[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Formele Raad WSBVC (Kamerstuk 21 501-31-723)

Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2023D40194, datum: 2023-10-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-31-724).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 31-724 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken.

Onderdeel van zaak 2023Z16498:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 724 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 oktober 2023

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 26 september 2023 over de geannoteerde agenda Formele Raad WSBVC van 9 oktober 2023 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 723).

De vragen en opmerkingen zijn op 28 september 2023 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 3 oktober 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Kuzu

Adjunct-griffier van de commissie,
Meester-Schaap

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) van 9 oktober 2023. Deze leden hebben hierover enkele verdiepende vragen.

EU-voorstel Richtlijn verbetering van Arbeidsvoorwaarden bij Platformwerk

De leden van de VVD-fractie vragen hoe groot de Minister de kans acht dat er nog tijdens de huidige Europese Unie (EU-)bestuursperiode een akkoord wordt bereikt op de richtlijn Platformwerk?

Mijn inzet is om tijdens de huidige Europese Unie (EU-)bestuursperiode een akkoord te bereiken over de richtlijn, en ook de onderhandelaars namens de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie zetten zich daartoe in. Of dat gaat lukken is lastig te voorspellen, gegeven het krachtenveld in de Raad. Bij het bereiken van de algemene oriëntatie was sprake van een krappe gekwalificeerde meerderheid en heeft het Spaanse EU-Voorzitterschap beperkte manoeuvreerruimte als gevolg daarvan. Daartegenover staan de ambities van het Europees Parlement anderzijds. Ik maak van diverse gelegenheden gebruik om de onderhandelaars aan te moedigen om voortgang te blijven maken met de onderhandelingen en brengen we waar behulpzaam ook ideeën voor oplossingen in.

Beleidsdebat Europees Semester

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister met betrekking tot het Werkprogramma van de in 2024 inkomende Europese Commissie wensen heeft voor initiatieven op EU-niveau die kunnen bijdragen aan een rechtvaardige digitale transitie? Welke wensen zijn dit en zou de Minister dit kunnen toelichten?

De opkomst van nieuwe technologieën heeft potentieel grote impact op de arbeidsmarkt en brengt zowel kansen als uitdagingen met zich mee. Er zullen banen door verdwijnen, maar ook nieuwe banen voor in de plaats komen. Nieuwe technologieën kunnen werkenden helpen om hun productiviteit te verhogen. Tegelijkertijd moeten we ervoor waken dat mensen die moeite hebben om technologische ontwikkelingen bij te benen, niet worden uitgesloten. Iedereen moet mee kunnen blijven doen op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Oog voor de menselijke maat en aandacht voor ethische overwegingen is voor Nederland – zoals ook aangegeven in de Geannoteerde Agenda – een belangrijk uitgangspunt. Dit vergt actieve overheden, die proactief standaarden bepalen. De EU heeft met het voorstel voor de verordening gericht op kunstmatige intelligentie (KI) laten zien het voortouw te willen nemen in het bevorderen van betrouwbare en veilige KI-systemen, door wetgevende kaders te stellen waarmee de EU wereldwijd de standaard kan zetten. Ik kijk met interesse uit naar mogelijke vervolgstappen op dit terrein door de nieuwe Europese Commissie, specifiek ten aanzien van de impact van technologische ontwikkelingen op de werkvloer, zoals algoritmisch management. Daarnaast blijft het essentieel om in te zetten op het verwerven van (basis) digitale vaardigheden en leven lang ontwikkelen, zodat alle werkenden inzetbaar blijven en in staat zijn om mee te bewegen met de steeds veranderende arbeidsmarkt. Ook op dit terrein ben ik benieuwd naar de nieuwe EU-beleidsagenda.

Het inkomend Belgische EU-Voorzitterschap heeft reeds aangekondigd tijdens de Informele Raad in januari 2024 stil te willen staan bij inzet van de EPSCO-Raad richting de volgende Europese Commissie. Ik zal uw Kamer in aanloop naar het Belgische EU-Voorzitterschap, dat op 1 januari 2023 aanvangt, informeren over de verdere Nederlandse inzet richting de in 2024 inkomende Europese Commissie.

Raadsaanbeveling over de randvoorwaarden voor de sociale economie

De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat de werkbare definitie van «sociale economie» is en wat dit voor Nederland betekent. Deze leden vragen ook hoe dit in andere landen geregeld is en of er «best practices» zijn waar Nederland van kan leren.

