedefinieerd als gebieden met een hoge biodiversiteitswaarde, waarvan de onderliggende ecologische structuur en de ondersteunende natuurlijke processen beschermd moeten worden. Er mag geen wezenlijke negatieve menselijke invloed op die gebieden plaatsvinden. De definitie lijkt weinig ruimte te bieden om in Nederland meer gebieden als strikt beschermd gebied aan te merken zonder dat dit conflicteert met andere concurrerende belangen vanwege het intensieve ruimtegebruik in het dichtbevolkte Nederland, wat deze pledge gecompliceerd maakt. Ik neem brede welvaart altijd mee in mijn overwegingen, maar ook hier kunnen belangen soms in conflict met elkaar treden, zoals vrijetijdsbesteding in de Nederlandse natuur en de kwaliteit van de leefomgeving.
Wildlijst
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de Wnb stelt dat de jacht op soorten waarvan de staat van instandhouding in het geding is, niet mag worden geopend. Kan de Minister nogmaals aangeven hoe het juridisch mogelijk is dat jacht zonder nut of noodzaak op soorten op de wildlijst, zoals de haas, wilde eend, et cetera door kan gaan, gezien het feit dat de staat van instandhouding voor de meeste van deze soorten in het geding is?
Antwoord
De Wnb biedt mij de mogelijkheid bij ministeriële regeling te beslissen in hoeverre de jacht is geopend (artikel 3.22 Wnb) en biedt de mogelijkheid om per soort en naar plaats en tijd te differentiëren (artikel 3.22, lid 2 Wnb). Het vijfde lid bepaalt dat openstellen alleen kan als de staat van instandhouding niet in het geding is. Na het uitbrengen van twee rapporten over de staat van instandhouding voor de vijf wildsoorten heb ik, in afstemming met de provincies, gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak en heb ik besloten om de jacht op konijnen en op hazen in drie provincies voor het seizoen 2022–2023 niet te openen (Kamerstuk 33 576, nr. 325). Voor de drie vogelsoorten en voor de haas in de andere negen provincies heb ik besloten de jacht vooralsnog niet te sluiten. Zorgen over de consequenties van het sluiten van de jacht op die soorten op de uitvoering van faunabeheer, schadebestrijding en natuurbeheer zijn daarvoor de belangrijkste overweging geweest. Wat ook heeft meegespeeld is de constatering dat de jacht op die soorten niet de belangrijkste oorzaak is voor de verslechterde staat van instandhouding. Het sluiten van de jacht op die soorten zou niet wezenlijk bijdragen aan het verbeteren van de staat van instandhouding. In mijn brief van 4 april jl. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 120) heb ik aangekondigd dat besluit voor de periode 2023–2024 te handhaven omwille van de continuïteit van het beleid.
Naar aanleiding van het eerstgenoemde besluit is een juridische procedure aangespannen. Zoals ik in de genoemde brief en op de schriftelijke vragen daarover (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 123) heb aangegeven, heb ik besloten een traject op te starten om het huidige systeem van faunabeheer tegen het licht te houden, om te komen tot een toekomstbestendig stelsel met duidelijk perspectief voor het faunabeheer op de lange termijn. Daarbij betrek ik de uitkomsten van de genoemde juridische procedure, de resultaten van de impactanalyse, de ontwikkeling van het telprotocol en onderzoek naar de schade door landelijk aangewezen en vrijgestelde soorten. Ik wacht die ontwikkelingen af alvorens tot een nieuw besluit te komen.
Kan de Minister aangeven voor welke soorten die in het geding zijn momenteel een landelijke vrijstelling op de jacht geldt? Kan de Minister aangeven voor welke soorten die in het geding zijn momenteel een provinciale vrijstelling geldt?
