[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Bijgewerkt t/m nr. 6 (NvW d.d. 11 oktober 2023)

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan BES eilanden 2024)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2023D41775, datum: 2023-10-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2023Z15444:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 6 (NvW d.d. 11 oktober 2023)



	36 419	Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten
(Belastingplan BES eilanden 2024)







Nr. 2 HERDRUK	VOORSTEL VAN WET



		Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden,
Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat in het
kader van het fiscale beleid voor het jaar 2024 en volgende jaren in een
aantal belastingwetten en enige andere wetten die betrekking hebben op
de BES eilanden wijzigingen aan te brengen;

	Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Belastingwet BES wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1.3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. In het eerste lid (nieuw), onderdeel d, wordt “Wet loonbelasting
BES en van” vervangen door “Wet loonbelasting BES, de” en wordt na
“Wet inkomstenbelasting BES” ingevoegd “en de minimumbelasting
geheven op basis van hoofdstuk VIIB”.

	3. Aan het eerste lid (nieuw) worden, onder vervanging van de punt aan
het slot van onderdeel s door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd,
luidende:

	t. personenauto: de personenauto, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van
de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992;

	u. bestelauto: de bestelauto, bedoeld in artikel 3, eerste lid,
onderdeel b, en derde tot en met zesde lid, van de Wet op de belasting
van personenauto’s en motorrijwielen 1992.

	4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld op basis
waarvan motorrijtuigen voor de toepassing van deze wet, de Wet
inkomstenbelasting BES of de Wet loonbelasting BES:

	a. niet als personenauto worden aangemerkt; of

	b. niet als bestelauto worden aangemerkt.

B

	Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid, onderdeel b, wordt “95 percent” vervangen door
“50 percent” en wordt aan dat onderdeel toegevoegd “, en de
overige bezittingen van het lichaam voldoen aan het tweede lid,
onderdeel b”.

	2. In het zevende lid wordt “in het verzoek aangegeven kalenderjaar,
doch niet eerder dan zes maanden” vervangen door “in het verzoek
aangegeven eerste kalenderjaar waarin de belastingplichtige voor de
toepassing van deze wet op de BES eilanden is gevestigd, doch niet
eerder dan 24 maanden”.

Ba

	In artikel 5.6, vierde lid, wordt “artikel 8.11, tweede lid”
vervangen door “artikel 8.11, derde lid”.

C

	In artikel 5.8 wordt “een verdrag ter voorkoming van dubbele
belasting dan wel de Belastingregeling voor het Koninkrijk” vervangen
door “een verdrag of regeling ter voorkoming van dubbele belasting”.

D

 

	Artikel 5.10 vervalt.

E

	Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel f vervalt, onder verlettering van de onderdelen g, h en i
tot f, g en h.

	2. In onderdeel f (nieuw) wordt “CO2-uitstoot van een personenauto”
vervangen door “CO2-uitstoot van een personenauto en een
bestelauto”.

F

	Artikel 6.4, eerste lid, onderdeel f, vervalt, onder verlettering van
onderdeel g tot f.

G

	In artikel 6.9, vierde lid, wordt “artikel 6.4, eerste lid,
onderdelen d en f” vervangen door “artikel 6.4, eerste lid,
onderdeel d” en vervalt “of voortgebracht”.

H

	In artikel 6.10, tweede lid, onderdelen b en c, wordt
“personenauto’s” vervangen door “personenauto’s en
bestelauto’s”.

I

	In artikel 6.10a, tweede lid, wordt “personenauto’s” vervangen
door “personenauto’s en bestelauto’s”.

J

	Artikel 6.11, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel k wordt “artikel 6.4, eerste lid, onderdeel g”
vervangen door “artikel 6.4, eerste lid, onderdeel f”.

	2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel y door een
puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:	

	z. de opvang van kinderen in kinderopvang, zijnde het bedrijfsmatig of
anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling
van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet
onderwijs voor die kinderen begint, indien het betreft kinderopvang in
een geregistreerd kindercentrum, alsmede de opvang van kinderen in een
organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door
tussenkomst waarvan de betaling door  ouders aan gastouders geschiedt,
met dien verstande dat tot kinderopvang of gastouderopvang niet worden
gerekend:

	1˚. het toezicht op schoolgaande kinderen dat zich beperkt tot het
toezicht tijdens de middagpauze;

	2˚. de verzorging, de opvoeding en de bijdrage aan de ontwikkeling van
kinderen, anders dan gastouderopvang, die geschiedt op een plaats waar
het kind zijn hoofdverblijf heeft;.

K

	Artikel 6.14, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de eerste zin wordt “is verplicht op verzoek van zijn afnemer
een doorlopend genummerde en gedagtekende factuur aan de afnemer uit te
reiken” vervangen door “reikt aan die ondernemer een doorlopend
genummerde en gedagtekende factuur als bedoeld in artikel 8.89a, eerste
lid, uit”.