De Commissie stelde voor de «sociale economie» te definiëren als het geheel van onafhankelijk van de overheid opererende maatschappelijke organisaties en maatschappelijke ondernemingen die een sleutelrol vervullen bij de bevordering van de toegang tot de arbeidsmarkt en sociale integratie.

Uitgaande van deze sociale doelstellingen, vallen daar in het Nederlandse ecosysteem onder andere organisaties onder die betrokken zijn bij de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening, de Participatiewet en de banenafspraak. Behalve maatschappelijke organisaties en maatschappelijke ondernemingen, spelen vooral ook het reguliere bedrijfsleven en (door de overheid aangestuurde) sociale ontwikkelbedrijven daar een belangrijke rol in. Het kabinet heeft daarom, met succes, ingezet om het begrip sociale economie te verduidelijken, met meer nadruk op autonoom aangestuurde entiteiten.

De «sociale economie» is een meer gebruikelijk begrip in België, Frankrijk en Spanje. In deze landen is er dan ook een ministerie dat «sociale economie» expliciet in de naam draagt. Nederland heeft hanteert deze term minder, maar werkt wel vanuit een sterk ontwikkeld raamwerk. Zoals in het BNC-fiche1 opgenomen wil Nederland in plaats van iets nieuws op te tuigen, kunnen voortbouwen op al bestaande structuren en wetgevende kaders.

Rapporten rondom dit thema hebben zich tot dusver met name gefocust op het monitoren van trends. Ook zijn er veel hulpmiddelen voor bedrijven gepresenteerd die zich voor sociale economie-doelen willen inzetten, maar een opsomming van «best practices» is vooralsnog niet beschikbaar. De OESO heeft een aanzienlijk aantal rapporten opgesteld en openbaar gemaakt2, met landenrapporten over Zuid-Korea, Slovenië, Polen en een Frans regionaal departement. De Commissie zal naar verwachting ook met een eerste rapport over de EU-lidstaten komen, uiterlijk 4 jaar na aanname van de nog niet formeel vastgestelde Raadsaanbeveling over dit onderwerp.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de Formele Raad van 9 oktober. Deze leden hebben wel nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de triloog ten aanzien van het richtlijnvoorstel Platformwerk begonnen is. Wel zijn deze leden wat bezorgd over het tempo van de onderhandelingen. Denkt de Minister dat er nog deze bestuursperiode een akkoord bereikt zal worden?

Mijn inzet is om tijdens de huidige Europese Unie (EU-)bestuursperiode een akkoord te bereiken over de richtlijn, en ook de onderhandelaars namens de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie zetten zich daartoe in. Of dat gaat lukken is lastig te voorspellen, gegeven het krachtenveld in de Raad. Bij het bereiken van de algemene oriëntatie was sprake van een krappe gekwalificeerde meerderheid en heeft het Spaanse EU--Voorzitterschap beperkte manoeuvreerruimte als gevolg daarvan. Daartegenover staan de ambities van het Europees Parlement anderzijds. Ik maak van diverse gelegenheden gebruik om de onderhandelaars aan te moedigen om voortgang te blijven maken met de onderhandelingen en brengen we waar behulpzaam ook ideeën voor oplossingen in.

Ten aanzien van de herziening coördinatieverordening sociale zekerheid ondersteunen de leden van de D66-fractie het standpunt van Nederland volledig. Wel zijn deze leden benieuwd naar de verwachte steun van andere lidstaten op dit punt voor het Nederlandse standpunt. Opereert Nederland hier in isolement, of wordt er samengewerkt met gelijkgezinde lidstaten?

Sinds de start van de triloog in 2019 bestaat in de Raad een blokkerende minderheid tegen de voorstellen van verschillende Voorzitterschappen. De samenstelling van de blokkerende minderheid wisselt steeds. Nederland heeft, conform de inzet van uw Kamer, al die tijd een leidende rol gehad in de coalitievorming met gelijkgezinde lidstaten, ook als het gaat om de inzet op een algemene reflectieperiode of een variant hierop (de zogenoemde «4+2 oplossing»). Hoewel er van een aantal lidstaten steun bestaat voor de inzet op een reflectieperiode, heeft het Spaanse EU-Voorzitterschap de ambitie uitgesproken om een gekwalificeerde meerderheid te vinden voor een gewijzigd Raadsmandaat voor het totaalpakket. Ik blijf op dit punt nauw optrekken met gelijkgestemde lidstaten.