Antwoord
De Wnb maakt onderscheid tussen jacht en schadebestrijding. Op de wildlijst (art. 3.20, tweede lid Wnb) zijn haas, konijn, fazant, wilde eend en houtduif opgenomen. Op deze soorten is de jacht toegestaan mits de staat van instandhouding niet in het geding is. De staat van instandhouding van al deze soorten is als ongunstig aangemerkt. Op de landelijke vrijstelling voor schadebestrijding (art. 3.1 Rnb) zijn konijn, vos, Canadese gans, houtduif, kauw en zwarte kraai opgenomen. Voor de soorten op de landelijke vrijstellingslijst voor schadebestrijding blijkt uit onderzoek dat voor konijn, houtduif en kauw de staat van instandhouding ongunstig is.
Mijn ministerie beschikt niet over een overzicht van provinciale vrijstellingen. Soorten die landelijk zijn vrijgesteld, mogen niet provinciaal worden vrijgesteld (art. 3.15, derde lid onder a Wnb).
Kan de Minister een overzicht geven, graag uitgesplitst per type, van alle soorten waarvan de staat van instandhouding in het geding is en die worden bejaagd onder de noemer van schadebestrijding en faunabeheer? Deze leden willen weten hoe het juridisch mogelijk is om de jacht op dieren waarvan de staat van instandhouding in het geding is door te laten gaan onder de noemer van «schade- en faunabeheer». Deze leden ontvangen dit graag uitgesplitst per type beheer.
Antwoord
Jacht is in de Wnb gedefinieerd als bemachtigen, opzettelijk doden of met het oog daarop opsporen van wild als bedoeld in artikel 3.20, tweede lid, alsmede het doen van pogingen daartoe, overeenkomstig paragraaf 3.5. Jacht is derhalve uitsluitend toegestaan op de soorten haas, konijn, fazant, wilde eend en houtduif en wordt niet onder de noemer van «schade- en faunabeheer» uitgeoefend. De staat van instandhouding van deze vijf soorten is als ongunstig aangemerkt.
Beheer en schadebestrijding voor alle soorten vallen onder de bevoegdheid van de provincies. Deze kunnen een provinciale vrijstelling of ontheffing verlenen op basis van de belangen die in de wet zijn bepaald. Provinciale ontheffingen en vrijstellingen worden onderbouwd in faunabeheerplannen. Hierbij is het aan provincies om rekening te houden met de staat van instandhouding van betreffende diersoorten. Mijn ministerie beschikt niet over een overzicht van provinciale vrijstellingen en ontheffingen.
CU-fractie
De leden van de CU-fractie hebben kennisgenomen van de verzamelbrief natuur van de Minister. Deze leden hebben nog enkele vragen.
Natuurinclusief
De leden van de CU-fractie zien, met de dramatische voorjaarstelling dit voorjaar van vlinders, zweefvliegen en hommels, dat de noodzaak tot een goed beheerde blauw-groene dooradering van ons land letterlijk van levensbelang is voor het voortbestaan van veel soorten in Nederland. Er is nog een wereld te winnen in goed beheer. Hoe gaat de Minister Rijkswaterstaat aanmoedigen tot standaard ecologisch beheer van de bermen van onze Rijkswegen? Hoe voorkomt de Minister het huidige voornemen van Rijkswaterstaat om terug te gaan naar twee keer maaien per jaar in plaats van één keer maaien, met dramatische gevolgen voor insecten? Wat heeft Rijkswaterstaat daarin nodig?
Antwoord
Met de leden van de CU ben ik van mening dat goed beheerde blauw-groene dooradering van ons land van groot belang is voor het voortbestaan van veel soorten in Nederland. Juist om de achteruitgang in biodiversiteit tot staan te brengen is in de Bossenstrategie aandacht gegeven aan 10% groen-blauwe dooradering. Onderdeel daarvan vormt het bermbeheer door Rijkswaterstaat. De maaifrequentie die Rijkswaterstaat nu hanteert is één keer per jaar. Mijn collega bewindspersoon van IenW heeft uw Kamer onlangs een brief gezonden over het Basiskwaliteitsniveau RWS-netwerken (Kamerstuk 29 385, nr. 119). Daarin is aangegeven dat werkzaamheden in het kader van groenbeheer die niet noodzakelijk zijn voor de veiligheid van de constructie en de weggebruiker worden afgeschaald. De zorg die de leden van de CU uitspreken dat twee keer per jaar maaien van de bermen de norm wordt, deel ik derhalve niet. De wettelijke verplichtingen rondom natuur, waaronder soortenbescherming, blijven onderdeel van het beheer- en onderhoudsregime.
