[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad 16 en 17 oktober 2023, vervroegde aflossing GLF en jaarrapportage HVF (Kamerstuk 21501-07-1976)

Raad voor Economische en Financiële Zaken

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2023D41829, datum: 2023-10-11, bijgewerkt: 2024-09-02 12:47, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-07-1979).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 07-1979 Raad voor Economische en Financiële Zaken.

Onderdeel van zaak 2023Z17174:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken

Nr. 1979 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 oktober 2023

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 5 oktober over de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad 16 en 17 oktober 2023, vervroegde aflossing GLF en jaarrapportage HVF (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1976).

De vragen en opmerkingen zijn op 9 oktober 2024 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 11 oktober 2024 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie,
Tielen

De griffier van de commissie,
Weeber

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken ter voorbereiding op de vergadering van de Eurogroep en Ecofinraad op 16 en 17 oktober 2023. Zij hebben daarbij nog de volgende vragen.

Herziening Europees begrotingsraamwerk

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Nederlandse inzet in de totstandkoming van de herziening van het Europees begrotingsraamwerk. Zij merken op dat het voorstel van het Spaanse voorzitterschap op veel belangrijke punten tegemoet is gekomen aan de terechte zorgen uit de Nederlandse inzet, zoals een betere wettelijke verankering van de onderliggende elementen van de vaststelling van het uitgavenpad en de schuldhoudbaarheidsanalyse, en de instelling van een samengestelde werkgroep voor de methodologie en onderliggende aannames voor de schuldhoudbaarheidsanalyse. Kan de Minister uiteenzetten in hoeverre deze wijzigingen ten opzichte van het Commissievoorstel hebben geleid tot een groter draagvlak en op welke punten nog overeenstemming gevonden moet worden om te komen tot een gedragen voorstel?

De leden van de D66-fractie vinden het positief dat Nederland een pro-actieve houding heeft aangenomen om een bijdrage te leveren in de gedachtevorming over effectieve waarborgen voor voldoende schuldafbouw. Kan de Minister nader ingaan op de voorstellen die door Nederland precies zijn gedaan en in hoeverre deze op voldoende draagvlak kunnen rekenen?

De leden van de D66-fractie vinden het positief dat Nederland geprobeerd heeft tegemoet te komen aan de wens van veel lidstaten om ruimte te bieden in het uitgavenpad voor incidentele investeringen die samenhangen met de implementatiecyclus van EU-programma’s. De suggestie van Nederland om tijdelijke afwijkingen van het uitgavenpad bij uitzondering toe te staan voor lidstaten die een begrotingsevenwicht hebben en een laag tot middelhoog schuldhoudbaarheidsrisico vinden voornoemde leden een mooie stap in de goede richting. Kan de Minister een inschatting maken in hoeverre hiermee voldoende draagvlak gecreëerd kan worden of dat verdere stappen wellicht nodig zijn om te komen tot voldoende ruimte voor noodzakelijke investeringen in het herziene Europese begrotingsraamwerk?

De leden van de D66-fractie kunnen de wens van veel lidstaten goed begrijpen om het aandeel noodzakelijke defensie-uitgaven mee te wegen bij het al dan niet openen van een buitensporigtekortprocedure, als alternatief voor een generieke uitzondering. Kan de Minister een inschatting maken in hoeverre een dergelijke weging kansrijk is om op voldoende draagvlak te kunnen rekenen? Is de Minister daarnaast bereid om ervoor te pleiten enkele andere doelen aan te wijzen als relevante factoren om mee te wegen in het openen van een buitensporigtekortprocedure, zoals noodzakelijke investeringen in de aanpak van de klimaatcrisis of het versterken van het Europese verdienvermogen, aangezien dit tevens grote grensoverschrijdende opgaven zijn? Kan de Minister daarbij ingaan of zij het eens is met de constatering van de New Economics Foundation dat slechts vier EU-lidstaten (en twee eurozone-lidstaten) voldoende begrotingsruimte hebben voor de noodzakelijke klimaatinvesteringen om de doelen van Parijs te halen?

Trans-Atlantische economische dialoog

De leden van de D66-fractie merken op dat tijdens de vergadering van de Eurogroep een trans-Atlantische dialoog plaatsvindt met de Amerikaanse Minister van Financiën Yellen. Zij wijzen op het belang van een goede concurrentiepositie van de Europese Unie, met name op het gebied van groene technologie zoals voornoemde leden ook genoemd zien staan in de geannoteerde agenda. Deze leden zouden echter graag horen op welke manier de Europese Unie aan de ene kant het eigen instrumentarium denkt te kunnen versterken om de concurrentiepositie verder aan te jagen. Is de Minister het met voornoemde leden eens dat het daarvoor van groot belang is dat alle landen tenminste voldoen aan de Lissabondoelstelling dat 3 procent van het bbp uitgegeven wordt aan onderzoek en ontwikkeling? Vindt de Minister de Lissabondoelstelling nog relevant voor Nederland en de Europese Unie? Kan de Minister tevens een overzicht verschaffen in hoeverre Nederland en andere landen voldoen aan deze doelstelling, en of er volgens de Minister nadere actie noodzakelijk is. Is de Minister bereid te pleiten om hetzij op Europees niveau beter te rapporteren over de voortgang ten aanzien van deze Lissabondoelstelling, hetzij te werken aan een vernieuwde doelstelling om onderzoek en ontwikkeling in de Europese Unie aan te jagen?

De leden van de D66-fractie wijzen er aan de andere kant op dat de Amerikaanse overheid met de Inflation Reduction Act (IRA) een stevige impuls geeft aan de vergroening van de Amerikaanse economie en daarbij Europese bedrijven op een achterstand zet. Is de Minister bereid om – naast de noodzakelijke inzet van Europese instrumenten om de eigen bedrijven concurrerender te maken – in het gesprek met de Amerikaanse ambtsgenoot te pleiten voor betere toegang van Europese bedrijven tot de Amerikaanse markt die nu een direct concurrentienadeel ondervinden van de IRA? Kan de Minister erop reflecteren dat deze IRA met begrotingstekorten en schuldniveaus gefinancierd wordt die de Europese begrotingsregels ver te boven gaan, maar tot nu toe nog lang niet leiden tot onhoudbare overheidsfinanciën of onrust op de financiële markten (tenzij het wellicht gaat over een dreigende government shutdown)? Wat zou deze constatering kunnen betekenen voor de hervorming van de Europese begrotingsregels?