Ten aanzien van het beleidsdebat over het Europees Semester en de impact van nieuwe technologieën, willen de leden van de D66-fractie benadrukken dat dit een cruciaal onderwerp is voor de toekomst van de Europese economie. Daarnaast zijn deze leden geïnteresseerd in mogelijke ideeën of wensen van de Minister ten aanzien van (al dan niet wetgevende) initiatieven op EU-niveau die kunnen bijdragen aan een rechtvaardige digitale transitie.

De opkomst van nieuwe technologieën heeft potentieel grote impact op de arbeidsmarkt en brengt zowel kansen als uitdagingen met zich mee. Er zullen banen door verdwijnen, maar ook nieuwe banen voor in de plaats komen. Nieuwe technologieën kunnen werkenden helpen om hun productiviteit te verhogen. Tegelijkertijd moeten we ervoor waken dat mensen die moeite hebben om technologische ontwikkelingen bij te benen, niet worden uitgesloten. Iedereen moet mee kunnen blijven doen op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Oog voor de menselijke maat en aandacht voor ethische overwegingen is voor Nederland – zoals ook aangegeven in de Geannoteerde Agenda – een belangrijk uitgangspunt. Dit vergt actieve overheden, die proactief standaarden bepalen. De EU heeft met het voorstel voor de verordening gericht op kunstmatige intelligentie (KI) laten zien het voortouw te willen nemen in het bevorderen van betrouwbare en veilige KI-systemen, door wetgevende kaders te stellen waarmee de EU wereldwijd de standaard kan zetten. Ik kijk met interesse uit naar mogelijke vervolgstappen op dit terrein door de nieuwe Europese Commissie, specifiek ten aanzien van de impact van technologische ontwikkelingen op de werkvloer, zoals algoritmisch management. Daarnaast blijft het essentieel om in te zetten op het verwerven van (basis) digitale vaardigheden en leven lang ontwikkelen, zodat alle werkenden inzetbaar blijven en in staat zijn om mee te bewegen met de steeds veranderende arbeidsmarkt. Ook op dit terrein ben ik benieuwd naar de nieuwe EU-beleidsagenda.

Het inkomend Belgische EU-Voorzitterschap heeft reeds aangekondigd tijdens de Informele Raad in januari 2024 stil te willen staan bij inzet van de EPSCO-Raad richting de volgende Europese Commissie. Ik zal uw Kamer in aanloop naar het Belgische EU-Voorzitterschap, dat op 1 januari 2023 aanvangt, informeren over de verdere Nederlandse inzet richting de in 2024 inkomende Europese Commissie.

Wat betreft de raadsconclusies ten aanzien over mentale gezondheid en precair werken, zijn de leden van de D66-fractie het eens met de bevindingen en deze leden vinden dit een belangrijk onderwerp. Wat zij nog missen in de analyse is aandacht voor specifiek jongeren, waar deze problemen extra vaak spelen. Zij verzoeken de Minister dus ook om dit in te brengen. Ook wat betreft de raadsconclusies over sociale bescherming voor zelfstandigen delen voornoemde leden de inzet.

Mentale gezondheid is een breed onderwerp en ziet toe op vele aspecten. Ik ben het eens met de leden van de D66-fractie dat dit thema ook van groot belang is voor jongeren. De voorliggende Raadsconclusies zien specifiek op mentale gezondheid in relatie tot werk. Tegelijkertijd is er op EU-niveau wel veel aandacht voor de mentale gezondheid van jongeren. Zo heeft het Spaanse EU-Voorzitterschap naast deze Raadsconclusies ook concept-Raadsconclusies voorgelegd gericht op mentale gezondheid en jongeren. Deze zullen te zijner tijd ter aanname worden voorgelegd tijdens de Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sportraad (OJCS-Raad). Afgelopen juni heeft de Commissie bovendien een mededeling uitgebracht die een alomvattende aanpak voor mentale gezondheid uiteenzet. Hierin is ook specifieke aandacht uitgegaan naar jongeren. In het BNC-fiche3 is door het kabinet het belang van aandacht voor jongeren onderschreven.

