[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de inzet van het Koninkrijk der Nederlanden tijdens de vergadering van het International Monetary and Financial Committee (IMFC) (Kamerstuk 26234-282)

Vergaderingen Interim Committee en Development Committee

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2023D41594, datum: 2023-10-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-26234-284).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 26234 -284 Vergaderingen Interim Committee en Development Committee.

Onderdeel van zaak 2023Z17064:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

26 234 Vergaderingen Interim Committee en Development Committee

Nr. 284 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 oktober 2023

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 3 oktober 2023 over de geannoteerde agenda voor de inzet van het Koninkrijk der Nederlanden tijdens de vergadering van het International Monetary and Financial Committee (IMFC) (Kamerstuk 26 234, nr. 282).

De vragen en opmerkingen zijn op 9 oktober 2023 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 10 oktober 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Tielen

De griffier van de commissie,
Weeber

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken ter voorbereiding op de vergadering van het International Monetary and Financial Committee (IMFC) op 12, 13 en 14 oktober 2023. Zij hebben daarover nog de volgende vragen.

De leden van de D66-fractie merken op dat het IMF een terechte oproep deed voor vergaand en effectief klimaatbeleid en wees op de gevolgen voor de internationale financiële stabiliteit indien er te weinig klimaatactie wordt ondernomen. De voornoemde leden vragen de Minister te reflecteren op deze oproep vanuit het IMF en aan te geven op welke wijze dit meegenomen wordt in het brede kabinetsbeleid en de inzet van het Koninkrijk der Nederlanden. De voornoemde leden wijzen met nadruk op de eventuele mogelijkheid om meer Special Drawing Rights (SDR) te herbestemmen zodat ontwikkelingslanden hier gebruik van kunnen maken. Is Nederland bereid zich aan te sluiten bij de kopgroep van Frankrijk en Japan om het herbestemmingsaandeel te verhogen? Kan de Minister ingaan op de verenigbaarheid van mogelijkheden tot herbestemming van SDR’s met Europese wet- en regelgeving? Is er verandering van wet- en regelgeving noodzakelijk om meer uitvoeringsvarianten tot herbestemming mogelijk te maken en is de Minister bereid zich hiertoe in te zetten?

De leden van de D66-fractie constateren met het kabinet dat ontwikkelde economieën zich in de eerste helft van 2023 relatief goed staande hebben weten te houden, mede dankzij intensief steunbeleid om de koopkracht op peil te houden. Is de Minister bereid om samen met andere landen een vergelijkend onderzoek te doen naar de effectiviteit van het koopkrachtbeleid van verschillende landen en best practices te delen? Of heeft dit naar de mening van de Minister reeds plaatsgevonden en kan de Minister verwijzen naar de conclusies van een dergelijk onderzoek?

De leden van de D66-fractie zijn het eens met de inzet van het Koninkrijk der Nederlanden dat structurele hervormingen, maar ook groeiverhogende investeringen noodzakelijk zijn voor het verhogen van de potentiële groei en daarbij met name aandacht te hebben voor onderwijs, (digitale) infrastructuur en het klimaat. Op welke concrete wijze laat Nederland dit standpunt terugkomen in de inzet van Nederland ten aanzien van besluiten binnen het IMF of binnen de Eurogroep?

De leden van de D66-fractie wijzen erop dat Oekraïne deel uitmaakt van de Nederlands-Belgische kiesgroep. De voornoemde leden zijn het zeer eens met het standpunt van het kabinet dat steun aan Oekraïne op dit moment essentieel is voor het Nederlandse belang. Kan de Minister aangeven op welke manier Nederland zich binnen het IMF inzet voor het Oekraïense belang en het vergaren van voldoende financiële steun voor Oekraïne? Kan de Minister nader specificeren of de genoemde bedragen voor Oekraïne in de geannoteerde agenda naar de mening van het kabinet adequaat en conform verwachting zijn?

