Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 25 september 2023 (Kamerstuk 21501-30-583)
Raad voor Concurrentievermogen
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2023D38444, datum: 2023-09-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-30-584).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.J. Klink, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: I. van Tilburg, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 30-584 Raad voor Concurrentievermogen.
Onderdeel van zaak 2023Z15778:
- Indiener: M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken
- 2023-09-28 13:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-10-24 17:00: Procedurevergadering commissie voor Economische Zaken en Klimaat (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2023-10-25 12:00: Raad voor Concurrentievermogen / Ruimtevaart (informeel) d.d. 6-7 november 2023 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 584 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 27 september 2023
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 7 september 2023 over de Geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 25 september 2023 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 583), over de brief van 19 juli 2023 over de antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 24, 25 juli en 28 juli 2023 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 580) (Kamerstuk 21 501-30, nr. 581) en over de brief van 5 september 2023 over het verslag informele Raad voor Concurrentievermogen 24, 25 en 28 juli 2023 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 582).
De vragen en opmerkingen zijn op 11 september 2023 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 22 september 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Klink
Adjunct-griffier van de commissie,
Van Tilburg
Inhoudsopgave
I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties | 2 |
II | Antwoord / Reactie van de Minister | 4 |
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen (hierna: de Raad) van 25 september 2023. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er tijdens de aankomende Raad naar verwachting wordt gesproken over de rol van een concurrentievermogen-toets bij het formuleren van wetgevingsvoorstellen. Deze leden vragen wat de gevolgen kunnen zijn voor nieuwe wetgevingsvoorstellen als deze voorstellen de concurrentievermogen-toets niet doorstaan. Ook vragen deze leden naar wat de mogelijke gevolgen zijn van een concurrentievermogen-toets op het voornemen om zo concreet en duidelijk mogelijk beleid te formuleren.
De leden van de VVD-fractie lezen in de inzet van Nederland dat het ook voor toekomstige wetgeving van belang is dat de gevolgen voor de Europese concurrentiekracht zorgvuldig in kaart worden gebracht en worden meegewogen in de besluitvorming. Kan de Minister aangeven in hoeverre de gevolgen van toekomstige Nederlandse wetgeving op de Nederlandse concurrentiekracht meewegen in de besluitvorming? Wanneer deze gevolgen op dit moment nog niet worden meegewogen, is de Minister het dan met deze leden eens dat Nederland ook een eigen concurrentievermogen-toets zou moeten hanteren, die losstaat van het voornemen van een Europese concurrentievermogen-toets?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse de stukken ter voorbereiding van de Raad gelezen. Deze leden wensen de Minister nog enkele vragen voor te leggen over de voortgang van enkele eerder besproken zaken en willen de Minister enkele nieuwe vragen voor de aankomende Raad voorleggen.
De leden van de D66-fractie nemen kennis van het verslag van de informele Raad op 24, 25 en 28 juli. Daar is gesproken over het stimuleren van (sleutel)technologieën, onderzoek en innovatie op Europees niveau. Het belang van de scale-up fase werd hier specifiek aangekaart. Deze leden maken zich ook zorgen over de toegang tot financiering voor startups in de groeifase. Op welke manier wordt de toegang tot financiering op Europees niveau besproken? Worden daarbij aanvullende Europese interventies besproken om te zorgen dat startups toegang hebben tot Europees groeikapitaal? Worden er risico’s gesignaleerd indien vooral niet-Europese investeerders financiering verschaffen aan Nederlandse en Europese startups? Zo ja, welke? Welke rol spelen aandeelbelangen hierbij?
De leden van de D66-fractie laten zich informeren over het volmaken van de kapitaalunie waarbij de toegang tot private investering wordt verbeterd. Welke lidstaten riepen hiertoe op? Nederland heeft verzocht om bestaand instrumentarium te versimpelen en behoedzaam te zijn met inzet van verdere staatssteun. Welke andere lidstaten waren medestander van dit voorstel? Kan de Minister uitdiepen hoe zij deze versimpeling voor zich ziet?