Mentale gezondheid op de werkvloer is en blijft voor mij een belangrijk onderwerp. Ik zet mij hier in Europees verband daarom sterk voor in. Ik ben verheugd dat het aankomend Belgische EU-Voorzitterschap dit thema ook hoog op de agenda heeft geplaatst.

Ook op nationaal niveau zet Nederland zich in voor mentale gezondheid. Medio 2022 is de aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal»4 aan de Kamer aangeboden die zich richt op het versterken van de mentale gezondheid van alle Nederlanders met specifieke aandacht voor jongeren en jongvolwassenen, werkenden en mensen in een kwetsbare positie.

Wat betreft de raadsaanbeveling over de randvoorwaarden voor de sociale economie hebben de leden van de D66-fractie nog wel wat vragen. Zo lezen deze leden in de geannoteerde agenda vooral terug op welke punten de tekst ten faveure van Nederland is aangepast. Zij zijn echter ook benieuwd op welke punten dit niet gebeurd is en waar nu nog de grootste twijfelpunten zitten. Ook begrijpen zij dat het begrip sociale economie in andere landen op een andere maar vooral frequentere manier in het debat gebruikt wordt. Zou de Minister dit wat meer toe kunnen lichten, evenals of dit begrip en de raadsaanbeveling nog inspiratie bieden voor het Nederlandse beleid?

Zoals in de Geannoteerde Agenda opgenomen, is de mate van detail in de Raadsaanbeveling, ondanks dat het om een niet-bindend document gaat, vrij hoog gebleven. Het kabinet ziet dit als een tegemoetkoming aan lidstaten die nog een raamwerk moeten ontwikkelen en behoefte hebben aan concrete handvatten en «best practices» uit andere lidstaten.

De «sociale economie» is een meer gebruikelijk begrip in België, Frankrijk en Spanje. In deze landen is er dan ook een ministerie dat «sociale economie» expliciet in de naam draagt. Nederland hanteert deze term minder, maar werkt wel vanuit een sterk ontwikkeld raamwerk. Zoals in het BNC-fiche5 opgenomen wil Nederland in plaats van iets nieuws op te tuigen, kunnen voortbouwen op al bestaande structuren en wetgevende kaders.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie maken gebruik van de gelegenheid tot het stellen van vragen naar aanleiding van de geannoteerde agenda voor de Formele Raad WSBVC van 9 oktober 2023.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de trilogen over het richtlijnvoorstel Platformwerk van start zijn gegaan en vervolgd worden op 3 oktober a.s. Kan de Minister aangegeven waarom de onderhandelende partijen eerst vooral focussen op het onderwerp algoritmisch management en waarom het inroepbaar rechtsvermoeden van werknemerschap dat beoogt schijnzelfstandigen onder platformwerkers een werknemersstatus en bijbehorende sociale rechten te geven nog niet op de agenda staat? Hoe groot acht de Minister de kans dat er nog tijdens de huidige EU-bestuursperiode een akkoord wordt bereikt op de richtlijn Platformwerk?

De focus in de triloog van september lag vooral op algoritmisch beheer, een onderwerp waar de standpunten tussen het Europees Parlement en de Raad het dichtst bij elkaar lijken te liggen. Vermoedelijk zijn de onderhandelaars met dit onderdeel begonnen, omdat het naar verwachting minder complex is om nader tot elkaar te komen. Ik verwacht dat het hoofdstuk over het weerlegbaar rechtsvermoeden, net als in de Raad, de grootste uitdaging is voor het bereiken van een akkoord in de triloog. De triloog van begin oktober richt zich op het rechtsvermoeden van werknemerschap.

Mijn inzet is om tijdens de huidige Europese Unie (EU-)bestuursperiode een akkoord te bereiken over de richtlijn, en ook de onderhandelaars namens de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie zetten zich daartoe in. Of dat gaat lukken is lastig te voorspellen, gegeven het krachtenveld in de Raad. Bij het bereiken van de algemene oriëntatie was sprake van een krappe gekwalificeerde meerderheid en heeft het Spaanse EU-Voorzitterschap beperkte manoeuvreerruimte als gevolg daarvan. Daartegenover staan de ambities van het Europees Parlement anderzijds. Ik maak van diverse gelegenheden gebruik om de onderhandelaars aan te moedigen om voortgang te blijven maken met de onderhandelingen en brengen we waar behulpzaam ook ideeën voor oplossingen in.