Toekomst van Europese financiële- en kapitaalmarkten

De leden van de D66-fractie wijzen op het grote belang van verdere integratie en harmonisatie van de Europese kapitaalmarkt, zodat Europese bedrijven beter opgebouwd kunnen worden op basis van Europees kapitaal en minder afhankelijk zijn van geldschieters daarbuiten. De voornoemde leden zijn daarom erg benieuwd naar de inbreng van verschillende innovatieve, jonge bedrijven over hun uitdagingen bij het verkrijgen van financiering. Kan de Minister toezeggen in het verslag uitgebreid verslag te doen van de inbreng van deze bedrijven en daarbij puntsgewijs concreet aan te geven wat hun barrières zijn en op welke wijze nationaal en Europees beleid deze barrières kan wegnemen? In hoeverre voldoet de Frans-Duitse routekaart voor de toekomst van de kapitaalmarktunie aan de visie van het kabinet om de kapitaalmarktunie te vervolmaken? Kan de Minister uiteenzetten op welke manier de afgelopen periode uitvoering is gegeven aan de motie van de leden Van der Lee en Van Weyenberg over de kapitaalmarktunie in Europees verband proactief nieuw leven inblazen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken aangaande de Eurogroep/Ecofinraad van 16 en 17 oktober 2023.

Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

Allereerst vragen de leden van de PVV-fractie ten aanzien van de digitale euro te beschrijven hoe de volgende fase ten aanzien hiervan eruit zal zien. Wanneer wordt het bekend of de Europese Centrale Bank (ECB) daadwerkelijk over zal gaan tot uitgifte van een digitale euro en wanneer wordt naar verwachting een politiek akkoord bereikt tussen de lidstaten en het Europees Parlement over de voorstellen en de verordeningen?

Tevens merken de leden van de PVV-fractie op dat DNB recent een onderzoek onder winkeliers naar de digitale euro is gestart.1 Kan de Minister meer vertellen over dit onderzoek en wanneer kunnen we de resultaten hiervan verwachten? In hoeverre neemt de Minister dit onderzoek mee in de afweging ten aanzien van een introductie van een digitale euro?

Ten aanzien van de toekomst van de drijfveren om kapitaalmarktfinanciering te ontsluiten willen de leden van de PVV-fractie weten welke uitdagingen Nederland ziet bij de toegang van bedrijven tot financiering.

Voorts vragen de leden van de PVV-fractie naar de voortgang van de aanspraak die Nederland met het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) kan maken op 5,4 miljard euro, mede gelet op de demissionaire status van het kabinet. In hoeverre wordt het goedkeuren van het aangepaste plan hiermee bemoeilijkt? Tevens willen deze leden weten waarom Nederland ervoor gekozen heeft om 54,9 procent ten goede te laten komen ten aanzien van de groene transitie in het gewijzigde plan (t.o.v. 48,3 procent in het oorspronkelijke plan). Was dit een voorwaarde om aanspraak te kunnen maken op de 735 miljoen euro?

Ten aanzien van het HVP van Spanje willen de leden van de PVV-fractie weten waarom de beschikbare HVF-middelen opwaarts zijn bijgesteld van 69,5 miljard euro naar 79,9 miljard euro. Welke nieuwe investeringen en hervormingen heeft Spanje voorgesteld en hoe beoordeelt Nederland dit?

Verder vragen de leden van de PVV-fractie naar een update van de uitgaven van de EU aan Oekraïne in de periode 2022–2028. Hoeveel is er al uitgegeven en hoeveel is er begroot?

Vervolgens vragen de leden van de PVV-fractie naar een update van hoeveel schuld Griekenland inmiddels heeft afgelost aan Nederland. Kan de Minister daarbij tevens aangeven wanneer het is afgelost en de bijbehorende bedragen vermelden? Kan de Minister ook middels een tijdlijn weergeven wanneer de overige schuld naar verwachting zal worden afgelost?

Ten slotte hebben de leden van de PVV-fractie nog vragen over de brief «Derde aanvullende EU-begroting 2023 en Raadspositie EU-jaarbegroting 2024».

Kan de Minister tabel 2 alsnog toevoegen aan de brief als bijlage? Deze ontbreekt namelijk. Tevens willen de leden van de PVV-fractie ten aanzien van tabel 1 weten op welk bni de afdracht gebaseerd is. Kan de Minister dit per jaar vermelden (in absolute cijfers s.v.p.)? Hoe beoordeelt de Minister het gegeven dat in 2028 sprake is van een hogere raming van 475,6 miljoen euro? In hoeverre is dit wenselijk?

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen allereerst een update naar het bevroren EU-geld voor Hongarije.

Deze leden hebben met grote zorg kennisgenomen van berichtgeving die erop duidt dat de Commissie in ruil voor Hongaarse steun voor de Oekraïne-faciliteit (een deel van de) vorig jaar bevroren gelden zou vrijmaken. Kunnen deze leden ervan op aan dat Nederland hier zeer kritisch op zal acteren? Is het kabinet het met deze leden eens dat Hongarije op deze manier haar zin krijgt en beloond wordt voor sabotagegedrag? Welke coalities gaat Nederland met andere landen sluiten om de Commissie hier niet te laten toegeven?

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA lezen bovendien dat de Commissie overweegt om een deel van het bevroren geld vrij te geven. Zij vragen of dit niet juist nog meer sabotagegedrag in de hand werkt, omdat Hongarije dan bij het volgende Oekraïne-dossier opnieuw leverage heeft om dwars te liggen.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen in hoeverre het kabinet de door Hongarije gemaakte vorderingen op rechtstatelijk gebied als kosmetisch inschat. Wat gaan zij ervoor doen om ervoor te zorgen dat de Commissie hier niet met een kluitje in het riet wordt gestuurd?

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA hebben daarnaast een aantal vragen inzake de discussie over de herziening van het Stabiliteits- en Groeipact.