De leden van de D66-fractie herkennen de zorgen dat het noodzakelijk verkrappende monetaire beleid de economische activiteit remt in opkomende markteconomieën en in het bijzonder de Caribische landen binnen het Koninkrijk. Ook zijn zij het eens met de constatering in de geannoteerde agenda dat deze landen naast sociaaleconomische uitdagingen kampen met kwetsbaarheid voor de gevolgen van klimaatverandering. Kan de Minister nader ingaan op de manier waarop de economieën van genoemde landen sterker gestimuleerd kunnen blijven worden, gelet op de nauwe economische banden tussen Nederland en de Caribische landen binnen het Koninkrijk?

II Reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken ter voorbereiding op de vergadering van het International Monetary and Financial Committee (IMFC) op 12, 13 en 14 oktober 2023. Zij hebben daarover nog de volgende vragen.

Vraag 1

De leden van de D66-fractie merken op dat het IMF een terechte oproep deed voor vergaand en effectief klimaatbeleid en wees op de gevolgen voor de internationale financiële stabiliteit indien er te weinig klimaatactie wordt ondernomen. De voornoemde leden vragen de Minister te reflecteren op deze oproep vanuit het IMF en aan te geven op welke wijze dit meegenomen wordt in het brede kabinetsbeleid en de inzet van het Koninkrijk der Nederlanden.

Antwoord op vraag 1:

Allereerst verwelkom ik de oproep voor vergaand en effectief klimaatbeleid van het IMF. Het IMF is met gedegen analyses en een breed lidmaatschap goed gepositioneerd om deze oproep te doen omdat klimaatverandering een grote impact heeft op de mondiale economische ontwikkeling en de internationale financiële stabiliteit.

Daarbij vind ik het belangrijk dat het IMF de eigen leden ondersteunt bij het uitwerken en uitvoeren van klimaatbeleid. Dit doet het IMF bijvoorbeeld via de jaarlijkse Artikel-IV rapporten over de economische ontwikkelingen bij de leden. In het geval van Nederland betekent dit concreet dat het IMF als onderdeel van de jaarlijkse IMF-analyse een rapport heeft gepubliceerd1 over het Nederlandse klimaatbeleid. Het IMF heeft daarbij gekeken naar wat Nederland al doet en wat eventueel aanvullende maatregelen zouden kunnen zijn.

Het IMF constateert dat Nederland ambitieus klimaatbeleid voert dat in lijn is met de Europese doelstelling voor het terugdringen van CO2-uitstoot in 2030 en 2050. Nederland heeft zich ook in EU-verband ingespannen voor ambitieuze klimaatdoelen voor de hele Europese Unie. Het kabinet ziet de oproep van het IMF als een bevestiging van het voornemen om het reeds geplande klimaatbeleid onverkort uit te voeren. Te meer daar het PBL laat zien dat alleen dan de klimaatdoelen gehaald kunnen worden.

Daarnaast kan financiële steun van het IMF landen ondersteunen bij het uitvoeren van klimaatbeleid. Uiteindelijk is het tegengaan van klimaatverandering een internationaal vraagstuk waarbij de omvang van de binnenlandse uitdaging afhankelijk is van de klimaatactie die ook door andere landen wordt uitgevoerd. Dit is ook een van de redenen dat het kabinet heeft bijgedragen aan de Resilience and Sustainability Trust (RST) van het IMF. Deze RST ondersteunt landen met financiering op voorwaarde dat zij hervormingsmaatregelen doorvoeren op het terrein van onder meer klimaatbeleid.

Vraag 2:

De voornoemde leden wijzen met nadruk op de eventuele mogelijkheid om meer Special Drawing Rights (SDR) te herbestemmen zodat ontwikkelingslanden hier gebruik van kunnen maken. Is Nederland bereid zich aan te sluiten bij de kopgroep van Frankrijk en Japan om het herbestemmingsaandeel te verhogen?