De leden van de CDA-fractie constateren dat een belangrijk deel van de agenda van de Formele Raad WSBVC in het teken staat van Europese Semester-onderwerpen. Het is gebruik dat het voorstel is om de richtsnoeren ongewijzigd te laten, onder andere omdat de bedoeling is dat lidstaten hierbij van elkaar leren en elkaar ook inspireren om op nationaal en EU-niveau tot sociale zaken en werkgelegenheid (SZW-)beleid te komen waarmee de sociale en werkgelegenheidsdoelstellingen van de EU (op het gebied van arbeidsparticipatie, sociale bescherming en scholing) behaald kunnen worden. Kan de Minister aangeven welke lessen Nederland hier geleerd heeft en of er ontwikkelingen in andere landen zijn waar we in Nederland mogelijk in de toekomst ook mee te maken krijgen? Kan de Minister aangeven op welke punten andere landen juist naar Nederland kijken en geïnspireerd raken om zaken van het Nederlandse (deels) beleid over te nemen?

In het kader van het Europees Semester vindt er doorlopend uitwisseling tussen lidstaten plaats over sociaal en werkgelegenheidsbeleid. Zo wordt in het Werkgelegenheidscomité (Employment Commitee, EMCO) en het Sociaal Beschermingscomité (Social Protection Committee, SPC) jaarlijks de voortgang van lidstaten met betrekking tot de implementatie van landspecifieke aanbevelingen besproken. Ook worden er thematische sessies georganiseerd die lidstaten de mogelijkheid bieden om van elkaar te leren door ervaringen uit te wisselen en goede praktijken met elkaar te delen. Zo neemt Nederland binnenkort deel aan expertsessies over «toegang tot sociale bescherming» en is er recent deelgenomen aan de expertsessie over «de effectieve arbeidsmarktintegratie van Oekraïense ontheemden».

Deze sessies bieden een mooie kans om ervaringen uit te wisselen op deze terreinen en inspiratie op te doen bij andere lidstaten. Een voorbeeld van een beleidsterrein waarop er door andere lidstaten naar Nederland gekeken wordt, is ons beleid ten aanzien van leven lang ontwikkelen. Zo was er vanuit zowel de Commissie als verschillende lidstaten veel interesse in het individueel ontwikkelbudget (STAP-budget). Ook heeft Nederland onlangs in het SPC een presentatie gegeven over de Nederlandse Participatiewet.

Een belangrijk onderwerp dat in alle EU-lidstaten speelt, is de digitale en groene transitie en de impact van nieuwe technologieën op de arbeidsmarktomstandigheden en de rechten van werknemers. Door uitwisseling van ervaringen over de kansen en uitdagingen die dit met zich meebrengt, kunnen we als lidstaten veel van elkaar leren. Ik ben dan over te spreken dat het Spaanse EU-Voorzitterschap dit belangrijke onderwerp geagendeerd heeft voor het beleidsdebat van de aankomende Raad op 9 oktober. Naast het beleidsdebat bieden de bilaterale gesprekken die ik met Ministers van andere lidstaten voer ook een uitgelezen kans om kennis uit te wisselen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat er dit jaar specifiek gericht wordt op de impact van nieuwe technologieën op arbeid: op weg naar een rechtvaardige digitale transitie. Welke ideeën heeft de Minister hierbij en waar zal het Nederlandse beleid zich op focussen? Eind 2024 treedt een nieuwe Europese Commissie aan met een nieuw werkprogramma dat een grote invloed zal hebben op de EU-beleidsagenda voor de vijf jaar die volgen. Welke wensen zijn er vanuit Nederland voor (al dan niet wetgevende) initiatieven op EU-niveau die kunnen bijdragen aan een rechtvaardige digitale transitie?