	2. De tweede zin vervalt.

L

	In artikel 6.19, tweede lid, onderdelen a en b, wordt
“personenauto’s” vervangen door “personenauto’s en
bestelauto’s”.

M

 

	In artikel 6.19a, tweede lid, wordt “personenauto’s” vervangen
door “personenauto’s en bestelauto’s”.

N

 

	In artikel 6.22 wordt in het eerste lid, onderdeel a, het vijfde lid en
het zevende lid 

“USD 20.000” vervangen door “USD 30.000”. 

O

	In artikel 7.4, eerste lid, onderdeel g, wordt “artikel 6.4, eerste
lid, onderdeel g” vervangen door “artikel 6.4, eerste lid, onderdeel
f”.

P

	Na hoofdstuk VIIA wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK VIIB. MINIMUMBELASTING

TITEL 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 7b.1 Toepassing Wet minimumbelasting 2024

	1. Met betrekking tot groepsentiteiten als bedoeld in artikel 2.1 van
de Wet minimumbelasting 2024 die op grond van artikel 1.5 in samenhang
met artikel 5.2 zijn gevestigd op de BES eilanden of die een op de BES
eilanden gelegen vaste inrichting zijn als bedoeld in onderdeel c van de
definitie van vaste inrichting in artikel 1.2, eerste lid, van de Wet
minimumbelasting 2024 is de Wet minimumbelasting 2024, met uitzondering
van de artikelen, bedoeld in het derde lid, van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat daarbij:

	a. wordt gelezen voor:

1˚. Nederland: de BES eilanden;

	2˚. in Nederland: op de BES eilanden;

	b. in de in artikel 1.2, eerste lid, van die wet opgenomen definities
van kwalificerende binnenlandse bijheffing, kwalificerende
inkomen-inclusiemaatregel en kwalificerende onderbelastewinstmaatregel,
en in artikel 6.2, tweede lid, onderdeel a, onder 4°, van die wet de
zinsnede “, met betrekking tot derde staten,” buiten toepassing
blijft;

	c. in artikel 4.1, eerste lid, aanhef, van die wet de zinsnede “of
door een in een lidstaat gevestigde uiteindelijkemoederentiteit die een
uitgesloten entiteit is” buiten toepassing blijft;

d. in artikel 13.3, eerste en tweede lid, van die wet wordt gelezen voor
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht: artikel 27,
vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES.

	2. In afwijking van de in artikel 1.2, eerste lid, van de Wet
minimumbelasting 2024 opgenomen definitie van derde staat wordt
daaronder voor de toepassing van die wet op groepsentiteiten als bedoeld
in het eerste lid, aanhef, verstaan: het Koninkrijk der Nederlanden met
uitzondering van de BES eilanden, en elke andere staat.

	3. De hoofdstukken 5, 11 en 12 en artikel 14.3 van de Wet
minimumbelasting 2024 zijn niet van overeenkomstige toepassing op
groepsentiteiten als bedoeld in het eerste lid, aanhef.

TITEL 2. WIJZE VAN HEFFING

Artikel 7b.2 Voldoening op aangifte

	1. De in een tijdvak verschuldigd geworden belasting wordt op aangifte
voldaan.

	2. In afwijking van artikel 8.5, tweede lid, eerste zin, en artikel
8.11, derde lid, stelt de inspecteur de termijn voor het doen van
aangifte zodanig vast dat deze niet eerder verstrijkt dan zeventien
maanden na het einde van het tijdvak.

	3. In afwijking van artikel 8.11, eerste lid, is de belastingplichtige
gehouden de belasting overeenkomstig de aangifte aan de ontvanger te
betalen binnen zeventien maanden na het einde van het tijdvak.

	4. Indien artikel 8.4, zevende lid, van de Wet minimumbelasting 2024
toepassing vindt op een bedrag aan ingevolge hoofdstuk 3 van die wet
verschuldigde binnenlandse bijheffing vervalt de betalingsverplichting
voor dat bedrag aan binnenlandse bijheffing.

Artikel 7b.3 Naheffing

	1. In afwijking van artikel 8.12, vierde lid, vervalt de bevoegdheid
tot naheffing door verloop van zes jaren en vier maanden na het einde
van het tijdvak waarover de belasting is verschuldigd.

	2. Indien artikel 7b.8, eerste en tweede lid, toepassing vindt, vervalt
in afwijking van artikel 8.12, vierde lid, de bevoegdheid tot naheffing
door verloop van zes jaren en zeven maanden na het einde van het tijdvak
waarover de belasting is verschuldigd.

	3. Indien artikel 8.4, zevende lid, van de Wet minimumbelasting 2024
toepassing vindt op een bedrag aan ingevolge hoofdstuk 3 van die wet
verschuldigde binnenlandse bijheffing vervalt:

	a. de bevoegdheid tot naheffing met betrekking tot dat bedrag; en

	b. een voor dat bedrag reeds opgelegde naheffingsaanslag die nog niet
is ingevorderd.

