36440 Advies Afdeling advisering Raad van State inzake Regels over het bemannen van zeeschepen (Wet bemanning zeeschepen)
Regels over het bemannen van zeeschepen (Wet bemanning zeeschepen)
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2023D40404, datum: 2023-10-03, bijgewerkt: 2024-02-29 15:29, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State
Onderdeel van zaak 2023Z16624:
- Indiener: M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2023-10-05 13:40: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-10-11 10:15: Procedurevergadering IenW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2023-12-13 12:00: Regels over het bemannen van zeeschepen (Wet bemanning zeeschepen) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2024-03-13 10:15: Procedurevergadering IenW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2024-03-13 14:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-04-18 10:15: Regels over het bemannen van zeeschepen (Wet bemanning zeeschepen) (36440) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2024-04-23 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No. W17.23.00093/IV | 's-Gravenhage, 15 juni 2023 |
Bij Kabinetsmissive van 18 april 2023, no.2023000969, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende regels over het bemannen van zeeschepen (Wet bemanning zeeschepen), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel geeft regels voor de bemanning aan boord van zeeschepen. De bepalingen zijn grotendeels een herschikking van wat al is geregeld in de Wet zeevarenden, die uitvoering geeft aan verplichtingen die voortvloeien uit verdragen en EU-regelgeving.1 De Wet zeevarenden wordt met dit wetsvoorstel ingetrokken.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over de experimenteerbepaling in het wetsvoorstel. In verband hiermee is aanpassing van het voorstel en de toelichting wenselijk.
Artikel 3 van het wetsvoorstel regelt dat de minister “bij wijze van experiment voor een specifiek zeeschip” tijdelijk bij besluit kan afwijken van bepaalde artikelen van de wet, met als doel om vooruitlopend op mogelijke aanpassing van regelgeving te experimenteren met bemanningssamenstelling of de beroepseisen van zeevarenden. Daarmee wordt beoogd meer ruimte te bieden voor technologische innovatie en het doen van experimenten met nieuwe typen zeeschepen of technieken, ook in internationaal verband binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). Als voorbeelden worden genoemd het vergaand geautomatiseerd of autonoom varen op zee.2
Om deze experimenten mogelijk te maken, moet worden afgeweken van bepaalde artikelen, zoals de verplichtingen tot het bezit van een geldig bemanningscertificaat en een vaarbevoegdheidsbewijs en het verbod op het niet naleven van de wachtverplichting. Daardoor kunnen functies op een andere wijze of op basis van een andere opleiding worden vervuld. Daarmee kan worden ingespeeld op technologische innovaties en verdergaande automatisering.3
De wettelijke verplichtingen waarvan kan worden afgeweken, vinden hun grondslag in verdragen van de IMO en de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO).4 De toelichting merkt op dat deze verdragen ruimte laten om onder voorwaarden af te wijken van de daarin neergelegde verplichtingen.5 Onder meer wordt gedoeld op de mogelijkheid voor verdragsluitende staten om in verband met technische ontwikkelingen andere – gelijkwaardige – regelingen in te voeren.6 Eén van de verdragen laat expliciet ruimte voor staten om experimenten toe te staan met onder meer geautomatiseerde systemen, teneinde alternatieve methoden te onderzoeken voor het uitvoeren van bepaalde taken. Ook daarbij moeten de verdragsrechtelijke eisen en voorschriften op ten minste een gelijkwaardige wijze zijn gewaarborgd.7
In de toelichting wordt opgemerkt dat de ruimte voor experimenten niet geheel nieuw is. De vigerende Wet zeevarenden kent de bevoegdheid voor de minister om “voor een bijzonder schip” ontheffing te verlenen van de verplichting om een bemanningsplan te voegen bij de aanvraag van een bemanningscertificaat.8 Het voorgestelde artikel 3 biedt volgens de toelichting meer ruimte voor het doen van experimenten.9
De Afdeling maakt twee opmerkingen. De eerste opmerking betreft de experimenteerbepaling zelf. De tweede opmerking gaat in op de vraag waarom hier is gekozen voor een grondslag voor een experiment en niet voor een ontheffing.
a. Experimenteren
Een experimenteergrondslag is bedoeld om bepaalde groepen tijdelijk ruimte te geven van de wet af te wijken om in de praktijk te beproeven of het idee voor een nieuwe wettelijke norm het beoogde effect sorteert.10 Dan ligt het niet voor de hand het experiment te beperken tot één specifiek zeeschip. Voor zover met artikel 3 wordt beoogd de effectiviteit van nieuwe of alternatieve wettelijke voorschriften te beproeven en het artikel dus daadwerkelijk is bedoeld als experimenteerbepaling, dient de grondslag ook conform de daaraan gestelde eisen te worden vormgegeven. Die houden in dat inhoud, omvang, evaluatiecriteria en de beoordeling van de resultaten op voorhand duidelijk moeten zijn.