Deze leden lezen over de voorgestelde richting t.a.v. de activatie van de algemene ontsnappingsclausule. Zij vragen hoe dit op dit moment wordt geregeld, met name als het gaat om een verlenging van de ontsnappingsclausule. Gebeurt dat automatisch tenzij de Raad anders stemt, of moet de Raad actief verlengen? Kan dit technisch toegelicht worden? En hoe zou deze verlenging gaan werken in het nieuwe voorstel?

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen naar de discussie over waarborgen voor schuldafbouw. Zij vragen allereerst in welke mate de Spaanse inzet om via het uitgavenpad tot een gemiddelde jaarlijkse afbouw van schuld boven de 60 procent te komen, overeenkomt met de door Nederland gewenste ex-ante schuldafbouwwaarborg. Klopt het dat de Nederlandse inzet ook gericht was op een gemiddeld percentage en dit uitgangspunt dus aansluit bij het Spaanse voorstel?

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA lezen dat Nederland in de schuldafbouw meer ambitie wil voor landen met hoge schulden. Deze leden vragen hoe dit wat Nederland betreft terug moet komen in de waarborgen (bijv. een hoger percentage?). Ook vragen zij nadrukkelijk hoe dit anticyclisch beleid gaat voorkomen.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen het kabinet zeer kritisch te kijken naar de Duitse voorstellen voor additionele waarborgen op schuldafbouw, omdat een jaarlijks bindend percentage voor schuldafbouw niet te verenigen is met anticyclisch begrotingsbeleid. Is het kabinet het met deze leden eens dat het zinvoller is om te werken met een uitgavenpad en gemiddelde afbouwpercentages?

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen hoe de Duitse inzet t.a.v. waarborgen voor tekortreductie niet anticyclisch kunnen uitwerken. Hoe moet dit er, met andere woorden, uit zien zodat Nederland dit kan steunen, omdat het kabinet immers terecht van anticycliciteit uitgaat?

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA moedigen de Nederlandse inzet aan om vanuit de Commissie tot extra publieke investeringen aan te bevelen op het moment dat de buitensporige tekortprocedure wordt geopend. Zij vragen hoe het kabinet wil dat vervolgens ook de regels ruimte laten tot dit soort publieke investeringen.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen het kabinet achter het Spaanse voorstel te staan om HVP- en andere EU-gelden tot een bepaald percentage uit te zonderen van het uitgavenpad. Zij zijn bovendien kritisch op de kabinetsinzet een dergelijke uitzondering niet voor hoogschuldlanden toe te staan. Hoe houden deze landen dan voldoende ruimte voor investeringen?

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen het kabinet om een toelichting op de uitspraak dat het huidige voorstel genoeg ruimte laat voor investeringen. Deze leden vragen of het kabinet erkent dat er een op dit moment sprake is van een groot publiek investeringsgat, en wat bijvoorbeeld hun reactie is op de analyses van Bruegel die laten zien dat de herziene begrotingsregels wel degelijk gaan bijten.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen Nederland naar het meenemen van inverdieneffecten van publieke investeringen in het uitgavenpad. Het kabinet geeft hier aan dat er een risico is voor teveel optimisme. Deze leden vragen tegelijkertijd of het kabinet daarbij niet uitgaat van te veel pessimisme, waardoor er juist te weinig geïnvesteerd wordt. Is dat risico zeker niet urgent gezien het grote investeringsgat in Europa?

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA roepen het kabinet op zich ervoor in te zetten dat klimaatinvesteringen net als defensie meegenomen worden als «relevante factoren» in het al dan niet openen van een buitensporige tekortprocedure. Zij begrijpen dat defensie-investeringen dusdanig belangrijk zijn dat hiervoor ruimte is, maar benadrukken dat het een grote beleidsfout zou zijn als klimaatinvesteringen onvoldoende ruimte krijgen door het overschrijden van het tekort.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen het kabinet naar de Spaanse inzet op het inzichtelijk maken van klimaatrisico’s in de schuldhoudbaarheidsanalyses. Zij roepen het kabinet opnieuw op om zich ervoor hard te maken een analyse van klimaatrisico’s onderdeel te laten zijn van de herziening van de begrotingsregels, mede in lijn met het Prinsjesdagadvies van de Raad van State.

Vragen en opmerkingen van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de stukken van het schriftelijk overleg ten behoeve van de vergaderingen van de Eurogroep en de Ecofinraad op 16 en 17 oktober 2023. Zij hebben een aantal vragen.

De leden van de BBB-fractie gaan allereerst in op het onderwerp: Digitale euro – Inventarisatie van de voortgang van het project. Zij lezen de volgende passage:

«Er is bijvoorbeeld een hoofdstuk gewijd aan privacyregels en de Commissie stelt de mogelijkheid voor van offline gebruik van de digitale euro, waarmee anonieme betalingen kunnen worden gedaan, zoals ook bij contant geld het geval is.»

Klopt het dat er voor de offline mogelijkheden van de digitale euro alsnog gebruikt wordt gemaakt van anonieme meta data? Is het kabinet van mening dat metadata daadwerkelijk anoniem zijn en nooit getraceerd kunnen worden naar een individu?

De leden van de BBB-fractie lezen voorts: «Nederland steunt het voorstel van de Commissie voor een digitale euro als betaalmiddel en een digitale vorm van de euro als enige munt in de eurozone. Een digitale euro moet – zowel nu als in de toekomst – voordelen hebben voor consumenten, bedrijven en de bredere economie en hierover moet goed worden gecommuniceerd.». Dat een digitale euro voordelen moet hebben en dat gecommuniceerd moet worden, achten de leden van de BBB-fractie een goed streven. Is het kabinet ook van mening dat in het kader van streven naar transparantie van de overheid het ook belangrijk is om de nadelen van de digitale euro t.o.v. huidige betalingsmogelijkheden te belichten en evenredig te communiceren?

De leden van de BBB-fractie wijzen vervolgens op deze passage: «Het kabinet vindt dat de kosten (zowel van implementatie als van gebruik) van een digitale euro in verhouding moeten staan tot de voordelen ervan». In een vorige fiche over de digitale euro (Kamerstuk 22 112, nr. 3747: Nieuwe commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie, 18 augustus 2023) stond dat er over de financiële consequenties nog vrijwel niets duidelijk was. In hoeverre zijn de financiële consequenties nu wel uitgerekend, dit zowel voor bedrijven als burgers en het opzetten van de digitale euro zelf?