De leden van de D66-fractie zien een knelpunten in de financiering van de groene transitie. Deze leden vinden het van belang dat deze knelpunten zoveel mogelijk worden weggenomen. Welke rol speelt de beperking van staatssteun hierbij? Kan de Minister uitdiepen welke interventies onder staatssteun verstaan worden? Is er in de huidige uitbreiding van staatssteunregels ruimte voor het inzetten van een research en development regeling voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) waarmee ondernemers zelf onderzoek kunnen doen hoe diverse middelen kunnen bijdragen aan de verduurzaming van hun productieproces?
De leden van de D66-fractie willen van de Minister weten hoe de Raad aankijkt tegen financiering van strategische sectoren, gezien de Minister schrijft dat deze sectoren «veel geld zullen kosten». Hoe wil zij hierop de aandacht van de Raad vergroten? Hoe ziet zij de voorgestelde coördinerende rol voor de Commissie voor zich? Welke andere lidstaten vindt Nederland hierin aan haar zijde?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese Raad van juni jl. gevraagd heeft om een onafhankelijk rapport over de stand van de interne markt en dat dit rapport momenteel in voorbereiding is onder aanvoering van de Italiaanse oud-premier Letta. Deze leden vragen of lidstaten input leveren aan dit onderzoek en zo ja, welke aandachtspunten en verbetervoorstellen Nederland meegeeft over de stand van de interne markt. Zij vragen of bijvoorbeeld ook de wederzijdse erkenning van diploma’s wordt meegenomen in het onderzoek of in de algemene inzet van Nederland in Europa. Deze leden achten dit van groot belang voor het slagen van de energietransitie en het oplossen van personeelstekorten en zijn daarom benieuwd naar een reactie van de Minister.
De leden van de CDA-fractie lezen in het non-paper dat Nederland samen met 12 andere lidstaten heeft gepubliceerd over 30 jaar interne markt dat onder andere ingezet moet worden op betere handhaving van de bestaande interne marktregelgeving door de Commissie en de lidstaten. Deze leden vragen hoe de Minister het toezicht door Nederlandse instanties wil verbeteren, welke thema’s de meeste aandacht vergen, welke toezichthouders hierbij in ieder geval betrokken moeten zijn en hoe de samenwerking op Europees niveau het beste vorm kan krijgen. Deze leden vragen of de Minister de Kamer hierover apart per brief wil informeren.
De leden van de CDA-fractie lezen ook dat Nederland in het non-paper vraagt om een concrete actieagenda ten aanzien van het verbeteren van de interne markt. Deze leden vragen wanneer de volgende voortgangsrapportage over de Nederlandse interne markt actieagenda met de Kamer wordt gedeeld. Deze leden vragen of de Minister daarin wil reflecteren op haar inzet in het afgelopen jaar, de door het kabinet bereikte resultaten en de acties die een volgend kabinet met urgentie dient op te pakken.
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar hoe de verordening «aanscherping typegoedkeuring voor personenauto’s bestelwagens vrachtwagens en bussen» inwerkt op het beleid rondom zero-emissiezones in steden. Deze leden horen graag wat de verordening betekent voor zowel de steden die dit vanaf 2025 gaan invoeren voor bestel- en vrachtauto’s, als voor het hele beleid rondom zero-emissie in 2030. Deze leden horen daarbij graag welke impact dit heeft op ondernemers en andere eigenaren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de stukken aangaande de aankomende Raad voor Concurrentievermogen. Deze leden hebben nog wel een paar vragen.
De leden van de BBB-fractie merken op dat de Raad heeft gesproken over het versterken van de interne markt en de overgang naar open strategische autonomie, net als de uitdagingen waar de Europese industrie voorstaat. Onder andere Europese herindustrialisatie en open strategische autonomie zijn prioriteiten van het Spaanse EU-voorzitterschap. Een aantal maatregelen om de Europese interne markt te versterken zijn: verminderen van strategische afhankelijkheden en energieafhankelijkheid, bouwen aan internationale partnerschappen om toeleveringsketens te diversifiëren, in het bijzonder als het gaat om kritieke grondstoffen, en het bevorderen van Europese industriële initiatieven. Welke rol heeft Nederland in de Europese herindustrialisatie? Welke voordelen heeft het voor de Nederlandse economie? Welke gevolgen heeft de overgang naar open strategische autonomie voor de Nederlandse industrie, samenleving en autonomie? Welke nadelige gevolgen moeten we rekening mee houden?
