[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele Raad Algemene Zaken van de ministers verantwoordelijk voor het EU-Cohesiebeleid van 29 september 2023 in Murcia (Kamerstuk 21501-08-909)

Milieuraad

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2023D39779, datum: 2023-10-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-08-910).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 08-910 Milieuraad.

Onderdeel van zaak 2023Z16333:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

21 501-08 Milieuraad

Nr. 910 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 oktober 2023

De vaste commissie voor Europese Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over:

– de brief van 18 september 2023 inzake de Geannoteerde agenda informele Raad Algemene Zaken,

– de brief van 29 september 2023 over de Geannoteerde agenda informele Raad Algemene Zaken van de Ministers verantwoordelijk voor het EU-Cohesiebeleid van 29 september 2023 in Murcia (Kamerstuk 21 501-08, nr. 909)

– en de brief van 21 december 2022 inzake het Verslag Raad Algemene Zaken (RAZ) voor de Ministers verantwoordelijk voor Cohesiebeleid 22 november 2022 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 888).

De vragen en opmerkingen zijn op 27 september 2023 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 29 september 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Bromet

De griffier van de commissie,
Hessing-Puts

Vragen en opmerkingen uit de fracties en antwoord van de Minister

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de informele Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid d.d. 29 september 2023. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

Deze leden lezen dat de inzet van de Minister zich zal richten op structurele hervormingen en investeringen in innovatie, digitalisering, vergroening, menselijk kapitaal en sociale conclusie. Tussen lidstaten is onenigheid over deze prioriteiten. Hoe ziet het speelveld eruit? Welke andere thema’s brengen andere lidstaten naar voren? Verwacht de Minister dat er een herprioritering zal plaatsvinden?

1. Antwoord kabinet

Tijdens de informele Raad in Murcia zal hierover van gedachte worden gewisseld. Het antwoord op uw vraag over het speelveld zal worden meegenomen in het verslag van de Raad. De verwachting is op dit moment niet dat er een herprioritering plaats zal vinden. Het betreft hier ook een informele Raad, waarbij geen besluitvorming mogelijk is. Wel is het zo dat, zoals u in het BNC-fiche over STEP1 hebt kunnen lezen, er in het kader van de zogenaamde mid-term review van het Meerjarig Financieel Kader voorstellen gedaan worden om een vrijwillige mogelijkheid te creëren om het cohesiebeleid (deels) ook te gaan richten op de doelen van STEP, namelijk:

a) Het ondersteunen van de ontwikkeling of vervaardiging in de hele Unie, of het beschermen en versterken van de respectievelijke waardeketens van kritieke technologieën op de volgende gebieden:

o Diepe en digitale technologieën;

o Schone technologieën;

o Biotechnologie;

b) Het aanpakken van tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden die van cruciaal belang zijn voor alle soorten kwaliteitsbanen ter ondersteuning van de doelstelling onder a).

Hiernaast voorziet de relevante wetgeving over het cohesiebeleid een tussentijdse evaluatie van elk programma, die uiterlijk maart 2025 klaar moet zijn. Lidstaten voeren deze evaluatie zelf uit, op basis van de landspecifieke aanbevelingen uit 2024. Mocht uit deze evaluatie blijken dat de programma’s zich op andere prioriteiten zouden moeten richten, kan de lidstaat voor die nieuwe prioriteiten het zogenaamde «flexibiliteitsbedrag» aanwenden. Het flexibiliteitsbedrag bedraagt 50% van de middelen die voor de jaren 2026 en 2027 waren voorzien. Deze punten staan echter niet ter bespreking geagendeerd tijdens deze Informele RAZ Cohesie.

Kan de Minister bij de aankomende informele Raad het belang van verantwoordelijk financieel beleid benadrukken?

2. Antwoord kabinet

Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda, zal Nederland zich uitspreken over de koppeling met de rechtsstaat en landspecifieke aanbevelingen uit het Europees Semester. Het Europees Semester gaat specifiek over «goed economisch bestuur» en in de wetgeving van het cohesiebeleid zijn thans bepalingen opgenomen die het mogelijk maken programma’s bij te sturen wanneer er naar de mening van de Raad niet wordt voldaan aan «goed economisch bestuur».