Artikel 7b.4 Inlichtingenverplichting

	1. De belastingplichtige is gehouden de inspecteur eigener beweging
juiste en volledige inlichtingen of gegevens die van belang kunnen zijn
voor de heffing van de belasting te verstrekken binnen twee weken nadat
hem bekend is geworden dat die inlichtingen of gegevens niet, onjuist of
onvolledig door hem zijn verstrekt.

	2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, wordt nagekomen op de
door de inspecteur aangegeven wijze.

	3. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, vervalt door verloop van
zes jaren en vier maanden na het einde van het tijdvak waarover de
belasting is verschuldigd.

	4. Indien artikel 7b.8, eerste en tweede lid, toepassing vindt, vervalt
de verplichting, bedoeld in het eerste lid, door verloop van zes jaren
en zeven maanden na het einde van het tijdvak waarover de belasting is
verschuldigd.

TITEL 3. BESTUURLIJKE BOETEN EN AANSPRAKELIJKHEID

Artikel 7b.5 Bestuurlijke boeten

	1. Voor de toepassing van artikel 8.22, tweede lid, vormt het verzuim
het niet doen van aangifte dan wel het niet doen van aangifte binnen de
ingevolge artikel 7b.2, tweede lid, dan wel artikel 7b.8, eerste lid,
gestelde termijn.

	2. Voor de toepassing van artikel 8.23, eerste lid, vormt het verzuim
het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel
7b.2, derde lid, dan wel artikel 7b.8, tweede lid, gestelde termijn
betalen van de belasting.

	3. In afwijking van de artikelen 8.23, derde lid, en 8.26, vierde lid,
vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete op
grond van die artikelen door verloop van zes jaren en vier maanden na
het einde van het tijdvak waarover de belasting is verschuldigd.

	4. Indien artikel 7b.8, eerste en tweede lid, toepassing vindt, vervalt
in afwijking van de artikelen 8.23, derde lid, en 8.26, vierde lid, de
bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van die
artikelen door verloop van zes jaren en zeven maanden na het einde van
het tijdvak waarover de belasting is verschuldigd.

Artikel 7b.6 Vergrijpboete overtreden inlichtingenverplichting

	1. Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te
wijten dat de verplichting, bedoeld in artikel 7b.4, eerste lid, niet is
of wordt nagekomen, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de
inspecteur hem een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de
in het tweede lid omschreven grondslag van de boete.

	2. De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag aan
belasting dat als gevolg van het niet nakomen van de verplichting,
bedoeld in artikel 7b.4, eerste lid, ten onrechte niet zou zijn geheven.

	3. De bevoegdheid tot het opleggen van een vergrijpboete op grond van
het eerste lid vervalt door verloop van zes jaren en vier maanden na het
einde van het tijdvak waarover de belasting is verschuldigd.

	4. Indien artikel 7b.8, eerste en tweede lid, toepassing vindt, vervalt
de bevoegdheid tot het opleggen van een vergrijpboete op grond van het
eerste lid door verloop van zes jaren en zeven maanden na het einde van
het tijdvak waarover de belasting is verschuldigd.

Artikel 7b.7 Hoofdelijke aansprakelijkheid

	Hoofdelijk aansprakelijk is voor de minimumbelasting die over een
tijdvak is geheven van een groepsentiteit behorend tot een
multinationale groep of binnenlandse groep als bedoeld in artikel 1.2,
eerste lid, van de Wet minimumbelasting 2024: elk van de
groepsentiteiten die in dat tijdvak deel uitmaakt of uitmaakte van die
multinationale groep of binnenlandse groep.

TITEL 4. TRANSITIEREGELS

Artikel 7b.8 Transitieregels wijze van heffing en
bijheffing-informatieaangifte

	1. In afwijking van de artikelen 8.5, tweede lid, eerste zin, 8.11,
derde lid, en 7b.2, tweede lid, stelt de inspecteur de termijn voor het
doen van aangifte over het overgangsjaar zodanig vast dat deze niet
eerder verstrijkt dan twintig maanden na het einde van dat tijdvak.

	2. In afwijking van de artikelen 8.11, eerste lid, en 7b.2, derde lid,
is de belastingplichtige gehouden de belasting over het overgangsjaar
aan de ontvanger overeenkomstig de aangifte te betalen binnen twintig
maanden na het einde van dat tijdvak. 

	3. In afwijking van artikel 13.1, zevende lid, van de Wet
minimumbelasting 2024 worden de bijheffing-informatieaangifte en
kennisgeving, bedoeld in dat artikel, met betrekking tot het
overgangsjaar binnen achttien maanden na het einde van dat tijdvak
ingediend bij de inspecteur. 

