[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op de gewijzigde motie van het lid Van Esch over een plan om producten waarin bont, dons van levend geplukte dieren, angorawol of kangoeroeleer is verwerkt uit Nederlandse winkels te weren (Kamerstuk 36254-16)

Grondstoffenvoorzieningszekerheid

Brief regering

Nummer: 2023D39002, datum: 2023-09-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32852-266).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 32852 -266 Grondstoffenvoorzieningszekerheid.

Onderdeel van zaak 2023Z15976:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid

Nr. 266 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 september 2023

In het ordedebat op 27 juni jongstleden heeft het lid Van Esch (PvdD) gevraagd om een Kamerbrief met daarin de voortgang van de motie over het weren van producten waarin bont, dons van levend geplukte dieren, angorawol of kangoeroeleer is verwerkt.1 Met deze brief voldoe ik, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, aan dit verzoek. Daarnaast deel ik twee onderzoeken met u over ontwerpeisen voor textiel en de UPV textiel.

Dierlijke producten in kleding

Het weren van dierlijke producten in kleding is een uitdagende kwestie die een gedegen verkenning vergt. Er zijn meerdere aspecten die uitdagingen voor dergelijke regelgeving met zich meebrengen. Zo is er geen gedeelde visie in de EU ten aanzien van het weren van kleding en textiel met dierlijke oorsprong zoals bont, dons en wol. Daarnaast is de productie van deze producten toegestaan in de EU, en vanwege de interne markt is een verkoopverbod niet haalbaar. Zoals eerder aangegeven door mijn collega van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2 ga ik samen met dat ministerie bezien of er juridisch houdbare mogelijkheden zijn om bontproducten uit Nederlandse winkels te weren. Ik verwacht uw Kamer voor het einde van dit jaar te kunnen informeren over de uitkomsten van deze verkenning.

Onderzoek ontwerpeisen textiel

In maart 2022 heeft de Europese Commissie het voorstel voor de Ecodesign voor duurzame producten kaderverordening gepubliceerd (ESPR). Met de ESPR kan de Commissie ontwerpeisen stellen aan specifieke productgroepen zoals textiel. Het is de verwachting dat textiel een van de eerste productgroepen is waarvoor deze eisen uitgewerkt zullen worden. Ter voorbereiding daarop heeft IenW onderzoek laten uitvoeren naar mogelijke ontwerpeisen voor textiel.

De textielproducten die zijn meegenomen in het onderzoek zijn huishoudtextiel, werkkleding en consumentenkleding. Voor alle textielproducten is het advies van het onderzoeksbureau om te verplichten dat een product goed te repareren is, dat zorgwekkende stoffen gereguleerd worden en dat textielproducten worden voorgewassen om het verlies van microplastics te voorkomen. Het stellen van ontwerpeisen moet eraan bijdragen dat een product meer circulair wordt geproduceerd, gebruikt en verwerkt. Sommige kleding wordt al gemaakt met als doel om lang mee te gaan. Tegelijkertijd zien we ook dat veel kleding, met name fast fashion, nog kort wordt gebruikt en snel wordt afgedankt. Dit probleem kan niet alleen worden opgelost met ontwerpeisen. Wanneer het verbeteren van de kwaliteit van kleding niet leidt tot een langer gebruik door de consument leidt dit zelfs tot een hogere milieu-impact. Daarom hebben de onderzoekers onderscheid gemaakt tussen ontwerpeisen voor consumentenkleding en werkkleding met een korte levensduur (tot 2 jaar) en met een lange levensduur (langer dan 2 jaar). Het uiteindelijke doel is om de levensduur van alle kledingstukken te verlengen zodat dit onderscheid in de toekomst niet meer nodig is.

Voor kort-cyclische producten is het advies dat ontwerpeisen zich vooral moeten richten op het verlengen van de levensduur, een verplicht minimumpercentage recyclaat en op recyclebaarheid. Dat betekent dat deze producten minstens 20 wasbeurten meegaan, minstens 5% post-consumer recyclaat bevatten (met een jaarlijks oplopend percentage) en geschikt zijn om te recyclen. Voor lang-cyclische producten zou de focus juist moeten liggen op levensduurverlenging en repareerbaarheid. Een textielproduct moet minstens 40 wasbeurten meegaan en minstens 5% pre- of post-consumer recyclaat bevatten (met een jaarlijks oplopend percentage).