De aan het woord zijnde leden hechten groot belang aan de rechtsstaat. Zij delen het oordeel van de Minister dat elke lidstaat dat middelen uit de EU-begroting ontvangt ook de rechtsstaat moet respecteren. Voornoemde leden maken zich ernstige zorgen over de rechtsstatelijke ontwikkelingen in Hongarije en Polen. Hoeveel ontvangen Hongarije en Polen respectievelijk aan cohesiefondsen?

3. Antwoord kabinet

Polen heeft een gepland budget van € 92,0 miljard in totaal. Hiervan is de EU-bijdrage € 75,4 miljard en de nationale Poolse, bijdrage € 16,6 miljard. Dit bedrag is bedoeld voor de programma’s onder het EFRO (€ 58,4 miljard), ESF+ (€ 15,6 miljard), het Cohesiefonds (€ 13,3 miljard) en het Just Transition Fund (€ 4,7 miljard).

Hongarije heeft een gepland budget van € 26,1 miljard in totaal. Hiervan is de EU-bijdrage € 21,7 miljard en de nationale Hongaarse, bijdrage € 4,4 miljard. Dit bedrag is bedoeld voor de programma’s onder het EFRO (€ 16,4 miljard), ESF+ (€ 6,3 miljard), het Cohesiefonds (€ 3,0 miljard) en het Just Transition Fund (€ 0,3 miljard).

Alle geplande budgetten van zowel deze programmaperiode (2021–2027) als de vorige (2014–2020), van alle lidstaten zijn te vinden op de website https://cohesiondata.ec.Europa.eu.

Zijn er voldoende waarborgen dat de fondsen in deze twee lidstaten op de juiste plek terechtkomen? De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of het gebrek aan wezenlijke hervormingen in beide landen consequenties zal hebben voor het «Cohesiebeleid 2.0». Is het mogelijk clausules te creëren voor cohesiefondsuitkering waarbij hervormings-mijlpalen bepaald worden, zoals reeds bij de uitkering van coronaherstelgelden het geval is?

4. Antwoord kabinet

De wijze waarop er binnen het cohesiebeleid na 2027 middelen zullen worden uitgekeerd is, onder voorbehoud van de eerste ervaringen met de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit, onderwerp van gesprek tijdens deze informele RAZ Cohesie. Het kabinet heeft nog geen positie op dit vraagstuk en beziet nu nog wat de eerste ervaringen zijn met het declareren op basis van mijlpalen. Tegelijkertijd bestaan er binnen de cohesiewetgeving al artikelen die ingaan op zogenaamde «horizontale randvoorwaarden» waaraan lidstaten moeten voldoen alvorens aanspraak te kunnen maken op cohesiemiddelen, bijvoorbeeld een «doeltreffende toepassing en uitvoering van het Handvest van de Grondrechten».

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat een goede balans moet worden gevonden tussen korte- en lange termijn doelen.

In het bijzonder hechten deze leden waarde aan het nastreven van de Europese waarden en het rechtsstaatsbeginsel. Zij zijn van mening dat gelden vanuit het Cohesiebeleid moeten kunnen worden stopgezet als lidstaten zich niet verenigen met deze Europese waarden. Een voorbeeld is Hongarije, waar al jaren sprake is van democratische regressie en aftakeling van de democratische rechtsstaat. Hoe denkt de Minister het rechtsstaatbeginsel te kunnen waarborgen nu er EU-lidstaten zijn waar deze Europese waarden geschonden worden? Deelt de Minister de mening dat genoemde gronden reden moeten kunnen zijn om het Cohesiebeleid stop te kunnen zetten? Als dit nog niet het geval is, hoe kunnen deze mogelijkheden worden gecreëerd?