De leden van de BBB-fractie constateren dat de ECB naar verwachting later in oktober besluit over de volgende fase van het project digitale euro. In die volgende fase zal de ECB samen met de sector verder technisch werk verrichten, waarbij rekening wordt gehouden met aandachtspunten die naar voren komen in het Europese wetgevingsproces. Het genoemde besluit gaat nog niet over de vraag of de ECB daadwerkelijk overgaat tot uitgifte van een digitale euro. Pas als er een politiek akkoord is bereikt tussen de lidstaten en met het Europees Parlement over de voorstellen en de verordeningen van kracht worden, kan de ECB de digitale euro uitgeven. Waarom wordt het proces zelf voortgezet en hier geld in geïnvesteerd als er nog niet bepaald is of er politieke draagkracht is voor zo’n plan?

Gaat het kabinet de Commissie erop wijzen dat het raar is dat het proces verder wordt uitgewerkt voordat er duidelijk is of er politieke draagkracht is, en kan er niet eerder in het proces gekeken worden naar het politieke draagvlak voordat er verder gegaan wordt met het ontwerpen van een digitale euro?

De leden van de BBB-fractie wijzen vervolgens op deze zin: «Zo is het belangrijk dat er aandacht is voor het spanningsveld tussen de mogelijkheden die een offline variant biedt om met een digitale euro anoniem te betalen en de risico’s op witwassen, terrorismefinanciering en fraude die daarmee gepaard kunnen gaan.» Hiermee wordt aangegeven dat er een spanningsveld is tussen privacy van de offline versie en eventuele maatregelen van het bestrijden van witwassen, terrorismefinanciering en fraude. Kan het kabinet aangeven welke concrete maatregelen er ontworpen zijn voor de digitale euro ter voorkoming van witwassen, terrorismefinanciering en fraude?

Vervolgens stellen de leden van de BBB-fractie een aantal vragen over het tijdens de Ecofinraad te bespreken herziene Europese begrotingsraamwerk. Zij citeren deze volgende passage: «Anders dan het Commissievoorstel, stelt het Spaans voorzitterschap voor om het technische Commissiepad voor de netto primaire uitgaven niet standaard openbaar te maken voordat de lidstaat begint met het schrijven van een meerjarenplan voor begrotingsbeleid, investeringen en hervormingen, maar pas wanneer de lidstaat zijn plan indient bij de Commissie. Dit komt tegemoet aan de wens van sommige landen, die vrezen dat het pad van de Commissie in de verwachtingen wellicht leidend wordt, waarmee het eigenaarschap voor een zelf op te stellen plan en begrotingspad wordt verminderd. Het kabinet is geen voorstander van het voorstel van het voorzitterschap. Het vroeg openbaar maken van het Commissiepad draagt bij aan transparantie, geeft inzicht in de kaders waarbinnen de dialoog tussen Commissie en lidstaat over het plan plaatsvindt, en schept duidelijkheid ten aanzien van de begrotingsinspanning die de lidstaat moet leveren op het moment dat de lidstaat er niet in slaagt een plan in te dienen dat voldoet aan de eisen. Ook diverse andere lidstaten pleiten voor het behoud van de door de Commissie voorgestelde transparantie bij aanvang van het proces van het opstellen van het meerjarenplan.»

De leden van de BBB-fractie zijn het volledig eens met het kabinet, transparantie van uitgaven moet gehandhaafd blijven. Het niet (tijdig) openbaar maken van de begroting zorgt ervoor dat de grip van de lidstaten op de Europese begroting verminderd, dit is een slechte ontwikkeling. Zou het kabinet zich hierover duidelijk kunnen uitspreken in samenwerking met de lidstaten die het hierover eveneens oneens zijn?

De leden van de BBB-fractie wijzen voorts op deze passage: «Dit gaat om de eis dat in het uitgavenpad van een land het tekort moet worden teruggebracht met jaarlijks minimaal 0,5% wanneer het verwachte tekort groter is dan 3% bbp en als de overschrijding van de referentiewaarde niet beperkt en tijdelijk is, en de eis dat schuld van boven de 60% bbp aan het einde van de periode van het meerjarenplan (aanpassingsperiode) lager moet liggen dan daarvoor. Het kabinet heeft een voorkeur om deze waarborgen te behouden. De eerste waarborg is nuttig omdat dit leidt tot eenzelfde benadering van de minimale tekortverbetering in het preventieve en het correctieve deel van de regels. De tweede waarborg kan een nuttige aansporing vormen voor lidstaten met een hoge schuldratio om voldoende budgettaire inspanningen te leveren om een stijging van de schuld gedurende de aanpassingsperiode te voorkomen.» Zou het kabinet, eveneens in samenwerking met lidstaten die hierover hetzelfde denken, zich hierover duidelijk kunnen uitspreken?

De leden van de BBB-fractie vragen zich tot slot af in hoeverre het terugbrengen van de inflatie naar 2 procent door de renteaanpassingen van de ECB gehinderd wordt door landen met een hoge schuldenlast. Is hier sprake van en in hoeverre wordt het terugdringen van de inflatie naar 2 procent in Nederland hierdoor beïnvloed?

II Reactie van de Minister van Financiën

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken ter voorbereiding op de vergadering van de Eurogroep en Ecofinraad op 16 en 17 oktober 2023. Zij hebben daarbij nog de volgende vragen.

Herziening Europees begrotingsraamwerk

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Nederlandse inzet in de totstandkoming van de herziening van het Europees begrotingsraamwerk. Zij merken op dat het voorstel van het Spaanse voorzitterschap op veel belangrijke punten tegemoet is gekomen aan de terechte zorgen uit de Nederlandse inzet, zoals een betere wettelijke verankering van de onderliggende elementen van de vaststelling van het uitgavenpad en de schuldhoudbaarheidsanalyse, en de instelling van een samengestelde werkgroep voor de methodologie en onderliggende aannames voor de schuldhoudbaarheidsanalyse. Kan de Minister uiteenzetten in hoeverre deze wijzigingen ten opzichte van het Commissievoorstel hebben geleid tot een groter draagvlak en op welke punten nog overeenstemming gevonden moet worden om te komen tot een gedragen voorstel?