	4. Dit artikel vindt geen toepassing indien door de multinationale
groep waartoe de belastingplichtige behoort voorafgaand aan het
overgangsjaar een bijheffing-informatieaangifte is ingediend in een
andere staat waarmee Nederland voor wat betreft de BES eilanden voor dat
jaar een kwalificerende overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten als
bedoeld in artikel 13.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet
minimumbelasting 2024 heeft.

	5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder overgangsjaar
verstaan: het eerste verslagjaar waarin een multinationale groep als
bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, van de Wet minimumbelasting 2024 met
betrekking tot de BES eilanden regels ter implementatie van Richtlijn
(EU) 2022/2525 of van de OESO-modelregels dient toe te passen, of het
eerste verslagjaar waarin een binnenlandse groep als bedoeld in artikel
1.2, eerste lid, van die wet in samenhang met artikel 7b.1, eerste lid,
onderdeel a, voldoet aan de criteria, bedoeld in artikel 2.1 van die
wet.

Q

	Artikel 8.3 komt te luiden:

Artikel 8.3. Aangifte, uitnodiging op verzoek

	1. Met betrekking tot de BES belastingen kan de inspecteur degene die
naar zijn mening vermoedelijk belastingplichtig of inhoudingsplichtig is
uitnodigen tot het doen van aangifte. Worden door deze wet
aangelegenheden van een derde aangemerkt als aangelegenheden van degene
die vermoedelijk belastingplichtig of inhoudingsplichtig is, dan kan de
inspecteur ook die derde uitnodigen tot het doen van aangifte.

	2. Degene die een daartoe strekkend verzoek bij de inspecteur indient,
wordt in elk geval uitgenodigd tot het doen van aangifte.

	3. In de uitnodiging tot het doen van aangifte wordt opgave verlangd
van gegevens en kan overlegging of toezending worden gevraagd van
bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, waarvan de
kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn.

	4. Ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is gehouden
aangifte te doen door de in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk,
stellig en zonder voorbehoud in te vullen, te ondertekenen en in te
leveren of toe te zenden.

	5. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald:

	a. voor welke belastingen of groepen van belastingplichtigen of
inhoudingsplichtigen het doen van aangifte uitsluitend langs
elektronische weg kan geschieden; en

	b. onder welke voorwaarden hiervan door de inspecteur bij voor bezwaar
vatbare beschikking ontheffing kan worden verleend.

R

	Aan hoofdstuk VIII, titel 2, afdeling 1, wordt een artikel toegevoegd,
luidende:

Artikel 8.6a. Mededelingsplicht 

	1. In bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen kunnen
belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen worden gehouden de
inspecteur eigener beweging mededeling te doen van onjuistheden of
onvolledigheden in voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens
en inlichtingen die hun bekend zijn of zijn geworden.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop de mededeling
gedaan moet worden.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur kan het niet nakomen van de
verplichting worden aangemerkt als een overtreding. Indien het niet
nakomen van de verplichting is te wijten aan opzet of grove schuld van
de belastingplichtige, onderscheidenlijk de inhoudingsplichtige, vormt
dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke
boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan
belasting dat als gevolg van het niet nakomen van de verplichting niet
is of zou zijn geheven.

S

	Aan artikel 8.7, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien
binnen zes maanden voor het einde van de termijn een verzoek als bedoeld
in artikel 8.3, tweede lid, wordt gedaan, of gegevens worden verstrekt
zonder een aan die verstrekking van gegevens voorafgaande uitnodiging
tot het doen van aangifte en die gegevens ook en op dezelfde wijze
zouden moeten worden verstrekt in geval van een aan die verstrekking van
gegevens voorafgaande uitnodiging tot het doen van aangifte, wordt die
termijn met zes maanden verlengd.

T

	Artikel 8.10 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het derde lid komt te luiden:

	3. De bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag
vervalt door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de
belastingschuld is ontstaan. Artikel 8.7, vierde lid, is hierbij van
toepassing. Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt
de navorderingstermijn met de duur van dit uitstel verlengd. 

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	5. Indien binnen zes maanden voor het einde van de termijn, bedoeld in
het derde lid, eerste zin, of van de termijn, bedoeld in het vierde lid,
gegevens worden verstrekt zonder een aan die verstrekking van gegevens
voorafgaande uitnodiging tot het doen van aangifte en die gegevens ook
en op dezelfde wijze zouden moeten worden verstrekt in geval van een aan
die verstrekking van gegevens voorafgaande uitnodiging tot het doen van
aangifte, wordt die verstrekking van gegevens aangemerkt als het op
uitnodiging doen van aangifte, bedoeld in artikel 8.3, eerste lid, en
wordt de termijn met zes maanden verlengd.