5. Antwoord kabinet

De Europese Unie heeft meerdere instrumenten tot haar beschikking om rechtsstatelijke problemen in de Unie te adresseren. Een aantal van deze instrumenten, zowel preventief als handhavend van karakter, is de laatste jaren mede door inzet van Nederland tot stand gekomen. Het uitgangspunt van het kabinet is dat deze instrumenten de komende periode waar nodig adequaat en volledig worden ingezet. Zie ook het antwoord op de vragen 6 en 17.

Er bestaan bij het cohesiebeleid mogelijkheden in de algemene bepalingen verordening om tot schorsing van betaling en/of financiële correcties over te gaan wanneer er problemen met de rechtsstaat worden geconstateerd. Zoals te lezen in de brief die mijn collega uw Kamer deed toekomen op 13 juni 20232, zijn op dit moment nog een groot deel van de Hongaarse middelen uit het cohesiebeleid tot nader order bevroren. Zie ook het antwoord op vragen 6 en 17 hieronder.

Op dit moment wordt in Brussel ook gesproken over het hervormen van de Europese Unie om te zorgen dat de EU in de toekomst klaar is voor potentiële uitbreiding. Wat voornoemde leden betreft zijn sterkere instrumenten daar ook een fundamenteel onderdeel van. Het stemrecht moet effectief kunnen worden ingetrokken, zoals de artikel 7 procedure voorschrijft. In het verleden is gebleken dat een van de weinige instrumenten dat effect sorteert het dichtdraaien van de geldkraan is. Denk bijvoorbeeld aan regio’s die zich in 2019 in Polen hadden uitgeroepen tot LHBTI-vrije zones. Door te dreigen met het korten van deze regio’s op EU-gelden zijn veel van die uitspraken teruggenomen. Om die reden pleiten de aan het woord zijnde leden voor sterke instrumenten om alle EU-financiering, en specifiek cohesiegelden, conditioneel te maken aan rechtsstatelijkheid. Graag ontvangen zij hierop een reactie van de Minister.

6. Antwoord kabinet

Het kabinet heeft zich sinds de onderhandelingen over het huidige MFK voortdurend ingezet voor een sterke en effectieve conditionaliteit t.a.v. rechtsstatelijkheid in het MFK. Met de MFK-rechtsstaatverordening (Verordening (EU) 2020/2092) wordt voor het eerst een directe koppeling gelegd tussen de ontvangst van EU-middelen uit het MFK en het Herstelinstrument en de eerbiediging van de rechtsstaat. Van de overige financiële instrumenten zijn met name Verordening (EU) 2021/1060, de Algemene bepalingen (Common Provisions Regulation, CPR), van belang. De Algemene bepalingen is een overkoepelende verordening en bevat aanknopingspunten om in specifieke gevallen, waarin het gaat om programma’s die onder deze verordening vallen (voornamelijk cohesieprogramma’s) en er een duidelijk verband te leggen is met discriminatie, rechtsstaat en/of fraude, over te gaan tot schorsing van betaling of een financiële correctie aan te kunnen brengen. De kans op succes is echter zeer afhankelijk van de specifieke omstandigheden en de nadere regels opgenomen in de met de algemene bepalingen samenhangende verordeningen. De inzet van het kabinet is erop gericht dat de beschikbare instrumenten zo volledig en adequaat mogelijk worden toegepast, waarbij een belangrijke rol voor de Commissie is weggelegd. Zo dringt Nederland er bij de Commissie al langer op aan om de mogelijkheden die de CPR biedt volledig te benutten.

In de toekomst is er sprake van eventuele uitbreiding van de Europese Unie, met o.a. Oekraïne. Hoe denkt de Minister dat de toekomst van het Cohesiebeleid eruitziet met betrekking tot deze eventuele uitbreiding? Kan de Minister een overzicht geven van de financiële consequenties als alle kandidaat-lidstaten zouden toetreden? Hoe zou de geografische besteding van het cohesie- en het landbouwbudget dan verschuiven?