De leden van de CU-fractie horen dat het ook bij gemeenten vaak voorkomt dat de portefeuille «groen» als eerste een bezuinigingspost wordt wanneer dat nodig is en dat het dan vaak de lokale ambtenaren zelf zijn die met creatieve ideeën moeten komen om binnen die krimpende budgetten de biodiversiteit te blijven borgen. Hoe kan het Ministerie van LNV gemeenten daarin bijstaan? Tot slot vragen deze leden hoe de Minister ook kleinere bedrijven, industrieterreinen en particulieren verder gaat stimuleren tot het meer natuurinclusief inrichten van hun grond.
Antwoord
Steeds meer mensen zijn ervan doordrongen dat groen een waarde heeft, voor bijvoorbeeld gezondheid of in het kader van klimaatadaptatie. Zie bijvoorbeeld: https://www.wur.nl/nl/dossiers/dossier/groen-in-de-stad.htm, waarin Wageningen University & Research zeven redenen noemt om te investeren in een groene stad. Ik moedig gemeenten aan om op een creatieve manier daarmee om te gaan. Een onderzoek, verricht in opdracht van de Citydeal Openbare Ruimte laat zien hoe tijd, geld en ruimte slimmer gecombineerd kunnen worden door middel van integrale financiering en businesscases. De resultaten van dit onderzoek zijn gedeeld met gemeenten en te vinden via deze link: https://www.citydealopenbareruimte.nl
Samen met mijn collega voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening ga ik, aan de hand van businesscases in de NOVEX-gebieden, in beeld brengen welke mogelijkheden er nu al zijn voor de financiering van groen en wat er aanvullend nodig is in het waarmaken van een integrale groenambitie, die bijdraagt aan biodiversiteit, klimaatadaptatie en gezondheid. De vergroening van stedelijk gebied en de financiering daarvan wordt ook besproken in de Bestuurlijke Klankbordgroep groen in en om de stad, waaraan de Ministeries van BZK, IenW en LNV en SBB, UvW en een vertegenwoordiging van gemeenten en provincies deelneemt.
Voor bedrijventerreinen is vanuit het Nationaal Groeifonds € 26 miljoen toegekend aan het programma Werklandschappen van de Toekomst. Dit programma zet zich in voor groene gezonde en klimaatbestendige bedrijventerreinen. Er wordt aan vijf oplossingsrichtingen gewerkt: business cases, financiering, inzicht in waarde van groen, innovatieve oplossingen en lesmateriaal, en versterking van de groensector. Eén van de sporen van het programma is kennis en onderzoek, waarbij onderzoek wordt gedaan naar klimaatbestendige werklandschappen én biodiverse werklandschappen. De ambitie van het programma is om 1.000 bedrijventerreinen te helpen vergroenen.
Samen met het Ministerie van BZK en het Ministerie van IenW ben ik opdrachtgever voor Milieu Centraal om inwoners wetenschappelijk onderbouwd te informeren en adviseren over onder andere natuurinclusief (ver)bouwen en inrichten van dak, gevel en tuin. Voor het stimuleren van particulieren tot het meer natuurinclusief en klimaatadaptief inrichten van hun grond heeft het Ministerie van IenW een samenwerking opgebouwd met 13 organisaties die tot doel hebben inwoners op weg te helpen hun tuin en woning te vergroenen. Deze organisaties werken samen onder de slogan «een groener Nederland begint in je eigen tuin» (https://www.nlvergroent.nl/). De samenwerkende partijen organiseren: de Week van de Groene Tuin in het voorjaar, «Plant je mee» in het najaar en van voorjaar tot en met najaar het NK Tegelwippen.