De leden van de BBB-fractie merken op dat er ook wordt gewerkt aan een akkoord over Euro 7, waarbij er weerstand lijkt te zijn in de Raad en in het Europees Parlement. Op 11 september wordt er gestemd, maar er wordt nog gezocht naar compromissen. Acht de Minister een politiek akkoord haalbaar in de Raad? Zo ja, wat betekent dat voor de inhoud van het voorstel? Wat zou uitstel betekenen voor de Nederlandse industriële belangen? Acht de Minister het haalbaar dat het voorstel afgerond wordt voor de Europese verkiezingen?
II Antwoord / Reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen (hierna: de Raad) van 25 september 2023. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er tijdens de aankomende Raad naar verwachting wordt gesproken over de rol van een concurrentievermogen-toets bij het formuleren van wetgevingsvoorstellen. Deze leden vragen wat de gevolgen kunnen zijn voor nieuwe wetgevingsvoorstellen als deze voorstellen de concurrentievermogen-toets niet doorstaan. Ook vragen deze leden naar wat de mogelijke gevolgen zijn van een concurrentievermogen-toets op het voornemen om zo concreet en duidelijk mogelijk beleid te formuleren.
De concurrentievermogen-toets is één van de onderdelen van de zogenaamde impact assessments die de Europese Commissie opstelt om tal van mogelijke effecten van voorgenomen regelgeving in kaart te brengen. Het is een beoordeling die inzicht geeft in de effecten van regelgeving. Het is aan beleidsmakers en politici om uitkomsten van een concurrentievermogen-toets te wegen en te betrekken bij de besluitvorming over voorgenomen regelgeving. Nederland zal hier veel gewicht aan geven.
De concurrentievermogen-toets staat in beginsel los van het algemene streven naar regelgeving die zo concreet en duidelijk mogelijk is. Men zou wel kunnen zeggen dat regelgeving die niet concreet en duidelijk is, zorgt voor extra regeldruk en dat dit een negatieve invloed heeft op het concurrentievermogen.
De leden van de VVD-fractie lezen in de inzet van Nederland dat het ook voor toekomstige wetgeving van belang is dat de gevolgen voor de Europese concurrentiekracht zorgvuldig in kaart worden gebracht en worden meegewogen in de besluitvorming. Kan de Minister aangeven in hoeverre de gevolgen van toekomstige Nederlandse wetgeving op de Nederlandse concurrentiekracht meewegen in de besluitvorming? Wanneer deze gevolgen op dit moment nog niet worden meegewogen, is de Minister het dan met deze leden eens dat Nederland ook een eigen concurrentievermogen-toets zou moeten hanteren, die losstaat van het voornemen van een Europese concurrentievermogen-toets?
Op dit moment ontbreekt een toetsing van de impact van nieuw beleid op de internationale concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven. Eerder heb ik uw Kamer laten weten dat het kabinet de «Impacttoets ondernemingsklimaat» wil inrichten voor strengere nationale invulling van Europese regelgeving (zogenaamde nationale koppen)1. Het doel van de impacttoets ondernemingsklimaat is om bij toekomstige wetgeving vooraf een inschatting te maken van de gevolgen van de strengere Nederlandse invulling van Europese regelgeving op de internationale concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven. Dit meet een belangrijk aspect van concurrentievermogen. De impacttoets ondernemingsklimaat is erop gericht de afwegingen rondom het introduceren van de nationale kop beter inzichtelijk te maken. Op dit moment ben ik bezig met de vormgeving en inrichting van de impacttoets ondernemingsklimaat. Ik verwacht uw Kamer hierover dit jaar te informeren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse de stukken ter voorbereiding van de Raad gelezen. Deze leden wensen de Minister nog enkele vragen voor te leggen over de voortgang van enkele eerder besproken zaken en willen de Minister enkele nieuwe vragen voor de aankomende Raad voorleggen.