7. Antwoord kabinet

De mogelijke gevolgen van eventuele EU-uitbreiding zijn met veel onzekerheden omgeven en afhankelijk van vele aannames. Die aannames betreffen niet alleen bijvoorbeeld de inschatting van de omvang van de (regionale) economie op het moment van toetreding maar ook aannames over toekomstige politieke keuzes over het cohesie- en landbouwbeleid. De EU staat pas aan het begin van een lang proces en toetreding is momenteel niet aan de orde. De huidige inrichting van de cohesie- en landbouwbudgetten is mogelijk niet representatief voor de inrichting bij uitbreiding. Gezien de grote onzekerheid en de vele aannames en keuzes die moeten worden gemaakt is het dan ook niet mogelijk om in dit stadium een overzicht van eventuele financiële consequenties te geven.

Het kabinet kijkt dan ook met belangstelling uit naar de door Commissievoorzitter Von Der Leyen in de State of the European Union aangekondigde analyses die naar verwachting in het voorjaar van 2024 worden gepresenteerd. In algemene zin kan wel gesteld worden dat het kabinet wil zorgen dat de gevolgen van de uitbreiding beheersbaar blijven voor de EU-begroting. Het is belangrijk om te garanderen dat de gevolgen voor de EU-begroting (omvang, verdeling van de middelen) duurzaam zijn en bijdragen aan de modernisering van de EU. Cohesiebeleid is volgens Nederland het meest effectief wanneer investeringen hand in hand gaan met hervormingen. Economische hervormingen kunnen economieën en regio's helpen zich beter voor te bereiden op investeringen vanuit het cohesiebeleid, zodat deze vervolgens meer rendement zullen opleveren. Op deze manier kunnen investeringen in het cohesiebeleid bijdragen aan het aanpakken van de financiële, economische en sociale kwetsbaarheden die worden genoemd in de landspecifieke aanbevelingen van het Europees Semester, om zo de veerkracht van de regio’s en de Europese Unie als geheel te versterken.

Deze leden hebben begrepen dat een groot deel van het cohesie- en het landbouw budget naar Oekraïne zou gaan, en zouden veel op dit moment netto ontvangers, eensklaps netto betalers worden. Kan de Minister toelichten hoe zij zich gaat inspannen voor het toekomstbestendig maken van het cohesiebudget?

8. Antwoord kabinet

Ten aanzien van de mogelijke gevolgen van uitbreiding van de EU voor het cohesie- en landbouwbudget verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 7. Tijdens de informele RAZ-Cohesie worden verkennende gesprekken gevoerd over hoe cohesiebeleid er in de toekomst uit zou kunnen komen te zien. Het kabinet zet zich in voor focus binnen het cohesiebeleid, want de middelen zijn beperkt. Daarbij zijn structurele hervormingen, innovatie, vergroening, digitalisering, vaardigheden en sociale inclusie belangrijke aandachtspunten om het cohesiebeleid en budget toekomstbestendig te maken. Daarnaast zijn rechtsstatelijkheid en gedegen financieel beheer en anti-fraude maatregelen randvoorwaarden voor het uitkeren van cohesiegelden.

Welke concrete hervormingen overweegt zij en is zij bereid om op te brengen in de Raad? Zoals bekend pleiten de aan het woord zijnde leden voor een moderne EU-begroting, waarbij de nadruk ligt op investeren in innovatie, in plaats van ouderwetse industrieën in standhouden.

9. Antwoord kabinet

Op dit moment zijn concrete hervormingen van het cohesiebeleid in deze programmaperiode nog niet aan de orde, wat het kabinet betreft. De programma’s onder het cohesiebeleid zijn gestart in 2022 en het kabinet vindt het op dit moment te vroeg om al over concrete hervormingen voor deze programmaperiode te spreken. Wel zal er tijdens de informele RAZ-Cohesie verkennend worden gesproken over hoe cohesiebeleid er in de toekomst (na 2027) uit zou kunnen komen te zien. Voor de preliminaire inzet van het kabinet voor wat betreft de toekomst van het cohesiebeleid verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.