U

	Aan artikel 8.20 worden twee leden toegevoegd, luidende:

	3. De termijn waarbinnen de belanghebbende aanspraak kan maken op het
ambtshalve verlenen van vermindering van een onjuiste belastingaangifte
of beschikking of op het ambtshalve verlenen van een in de belastingwet
voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf vervalt:

	a. voor aanslagbelastingen: door verloop van vijf jaar na het einde van
het kalenderjaar waarop de belastingaanslag, onderscheidenlijk de
vermindering, de ontheffing of de teruggaaf, betrekking heeft, waarbij
voor afwijkende tijdvakken deze termijn gaat lopen na afloop van het
boekjaar of belastingtijdvak, terwijl voor tijdstipbelastingen de
termijn gaat lopen na het tijdstip waarop de belastingschuld is
ontstaan;

	b. voor aangiftebelastingen: door verloop van vijf jaar na het einde
van het belastingjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of waarop de
vermindering, de ontheffing of de teruggaaf betrekking heeft.

	4. Tenzij is gebleken in hoeverre de belastingaanslag of de beschikking
onjuist is, verleend de inspecteur geen vermindering, ontheffing of
teruggaaf als een verzoek om vermindering of teruggaaf betrekking heeft
op een belastingaanslag, onderscheidenlijk een beschikking, waarvoor:

	a. de vereiste aangifte niet is gedaan; of

	b. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge
de artikelen 8.13, tweede lid, 8.83, 8.84, 8.86, 8.87 en 8.87a voor
zover het verplichtingen van administratieplichtigen betreft ten behoeve
van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is
opgedragen.

V 

	In artikel 8.24a, eerste en tweede lid, wordt “artikel 5.10”
vervangen door “artikel 8.87a”.

W

	Na artikel 8.24a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.24b. Vergrijp niet, onjuist of onvolledig doen van aangifte

	1. Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te
wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag
wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is
gedaan, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem,
gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete
kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid
omschreven grondslag voor die bestuurlijke boete.

	2. De grondslag voor de bestuurlijke boete wordt, voor zover een bedrag
als gevolg van de opzet van de belastingplichtige niet is of zou zijn
geheven, gevormd door:

	a. het bedrag van de aanslag; of

	b. indien verliezen ten onrechte in aanmerking zijn of worden genomen:
het bedrag waarop de aanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden
met die verliezen.

	3. Indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen en als gevolg
daarvan geen aanslag kan worden vastgesteld, kan de inspecteur de
bestuurlijke boete niettemin opleggen. De bevoegdheid tot het opleggen
van de bestuurlijke boete vervalt door verloop van vijf jaren na het
einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld zou zijn ontstaan
indien geen verliezen in aanmerking zouden zijn genomen.

	

X

	In artikel 8.64 wordt “onderdeel h” vervangen door “onderdeel
g”.

Y

 

	Artikel 8.67 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt na “de loonbelasting” ingevoegd “, de
sociale verzekeringspremies en de algemene bestedingsbelasting”.

	2. In het derde lid wordt “Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994
BES” vervangen door “Wet financiĂ«le markten BES” en wordt
“betaling van belasting” vervangen door “betaling van
loonbelasting, sociale verzekeringspremies en algemene
bestedingsbelasting”. Voorts wordt “betaling die de inlener”
vervangen door “betaling die de uitlener”.

Z

	Artikel 8.68 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het vijfde lid, aanhef, wordt na “de loonbelasting” ingevoegd
“, de sociale verzekeringspremies en de algemene
bestedingsbelasting”.

	2. In het zesde lid wordt “Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994
BES” vervangen door “Wet financiĂ«le markten BES”.

	3. In het zevende lid wordt “een week” vervangen door “een
maand”.

AA

 

	Na artikel 8.83 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.83a Meldingsplicht vastgoedbelasting

	1. Voor de bepaling van de verschuldigde vastgoedbelasting is eenieder
die:

	a. op enig moment van een onroerende zaak het genot verkrijgt krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, verplicht binnen vier maanden na die
verkrijging daarvan melding te doen bij de inspecteur;

	b. van een onroerende zaak het genot krachtens eigendom, bezit of
beperkt recht heeft, ter zake waarvan zich wijzigingen als bedoeld in
artikel 4.8, eerste lid, hebben voorgedaan, verplicht binnen vier
maanden nadat die wijzigingen zich hebben voorgedaan hiervan melding te
doen bij de inspecteur;

	c. bij het begin van een kalenderjaar van een onroerende zaak het genot
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft en binnen een jaar na
afloop van dat kalenderjaar geen aanslag heeft ontvangen, verplicht
hiervan melding te doen bij de inspecteur binnen vier maanden na afloop
van dat jaar.

	2. Ingeval meerdere personen of lichamen van een onroerende zaak het
genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht hebben kan een van hen
als vertegenwoordiger de meldingen doen.