De opkomst van nieuwe technologieën heeft potentieel grote impact op de arbeidsmarkt en brengt zowel kansen als uitdagingen met zich mee. Er zullen banen door verdwijnen, maar ook nieuwe banen voor in de plaats komen. Nieuwe technologieën kunnen werkenden helpen om hun productiviteit te verhogen. Tegelijkertijd moeten we ervoor waken dat mensen die moeite hebben om technologische ontwikkelingen bij te benen, niet worden uitgesloten. Iedereen moet mee kunnen blijven doen op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Oog voor de menselijke maat en aandacht voor ethische overwegingen is voor Nederland – zoals ook aangegeven in de Geannoteerde Agenda – een belangrijk uitgangspunt. Dit vergt actieve overheden, die proactief standaarden bepalen. De EU heeft met het voorstel voor de verordening gericht op kunstmatige intelligentie (KI) laten zien het voortouw te willen nemen in het bevorderen van betrouwbare en veilige KI-systemen, door wetgevende kaders te stellen waarmee de EU wereldwijd de standaard kan zetten. Ik kijk met interesse uit naar mogelijke vervolgstappen op dit terrein door de nieuwe Europese Commissie, specifiek ten aanzien van de impact van technologische ontwikkelingen op de werkvloer, zoals algoritmisch management. Daarnaast blijft het essentieel om in te zetten op het verwerven van (basis) digitale vaardigheden en leven lang ontwikkelen, zodat alle werkenden inzetbaar blijven en in staat zijn om mee te bewegen met de steeds veranderende arbeidsmarkt. Ook op dit terrein ben ik benieuwd naar de nieuwe EU-beleidsagenda.

Het inkomend Belgische EU-Voorzitterschap heeft reeds aangekondigd tijdens de Informele Raad in januari 2024 stil te willen staan bij inzet van de EPSCO-Raad richting de volgende Europese Commissie. Ik zal uw Kamer in aanloop naar het Belgische EU-Voorzitterschap, dat op 1 januari 2023 aanvangt, informeren over de verdere Nederlandse inzet richting de in 2024 inkomende Europese Commissie.

De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen over de Raadsaanbeveling versterken kader Sociale Economie. Hoe kijkt de Minister aan tegen het begrip «sociale economie». De voorliggende (niet-bindende) aanbeveling geeft lidstaten handvatten om door stimulerend beleid en regelgevingskaders activiteiten in de sociale economie te stimuleren en te vergemakkelijken. Op welke manier kan in Nederland hier invulling aan gegeven worden?

Zoals in het BNC-fiche6 toegelicht, sloot de definitie die de Commissie voorstelde niet aan op de Nederlandse situatie. De Commissie stelde namelijk dat de «sociale economie» gevormd wordt door het geheel van onafhankelijk van de overheid opererende maatschappelijke organisaties en maatschappelijke ondernemingen die een sleutelrol vervullen bij de bevordering van de toegang tot de arbeidsmarkt en sociale integratie. Uitgaande van deze sociale doelstellingen, vallen daar in het Nederlandse ecosysteem onder andere organisaties onder die betrokken zijn bij de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening, de Participatiewet en de banenafspraak. Behalve maatschappelijke organisaties en maatschappelijke ondernemingen, spelen vooral ook het reguliere bedrijfsleven en (door de overheid aangestuurde) sociale ontwikkelbedrijven daar een belangrijke rol in. Het kabinet heeft zich daarom, met succes, ingezet om het begrip sociale economie te verduidelijken, met meer nadruk op autonoom aangestuurde entiteiten.

De leden van de CDA-fractie lezen dat een tweede beleidsdebat van de Raad gaat over consolidatie en versterking van de socialezekerheidsstelsels in de EU-lidstaten. De Minister geeft in de geannoteerde agenda aan dat zij dit beleidsdebat onder meer wil benutten om (nogmaals) te benadrukken dat het huidige herzieningsvoorstel voor Verordening 883 coördinatie sociale zekerheid, naar haar mening niet bijdraagt aan de gewenste modernisering ervan – en dat ze de Commissie (opnieuw) wil oproepen tot een reflectieperiode zodat deze een geheel nieuw wijzigingsvoorstel kan formuleren. Verwacht de Minister dat andere lidstaten tijdens de Raad haar oproep zullen steunen? Zijn hier indicaties van? Probeert Nederland op dit punt met gelijkgezinde lidstaten op te trekken?