De Europese Rekenkamer schat, op basis van steekproeven, dat 3 procent van de EU-uitgaven in 2021 eigenlijk niet uitbetaald had mogen worden. Vooral bij cohesiefondsen wordt gesteld dat het risico op fouten en fraude heel groot is, omdat de controle gebeurt door de lidstaten.3 Wat deze leden betreft is dit uitermate zorgelijk. Corruptie en fraude tasten het vertrouwen in de EU aan en zorgen ervoor dat Nederlands belastinggeld in de verkeerde handen valt. Deelt de Minister de mening dat dit zorgelijk is? Welke instrumenten heeft de EU om onrechtmatige uitgaven aan te pakken en kunnen deze gelden teruggevorderd worden? Als bekend is dat 3 procent van deze uitgaven malafide is, waarom ligt de controle dan bij de lidstaten zelf?

10. Antwoord kabinet

Het kabinet deelt de zorgen rondom een zorgvuldige uitgave van cohesiemiddelen. Het kabinet roept daarom ook telkens op tot goede fraude- en controlemechanismen bij het cohesiebeleid. De Europese Rekenkamer maakt schattingen van foutpercentages van uitgaven onder het cohesiebeleid. Een foutieve uitgave is niet hetzelfde als een malafide uitgave. De informatie over de regelmatigheid van de uitgaven op het gebied van cohesie is gebaseerd op het werk van de auditautoriteiten van de lidstaten en de daaropvolgende verificatie en beoordeling door de Commissie van hun werk en resultaten. Deze manier van werken is in volledige inachtneming van de gelde wet- en regelgeving. De Commissie kan de betaling van het saldo steeds onderbreken (indien dit positief is) of, wat vaker gebeurt, onmiddellijk tot de daaruit voortvloeiende invorderingsopdracht overgaan en een procedure voor financiële correcties inleiden, bijvoorbeeld naar aanleiding van haar regelmatigheidscontroles.

Inbreng van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie nemen kennis van de geannoteerde agenda. De Minister schrijft dat «de meeste steun moet gaan naar de regio’s die deze het meest nodig hebben.» Verstaat de Minister hier ook krimpregio’s in Nederland onder, en hoe gaat zij inzetten op voldoende steun voor deze regio’s in Nederland?

11. Antwoord kabinet

De middelen uit het cohesiebeleid worden aan de lidstaten verdeeld middels de zogenaamde «Berlijn criteria». Deze criteria voorzien in een verdeling op basis van BBP per hoofd van de bevolking, waarbij voor de regio’s met lagere BBP’s per hoofd van de bevolking meer middelen worden toegewezen. Op deze manier worden alle regio’s van de EU in drie categorieën ingedeeld: meer ontwikkelde regio’s (BBP per hoofd van de bevolking van meer dan 100% van het EU gemiddelde BBP per hoofd), transitieregio’s (BBP per hoofd van de bevolking tussen de 75% en 100% van het EU gemiddelde BBP per hoofd) en minder ontwikkelde regio’s (BBP per hoofd van de bevolking van minder dan 75% van het EU gemiddelde BBP per hoofd). Met deze rekenmethode, heeft Nederland in de periode 2021–2027 drie transitieregio’s: de provincies Friesland, Flevoland en Drenthe. Deze regio’s krijgen binnen Nederland dan ook extra middelen uit het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling toebedeeld.

Wat draagt Nederland jaarlijks bij aan het Cohesiebeleid en hoeveel ontvangt Nederland uit het Cohesiebeleid?

12. Antwoord kabinet

De afdrachten van Nederland aan de EU worden bepaald o.b.v. de afspraken in het Eigenmiddelenbesluit en de uitgaven die worden gedaan op de EU-begroting. Lidstaten dragen bij aan de EU-begroting o.b.v. 4 zogenoemde eigen middelen: de invoerrechten, de btw-afdracht, de afdracht o.b.v. niet-gerecycled plasticafval en de bni-afdracht. De bni-afdracht is de sluitpost van de EU-begroting die ervoor zorgt dat de uitgaven en inkomsten van de EU altijd in evenwicht zijn. Deze wordt bepaald door het aandeel van het Nederlandse bni in het totale bni van de EU als geheel. Voor Nederland is dit aandeel in 2023 ca. 5,9%. De bni-afdracht kan worden gebruikt om de marginale kosten van EU-uitgaven te bepalen voor Nederland: 1 euro extra uitgeven op EU-niveau kost ca. 5,9 cent aan EU-afdrachten.