Antwoord op vraag 2:

In 2021 werd vanwege de covid-pandemie overgegaan tot een allocatie van Special Drawing Rights ter waarde van 650 miljard USD. Omdat een SDR-allocatie gebaseerd is op de IMF-quota, het stemgewicht van de aandeelhouders binnen het Fonds, kwam het grootste deel van de nieuwe SDR’s terecht op de balansen van de centrale banken van ontwikkelde economieën en een relatief klein aandeel bij opkomende economieën of lage-inkomenslanden. Daarom heeft de G20 als doel gesteld om USD 100 miljard van de in 2021 gealloceerde SDR’s door te lenen ten behoeve van kwetsbare landen.

Inmiddels is de G20-ambitie behaald. Landen hebben toegezegd om USD 100 miljard aan SDR’s door te lenen via de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT) en de Resilience and Sustainability Trust (RST) van het IMF. Ook Nederland heeft hieraan bijgedragen en heeft 20% van de in 2021 gealloceerde SDR’s doorgeleend aan de RST (SDR 1,2 miljard) en aan de PRGT (SDR 500 miljoen).

Een klein aantal landen heeft hun toezegging verhoogd naar tussen de 30%–40% van de in 2021 gealloceerde SDR’s. Tegelijkertijd hebben sommige andere landen nog geen toezegging gedaan of hebben zij nog niet voldaan aan een eerdere toezegging. Het kabinet volgt deze ontwikkelingen nauwgezet. Op dit moment ligt er geen concreet plan voor een aanvullende SDR-bijdrage door Nederland. Een eventuele toekomstige verhoging van het percentage doorgeleende SDR’s gebeurt in nauw overleg met De Nederlandsche Bank (DNB) die de Nederlandse SDR’s beheert. Voor een bijdrage aan de RST is bovendien ook een verplichte, aanvullende bijdrage vanuit het ODA-budget nodig.

Vraag 3:

Kan de Minister ingaan op de verenigbaarheid van mogelijkheden tot herbestemming van SDR’s met Europese wet- en regelgeving? Is er verandering van wet- en regelgeving noodzakelijk om meer uitvoeringsvarianten tot herbestemming mogelijk te maken en is de Minister bereid zich hiertoe in te zetten?

Antwoord op vraag 3:

Het doorlenen van speciale trekkingsrechten (SDR’s) is alleen mogelijk voor zover het compatibel is met artikel 123(1) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin het verbod op monetaire financiering door centrale banken is vastgelegd.

Artikel 7 van Verordening (EG) Nr. 3603/93 benoemt specifiek dat financieringen door nationale banken aan het IMF resulteren in vorderingen die reserve-activa vormen (of daarmee kunnen worden gelijkgesteld) en daarom niet onder het verbod op monetaire financiering vallen. Daarom kunnen SDR’s wel worden doorgeleend aan de Poverty Reduction and Growth Trust en het Resilience and Sustainability Trust van het IMF. Dit zijn effectieve instrumenten om concessionele financiering te verschaffen aan lage-inkomenslanden (PRGT) en om kwetsbare landen weerbaar te maken voor economische schokken door onder meer klimaatverandering (RST). Ik ben niet voornemens om in te zetten op een aanpassing van de geldende wet- en regelgeving.

Vraag 4:

De leden van de D66-fractie constateren met het kabinet dat ontwikkelde economieën zich in de eerste helft van 2023 relatief goed staande hebben weten te houden, mede dankzij intensief steunbeleid om de koopkracht op peil te houden. Is de Minister bereid om samen met andere landen een vergelijkend onderzoek te doen naar de effectiviteit van het koopkrachtbeleid van verschillende landen en best practices te delen? Of heeft dit naar de mening van de Minister reeds plaatsgevonden en kan de Minister verwijzen naar de conclusies van een dergelijk onderzoek?