Sinds de start van de triloog in 2019 bestaat in de Raad een blokkerende minderheid tegen de voorstellen van verschillende Voorzitterschappen. De samenstelling van de blokkerende minderheid wisselt steeds. Nederland heeft, conform de inzet van uw Kamer, steeds een leidende rol gehad in de coalitievorming met gelijkgezinde lidstaten, ook als het gaat om de inzet op een algemene reflectieperiode of een variant hierop (de zogenoemde «4+2 oplossing»). Hoewel er van een aantal lidstaten steun bestaat voor de inzet op een reflectieperiode, heeft het Spaanse EU-Voorzitterschap de ambitie uitgesproken om een gekwalificeerde meerderheid te vinden voor een gewijzigd Raadsmandaat voor het totaalpakket. Ik blijf op dit punt nauw optrekken met gelijkgestemde lidstaten.

De leden van de CDA-fractie lezen dat er tijdens de Raad de drie sets Raadsconclusies voorliggen ter instemming. Welke belangrijke aandachtspunten voor specifiek Nederland ziet de Minister in deze drie Raadsconclusies?

Met betrekking tot de Raadsconclusies «Mentale gezondheid in precair werk» ben ik verheugd dat dit hoog op de agenda staat van zowel het huidige Spaanse EU-Voorzitterschap als het aankomende Belgisch EU-Voorzitterschap.

Een belangrijk aandachtspunt voor Nederland is om de urgentie van dit thema en het belang van Europese uitwisseling van goede praktijken blijvend te benadrukken.

In geval van de Raadsconclusies «betreffende de gelijke toegang voor Roma tot adequate huisvesting» vind ik van belang dat blijvende aandacht en inzet van de lidstaten wordt gevraagd om gelijke kansen en evenredige posities van leden van de Roma en Sinti gemeenschappen te bereiken. Het is goed dat lidstaten met deze Raadsconclusies worden ondersteund in het maken van beleid en daarvoor handvatten aangereikt krijgen, zolang die aansluiten bij specifieke omstandigheden in een lidstaat.

Met betrekking tot de Raadsconclusies «Sociale bescherming voor zelfstandigen» onderschrijf ik dat ook zelfstandigen voldoende toegang moeten hebben tot sociale bescherming. Zo werkt het kabinet aan een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen, als onderdeel van een breder pakket aan maatregelen om de arbeidsmarkt te hervormen. Een verplichte verzekering is belangrijk zodat ook zelfstandigen verzekerd zijn van een inkomen in geval zij langdurig arbeidsongeschiktheid raken. Het draagt daarmee bij aan de inkomenspositie en de bestaanszekerheid van zieke zelfstandigen. Met een verplichte verzekering verbetert zowel het gelijke speelveld tussen zelfstandigen en werknemers als het draagvlak onder het sociale stelsel.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken en agendapunten die toebehoren aan het schriftelijk overleg over de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid.

Inzet Nederland beleidsdebat

De leden van de BBB-fractie hebben een vraag over de inzet van Nederland aangaande digitalisering. De Minister schrijft dat het van groot belang is om verder in te zetten op digitale vaardigheden zodat de volledige samenleving kan meekomen in het proces van digitalisering en automatisering. Deze leden vragen daarbij of er ook voldoende aandacht is voor mensen die onvoldoende kunnen meekomen met digitalisering. Zij zijn van mening dat het van belang is om te waarborgen dat burgers ook op een niet-digitale wijze kunnen blijven participeren in de samenleving. Het gebruik van contant geld is daar een voorbeeld van. Zij vragen daarom aan de Minister om deze kwesties onder de aandacht te brengen.

Zoals beschreven in de Geannoteerde Agenda hecht ik er waarde aan dat in het licht van de opkomst van nieuwe technologieën iedereen op de arbeidsmarkt mee kan (blijven) doen. De inzet op het verwerven van (basis) digitale vaardigheden en leven lang ontwikkelen is en blijft daarom essentieel. Zowel om alle werkenden inzetbaar te houden, als om mensen volledig deel te kunnen laten nemen aan de samenleving.

Vanuit het kabinet is er veel aandacht voor stimulering van digitale geletterdheid. Als reactie op een waargenomen afname van de basisgeletterdheid en rekenvaardigheid heeft de regering een Masterplan voor basiscompetenties opgesteld, dat acties omvat om de digitale geletterdheid vanaf jonge leeftijd te verbeteren.7 Daarnaast bestaat het programma «Tel mee met Taal», een landelijk actieprogramma van de Ministeries OCW, BZK, SZW en VWS om laaggeletterdheid te voorkomen en verminderen.8 De missie voor 2020–2024 is ervoor zorgen dat zoveel mogelijk mensen over voldoende basisvaardigheden beschikken, om volwaardig mee te kunnen doen in onze samenleving. Dit doen we zowel door te stimuleren dat volwassenen aan hun basisvaardigheden werken, als door te stimuleren dat kinderen voldoende basisvaardigheden ontwikkelen.

