Verslag van een schriftelijk overleg inzake ontwerpregeling specifieke uitkering woningbouw op korte termijn door bovenplanse infrastructuur (Kamerstuk 36200-A-76)
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Mobiliteitsfonds voor het jaar 2024
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2023D37386, datum: 2023-09-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36410-A-6).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: M. Meedendorp, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 36410 A-6 Vaststelling van de begrotingsstaat van het Mobiliteitsfonds voor het jaar 2024.
Onderdeel van zaak 2023Z15389:
- Indiener: M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2023-09-26 15:50: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-09-27 10:15: Procedurevergadering IenW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2023-10-05 13:40: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
36 410 A Vaststelling van de begrotingsstaat van het Mobiliteitsfonds voor het jaar 2024
Nr. 6 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 september 2023
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een vraag en opmerking voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 12 juni 2023 over de ontwerpregeling specifieke uitkering woningbouw op korte termijn door bovenplanse infrastructuur (Kamerstuk 36 200 A, nr. 76)
De vragen en opmerkingen zijn op 7 september 2023 aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 18 september 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
T. de Groot
Adjunct-griffier van de commissie,
Meedendorp
Vraag vanuit de fractie en reactie van de bewindspersoon
D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen in «Artikel 7. Afwijzingsgronden» dat een aanvraag gedeeltelijk, dan wel in zijn geheel, afgewezen kan worden wanneer het aantal op de woningbouwlocatie te realiseren betaalbare woningen minder is dan vijftig procent. Deze leden onderstrepen het belang van betaalbare woningen op nieuwbouwlocaties en zijn derhalve benieuwd naar de overweging om het percentage op vijftig procent van het totaal vast te zetten. Waarom is er niet voor gekozen om dit in lijn te brengen met de landelijke doelstelling, waarbij van alle nieuwbouwwoningen twee derde in de categorie «betaalbaar» moet vallen? Hoe draagt deze regeling bij aan die doelstelling?
In het programma Woningbouw1 van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) staat het streven naar ten minste twee derde betaalbare huur- en koopwoningen van alle nieuwbouwwoningen. Dat streven geldt op regionale schaal. In de regionale woondeals zijn afspraken gemaakt met regio en gemeenten over de te bouwen aantallen woningen en de betaalbaarheidssegmenten. Dit om aan te sluiten bij de grote behoefte aan betaalbare woningen.
Zoals is opgenomen in het programma Woningbouw betekent het streven naar ten minste twee derde betaalbare woningen bij nieuwbouw niet dat ieder bouwproject op deze wijze hoeft te worden ingevuld.
De woningbouwprogrammering is per locatie in eerste plaats afhankelijk van het volkshuisvestelijk beleid, de huidige samenstelling van de woningvoorraad en opgaven die per gemeente en binnen de gemeente van wijk tot wijk en buurt tot buurt kunnen verschillen. Hierbij speelt ook de gebiedsontwikkeling een grote rol; op de ene locatie kan makkelijker een groter aandeel betaalbare woningen worden gerealiseerd dan op de andere locatie. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met de verdeling van grondeigendom, of maatregelen die moeten worden genomen om locaties beschikbaar en geschikt voor woningbouw te maken.
De regeling verplicht de gemeenten die financiële middelen ontvangen via deze regeling om minimaal 50% van de woningen in het betaalbare segment te realiseren op de specifieke woningbouwlocaties genoemd in (de bijlage bij) de regeling. Zo waarborgt het kabinet enerzijds een snelle ontwikkeling van de locaties en anderzijds voldoende betaalbare woningen. Tegelijkertijd bieden we gemeenten de ruimte om de woningbouwprogrammering op een lokaal juiste manier in te vullen, rekening houdend met de financiële en ruimtelijke opgaven van de gemeenten.
Kamerstuk 32 847, nr. 878.↩︎