De leden van de D66-fractie nemen kennis van het verslag van de informele Raad op 24, 25 en 28 juli. Daar is gesproken over het stimuleren van (sleutel)technologieën, onderzoek en innovatie op Europees niveau. Het belang van de scale-up fase werd hier specifiek aangekaart. Deze leden maken zich ook zorgen over de toegang tot financiering voor startups in de groeifase. Op welke manier wordt de toegang tot financiering op Europees niveau besproken? Worden daarbij aanvullende Europese interventies besproken om te zorgen dat startups toegang hebben tot Europees groeikapitaal? Worden er risico’s gesignaleerd indien vooral niet-Europese investeerders financiering verschaffen aan Nederlandse en Europese startups? Zo ja, welke? Welke rol spelen aandeelbelangen hierbij?
De toegang tot financiering speelt, naast het stimuleren van economische groei, een belangrijke rol in het behouden en ontwikkelen van cruciale/strategische technologieën in Europa. Dit legt dan ook gelijk het risico bloot, want bij een gebrek aan kapitaal uit Europa voor de groeifase betekent ook dat we mogelijk zeggenschap over deze bedrijven verliezen aan investeerders uit andere werelddelen. Op Europees niveau wordt het gebrek aan groeikapitaal van investeerders uit de EU herkend en de daarmee samenhangende risico’s voor de technologische leiderschap in Europa. De Europese Investeringsbank (EIB), het European Investment Fund (EIF) en een vijftal lidstaten hebben naar aanleiding van deze constatering het European Tech Champion Initiative (ETCI) gelanceerd. Dit is een fonds-in-fonds met een omvang van 3,75 mlrd. dat moet zorgen voor een grotere slagkracht van Europese durfkapitaalfondsen die zich op de scale-up fase richten. Nederland participeert voor 100 mln. in ETCI.
Ook is de European Innovation Council (EIC) onder Horizon Europe gericht op het ondersteunen van startups bij het opschalen van hun baanbrekende innovaties. Aanvullend lijkt er voor institutionele beleggers een rol weggelegd in de groeifinanciering van innovatieve scale-ups. Voor mij is het dan ook een speerpunt om institutionele beleggers in Nederland te mobiliseren een vergelijkbare rol te pakken Naast het waarborgen van voldoende kapitaal voor de groeifase via ETCI en institutionele beleggers, is voor het behoud van zeggenschap in de meest sensitieve technologieën ook de recente in werkingtreding van de wet vifo relevant. De wet introduceert een verplichte investeringstoets op specifieke sensitieve technologieën en vitale aanbieders op basis waarvan het Ministerie van EZK zonodig aanvullende veiligheidsmaatregelen kan opleggen of in het uiterste geval een investering kan verbieden. De wet is zodanig opgezet dat deze enerzijds de nationale veiligheid beschermt en anderzijds zo specifiek mogelijk is vormgegeven om het investeringsklimaat niet onnodig te beïnvloeden.
De leden van de D66-fractie laten zich informeren over het volmaken van de kapitaalunie waarbij de toegang tot private investering wordt verbeterd. Welke lidstaten riepen hiertoe op?
Vanwege de vertrouwelijkheid van diplomatieke onderhandelingen kunnen posities van individuele lidstaten niet openbaar worden gemaakt. Een brede en diverse groep van lidstaten benadrukte, samen met Nederland, het belang van toegang tot financiering en de kapitaalmarktunie. Het kabinet vindt toegang tot private financiering en een goed functionerende kapitaalmarkt is belangrijk voor verschillende Europese prioriteiten, zoals de groene en digitale transities, open strategische autonomie en het concurrentievermogen. Een verdere verdieping en integratie van de kapitaalmarktunie draagt hieraan dus potentieel bij.