De in de vraag genoemde elementen lijken voldoende draagvlak te hebben onder de lidstaten. De voorstellen voor het inperken van de gedelegeerde handeling en het oprichten van een werkgroep voor de schuldhoudbaarheidsanalyse dragen bij aan een groter draagvlak binnen de Raad omdat ze de transparantie, voorspelbaarheid en stabiliteit van het begrotingsraamwerk vergroten. Hiermee is onder andere tegemoetgekomen aan de wens van Nederland om de ambitie ten aanzien van het waarborgen van houdbare overheidsfinanciën in de wetgeving te verankeren. Tegelijkertijd liggen de posities van lidstaten op sommige elementen nog uit elkaar. Dit gaat met name over het ambitieniveau van schuldafbouw en over de vraag of een aanvullende waarborg voor tekortreductie noodzakelijk is. Daarnaast leeft er onder een groep lidstaten de wens om meer ruimte te krijgen voor investeringen. Een andere groep lidstaten, waaronder Nederland, is juist van mening dat de ruimte voor investeringen en de prikkel om hervormingen door te voeren in het Commissievoorstel voldoende geborgd is. Ook verschillen lidstaten nog onderling van inzicht over de juiste balans tussen voorspelbaarheid van regels versus de flexibiliteit om met onvoorziene omstandigheden om te kunnen gaan.

De leden van de D66-fractie vinden het positief dat Nederland een pro-actieve houding heeft aangenomen om een bijdrage te leveren in de gedachtevorming over effectieve waarborgen voor voldoende schuldafbouw. Kan de Minister nader ingaan op de voorstellen die door Nederland precies zijn gedaan en in hoeverre deze op voldoende draagvlak kunnen rekenen?

Nederland heeft een waarborg voorgesteld die als additioneel criterium geldt voor het bepalen van het uitgavenpad. Dit is ook aangegeven in de beantwoording van de schriftelijke vragen over het BNC-fiche over de herziening van het Europees begrotingsraamwerk van 30 juni jl.

De overige criteria voor het opstellen van het uitgavenpad op basis van het Commissievoorstel zijn dat het pad wordt bepaald op basis van de schuldhoudbaarheidsanalyse, het principe dat de verbetering van het begrotingssaldo niet te ver in de toekomst mag liggen en dat de schuld aan het einde van de planperiode niet mag zijn gestegen ten opzichte van het begin van het plan. Wanneer deze criteria tot een uitgavenpad leiden met een verwachte schuldafbouw die lager ligt dan een nader overeen te komen ondergrens, wordt de waarborg bindend. Voor dit land moet dan een uitgavenpad vastgesteld worden waarbij alsnog sprake is van het minimum vereiste tempo van voorspelde schuldafbouw. Daarbij stelt Nederland voor dat die ondergrens uitgedrukt zou kunnen worden als een bepaald percentage van de schuld boven 60% van het bbp dat in de voorspelling van de schuldhoudbaarheidsanalyse tenminste moet zijn afgebouwd aan het einde van een periode van 14 of 17 jaar (de zogenoemde voorspellingshorizon). De waarborg behoudt daarmee de landspecifieke en risicogebaseerde benadering als basis, en fungeert als achtervang om te voorkomen dat het ambitieniveau voor de voorspelde schuldafbouw zoals dat volgt uit het Commissievoorstel onder een ondergrens daalt. Deze benadering behoudt ook de anticyclische benadering van de voorgestelde regels, omdat niet wordt getoetst op een jaarlijkse minimale gerealiseerde schuldafbouw in elk jaar onder alle omstandigheden. Als het uitgavenpad eenmaal is vastgesteld dan kan de anticyclische werking van het uitsluitend toetsen op dit uitgavenpad volledig functioneren. Een waarborg die past binnen de landspecifieke, risicogebaseerde en anti-cyclische benadering zal Nederland positief benaderen.

Het Spaanse voorzitterschap heeft in de huidige landingszone een waarborg opgenomen als additioneel criterium met een jaarlijkse schuldafbouw die net als het Nederlandse voorstel gebaseerd is op een periode van 14 of 17 jaar. Dit minimumtempo is in het voorstel niet geformuleerd als de te realiseren daling van de schuldratio aan het einde van de periode maar als een gemiddelde jaarlijkse daling van de schuldratio over de gehele ramingsperiode. Ook zo’n gemiddelde jaarlijkse daling van de voorspelde schuldafbouw is verenigbaar met de beoogde anticyclische werking van het systeem. Het voorzitterschap maakt echter geen onderscheid tussen landen op basis van het schuldniveau, waarmee de waarborg minder goed past bij de landspecifieke en risicogebaseerde benadering. Immers, landen met een schuld van iets boven de referentiewaarde van 60% krijgen eenzelfde minimale doelstelling voor de voorspelde schuldafbouw als landen met een schuld van boven de 100%. Binnen de Raad is er weinig draagvlak voor het afbouwen met een bepaald percentage dat afhangt van het verschil met het schuldniveau van 60% van het bbp. Nederland heeft dit voorgesteld omdat het een handige manier is om bij het bepalen van het benodigde ambitieniveau onderscheid te maken tussen landen met hoge en lage schulden. Een groot deel van de lidstaten vindt de referentie naar 60% echter te veel herinneringen oproepen aan het 1/20ste-criterium voor de schuldafbouw in de huidige regels, terwijl dat nu precies een onderdeel van de regels is dat komt te vervallen. Nederland is samen met enkele andere lidstaten van mening dat de waarborg van het voorzitterschap, in plaats van differentiatie op basis van het verschil met 60%, verder kan worden verfijnd door een onderscheid te maken tussen landen naar gelang hun schulduitdagingen. Het is nog niet duidelijk of hiervoor voldoende draagvlak gevonden kan worden.

De leden van de D66-fractie vinden het positief dat Nederland geprobeerd heeft tegemoet te komen aan de wens van veel lidstaten om ruimte te bieden in het uitgavenpad voor incidentele investeringen die samenhangen met de implementatiecyclus van EU-programma’s. De suggestie van Nederland om tijdelijke afwijkingen van het uitgavenpad bij uitzondering toe te staan voor lidstaten die een begrotingsevenwicht hebben en een laag tot middelhoog schuldhoudbaarheidsrisico vinden voornoemde leden een mooie stap in de goede richting. Kan de Minister een inschatting maken in hoeverre hiermee voldoende draagvlak gecreëerd kan worden of dat verdere stappen wellicht nodig zijn om te komen tot voldoende ruimte voor noodzakelijke investeringen in het herziene Europese begrotingsraamwerk?