Vanuit de agenda natuurinclusief, met de negen domeinen (Bouw, Energie, Financiën, Infrastructuur, Landbouw, Onderwijs/ bewustwording, Vrijetijdseconomie, Water en gezondheid stimuleer ik die natuurinclusieve samenleving met overheden, bedrijven, kennisinstellingen, brancheorganisaties en maatschappelijke organisaties samen.
Gebiedenbeleid
De leden van de CU-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen uitvoering van de Europese biodiversiteitsstrategie door de Minister. Deze leden vragen wat de pledge op de Noordzeegebieden, die al eerder zijn aangewezen als beschermd gebied in het Noordzeeakkoord, voor extra gevolgen kan hebben op het gebruik van dat gebied voor bijvoorbeeld de (garnalen)visserij. Daarnaast vragen zij of een beschermde status haalbaar is in de Westerschelde, gezien de extreme PFAS-vervuiling op dit moment, al steunen deze leden ieder initiatief tot het schoon maken van dat water van harte.
Antwoord
Ik heb de Tweede Kamer gemeld wat mijn inzet zal zijn ten aanzien van de eerste twee doelen. Het betreft als eerste doel: 30 procent van het land- en zeeoppervlak van de EU wettelijk te beschermen en als tweede doel: tenminste een derde van de beschermde gebieden strikt te beschermen (Kamerstuk 33 576, nr. 325). Ik wil dit invullen met staand beleid (inclusief gemaakte afspraken over de bescherming van gebieden in Noordzeeakkoord).
De Westerschelde is al een beschermd gebied vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000). De Westerschelde maakt dan ook deel uit van de pledge voor wat betreft de bijdrage van Nederland aan het eerste doel, de bescherming van 30 procent van de zee in de Europese Unie. Dit betekent dat er geen extra bescherming wordt toegevoegd aan de al bestaande beschermingsstatus vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Ook de huidige PFAS-verontreiniging heeft geen gevolgen voor die status. Vanwege de bredere belang om de PFAS-concentraties in de Westerschelde te verminderen, heeft het kabinet afspraken gemaakt met Vlaanderen over het beperken van de PFAS-emissies in Vlaanderen.
SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de verzamelbrief natuur en het onderliggende rapport «Systeemevaluatie implementatie Exotenverordening in Nederland».
Exotenverordening – uitheemse rivierkreeft
De leden van de SGP-fractie vragen graag aandacht voor oprukkende rivierkreeften, een invasieve exoot. In steeds meer waterlichamen komen dermate hoge dichtheden van rivierkreeften voor dat waterplanten verdwijnen, de waterkwaliteit verslechtert, waardoor Kaderrichtlijn Water (KRW)-doelen niet kunnen worden gehaald, Habitatrichtlijn-soorten als de grote modderkruiper worden bedreigd, oevers verzwakken en agrarisch sloot- en weiderandenbeheer wordt ondermijnd. Voor aanpak van dergelijke exoten is een beheersplan vereist. Kan de Minister het beheersplan/de beheersplannen voor aanpak van rivierkreeften met de Kamer delen?
Antwoord
De Exotenverordening stelt dat lidstaten beheersmaatregelen treffen. Lidstaten hebben veel beleidsruimte om hierin keuzes te maken. Nederland heeft in 2016 ten aanzien van uitheemse rivierkreeften de keuze gemaakt om bevissing als beheersmaatregel vorm te geven. Dit is gedaan via een vrijstelling in de Regeling natuurbescherming op het verbod in artikel 3.37 lid 1 van de Wet natuurbescherming die daarmee gezien kan worden als de Nederlandse beheersmaatregel tegen uitheemse rivierkreeften.
Het recent vastgestelde plan van aanpak waar alle deelnemers van het bestuurlijk overleg «aanpak uitheemse rivierkreeften» mee hebben ingestemd en gezamenlijk aan werken, zal ik u separaat toesturen. Het betreft een dynamisch document dat al werkende verder wordt aangevuld. Onder andere is afgesproken dat het gesprek wordt gevoerd over de verantwoordelijkheidsverdeling (governance). Deelnemers van het bestuurlijk overleg zijn het Ministerie van IenW, de Unie van Waterschappen, RBO Rijn-West, NetVISwerk, Sportvisserij Nederland, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Vereniging van Bos- en Natuureigenaren en LTO-Nederland.