Verder behoren experimenteerregelingen te worden neergelegd in een algemeen verbindend voorschrift van het naast-lagere niveau, in dit geval een algemene maatregel van bestuur.11 Ook dient de parlementaire betrokkenheid te worden gewaarborgd.12 Aan al deze eisen voldoet het voorgestelde artikel 3 niet.
b. Ontheffen
Het voorgestelde artikel 3 is vooral bedoeld om in concrete gevallen, op een specifiek zeeschip, de effectiviteit van nieuwe technologische innovaties te beproeven en met het oog daarop tijdelijke afwijking van wettelijke voorschriften (zoals met betrekking tot veilige wacht, vaarbevoegdheid en bekwaamheid) mogelijk te maken.13 Daarvoor leent zich veeleer een ontheffing en niet de figuur van de experimenteerregeling, die er immers op is gericht meer inzicht te verkrijgen in de effectiviteit van de wettelijke regeling zelf.14 Dat mogelijk op termijn (internationale) regelgeving zal worden aangepast, maakt dat niet anders.
c. Conclusie
Gelet op het voorgaande, ligt het veeleer in de rede om het voorgestelde artikel 3 vorm te geven als een meer algemene ontheffingsgrondslag naast de specifieke ontheffingen die ook in het wetsvoorstel zijn opgenomen.15 De Afdeling adviseert artikel 3 in het licht van het voorgaande te herformuleren.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal
opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden
voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt
ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Het gaat daarbij om verdragen van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en vier richtlijnen van de Europese Unie (vgl. paragraaf 1.2 bij de memorie van toelichting).↩︎
Zie paragraaf 2.4 van de toelichting.↩︎
Zie artikelsgewijze toelichting bij voorgesteld artikel 3.↩︎
Die voor een deel via richtlijnen ook in het Unierecht zijn opgenomen.↩︎
Zie paragrafen 1.2 en 2.4 van de toelichting.↩︎
Zie artikel IX van het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst (STCW-verdrag).↩︎
Zie Voorschrift I/13 van het STCW-verdrag.↩︎
Zie artikel 16a van de Wet zeevarenden (Kamerstukken II 2012/13, 33442, nr. 3, p. 15).↩︎
Het voorgestelde artikel 3 is ook van toepassing op vissersvaartuigen en biedt grondslag om van meer wettelijke verplichtingen af te wijken dan op grond van de bestaande ontheffingsgrondslag mogelijk is (zie paragraaf 2.4 van de toelichting).↩︎
Zie Aanwijzing 2.41 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.↩︎
Zie Aanwijzingen 2.41 en 2.42 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Voor een algemene beschouwing over experimenteerbepalingen, zie M. Nap, ‘Experimenteerbepalingen’, RegelMaat (38) 2022, afl. 3, p. 265-271.↩︎
Dit gebeurt door in ieder geval een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk naar de Staten-Generaal te zenden en eventueel in een voorhangbepaling te voorzien. Dat laatste is zeker van belang bij een eenmalige verlenging van het experiment, zoals wordt voorgesteld in het vijfde lid bij artikel 3. Zie het advies van 6 december 2019, W01.19.0146/I, punt 2.4.↩︎
In een wettelijke grondslag voor een ontheffing dient te worden geregeld onder welke voorwaarden, met welk doel en in welke gevallen een bepaald voorschrift buiten toepassing kan worden gelaten, waarbij ook de kaders van de verdragen en de EU-richtlijnen in acht worden genomen. Zie het advies van de Afdeling advisering van 17 februari 2020, W18.19.0145/IV, punt 3b.↩︎
Voor een nadere beschouwing over experimenten en ontheffingen, zie het advies van 17 februari 2020, W18.19.0145/IV.↩︎
Zie bijvoorbeeld artikel 20, vijfde lid; artikel 21, vierde lid; artikel 23, vijfde lid; artikel 31, zesde lid; en artikel 32, vijfde lid.↩︎