Het verlengen van de levensduur van textiel is nodig om te zorgen dat consumenten langer met hun kleding kunnen doen en om activiteiten zoals hergebruik en reparatie te promoten. Het stellen van ontwerpeisen op Europees niveau is daarom een belangrijke stap naar circulair textiel. Nederland zal zich dan ook inzetten voor ambitieuze ontwerpeisen wanneer deze worden uitgewerkt, naar verwachting in 2024. Om daarop voor te sorteren, gaat IenW in gesprek met de Commissie om de concrete ontwerpeisen uit het onderzoek voor te leggen.

Onderzoek UPV textiel

Per 1 juli 2023 is de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor textiel in werking getreden. In het Besluit UPV textiel staan doelstellingen voor voorbereiding voor hergebruik, recycling en vezel-tot-vezelrecycling. Vooruitlopend hierop heeft IenW onderzoek laten doen naar de wenselijkheid en haalbaarheid van specifiekere doelstellingen voor vezel-tot-vezelrecycling en het instellen van een minimumpercentage recyclaat in nieuwe textielproducenten. Ook is er gekeken naar hoe de doelstellingen die per 2025 voor producenten gaan gelden berekend kunnen worden.

Uit het onderzoek komt naar voren dat het niet wenselijk is vezel-tot-vezeldoelstellingen op te leggen voor specifieke textielproducten als aanvulling op de huidige, overkoepelende vezel-tot-vezeldoelstellingen. Het blijkt in de praktijk niet goed haalbaar te zijn omdat met name de uitvoering en handhaving hierdoor complexer zou worden. Ook kan het mogelijk een perverse prikkel geven omdat producenten zich dan richten op producten met lagere doelstellingen. De algemene doelstelling voor vezel-tot-vezel die nu al geldt is voldoende ambitieus en stimulerend voor producenten. Daarnaast zijn deze doelstellingen minder nodig als er ingezet wordt op een verplicht percentage recyclaat.

Voor het instellen van een minimumpercentage recyclaat voor nieuwe producten is de conclusie dat dit zowel juridisch als in de praktijk mogelijk is op nationaal niveau. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de uitwerking van Europees beleid, zoals onder de ESPR. Door de invoering van de UPV komt er in ieder geval de komende jaren voldoende materiaal beschikbaar voor recycling. Wel zijn er nog uitdagingen in het sorteren, recyclen en het aantonen van de toepassing van gerecyclede textielvezels. De grootste uitdaging is hierbij het spinnen van garens en is dus technisch van aard. Het advies van het onderzoeksbureau is om een algemene producteis op te nemen in de UPV van 5% vanaf 2025 en deze jaarlijks op te laten lopen met 2%. Voor producten waarvoor dit nog niet mogelijk is, zouden producenten dan moeten uitleggen waarom zij niet kunnen voldoen op basis van technische of organisatorische redenen.

Tot slot bevat het derde deel van dit onderzoek een voorstel voor een berekeningstool die producenten kan ondersteunen bij de verslaglegging. Met de voorgestelde berekeningstool kunnen producenten berekenen of ze aan de doelstellingen van de UPV textiel voldoen. Het onderzoeksbureau heeft daarbij ook gekeken naar de informatie die producenten tot hun beschikking hebben en informatie die door andere partijen, zoals de Franse producentenorganisatie voor textiel, worden uitgevraagd. In de toekomst is het mogelijk om de berekeningstool uit te breiden met aanvullende informatievereisten over de duurzaamheid van textiel, zoals een verplicht percentage recyclaat. IenW gaat aan de slag met alle aanbevelingen die volgen uit dit onderzoek en uw Kamer wordt hierover geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen


  1. Kamerstuk 36 254, nr. 16.↩︎

  2. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1564.↩︎