In de Raad is de ruimte voor investeringen in het nieuwe raamwerk een belangrijk discussiepunt. Het kabinet is van mening dat het Commissievoorstel een voldoende prikkel bevat om investeringen en hervormingen door te voeren. Het kabinet is geen voorstander van (generieke) uitzonderingen, omdat deze de transparantie en handhaafbaarheid van de regels niet ten goede komen. Een aanzienlijke groep lidstaten denkt hier hetzelfde over en voor vergaande (generieke) uitzonderingen op investeringen lijkt daarom onvoldoende steun. De huidige discussie richt zich inmiddels meer op gerichte uitzonderingen, waaronder de nationale uitgaven die worden gefinancierd met leningen uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit. In het kader van deze discussie heeft het kabinet het voorstel gedaan om tijdelijke afwijkingen van het uitgavenpad bij uitzondering toe te staan voor lidstaten die een begrotingsevenwicht hebben en een laag tot middelhoog schuldhoudbaarheidsrisico, en die te maken krijgen met tijdelijk hogere uitgaven die samenhangen met de implementatiecyclus van EU-programma’s. Op dit moment is de discussie nog gaande waardoor het moeilijk te zeggen is of dit voorstel onderdeel kan worden van een uiteindelijk compromis.

De leden van de D66-fractie kunnen de wens van veel lidstaten goed begrijpen om het aandeel noodzakelijke defensie-uitgaven mee te wegen bij het al dan niet openen van een buitensporigtekortprocedure, als alternatief voor een generieke uitzondering. Kan de Minister een inschatting maken in hoeverre een dergelijke weging kansrijk is om op voldoende draagvlak te kunnen rekenen? Is de Minister daarnaast bereid om ervoor te pleiten enkele andere doelen aan te wijzen als relevante factoren om mee te wegen in het openen van een buitensporigtekortprocedure, zoals noodzakelijke investeringen in de aanpak van de klimaatcrisis of het versterken van het Europese verdienvermogen, aangezien dit tevens grote grensoverschrijdende opgaven zijn? Kan de Minister daarbij ingaan of zij het eens is met de constatering van de New Economics Foundation dat slechts vier EU-lidstaten (en twee eurozone-lidstaten) voldoende begrotingsruimte hebben voor de noodzakelijke klimaatinvesteringen om de doelen van Parijs te halen?

Lidstaten lijken open te staan om een toename van defensie-uitgaven expliciet als relevante factor te verkennen. Daarbij plaatst een aantal lidstaten, waaronder Nederland, wel de kanttekening dat het van belang is om daarbij af te bakenen. Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan door de definitie van defensie-uitgaven te verduidelijken en te verduidelijken welk niveau of ontwikkeling van deze uitgaven reden kan zijn om dit mee te wegen bij de beoordeling of sprake is van een buitensporig tekort. Bijvoorbeeld tijdelijk in geval van een sterke stijging als gevolg van een veiligheidsdreiging. Dit past binnen de bredere kabinetspositie ten aanzien van verduidelijking van het gebruik van relevante factoren, namelijk dat deze gericht moeten zijn op een meer voorspelbare en transparante opening van buitensporigtekortprocedure. Het toevoegen van relevante factoren voor meer en bredere uitgavencategorieën past niet binnen deze inzet. Daarnaast houdt het nieuwe raamwerk al rekening met uitgaven gerelateerd aan klimaat en versterking van het verdienvermogen. De Commissie stelt voor om criteria te hanteren voor investeringen en hervormingen die in aanmerking komen voor verlenging van de aanpassingsperiode. Gezamenlijke grensoverschrijdende uitdagingen, waaronder de klimaattransitie en de digitale transitie, zijn hier onderdeel van. Tot slot erkent het kabinet dat de maatregelen tegen klimaatverandering voor een toenemend beslag op de overheidsfinanciën zorgen. De omvang hiervan hangt ook af van de verhouding tussen publieke en private investeringen. Het aandeel private investeringen kan toenemen als de winstgevendheid van groene investeringen toeneemt, bijvoorbeeld via regulering, belasting en een hogere CO2-prijs. Het combineren van hogere noodzakelijke publieke investeringen met een noodzakelijke daling van de overheidsschuld vraagt voor landen met hoge schulden om stevige prioritering van uitgaven. Daarnaast zijn hervormingen nodig die de uitgavengroei op de lange termijn in toom houden. Ook zijn maatregelen mogelijk die de belastingbasis verbreden of verschuiven naar minder verstorende bronnen.

trans-Atlantische economische dialoog

De leden van de D66-fractie merken op dat tijdens de vergadering van de Eurogroep een trans-Atlantische dialoog plaatsvindt met de Amerikaanse Minister van Financiën Yellen. Zij wijzen op het belang van een goede concurrentiepositie van de Europese Unie, met name op het gebied van groene technologie zoals voornoemde leden ook genoemd zien staan in de geannoteerde agenda. Deze leden zouden echter graag horen op welke manier de Europese Unie aan de ene kant het eigen instrumentarium denkt te kunnen versterken om de concurrentiepositie verder aan te jagen. Is de Minister het met voornoemde leden eens dat het daarvoor van groot belang is dat alle landen tenminste voldoen aan de Lissabondoelstelling dat 3 procent van het bbp uitgegeven wordt aan onderzoek en ontwikkeling? Vindt de Minister de Lissabondoelstelling nog relevant voor Nederland en de Europese Unie? Kan de Minister tevens een overzicht verschaffen in hoeverre Nederland en andere landen voldoen aan deze doelstelling, en of er volgens de Minister nadere actie noodzakelijk is. Is de Minister bereid te pleiten om hetzij op Europees niveau beter te rapporteren over de voortgang ten aanzien van deze Lissabondoelstelling, hetzij te werken aan een vernieuwde doelstelling om onderzoek en ontwikkeling in de Europese Unie aan te jagen?