	3. De meldingen bevatten in ieder geval de volgende informatie:

	a. de naam, het adres en, indien personen of lichamen die het genot
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak hebben
op de BES eilanden wonen, onderscheidenlijk zijn gevestigd, een al dan
niet fiscaal identificatienummer van die personen, onderscheidenlijk
lichamen;

	b. de datum waarop het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht
van de onroerende zaak aanvangt;

	c. krachtens welk recht er het genot van de onroerende zaak is;

	d. het adres van de onroerende zaak; en

	e. een indicatieve waarde van de onroerende zaak, dan wel een indicatie
van de wijziging van de waarde die zich die zich als gevolg van een
wijziging van de onroerende zaak als bedoeld in het eerste lid,
onderdeel b, heeft voorgedaan.

	4. Ingeval de aanslag niet of tot een te laag bedrag is vastgesteld
omdat niet tijdig is voldaan aan de meldingsplicht, kan de inspecteur
gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag een bestuurlijke boete
van ten hoogste 100 percent van het bedrag van de aanslag opleggen.

BB

	Artikel 8.87 wordt als volgt gewijzigd: 

	1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd “en de heffing van de
belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen”.

	2. In het tweede lid wordt “in de maand januari van elk jaar”
vervangen door “binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar”
en wordt “in het afgelopen jaar” vervangen door “in dat
kalenderjaar”. Voorts wordt aan dat lid toegevoegd “, met
uitzondering van andere administratieplichtigen die bij of voor de
administratieplichtige werkzaamheden of diensten hebben verricht”.

	3. In het derde lid wordt “in de maand januari van elk jaar”
vervangen door “binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar”
en wordt “in het afgelopen jaar” vervangen door “in dat
kalenderjaar”. Voorts vervalt “, met inbegrip van bestuurders,
commissarissen en personen, die niet anders dan op provisiebasis
werken”.

CC

	Na artikel 8.87 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.87a. Indienen jaarrekening

	1. Elk op de BES eilanden gevestigd lichaam is gehouden jaarlijks
binnen negen maanden na afloop van het boekjaar een door de bestuurder
van het lichaam gewaarmerkt afschrift van de jaarrekening, bestaande uit
een balans, winst- en verliesrekening en toelichting op deze stukken,
bij de inspecteur in te dienen. De eerste zin is eveneens van toepassing
op een lichaam dat op grond van artikel 5.2 geacht wordt in Nederland
te zijn gevestigd, alsmede op een lichaam dat niet op de BES eilanden is
gevestigd en een onderneming drijft met behulp van een op de BES
eilanden aanwezige vaste inrichting of met behulp van een op de BES
eilanden woonachtige of gevestigde vaste vertegenwoordiger.

	2. De jaarrekening wordt opgesteld volgens de bepalingen van artikel
15 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek BES, dan wel volgens
soortgelijke buitenlandse regelingen. Onze Minister kan nadere regels
geven voor de opstelling van de jaarrekening.

	3. De inspecteur reikt tegen ontvangst van de jaarrekening een
ontvangstbewijs uit.

	4. De inspecteur kan onder door hem te stellen voorwaarden uitstel voor
het indienen van de jaarrekening verlenen.

DD

	Artikel 8.89a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de aanhef vervalt “, in afwijking in zoverre van artikel 6.14,
derde lid,”.

	2. In onderdeel b wordt na “in rekening gebrachte bedrag”
toegevoegd “en het bedrag aan algemene bestedingsbelasting”.

EE

	In artikel 8.124, eerste lid, vervalt “de Belastingregeling voor het
Koninkrijk en”.

FF

	Hoofdstuk IX vervalt.

ARTIKEL II

	In de Belastingwet BES wordt in artikel 7b.1, derde lid, “De
hoofdstukken 5, 11 en 12” vervangen door “Artikel 5.1, eerste lid,
onderdeel c, en vijfde lid, de hoofdstukken 11 en 12”.

ARTIKEL III

	De Wet inkomstenbelasting BES wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het vijfde en zesde lid wordt “personenauto” vervangen door
“personenauto of bestelauto”.

	2. Het zevende lid komt te luiden:

	7. Voor de toepassing van het vijfde en zesde lid en de daarop
berustende bepalingen wordt een bestelauto die door aard of inrichting
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer
van goederen niet als bestelauto aangemerkt.

	4. In het achtste lid wordt “personenauto’s” vervangen door “de
personenauto, onderscheidenlijk de bestelauto,” en wordt “zijn
geregistreerd” vervangen door “is geregistreerd”.

B

	Artikel 8, onderdeel n, vervalt, onder verlettering van onderdeel o tot
n.

C

	Artikel 9a, derde lid, onderdeel c, komt te luiden:

	c. personenauto’s, tenzij deze zijn bestemd voor bedrijfsmatig
personenvervoer over de weg;

D

	In artikel 24, tweede lid, wordt “USD 13.549” vervangen door
“USD 17.352”.