Antwoord op vraag 4:

Veel overheden hebben maatregelen getroffen om de koopkracht van huishoudens op peil te houden na de forse stijging van de energieprijzen in 2022. Een aantal internationale organisaties doet onderzoek naar de effectiviteit van dit beleid. Zo heeft de OESO deze zomer een uitgebreid overzicht en evaluatie van het steunbeleid voor huishoudens in 41 landen gepubliceerd.2

Het OESO-onderzoek beschrijft dat de steun voor huishoudens in de meeste landen ongericht en kostbaar is geweest. Gerichte steun was veelal ook niet mogelijk, gezien de korte tijdsduur waarin dergelijke steun moest worden geïmplementeerd. De steun kon zo de negatieve koopkrachteffecten van de energiecrisis dempen, maar droeg volgens de OESO in veel gevallen onvermijdelijk ook enigszins bij aan een verminderde effectiviteit van prijsprikkels om vraag en aanbod in evenwicht te brengen. Dit heeft de inflatiedruk mogelijk verhoogd en de prikkel tot verduurzaming ondermijnd. Overheden hadden hun redenen om te kiezen voor een dergelijke aanpak, zoals sterke afhankelijkheid van dure geïmporteerde energie en gebrek aan data voor een gerichte aanpak.

Vanwege de lagere energieprijzen en indexatie van minimumlonen en uitkeringen adviseert de OESO overheden om de ongerichte steunmaatregelen af te bouwen. Daarbij ziet de OESO kansen om steunmaatregelen in de toekomst gerichter in te zetten. Dit kan bijvoorbeeld via een tijdelijke verhoging van uitkeringen en sociale zekerheidsvoorzieningen voor lagere inkomens. Daarnaast biedt digitalisering een kans om gericht steun te verlenen aan huishoudens die kampen met energiearmoede. Ook kunnen huishoudens door gebruik van slimme meters gestimuleerd worden om hun energieverbruik te verminderen en is de stimulering van verduurzaming een goed middel om de economie weerbaarder te maken tegen energieprijsstijgingen. Dit draagt ook bij aan het behalen van de klimaatdoelstellingen. Het IMF heeft soortgelijke publicaties uitgebracht, waaruit vergelijkbare conclusies volgen.3

Vraag 5:

De leden van de D66-fractie zijn het eens met de inzet van het Koninkrijk der Nederlanden dat structurele hervormingen, maar ook groeiverhogende investeringen noodzakelijk zijn voor het verhogen van de potentiële groei en daarbij met name aandacht te hebben voor onderwijs, (digitale) infrastructuur en het klimaat. Op welke concrete wijze laat Nederland dit standpunt terugkomen in de inzet van Nederland ten aanzien van besluiten binnen het IMF of binnen de Eurogroep?

Antwoord op vraag 5:

Nederland zet zich in internationale context op verschillende manieren in voor het bevorderen van groeiverhogende structurele hervormingen en investeringen. Binnen het IMF tracht Nederland de urgentie hiervoor hoog te houden door het onderwerp te agenderen bij vergaderingen van de Raad van Bewind over bijvoorbeeld de mondiale economie en de jaarlijkse IMF-analyses van landen (de zogenaamde Artikel IV rapporten). Daarnaast heeft Nederland de oprichting van de Resilience and Sustainability Trust (RST) vanaf het begin gesteund, zodat het IMF via dit fonds specifiek aandacht vraagt voor investeringen in de weerbaarheid van economieën ten aanzien van klimaatverandering en pandemieën. Ook middels het Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT) vraagt Nederland om structurele groeibevorderende hervormingen in ruil voor concessionele leningen aan lage-inkomenslanden voor hun ontwikkelingsagenda. Daarnaast is Nederland een belangrijke externe partner van het IMF op het gebied van technische assistentieprogramma’s van het IMF. Deze programma’s bevorderen economische groei door de opbouw van institutionele capaciteiten gericht op onder meer public financial management.