Nederland heeft verzocht om bestaand instrumentarium te versimpelen en behoedzaam te zijn met inzet van verdere staatssteun. Welke andere lidstaten waren medestander van dit voorstel? Kan de Minister uitdiepen hoe zij deze versimpeling voor zich ziet?
Nederland en enkele lidstaten benoemden het versimpelen van bestaand instrumentarium. Het financiële landschap van de EU is complex en verspreid. Het doelmatig en waar gepast vereenvoudigen en versnellen van toegang tot publieke Europese financieringsmogelijkheden en ondoelmatige administratieve lasten voorkomen kan daarmee bijdragen aan een sterker investeringsklimaat in de EU. Ook een staatssteun kader ter bevordering van de verwezenlijking van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (zogenoemde IPCEI’s)2 kennen een complexe governance. Dit kan leiden tot vertraging. Om de effectiviteit van IPCEI’s te bevorderen is op dat vlak verbetering mogelijk en nodig, waar Nederland op EU-niveau voor pleit. Nederland zet zich ook actief in voor het stroomlijnen van vergunningverlening. Daar is nu nadrukkelijk aandacht voor, zoals in de Net Zero Industry Act.
De leden van de D66-fractie zien een knelpunten in de financiering van de groene transitie. Deze leden vinden het van belang dat deze knelpunten zoveel mogelijk worden weggenomen. Welke rol speelt de beperking van staatssteun hierbij?
In het licht van de noodzakelijke groene en digitale transitie en in geval van marktfalen moet gerichte staatssteun nodig en mogelijk zijn. De vigerende staatssteunkaders zoals Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 20223 en de Algemene Groepsvrijstellingsverordening4 bieden hier de nodige ruimte voor publieke financiële ondersteuning van de groene transitie. Voor het kabinet is daarbij van belang dat staatssteun niet in isolement wordt gezien maar als onderdeel van het bredere EU-instrumentarium (inclusief regulering, subsidiering en koolstofbeprijzing).
Kan de Minister uitdiepen welke interventies onder staatssteun verstaan worden?
De EU wil gelijke concurrentievoorwaarden scheppen voor alle ondernemingen op de interne markt en heeft daarom staatssteunregels opgesteld om eventuele steun door overheden in goede banen te leiden, zoals neergelegd in de artikelen 107, 108, en 109 VWEU. Er is sprake van staatssteun als er wordt voldaan aan de volgende vijf criteria: 1) de steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht; 2) de steun wordt door staatsmiddelen bekostigd; 3) deze staatsmiddelen verschaffen een economisch voordeel dat niet via normale commerciële weg zou zijn verkregen (non-marktconformiteit); 4) de maatregel is selectief: het geldt voor één of enkele ondernemingen, een specifieke sector/regio; en 5) de maatregel vervalst de mededinging (in potentie) en (dreigt te) leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU. Met verscheidende steunmaatregelen zoals bijvoorbeeld Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE++) wordt het bedrijfsleven in Nederland financieel ondersteund in de transitie.
Is er in de huidige uitbreiding van staatssteunregels ruimte voor het inzetten van een research en development regeling voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) waarmee ondernemers zelf onderzoek kunnen doen hoe diverse middelen kunnen bijdragen aan de verduurzaming van hun productieproces?
De vigerende staatssteun kaders bieden de mogelijkheid steun ten behoeve van milieustudies te verstrekken, maar ook om onderzoek, ontwikkeling en innovatie financieel te ondersteunen. Een voorbeeld hiervan is de regeling Demonstratie Energie Innovatie (DEI+).
De leden van de D66-fractie willen van de Minister weten hoe de Raad aankijkt tegen financiering van strategische sectoren, gezien de Minister schrijft dat deze sectoren «veel geld zullen kosten». Hoe wil zij hierop de aandacht van de Raad vergroten? Hoe ziet zij de voorgestelde coördinerende rol voor de Commissie voor zich? Welke andere lidstaten vindt Nederland hierin aan haar zijde?