De leden van de SGP-fractie horen graag of de Minister de urgentie ziet van een grootschalige aanpak van de problematiek van de rivierkreeft.
Antwoord
Net als de leden van de SGP-fractie zie ik de urgentie van de problematiek. Ik streef daarbij naar een aanpak van uitheemse rivierkreeften, waarbij de kosten en nevenschade in verhouding staan tot de schade van de uitheemse rivierkreeften. Er is daarvoor een plan van aanpak opgesteld waarmee aan een integrale aanpak wordt gewerkt, waarbij naast het mogelijk maken van bestrijding door bevissing juist ook wordt ingezet op preventie van verdere verspreiding en het versterken van ecosystemen die zo robuust zijn dat de uitheemse rivierkreeften niet de overhand krijgen.
In het brede bestuurlijk overleg is afgesproken dat geïnventariseerd wordt wat prioritaire gebieden zijn. Op lokaal niveau kan het beste beoordeeld worden of het noodzakelijk is om over te gaan tot het (laten) wegvangen van uitheemse rivierkreeften. Hiertoe wordt ook een «kreeftenladder» ontwikkeld die ons moet gaan helpen bij het maken van de afweging (van kosten en baten) om in specifieke gebieden wel of niet over te gaan tot deze kostbare ingrepen.
Wordt geïnvesteerd in ontwikkeling van selectieve vistuig om de kreeften effectief weg te vangen?
Antwoord
Ja, de ontwikkeling van een nieuw selectief kreeftenvangtuig loopt. Streven is dat dit binnen een jaar beschikbaar komt. Dit vangtuig heeft het voordeel van minder bijvangst en betere handhaafbaarheid en zou kunnen worden toegestaan voor rivierkreeftbestrijders in dienst van de waterbeheerder.
Wordt gekeken naar mogelijkheden om gericht en onder voorwaarden niet-beroepsvissers in te schakelen bij het wegvangen van rivierkreeften, bijvoorbeeld via uitgifte van kreeften-akten?
Antwoord
In het bestuurlijk overleg is afgesproken dat, tot het moment dat regelgeving kan worden aangepast, ruimhartig zal worden bekeken hoe binnen de kaders van de huidige regelgeving al zo veel mogelijk uitheemse rivierkreeft kunnen worden weggevangen. Er is afgesproken dat ruimhartig met de mogelijkheid tot ontheffingverlening zal worden omgegaan, voor die situaties waarin wegvangen door eigen medewerkers van de waterbeheerder gewenst of noodzakelijk is. Hierbij zijn de volgende punten van belang:
• Een ontheffing is mogelijk voor het gebruik van beroepsvistuigen (voornamelijk fuiken) door medewerkers van de waterbeheerder (of in dienst van een andere overheid) in deelgebieden en voor pilots of in het kader van onderzoek naar de effecten van wegvangen op de ecologie van gebieden.
• Het is juridisch niet mogelijk om ontheffing te verlenen voor de verplichting tot privaatrechtelijke toestemming. Voor het wegvangen van rivierkreeft zal dus altijd schriftelijke toestemming nodig zijn van de eigenaar van het water, of van de huurder van het visrecht.
Voor de middellange termijn wordt verkend of de vrijstelling in de Uitvoeringsregeling visserij voor het gebruik van bepaalde beroepsvistuigen kan worden verbreed naar bijvoorbeeld medewerkers in dienst van de waterbeheerder. Deze medewerkers mogen dan (zonder ontheffing) met een specifiek vangtuig (uitsluitend) uitheemse rivierkreeften vangen om ze vervolgens te vernietigen, alle andere vangst moet daarbij levend worden teruggezet.
Wordt ingezet op verbeterde handhaving om illegale invoer van rivierkreeften voor de horeca te voorkomen?