Nederland heeft in het huidige MFK (2021–2027) een gepland budget voor de fondsen onder het cohesiebeleid van € 3,5 miljard in totaal. Hiervan is de EU-bijdrage € 1,5 miljard en de Nederlandse bijdrage € 2,0 miljard. Dit bedrag is bedoeld voor de programma’s onder het EFRO (€ 1,3 miljard), ESF+ (€ 1,0 miljard) en het Just Transition Fund (€ 1,2 miljard).

Hoe is de verdeling van cohesiefondsen per provincie/regio en welke Nederlandse hervormingen worden verwacht van de Europese Commissie?

13. Antwoord kabinet

In de kamerbrief Middelenverdeling Nederlandse enveloppes Europees fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)en JTF4 is de verdeling van de EFRO en JTF enveloppes terug te zien.

Bij EFRO heeft ieder van de vier landsdelen zijn eigen programma, die in 2022 zijn goedgekeurd door de Commissie. In Nederland ligt de focus voor alle vier de landsdelen op de doelstellingen «een slimmer en groener Europa» en «een Europa dichter bij de burger». De focus ligt dus met name op innovatie en de overgang naar een koolstofarme economie. De voornaamste doelgroep van het fonds is het mkb.

Het JTF-programma zet in op een drietal sporen: (1) Het vernieuwen en diversifiëren van de regionale economie, (2) het vergroenen van de infrastructuur en (3) het versterken van de arbeidsmarkt. Het JTF-programma heeft een integrale sociaaleconomische aanpak. Binnen het JTF wordt daarom gelijktijdig geïnvesteerd in het creëren van nieuwe duurzame «groene» banen en het opleiden van mensen voor deze banen.

Het ESF+ is het belangrijkste instrument waarmee de EU in mensen wil investeren. Het is mede met dit doel in het achterhoofd dat de ESF-middelen in Nederland al sinds jaar en dag worden ingezet voor de ondersteuning van mensen om ze aan het werk te helpen en aan het werk te houden, ongeacht in welke regio’s deze mensen wonen of werken. De verdeling van de ESF+ middelen bestemd voor gemeenten gebeurt op basis van het verdeelmodel ten behoeve van de begeleidingsmiddelen Participatiewet. Dit model houdt rekening met de aantallen kwetsbare mensen en de werkgelegenheid in de 35 arbeidsmarktregio’s in Nederland.

Hoe kijkt Nederland naar de aanbevelingen van de Europese Commissie zoals «strengere transparantieregels vaststellen voor de overheid en parlementsleden» en «de veiligheid van journalisten beter garanderen»?