Het kabinet is van mening dat een sterke EU met eenvoudige toegang tot financiering voor bedrijven aan de basis staat van een weerbaar en concurrerend Europa. Het kabinet vraagt hiervoor aandacht in verschillende Europese gremia. Dat kan bijvoorbeeld zijn tijdens de RvC zelf, in Raadswerkgroepen, tijdens bilaterale gesprekken met collega's of in gesprekken met de Commissie. Nederland zal tijdens deze Raad aandacht vragen voor de effecten van regelgeving op de concurrentiekracht.
De rol van de Commissie met betrekking tot het ondersteunen van strategische sectoren kan worden versterkt, zoals Nederland heeft aangegeven tijdens de vorige RvC. Voor de Commissie is een duidelijke coördinerende rol weggelegd bij bij het opbouwen van strategische sectoren in Europa. Geen Europees land is groot genoeg om dit alleen aan te pakken in vergelijking met derde landen. Het risico bestaat dat bij geringe coördinatie lidstaten in verschillende technologieën investeren waardoor het onmogelijk wordt om sterke Europese waardeketens op te bouwen. Een duidelijk gecoördineerde aanpak van de Commissie kan leiden tot een sterkere EU ten opzichte van derde landen.
De Raad is het op een aantal mogelijkheden tot financiering met elkaar eens. Op andere onderwerpen lopen de oplossingsrichtingen uit elkaar. Er is onder andere overeenstemming binnen de Raad over dat het vervolmaken van de Europese Kapitaalmarktunie (KMU), het effectief inzetten van bestaande instrumenten en het verminderen van regeldruk kan bijdragen aan de financiering in strategische sectoren. Minder gelijkgezind zijn de lidstaten over het gebruik van bijvoorbeeld staatssteun of de oprichting van een Europees soevereiniteitsfonds.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese Raad van juni jl. gevraagd heeft om een onafhankelijk rapport over de stand van de interne markt en dat dit rapport momenteel in voorbereiding is onder aanvoering van de Italiaanse oud-premier Letta. Deze leden vragen of lidstaten input leveren aan dit onderzoek en zo ja, welke aandachtspunten en verbetervoorstellen Nederland meegeeft over de stand van de interne markt. Zij vragen of bijvoorbeeld ook de wederzijdse erkenning van diploma’s wordt meegenomen in het onderzoek of in de algemene inzet van Nederland in Europa. Deze leden achten dit van groot belang voor het slagen van de energietransitie en het oplossen van personeelstekorten en zijn daarom benieuwd naar een reactie van de Minister.
De Europese Raad van juni jl. heeft verzocht om de lidstaten goed te betrekken bij de totstandkoming van het rapport. Nederland heeft in Raadsverband reeds aangegeven dat het wenselijk is dat het rapport alle dimensies van de interne markt, zowel de economische als de sociale, behandelt. Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen op 25 september 2023 zal dit standpunt opnieuw worden uitgedragen. Het kabinet maakt dan ook gebruik van de momenten waarop input geleverd kan worden, maar wil ook de onafhankelijkheid van het rapport waarborgen. De exacte inhoud van het rapport is nog niet bekend, waardoor nog niet kan worden aangegeven of wederzijdse erkenning van diploma’s zal worden meegenomen. Inmiddels wordt er, onder andere in de context van de Net Zero Industry Act, steevast door de Commissie aandacht gevraagd voor de toegang tot gereglementeerde beroepen.
De leden van de CDA-fractie lezen in het non-paper dat Nederland samen met 12 andere lidstaten heeft gepubliceerd over 30 jaar interne markt dat onder andere ingezet moet worden op betere handhaving van de bestaande interne marktregelgeving door de Commissie en de lidstaten. Deze leden vragen hoe de Minister het toezicht door Nederlandse instanties wil verbeteren, welke thema’s de meeste aandacht vergen, welke toezichthouders hierbij in ieder geval betrokken moeten zijn en hoe de samenwerking op Europees niveau het beste vorm kan krijgen. Deze leden vragen of de Minister de Kamer hierover apart per brief wil informeren.