Ook binnen de Europese Unie benadrukt Nederland binnen de Eurogroep en de Ecofinraad het belang van structurele hervormingen en investeringen. Ook in de Europese Raad en andere formaties van de Raad van de Europese Unie (de Raad) dan de Ecofinraad heeft Nederland hier aandacht voor. Specifiek ten aanzien van de Eurogroep en Ecofinraad geldt het volgende. Mede op aandringen van Nederland zijn structurele hervormingen en investeringen die bijdragen aan duurzame economische groei een belangrijke voorwaarde binnen de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF). Lidstaten versterken op deze wijze hun economische basis en veerkracht door hun Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) te implementeren. Daarnaast worden lidstaten in het kader van het Europees Semester alert gemaakt op (nieuwe) financieel-economische uitdagingen en bespreken zij deze in de Raad in de vorm van landenspecifieke- of eurozoneaanbevelingen. Verder worden er binnen de Eurogroep en de Ecofinraad regelmatig thematische discussies gehouden over de financieel-economische uitdagingen waar de eurozone of de EU voor staan. Daarin brengt Nederland vaak het belang van investeringen en hervormingen voor het voetlicht. De Kamer wordt zowel over besprekingen van de Eurogroep en Ecofinraad, de inhoud van aanbevelingen in het kader van het Europees Semester geïnformeerd middels de geannoteerde agenda voor de Eurogroep en Ecofinraad en Kamerbrief over het lente- of herfstpakket van de Europese Commissie. Over de inhoud van de Herstel- en Veerkrachtplannen heeft de Kamer verschillende brieven ontvangen en over wijzigingen wordt de Kamer doorlopend geïnformeerd per geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad.

Vraag 6:

De leden van de D66-fractie wijzen erop dat Oekraïne deel uitmaakt van de Nederlands-Belgische kiesgroep. De voornoemde leden zijn het zeer eens met het standpunt van het kabinet dat steun aan Oekraïne op dit moment essentieel is voor het Nederlandse belang. Kan de Minister aangeven op welke manier Nederland zich binnen het IMF inzet voor het Oekraïense belang en het vergaren van voldoende financiële steun voor Oekraïne? Kan de Minister nader specificeren of de genoemde bedragen voor Oekraïne in de geannoteerde agenda naar de mening van het kabinet adequaat en conform verwachting zijn?

Antwoord op vraag 6:

Nederland heeft begin dit jaar, zowel op politiek als op ambtelijk niveau, gepleit voor een volwaardig IMF-programma voor Oekraïne. Dat hebben wij meermaals gedaan in bilaterale gesprekken met het IMF en haar aandeelhouders. Verder hebben vertegenwoordigers van Nederland deze lijn uitgedragen in verschillende internationale bijeenkomsten, zoals die van de G20. De Nederlandse bewindvoerder bij het IMF, die Oekraïne vertegenwoordigt, heeft zich ook ingespannen voor de totstandkoming van het IMF-programma.

Oekraïne heeft een IMF-programma ter hoogte van de IMF-leenlimiet voor het land. In het kader van het IMF-programma heeft Nederland bovendien financing assurances afgegeven. Daarmee zegde Nederland toe om, samen met andere landen, Oekraïne de komende jaren te blijven steunen om de schuldhoudbaarheid van de Oekraïense schuld en de financiering van het financieringstekort voor de komende jaren te waarborgen.

Nu Oekraïne een IMF-programma heeft gekregen, steunt Nederland de implementatie ervan. De financiering gaat immers gepaard met afspraken over macro-economisch beleid en hervormingen om de Oekraïense economie te versterken. Door Oekraïne hiermee te helpen zorgt Nederland ervoor dat het land haar toegang tot de IMF-financiering behoudt, en haar economische en financiële perspectief verbetert. In dat kader heeft het kabinet op 6 oktober jl. bekendgemaakt dat, als onderdeel van het derde niet-militaire steunpakket4, Nederland EUR 7 mln. aan het IMF schenkt om de Oekraïense overheid te voorzien van technische assistentie ten behoeve van de implementatie van het IMF-programma.

Nederland ziet het IMF-programma als een essentieel onderdeel van de bredere internationale steuninzet, waaraan wij als land onze ‘fair share’ aan bijdragen. De totale noden van Oekraïne worden door verschillende internationale organisaties, waaronder het IMF, de Wereldbank en de Verenigde Naties, berekend. In internationale fora pleit Nederland voor een steuninzet die gecoördineerd en toereikend is, en waarvan de lasten breed worden gedragen.