14. Antwoord kabinet

Het kabinet heeft in 2022 een wetenschappelijk onderzoek laten uitvoeren naar de manier waarop een lobbyregister kan worden ingevoerd in Nederland en in mei 2023 de Kamer geïnformeerd over de vervolgstappen. Het kabinet heeft toegezegd dat zij de transparantie van agenda-afspraken van bewindspersonen wil verbeteren. De Commissie is kritisch vanwege de eigen verantwoordelijkheid van bewindspersonen om hun agenda-afspraken in de openbare agenda’s te publiceren en inbreng van derden in de lobbyparagraaf in de toelichting bij wet- en regelgeving te vermelden. Ook is de Commissie kritisch op het vrijwillige karakter van het lobbyregister van de Tweede Kamer. Het kabinet is van mening dat de verbetering van transparantie van agenda-afspraken van bewindspersonen en de lobbyparagraaf bij wet- en regelgeving tegemoetkomt aan de gedachte achter een lobbyregister. Met transparantie over agenda-afspraken wordt immers duidelijk gemaakt welke personen en organisaties toegang hebben gehad tot de bewindspersoon. Bovendien worden in openbare agenda’s in beginsel alle inbreng en afspraken met derden opgenomen, in tegenstelling tot lobbyregisters in andere landen waar voorwaarden worden gesteld aan de verplichting tot inschrijving in een lobbyregister. Vervolgens vindt met de vermelding van de inbreng van externen in de lobbyparagraaf in de toelichting bij wet- en regelgeving verantwoording plaats over de vraag hoe de inhoud van die contacten al dan niet van invloed is geweest op keuzes bij het opstellen van wet- en regelgeving.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft onlangs aan de Tweede Kamer geschreven dat in 2024 zal worden geëvalueerd of de verbeteringen van de openbare agenda’s en lobbyparagrafen voldoende effect sorteren. Wanneer dat niet het geval blijkt, dan zal het kabinet alsnog een ontwikkeltraject overwegen om te komen tot een lobbyregister. In de tussentijd zal het kabinet alvast wel inventariseren welke vormen en onderdelen van lobbyregisters in andere landen effectief en uitvoerbaar zijn. Mochten de uitkomsten van de evaluatie volgend jaar aanleiding geven tot een andere invulling van een lobbyregister, dan hoeft op dat moment niet pas te worden begonnen met ideeënvorming.

Voor zover de aanbeveling van de Commissie ziet op het parlement, geldt dat de Kamers zelf gaan over het opstellen van transparantieregels voor lobbyen ten aanzien van Kamerleden. Het is niet aan het kabinet om hierover een standpunt in te nemen.

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda en het verslag, en hebben daarover de volgende vragen.

Het kabinet wil investern in de factoren «innovatie, digitalisering, vergroening, menselijk kapitaal en sociale inclusie». Wat wordt bedoeld met de factor sociale inclusie? Gaat het hier om het bevorderen van sociale inclusie door de Europese Unie, of door de afzonderlijke lidstaten?

15. Antwoord kabinet

Het Europees Sociaal Fonds +, als onderdeel van het cohesiebeleid, heeft als overkoepelende beleidsdoelstelling bij te dragen aan een beter presterend en veerkrachtig «sociaal Europa». De lidstaten van de Europese Unie hebben zich tijdens de sociale top in Göteborg in 2017 gecommitteerd om zich hiertoe in te zetten. Kernpunten van deze sociale pijler zijn meer en betere banen, vaardigheden en gelijkheid en sociale bescherming en inclusie. Sociale inclusie is gericht vooral gericht op het bestrijden van armoede, het bevorderen van maatschappelijke integratie en arbeidsmarktintegratie en het bevorderen van de toegang tot sociale voorzieningen.

Momenteel heeft het ESF+ op grond van de Europese verordening elf specifieke doelstellingen. Doelstellingen die met name zijn gericht op het bevorderen van sociale inclusie zijn het bevorderen van actieve inclusie, het bevorderen van de sociaaleconomische integratie van derdelanders en van gemarginaliseerde gemeenschappen, het bevorderen van gelijkwaardige en tijdige toegang tot kwalitatieve dienstverlening en sociale bescherming, bevorderen van sociale integratie van mensen die risico lopen op armoede of sociale uitsluiting en het bestrijden van materiële deprivatie.

Hoe ziet de Minister de in de agenda genoemde sociaaleconomische convergentie? Hoeveel sociaaleconomische convergentie is wenselijk maar ook mogelijk, gegeven de verschillen tussen lidstaten?