Handhaving van bestaande regelgeving is cruciaal voor een effectieve werking van de interne markt in de praktijk. Het kabinet vindt dat er meer kan worden ingezet op handhaving en hanteert hierbij een breed begrip van handhaving. Het gaat om handhaving door de Commissie bij de omzetting en implementatie van regelgeving door lidstaten en bij toezicht op de naleving van regelgeving. Dit geldt ook voor handhaving en toezicht binnen de individuele lidstaten. Een sterke, duurzame en eerlijke interne markt vereist dat zowel in de EU als in Nederland op alle relevante beleidsterreinen het interne-marktperspectief wordt meegenomen. Nederland kijkt uit naar de komende interne-markt rapportage en zal blijven oproepen tot hernieuwd politiek commitment voor de interne markt op alle niveaus.
In de voortgangsrapportage van de Nederlandse interne markt actieagenda zal ik voor verschillende thema’s nader ingaan op bevordering en verbetering van de werking van de interne markt. De voortgangsrapportage zal het kabinet dit najaar met de Kamer delen.
De leden van de CDA-fractie lezen ook dat Nederland in het non-paper vraagt om een concrete actieagenda ten aanzien van het verbeteren van de interne markt. Deze leden vragen wanneer de volgende voortgangsrapportage over de Nederlandse interne markt actieagenda met de Kamer wordt gedeeld. Deze leden vragen of de Minister daarin wil reflecteren op haar inzet in het afgelopen jaar, de door het kabinet bereikte resultaten en de acties die een volgend kabinet met urgentie dient op te pakken.
Zoals ik aangaf in het antwoord op de vorige vraag, zal ik de voortgangsrapportage over de Nederlandse interne markt actieagenda dit najaar met de Kamer delen. In overeenstemming met de wens van de leden van het CDA, reflecteert de voortgangsrapportage op de ondernomen acties, de behaalde resultaten en blikt het vooruit.
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar hoe de verordening «aanscherping typegoedkeuring voor personenauto’s bestelwagens vrachtwagens en bussen» inwerkt op het beleid rondom zero-emissiezones in steden. Deze leden horen graag wat de verordening betekent voor zowel de steden die dit vanaf 2025 gaan invoeren voor bestel- en vrachtauto’s, als voor het hele beleid rondom zero-emissie in 2030. Deze leden horen daarbij graag welke impact dit heeft op ondernemers en andere eigenaren.
Euro 7 heeft geen effect op het beleid rondom zero-emissiezones. Ook Euro 7-voertuigen met verbrandingsmotor zullen uit de zero-emissiezones worden geweerd, omdat zij niet emissievrij zijn. Wel blijft de uitzondering voor plug-in hybridevoertuigen tot 2030 bestaan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de stukken aangaande de aankomende Raad voor Concurrentievermogen. Deze leden hebben nog wel een paar vragen.
De leden van de BBB-fractie merken op dat de Raad heeft gesproken over het versterken van de interne markt en de overgang naar open strategische autonomie, net als de uitdagingen waar de Europese industrie voor staat. Onder andere Europese herindustrialisatie en open strategische autonomie zijn prioriteiten van het Spaanse EU-voorzitterschap. Een aantal maatregelen om de Europese interne markt te versterken zijn: verminderen van strategische afhankelijkheden en energieafhankelijkheid, bouwen aan internationale partnerschappen om toeleveringsketens te diversifiëren, in het bijzonder als het gaat om kritieke grondstoffen, en het bevorderen van Europese industriële initiatieven. Welke rol heeft Nederland in de Europese herindustrialisatie? Welke voordelen heeft het voor de Nederlandse economie? Welke gevolgen heeft de overgang naar open strategische autonomie voor de Nederlandse industrie, samenleving en autonomie? Welke nadelige gevolgen moeten we rekening mee houden?