E

	In artikel 25, tweede lid, wordt “15 700” vervangen door
“24.090” en wordt “2 866” vervangen door “3.293”. Voorts
wordt “1 737” vervangen door “2.035”.

ARTIKEL IV

	De Wet loonbelasting BES wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 4, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt in
onderdeel g door een puntkomma een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende: 

	h. het lichaam.

Aa

	Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde
lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

	2. Tot het loon behoren aanspraken om na verloop van tijd of onder een
voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen.

	3. Tot het loon behoren uitkeringen en verstrekkingen ingevolge een tot
het loon behorende aanspraak voor zover de aanspraak in afwijking van
hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, bij de bepaling van de
verschuldigde belasting niet als loon in aanmerking is genomen.

	4. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:

	5. Tot het loon behoren niet:

	a. aanspraken ingevolge de Wet ziekteverzekering BES, de Wet
ongevallenverzekering BES en de Cessantiawet BES;

	b. aanspraken die naar aard en strekking overeenkomen met aanspraken
als bedoeld in onderdeel a;

	c. aanspraken ingevolge een pensioenregeling;

	d. aanspraken op uitkeringen wegens overlijden of invaliditeit ten
gevolge van een ongeval;

	e. eenmalige uitkeringen en verstrekkingen ter zake van het overlijden
van de werknemer voor zover deze uitkeringen en verstrekkingen driemaal
het loon over een maand niet overtreffen, alsmede aanspraken op de
hiervoor bedoelde uitkeringen en verstrekkingen;

	f. de door de werkgever ten behoeve van de werknemer gemaakte kosten in
verband met geneeskundige behandeling en verpleging, alsmede de
aanspraken van de werknemer op vrije geneeskundige behandeling en
verpleging en op tegemoetkoming in ziektekosten;

	g. vergoedingen voor zover zij geacht kunnen worden te strekken tot
bestrijding van kosten tot verwerving van het loon, behoudens ter zake
van:

	1°. posten als bedoeld in artikel 9c, eerste lid, van de Wet
inkomstenbelasting BES, met uitzondering van onderdeel h daarvan;

	2°. vervoerskosten als bedoeld in artikel 9c, derde lid, van de Wet
inkomstenbelasting BES voor zover meer wordt vergoed dan de aldaar
genoemde prijs per kilometer;

	3°. vaste vergoedingen voor zover niet is voldaan aan door Onze
Minister nader te stellen regels;

	h. uitkeringen en verstrekkingen tot vergoeding van door de werknemer
in verband met zijn dienstbetrekking geleden schade aan of verlies van
persoonlijke goederen;

	i. uitkeringen tot dekking van op de werknemer drukkende kosten van
zijn opleiding of studie voor een beroep, alsmede verstrekkingen met
betrekking tot zodanige opleiding of studie;

	j. bedragen die worden ingehouden:

	1°. als bijdrage ingevolge een pensioenregeling;

	2°. als bijdrage voor aanspraken die ingevolge de onderdelen b en d
niet tot het loon behoren.

	3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	6. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat eveneens niet tot
het loon behoren andere aanspraken dan bedoeld in het vijfde lid.

B

	Artikel 6c wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid komt te luiden:

	2. In afwijking van het eerste lid wordt, ingeval aan een werknemer in
verband met het verrichten van arbeid een bestelauto of een personenauto
ter beschikking is gesteld, tot de inkomsten uit arbeid gerekend ten
minste het bedrag waarmee 15% van de nieuwwaarde, met inbegrip van de
algemene bestedingsbelasting en de invoerrechten, van de bestelauto of
personenauto de vergoeding die de werknemer ter zake van het gebruik,
anders dan ten behoeve van het verrichten van arbeid, verschuldigd is,
te boven gaat, tenzij de werknemer doet blijken dat die auto niet voor
privédoeleinden, waaronder woon-werkverkeer, wordt gebruikt. Voor de
toepassing van dit lid en de daarop berustende bepalingen wordt een
bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg
uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen niet als
bestelauto aangemerkt.

	2. In het derde lid wordt “de personenauto” vervangen door “de
personenauto, onderscheidenlijk de bestelauto,”.

	3. In het vierde lid wordt “personenauto’s” vervangen door “de
personenauto, onderscheidenlijk de bestelauto,” en wordt “zijn
geregistreerd” vervangen door “is geregistreerd”.

C

	Artikel 7, vierde lid, onderdeel a, tweede opsommingsteken, vervalt.

D

	In artikel 8, derde lid, wordt “waarvoor bij” vervangen door
“waarvoor hij”.

E

	In artikel 9, tweede lid vervalt “verminderd met de in artikel 6,
derde lid, onderdeel f, bedoelde bedragen”.