Naast deze nationale initiatieven is er ook op Europees niveau veel aandacht voor het aanjagen van digitale geletterdheid. Zo heeft het Digitale Kompas van de EU tot doel dat in 2030 80% van de EU-burgers tussen 16 en 74 jaar over ten minste digitale basisvaardigheden beschikt.9

Fiche: Raadsaanbeveling sociale economie

De leden van de BBB-fractie hebben tevens kennisgenomen van de aanbevelingen die gericht zijn op het stimuleren van de sociale economie. De Europese Commissie definieert de sociale economie als alle particuliere entiteiten zoals verenigingen, stichtingen, maatschappelijke ondernemingen die een maatschappelijk probleem oplossen waarbij winst ondergeschikt is aan sociale- en/of milieudoelstellingen. Het valt deze leden op dat er gesproken wordt van mogelijk extra positieve stimulans voor een selecte groep bedrijven die een maatschappelijk probleem zou oplossen. Zij vragen of de Minister van mening is dat bedrijven per definitie een maatschappelijk probleem oplossen door goederen en diensten te leveren aan de samenleving, en of het genereren van winst voor de economie en schatkist ook gezien kan worden als essentiële bijdrage.

De mogelijke tendens naar het belonen van een selecte groep bedrijven op basis van sociale prestaties vinden de leden van de BBB-fractie om politieke redenen zorgelijk. Deze leden vragen of de Minister deze tendens ziet en zo ja, hoe zij daarop reageert.

De leden van de BBB-fractie waarderen de inzet van het kabinet voor een minder dwingend dan wel specifiek beleid inzake de aanbevelingen.

Het kabinet herkent zich in het door de Commissie geschetste beeld dat een investering in de (verdere) ontwikkeling van de sociale economie kan bijdragen aan een inclusieve samenleving en daarmee aan de brede welvaart. De aanbevelingen voor de sociale economie sluiten goed aan bij een verdere bevordering van de toegang tot de arbeidsmarkt, sociale inclusie en de versterking van de bestaanszekerheid van mensen via werk. Het kabinet steunt de aanbevelingen uit het voorstel om maatschappelijke ondernemingen/werkgevers verder te stimuleren en te ondersteunen om mensen baankansen te bieden. Deze aanbevelingen sluiten ook aan bij de doelen van de Participatiewet en de banenafspraak.

Het kabinet steunt de aanbeveling om een faciliterend beleids- en wetgevend raamwerk voor de sociale economie te ontwikkelen. Nederland kent al een sterk ontwikkeld raamwerk. Voor zover verdere ontwikkeling ter bevordering van de sociale economie gewenst en nodig is, wil Nederland in plaats van iets nieuws op te tuigen, kunnen voortbouwen op al bestaande structuren en wetgevende kaders. Het kabinet heeft zich daarom in de onderhandelingen ingezet voor het minder dwingend formuleren van beleid, opdat er voldoende ruimte blijft voor eigen invulling van de aanbevelingen.

Dit alles laat uiteraard onverlet dat ook bedrijven die niet onder de reikwijdte van de Raadsaanbeveling vallen, een bijdrage leveren aan de Nederlandse maatschappij en economie. Zij creëren banen, en dragen bij aan innovatie, economische ontwikkeling en het verdienvermogen van Nederland.


  1. Kamerstuk 22 112, nr. 3766↩︎

  2. https://www.oecd.org/cfe/leed/social-economy/social-economy.htm↩︎

  3. Kamerstuk 22 112, nr. 3762↩︎

  4. Kamerstuk 32 793, nr. 613↩︎

  5. Kamerstuk 22 112, nr. 3766↩︎

  6. Kamerstuk 22 112, nr. 3766↩︎

  7. Kamerstuk 31 293, nr. 655.↩︎

  8. Kamerstuk 28 760, nr. 114.↩︎

  9. Kamerstuk 22 112, nr. 3096.↩︎