Het Europese streven naar open strategische autonomie komt er kort gezegd op neer dat we als EU willen voorkomen dat we op oneigenlijke wijze economisch onder druk gezet kunnen worden. Immers, als onze economie weerbaar is, kunnen we eigenstandig keuzes (blijven) maken en onze publieke belangen adequaat behartigen. De Kamerbrief Open Strategische Autonomie5 van 8 november 2022 zet uiteen hoe het kabinet dit beleid vormgeeft langs drie pijlers: 1) de versterking van het politiek-economisch fundament van de EU; 2) de mitigatie van risicovolle strategische afhankelijkheden; en 3) de versterking van de EU als geopolitieke speler.
Deze drie pijlers vullen elkaar aan: Een sterke interne markt en het externe handelsbeleid van de EU vormen de basis voor een concurrerende en robuuste Europese economie, waardoor we minder kwetsbaar zijn voor druk van buitenaf (pijler 1). In een aantal strategische sectoren wordt deze inzet gericht aangevuld met acties om onze economische veiligheid en weerbaarheid te behouden (pijler 2), en waar mogelijk doen we dit in nauwe samenspraak met gelijkgezinde partners (pijler 3).
Dit betekent voor Nederland en de EU onder andere een inzet op het behoud van een voldoende industriële basis in de economie. Zonder deze industriële en technologische basis worden we kwetsbaar. Het kabinet zet zich dan ook in voor de versterking van de Nederlandse en Europese industrie via initiatieven als de Net Zero Industry Act, de Critical Raw Materials Act en de Chips Act en onderzoekt de mogelijkheid van partnerschappen met derde landen om bijvoorbeeld de handelsstromen op het gebied van kritieke grondstoffen te vergroten en te diversifiëren.
De effecten van dit streven zijn echter niet eenduidig te benoemen en ook moeilijk te kwantificeren. Het kabinet is op dit moment bezig met een nadere inventarisatie van mogelijke risicovolle strategische afhankelijkheden en de mogelijke nadelige gevolgen van deze afhankelijkheden voor de Nederlandse economie en samenleving, bijvoorbeeld waar het gaat om leveringszekerheid en toegenomen kosten voor de samenleving. Over de voortgang van het kabinet bij deze aanpak wordt u voor het einde van het jaar nader geïnformeerd.
De leden van de BBB-fractie merken op dat er ook wordt gewerkt aan een akkoord over Euro 7, waarbij er weerstand lijkt te zijn in de Raad en in het Europees Parlement. Op 11 september wordt er gestemd, maar er wordt nog gezocht naar compromissen. Acht de Minister een politiek akkoord haalbaar in de Raad? Zo ja, wat betekent dat voor de inhoud van het voorstel? Wat zou uitstel betekenen voor de Nederlandse industriële belangen? Acht de Minister het haalbaar dat het voorstel afgerond wordt voor de Europese verkiezingen?
Een algemene oriëntatie in de Raad is dichtbij en staat vooralsnog gepland voor 25 september in de Raad voor Concurrentievermogen. Het kabinet verwacht dat er dan een akkoord komt op hoofdlijnen. Inhoudelijk verwacht het kabinet dat Euro 7 een kleine verbetering is ten opzichte van Euro 6/VI. Het zal eisen bevatten aan emissies als gevolg van banden- en remslijtage. Daarnaast schrijft het voorstel voor dat zware voertuigen niet alleen in een laboratorium, maar ook op de weg getest zullen worden. Het kabinet is van mening dat het van belang is om spoedig tot een politiek akkoord te komen, want uitstel leidt tot onzekerheid binnen de auto-en toeleveranciersindustrie met betrekking tot investeringen en planning. Het kabinet acht dit ook haalbaar.
in Nederland», d.d. 14 oktober 2023, Kamerstuk 32 637, nr. 513↩︎
EUR-Lex – C(2021)8481 – EN – EUR-Lex (europa.eu)EUR-Lex – C(2021)8481 – EN – EUR-Lex (Europa.eu)↩︎
Mededeling van de Commissie – Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022 (europa.eu)↩︎
Geconsolideerde TEKST: 32014R0651 – NL – 01.07.2023 (europa.eu)↩︎
Kamerstuk 35 982, nr. 9↩︎