Vraag 7:

De leden van de D66-fractie herkennen de zorgen dat het noodzakelijk verkrappende monetaire beleid de economische activiteit remt in opkomende markteconomieën en in het bijzonder de Caribische landen binnen het Koninkrijk. Ook zijn zij het eens met de constatering in de geannoteerde agenda dat deze landen naast sociaaleconomische uitdagingen kampen met kwetsbaarheid voor de gevolgen van klimaatverandering. Kan de Minister nader ingaan op de manier waarop de economieën van genoemde landen sterker gestimuleerd kunnen blijven worden, gelet op de nauwe economische banden tussen Nederland en de Caribische landen binnen het Koninkrijk?

Antwoord op vraag 7:

Sinds eind 2020 werken Aruba, Curaçao en Sint-Maarten (hierna de Landen) samen met Nederland aan noodzakelijke hervormingen in hun publieke sector, zoals die zijn overeengekomen in de Landspakketten. Deze samenwerking heeft tot doel de economische weerbaarheid en de bestuurskracht van de Landen te versterken. In april jl., is deze samenwerking juridisch bestendigd middels de ondertekening van de Onderlinge Regeling Samenwerken bij Hervormingen.5 Ter ondersteuning van de Landspakketten is binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Tijdelijke Werkorganisatie (TWO) opgericht, die zich toelegt op de ondersteuning, begeleiding en monitoring van de uitvoering van hervormingen. Hiertoe heeft TWO jaarlijks ruim EUR 30 mln. beschikbaar, waarvan een belangrijk deel van de middelen kunnen worden aangewend voor de financiering van hervormingsprojecten of voor het beschikbaar stellen van deskundigheid of uitvoeringscapaciteit.

In het kader van de uitvoering van de Landspakketten, worden op kwartaalbasis uitvoeringsagenda’s opgesteld.6 In dat kader zal dit kwartaal in Aruba onder meer worden gewerkt aan het herontwerp van de overheidsorganisatie en aanvang van de Arubaanse Mededingingsautoriteit. Op Curaçao wordt onder meer gewerkt aan het Verbeterplan Onderwijs, en op Sint-Maarten wordt bijvoorbeeld de sociaaleconomische hervormingsagenda gepresenteerd aan de ministerraad.

Daarnaast maken de Landen ook aanspraak op middelen uit het Nationaal Groeifonds (NGF) en de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++), om investeringen te bekostigen die de economische weerbaarheid te bevorderen en de energietransitie stimuleren.7 Nederland heeft in totaal maximaal EUR 200 mln. gereserveerd uit het NGF waar de Landen gezamenlijk aanspraak op kunnen doen. Om voor de middelen in aanmerking te komen, kunnen de Landen projecten indienen die aantoonbaar een hoge impact hebben op het duurzaam verdienvermogen. Via SDE++ zullen ook investeringsmiddelen beschikbaar komen. TNO voert op dit moment onderzoek uit om vast te stellen in hoeverre er projecten mogelijk zijn die voldoen aan de doelstellingen en criteria van SDE++ en hoe die het meest effectief kunnen worden ingezet.

Al met al wordt daarmee, gelet op de nauwe economische banden tussen de Landen en Nederland, de economische weerbaarheid en het verdienvermogen van de Landen versterkt, ook met het oog op de sociaaleconomische uitdagingen en de bijzondere kwetsbaarheid van de Landen voor de gevolgen van klimaatverandering.


  1. Zie https://www.imf.org/en/Publications/selected-issues-papers/Issues/2023/03/15/Assessing-Recent-Climate-Policy-Initiatives-in-the-Netherlands-NETHERLANDS-530854↩︎

  2. Aiming better: Government support for households and firms during the energy crisis | en | OECD↩︎

  3. Helping Europe's Households (imf.org)↩︎

  4. Kamerstuk 36 045, nr. 169↩︎

  5. Bijlage bij Kamerstuk 35 420, nr. 529↩︎

  6. Kamerstuk 35 420, nr. 529↩︎

  7. Kabinet steunt eilanden met investeringsprogramma economie en energietransitie | Nieuwsbericht | Rijksoverheid.nl↩︎