Begin 2023 zijn met het Green Deal Industrial Plan een aantal initiatieven geïnitieerd waarmee de Europese Commissie de Europese concurrentiepositie poogt te versterken. Daaronder valt de Net Zero Industry Act, de Critical Raw Materials Act, en het Strategic Technologies for Europe Platform (STEP). Uw Kamer is reeds over de Nederlandse inzet ten aanzien van deze voorstellen geïnformeerd.

In 2002 is door de lidstaten van de Europese Unie de Lissabondoelstelling afgesproken om 3% BBP in R&D te investeren. Daarbij werd aangegeven dat twee derde van deze investeringen door de private sector moet worden gedaan. In 2010 werd de doelstelling bekrachtigd in de Europa 2020-strategie. Nederland koos toen voor een doelstelling van 2,5% vanwege de structuur van de Nederlandse economie. In 2022 is deze ambitie bijgesteld naar 3% bbp, zonder dat het private aandeel daalt.2 Daarmee is de Lissabondoelstelling dus nog altijd relevant voor Nederland.

Het kabinet acht het van belang dat lidstaten in de EU voldoende investeren in onderzoek en ontwikkeling. Nederland heeft daartoe bijvoorbeeld het Nationaal Groeifonds in het leven geroepen. In 2021 gaf Nederland 2,26% van het BBP uit aan R&D. Nederland zit daarmee iets boven het EU gemiddelde (2,2% in 2020) en iets onder het OECD gemiddelde (2,5% in 2019, bron: OECD STI Scoreboard). Een aantal landen, zoals België (3,4% in 2021) en Zweden (3,4% in 2021) halen deze 3 procent doelstelling wel.

Uit de meest recente Totale Investeringen in Wetenschap en Innovatie (TWIN)-cijfers van het Rathenau instituut blijkt dat Nederland 3 miljard meer investeert in R&D dan in 2021.3 Dit komt met name door de middelen die beschikbaar worden gesteld vanuit het Nationaal Groeifonds. Volgens het Rathenau instituut zou de overheid nog 0,3 miljard euro extra moeten investeren om te voldoen aan haar aandeel in de 3%, en zou vanuit het bedrijfsleven in 2023 een extra investering (ten opzichte van 2021) nodig zijn van 6.3 miljard euro. Doordat de financiering van het Nationaal Groeifonds tijdelijk is, zal de totale investeringen in R&D als percentage van het BBP op termijn naar verwachting weer dalen.

De leden van de D66-fractie wijzen er aan de andere kant op dat de Amerikaanse overheid met de Inflation Reduction Act (IRA) een stevige impuls geeft aan de vergroening van de Amerikaanse economie en daarbij Europese bedrijven op een achterstand zet. Is de Minister bereid om – naast de noodzakelijke inzet van Europese instrumenten om de eigen bedrijven concurrerender te maken – in het gesprek met de Amerikaanse ambtsgenoot te pleiten voor betere toegang van Europese bedrijven tot de Amerikaanse markt die nu een direct concurrentienadeel ondervinden van de IRA? Kan de Minister erop reflecteren dat deze IRA met begrotingstekorten en schuldniveaus gefinancierd wordt die de Europese begrotingsregels ver te boven gaan, maar tot nu toe nog lang niet leiden tot onhoudbare overheidsfinanciën of onrust op de financiële markten (tenzij het wellicht gaat over een dreigende government shutdown)? Wat zou deze constatering kunnen betekenen voor de hervorming van de Europese begrotingsregels?

De uitwerking van de Inflation Reduction Act (IRA), en de gevolgen daarvan op Europese bedrijven en de Europese economie, worden reeds besproken in bilaterale contacten tussen de Commissie en het kabinet enerzijds en de VS anderzijds. Zo zijn de Commissie en de VS in onderhandeling over een grondstoffenakkoord waarmee EU producten in aanmerking kunnen komen voor dezelfde IRA belastingvoordelen als Amerikaanse producten. Meer informatie staat in recente brieven van mijn collega voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, zoals de geannoteerde agenda RBZ/Handel4 en de kamerbrief over uitkomsten van IRA onderhandelingen.5 Tijdens de Ecofinraad van 17 oktober 2023 is Nederland voornemens om te benadrukken dat bij het vormgeven van grote economische initiatieven zoals de IRA, het internationale gelijke speelveld en de economische belangen van internationale partners meegenomen dienen te worden.

De IRA is niet gefinancierd door middel van het laten oplopen van het begrotingstekort. Eerste ramingen van het Congressional Budget Office, waarin wel aannames worden gedaan ten aanzien van de uptake van de belastingvoordelen, schatten dat het begrotingstekort wat afneemt door het pakket waar de IRA deel van uitmaakte.6 Dit pakket bestond naast de IRA ook onder meer uit maatregelen die de zorguitgaven beperkten en extra middelen voor het innen van belastinginkomsten. Dit neemt niet weg dat de VS in zijn geheel dit jaar een fiks begrotingstekort zal realiseren, van naar verwachting 8.4%.7 Hiermee komt de staatsschuld volgens de laatste ramingen van het IMF uit op 123.5%. Het Congressional Budget Office raamde in haar laatste langetermijnraming dat de schuldquota oploopt tot 181% bbp in 2053 bij een geen-beleidsaanpassing scenario.8

Het IMF heeft afgelopen jaar voor de VS een schuldhoudbaarheidsanalyse uitgevoerd.9 Hieruit komt naar voren dat de staatsschuld van de VS op een stijgend pad zit. Vanwege de status van de dollar als wereldwijde reservevaluta en de hoge liquiditeit van de schuldpapieren, blijven de bruto financieringsbehoeften echter beheersbaar. Het IMF ziet de risico’s voor schuldhoudbaarheid op de korte termijn dan ook als beheersbaar. Daarentegen geeft het IMF wel aan dat de VS op de middellange termijn haar inkomsten moeten laten stijgen of haar uitgaven moet beperken.

Schuldhoudbaarheidsanalyses gaan naar verwachting ook een rol spelen in de hervorming van de Europese begrotingsregels. Het is echter, onder andere gezien de wereldwijde rol van de dollar, niet mogelijk om de situatie van de VS te vertalen naar de Europese Unie. Landen hebben te maken met uiteenlopende economische groeiverwachtingen, die afhangen van verschillen in de economische structuur, efficiëntie van instituties en de demografische ontwikkeling van een land.