F

	Artikel 9a komt te luiden:

Artikel 9a

	1. Ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een
lichaam waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, wordt
het in het kalenderjaar van dat lichaam genoten loon ten minste gesteld
op het hoogste van de volgende bedragen:

	a. 90% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;

	b. het hoogste loon van de werknemers die in dienst zijn van het
lichaam of met het lichaam verbonden lichamen, met dien verstande dat
indien tot het lichaam of met het lichaam verbonden lichamen geen andere
werknemers dan de werknemer in dienstbetrekking staan, dit loon wordt
gesteld op 90% van de netto-omzet van het lichaam;

	c. tweemaal de belastingvrije som, bedoeld in artikel 24, tweede lid,
van de Wet inkomstenbelasting BES.

	2. Indien de inhoudingsplichtige aannemelijk maakt dat het hoogste
bedrag, bedoeld in het eerste lid, hoger is dan 90% van het loon uit de
meest vergelijkbare dienstbetrekking, wordt het loon in afwijking van
het eerste lid gesteld op 90% van het loon uit de meest vergelijkbare
dienstbetrekking.

	3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b:

	a. wordt onder netto-omzet verstaan: de totale omzet van het lichaam na
aftrek van de verschuldigde algemene bestedingsbelasting en alle op deze
omzet betrekking hebbende kosten, lasten en afschrijvingen;

	b. worden de partner van de werknemer en de bloed- of aanverwanten van
de werknemer tot en met de derde graad niet als werknemer aangemerkt,
met dien verstande dat ingeval deze personen loon genieten, dit loon ter
bepaling van de netto-omzet als kosten in aanmerking wordt genomen.

	4. In afwijking van het eerste en tweede lid mag het in een
kalenderjaar genoten loon in het jaar van oprichting van het lichaam
en de drie daaropvolgende kalenderjaren ook worden gesteld op het bedrag
van de commerciële winst van het lichaam, doch niet op een lager bedrag
dan nihil.

	5. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

	a. partner: de echtgenoot, alsmede de ongehuwde meerderjarige persoon
waarmee de ongehuwde meerderjarige belastingplichtige een notarieel
samenlevingscontract is aangegaan of met wie hij staat ingeschreven op
hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen op de BES eilanden
of een daarmee naar aard en strekking overeenkomstige registratie buiten
de BES eilanden;

	b. aanmerkelijk belang: een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel
11, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting BES;

	c. meest vergelijkbare dienstbetrekking: de dienstbetrekking die van
alle dienstbetrekkingen:

	1°. waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt;

	2°. die bekend zijn bij de inhoudingsplichtige en de inspecteur;

	3°. waarvan het loon bekend is of in redelijkheid geschat kan worden;
en

	4°. waarvan het loon niet op een ander bedrag is vastgesteld dan in
het economische verkeer gebruikelijk is;

het meest vergelijkbaar is met de dienstbetrekking van de werknemer;

	d. met het lichaam verbonden lichaam:

	1°. een lichaam waarin de inhoudingsplichtige voor ten minste een
derde gedeelte belang heeft;

	2°. een lichaam dat voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in
de inhoudingsplichtige;

	3°. een lichaam waarin een derde voor ten minste een derde gedeelte
belang heeft, terwijl deze derde tevens voor ten minste een derde
gedeelte belang heeft in de inhoudingsplichtige.

ARTIKEL V

	De Douane- en Accijnswet BES wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 2.51, eerste lid, wordt “identificatiebewijs” vervangen
door “identiteitsdocument” en wordt “artikel 3 van de Wet
identificatie bij financiĂ«le dienstverlening BES” vervangen door
“artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES”.

B

	In artikel 2.78, vijfde lid, onderdeel a, wordt “de eerste werkdag”
vervangen door “10 dagen”.

C

	In artikel 2.113, tweede lid, wordt “artikel 2.78, derde lid”
vervangen door “artikel 2.78, zevende lid”.

D

	In artikel 3.72, eerste lid, onderdeel h, wordt “op de bases”
vervangen door “door die strijdkrachten”.

ARTIKEL VI

	1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2024, met dien
verstande dat:

	a. artikel I, onderdeel Y, subonderdeel 2, terugwerkt tot en met 1 juli
2012;

	b. artikel IV, onderdeel D, en artikel V, onderdeel C, terugwerken tot
en met 1 januari 2011;

	2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdeel P, in
werking met ingang van 31 december 2023 en vindt dat onderdeel voor het
eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren als bedoeld in artikel
1.2, eerste lid, van de Wet minimumbelasting 2024 die aanvangen op of na
31 december 2023.

	3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel II in werking met
ingang van 31 december 2024 en vindt dat artikel voor het eerst
toepassing met betrekking tot verslagjaren als bedoeld in artikel 1.2,
eerste lid, van de Wet minimumbelasting 2024 die aanvangen op of na 31
december 2024.

ARTIKEL VII

	Deze wet wordt aangehaald als: Belastingplan BES eilanden 2024.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

 i.v.m. tekstuele correctie 

 

 

 PAGE    

 PAGE   1