16. Antwoord kabinet

Opwaartse sociaaleconomische convergentie is één van de beloftes van het Europese project en essentieel voor het functioneren van de EU de interne markt. Europese burgers moeten voordeel ervaren van naar elkaar toegroeiende welvaartsniveaus. Dit speelt zowel op het niveau van de lidstaten, als binnen de regio’s in lidstaten, waar grote verschillen zichtbaar zijn op sociaaleconomisch vlak. Doel is het inzetten op het verbeteren van de sociaaleconomische positie van lidstaten zodat de onderlinge verschillen afnemen. Zo zien we bijvoorbeeld dat de minimumlonen in Centraal- en Oost-Europa met een noemenswaardige inhaalslag bezig zijn. Het kabinet is van oordeel dat blijvende inzet van lidstaten nodig is om de veerkracht van de economieën, sociaaleconomische prestaties en leefomstandigheden van hun burgers te verbeteren. Daarom vindt het kabinet het belangrijk dat de Europese Unie blijft inzetten op opwaartse sociaaleconomische convergentie om de veerkracht van de economieën van lidstaten, hun sociaaleconomische prestaties en hun leefomstandigheden te verbeteren. Opwaartse sociaaleconomische convergentie kan daarnaast bijdragen aan het versterken van de concurrentiekracht van de lidstaten en van de Europese Unie als geheel. Het cohesiebeleid kan een belangrijke impuls geven aan de inspanningen van lidstaten en daarmee bijdragen aan opwaartse sociaaleconomische convergentie.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de agenda respect voor de rechtsstaat als voorwaarde noemt voor het uitkeren van middelen onder Cohesiebeleid. Hoe wordt dit getoetst? Kan de Minister inschatten of dit voortvarend of terughoudend wordt ingezet? Wordt hierbij gefocust op kernaspecten van de rechtsstaat, en wordt voorkomen dat het op oneigenlijke wijze draait om verschillen tussen bijvoorbeeld progressieve en conservatieve regeringen van lidstaten?

17. Antwoord kabinet

In de Common Provisions Regulation (CPR) is vastgelegd dat lidstaten bij de uitvoering van de fondsen die onder deze verordening vallen (voornamelijk fondsen onder het cohesiebeleid) moeten voldoen aan een aantal horizontale beginselen, waaronder het zorgdragen voor de eerbiediging van de grondrechten en de naleving van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) (CPR, artikel 9, lid 1). Lidstaten zijn daarnaast op grond van de zogenoemde horizontale randvoorwaarden met betrekking tot het Handvest verplicht om te voorzien in doeltreffende mechanismen die nodig zijn om de naleving van het Handvest te waarborgen bij de uitvoering van de fondsen, vanaf het begin van een programma tot en met de uitvoering ervan (CPR, artikel 15 en bijlage III). Als een dergelijke horizontale voorwaarde niet vervuld is, kan de Commissie onder het gehele programma geen betalingen verrichten totdat aan de horizontale voorwaarde is voldaan (artikel 15 CPR).

Op 13 juni jl. werd uw Kamer in de reactie op de berichtgeving inzake de bevriezing van EU-middelen bestemd voor Hongarije, geïnformeerd over de inzet van de CPR tegen Hongarije. Hongarije heeft op 18 juli jl. bij de Commissie het verzoek heeft ingediend voor een formele beoordeling van de door Hongarije genomen maatregelen om te voldoen aan de horizontale randvoorwaarde met betrekking tot het Handvest van de Grondrechten EU. De Commissie besluit zelfstandig of de horizontale randvoorwaarde vervuld is; de Raad heeft in dit proces onder de CPR geen rol. Het is de verwachting dat de Commissie in de komende maanden met een beoordeling zal komen. De inzet van het kabinet is erop gericht dat de beschikbare instrumenten zo volledig en adequaat mogelijk worden toegepast, waarbij een belangrijke rol voor de Commissie is weggelegd. Zo dringt Nederland er bij de Commissie al langer op aan om de mogelijkheden die de CPR biedt volledig te benutten.


  1. Fiche_ Verordening voor een platform voor strategische technologieën voor Europa (STEP), Kamerstuk 22 112, nr. 3759.↩︎

  2. Kamerbrief met reactie op berichtgeving over bevriezing van EU-middelen bestemd voor Hongarije, Kamerstuk 21 501-20, nr. 1970.↩︎

  3. https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2022/10/12/europese-rekenkamer-vindt-meer-fouten-bij-uitbetaling-europese-s/.↩︎

  4. Kamerbrief middelenverdeling Nederlandse enveloppes EFRO en JTF, Kamerstuk 21 501-08, nr. 817.↩︎