Antwoord
Er zijn momenteel geen signalen bekend over illegale import van Amerikaanse rivierkreeften voor de horeca. Om die reden bestaat nu geen noodzaak voor verbeterde handhaving. Ik zie vooral uitdagingen voor toezicht en handhaving op stroperij (bij grootschalige inzet van fuiken) en illegale uitvoer van levende uitheemse rivierkreeften vanuit Nederland naar andere EU-lidstaten wat verboden is onder de Europese Exotenverordening.
Actualisering kritische depositiewaarden stikstof
De leden van de SGP-fractie horen graag of het Europese rapport over kritische depositiewaarden al is geactualiseerd, wat dit betekent voor de kritische depositiewaarden zoals die in Nederland worden gehanteerd en wat dit betekent voor het halen van de omgevingswaarden voor reductie van de stikstofdepositie. Wat is de verwachte planning in dezen? Worden de verwachte wijzigingen en de impact daarvan meegewogen bij het opstellen van het voorgenomen wetsvoorstel voor aanscherping van de omgevingswaarden voor reductie van de stikstofdepositie?
Antwoord
Dit heeft de WUR gedaan in opdracht van LNV. De update van de KDW’s heeft betekenis voor zowel toestemmingsverlening als voor de beleidsdoelstelling voor stikstofreductie, zoals die wettelijk is verankerd in de Wsn. Over de impact van deze actualisatie heb ik de Tweede Kamer op 31 augustus 2023 geïnformeerd7.
Overig
De leden van de SGP-fractie hebben via eerdere Kamervragen gevraagd om via isotopenonderzoek meer inzicht te krijgen in de verhouding tussen ammoniak uit de veehouderij en ammoniak uit verbrandingsprocessen (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2462). Meten is weten. Ook al zijn de emissies voor verbrandingsprocessen al deels vastgesteld op basis van emissiegegevens uit de praktijk, er liggen ook deels aannames aan ten grondslag. Er staan grote belangen op het spel. Hoe meer gegevens vanuit de praktijk beschikbaar zijn, hoe beter doelmatige keuzes kunnen worden gemaakt. Deze leden horen daarom graag wat erop tegen is om eenmalig via isotopenonderzoek op de meetpunten van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en het Meetnet Ammoniak Natuurgebieden meer inzicht te krijgen in de verhouding tussen ammoniak uit de veehouderij en ammoniak uit verbrandingsprocessen.
Antwoord
Het aandeel van ammoniak uit verbrandingsprocessen in Nederland is laag, 87% van de ammoniak is afkomstig uit de veehouderij en 13% van de ammoniak kent andere bronnen, waarvan 3% uit verbrandingsprocessen. Het RIVM ziet geen aanleiding om de emissiecijfers uit verbrandingsprocessen aan te passen. Nederland is daarom niet het meest geschikte land om het isotopenonderzoek, zoals beschreven in het artikel uit Nature, uit te voeren.
https://cdr.eionet.europa.eu/nl/eu/ias/↩︎
NRC, 5 juni 2023, «Gaat Nederland nog verder op slot en zes andere vragen over de omstreden Europese natuurherstelwet (https://www.nrc.nl/nieuws/2023/06/05/gaat-nederland-nog-verder-op-slot-en-zes-andere-vragen-over-de-omstreden-europese-natuurherstelwet-a4166418?utm_source=push&utm_medium=topic&utm_term=20230605)↩︎
Wageningen University and Research, 31 oktober 2022, «Biodiversiteit» (https://www.wur.nl/nl/show-longread/biodiversiteit-longread.htm)↩︎
Nu, 5 juni 2023, «Dramatisch jaar voor vlinders, hommels en bijen: «Planten worden niet bestoven'» (https://www.nu.nl/klimaat/6266470/dramatisch-jaar-voor-vlinders-hommels-en-bijen-planten-worden-niet-bestoven.html)↩︎
Zie daarvoor de toelichting in het wijzigingsbesluit: https://www.natura2000.nl/sites/default/files/TIL/Veegbesluit/N2k%20WB%20Wijzigingsbesluit%20Aanwezige%20waarden.pdf#page=23.↩︎
Kamerstukken 33 576 en 35 334, nr. 354↩︎
Kamerstukken 33 576 en 35 334, nr. 354↩︎