Toekomst van Europese financiële- en kapitaalmarkten

De leden van de D66-fractie wijzen op het grote belang van verdere integratie en harmonisatie van de Europese kapitaalmarkt, zodat Europese bedrijven beter opgebouwd kunnen worden op basis van Europees kapitaal en minder afhankelijk zijn van geldschieters daarbuiten. De voornoemde leden zijn daarom erg benieuwd naar de inbreng van verschillende innovatieve, jonge bedrijven over hun uitdagingen bij het verkrijgen van financiering. Kan de Minister toezeggen in het verslag uitgebreid verslag te doen van de inbreng van deze bedrijven en daarbij puntsgewijs concreet aan te geven wat hun barrières zijn en op welke wijze nationaal en Europees beleid deze barrières kan wegnemen? In hoeverre voldoet de Frans-Duitse routekaart voor de toekomst van de kapitaalmarktunie aan de visie van het kabinet om de kapitaalmarktunie te vervolmaken? Kan de Minister uiteenzetten op welke manier de afgelopen periode uitvoering is gegeven aan de motie van de leden Van der Lee en Van Weyenberg over de kapitaalmarktunie in Europees verband proactief nieuw leven inblazen?

Zoals gebruikelijk zal in het verslag een indruk gegeven worden van de discussie in de Eurogroep. Hetgeen dat wordt gedeeld door de aanwezigen over de toekomst van de Europese financiële en kapitaalmarkten kan daarin op hoofdlijnen weergeven worden, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van de vergadering. Het is positief dat naast de besprekingen in de Eurogroep, lidstaten, evenals andere stakeholders, verkennen welke stappen nog gezet moeten worden om de barrières voor het aanwenden van privaat (risico)kapitaal in de EU weg te nemen, lokale markten beter te integreren en daarmee meer marktfinancieringsopties aan bedrijven te bieden. Ten aanzien van de Frans-Duitse routekaart voor de kapitaalmarktunie merk ik op dat over veel van de door beide landen genoemde onderwerpen momenteel nog wordt onderhandeld over de Commissievoorstellen uit het tweede actieplan kapitaalmarktunie. Voor een groot gedeelte kan het kabinet zich in deze prioriteiten vinden, zoals uiteengezet in de desbetreffende BNC-fiches waarin een ambitieuze inzet is weergegeven. Het pleidooi voor een bottom-up aanpak, waarbij nationale acties verdieping en ontwikkeling van lokale kapitaalmarkten kan bevorderen, steun ik. Echter dient dit wat mij betreft niet te vrijblijvend te zijn via het delen van best practices, maar vergt zo’n aanpak politiek commitment om ook nationaal barrières aan te pakken. Bovendien vereist een échte kapitaalmarktunie ook verdere top-down stappen voor integratie via onder meer harmonisatie. Deze boodschap, zoals ook eerder vermeld in geannoteerde agenda’s en verslagen van de Eurogroep, draag ik proactief uit in internationale gremia waar de toekomst van de kapitaalmarktunie wordt verkend, waaronder de Eurogroep en bilaterale overleggen, mede ter uitvoering van de motie van de leden Van der Lee en Van Weyenberg.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken aangaande de Eurogroep/Ecofinraad van 16 en 17 oktober 2023.

Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

Allereerst vragen de leden van de PVV-fractie ten aanzien van de digitale euro te beschrijven hoe de volgende fase ten aanzien hiervan eruit zal zien. Wanneer wordt het bekend of de Europese Centrale Bank (ECB) daadwerkelijk over zal gaan tot uitgifte van een digitale euro en wanneer wordt naar verwachting een politiek akkoord bereikt tussen de lidstaten en het Europees Parlement over de voorstellen en de verordeningen?

Met de wetsvoorstellen van de Europese Commissie wordt een juridische basis gelegd voor de vormgeving, uitgifte en distributie van een digitale euro. Deze wetsvoorstellen worden nu binnen de Raad van de Europese Unie (de Raad) en het Europees Parlement besproken. Hierna volgt de triloog tussen Raad, Europees Parlement en Europese Commissie. Ik kan op dit moment geen inschatting maken wanneer er een definitief akkoord bereikt wordt. De onderhandelingen zijn pas recent van start gegaan. Daarnaast zullen de Europese verkiezingen in juni volgend jaar het proces beïnvloeden.

De ECB werkt in verschillende fases aan dit project. De ECB begon met een onderzoeksfase en dit najaar zal de ECB besluiten of ze overgaat tot een voorbereidende fase. Het definitieve akkoord over de wetsvoorstellen schetst de kaders waarbinnen de ECB een digitale euro kan ontwikkelen en uitgeven. Ik verwacht dat de ECB na het bereiken van een akkoord pas besluit of zij overgaat tot de ontwikkeling van de digitale euro. Hierover zal ik uw Kamer informeren. Het besluit over de daadwerkelijke uitgifte is ook na het bereiken van politiek akkoord en waarschijnlijk nog later, mogelijk enkele jaren na de start van de ontwikkeling (waar pilots ook onderdeel van uitmaken).

Tevens merken de leden van de PVV-fractie op dat DNB recent een onderzoek onder winkeliers naar de digitale euro is gestart.10 Kan de Minister meer vertellen over dit onderzoek en wanneer kunnen we de resultaten hiervan verwachten? In hoeverre neemt de Minister dit onderzoek mee in de afweging ten aanzien van een introductie van een digitale euro?

DNB is een onderzoek gestart onder winkeliers over de digitale euro. Het doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de verwachtingen, voorkeuren en zorgen ten aanzien van een mogelijke komst van de digitale euro. DNB doet dit onderzoek om in een vroeg stadium de inbreng van winkeliers als belangrijke belanghebbenden te verzamelen en daarmee te kunnen bijdragen aan de verdere ontwikkeling door de ECB en besluitvorming in het politieke proces omtrent de digitale euro. De eerste resultaten worden medio 2024 verwacht, hierover zal ik uw Kamer te zijner tijd informeren. Ik zal deze resultaten waar mogelijk ook meenemen in mijn inzet voor de Europese onderhandelingen over de digitale euro, in aanvulling op de informatie die mijn ministerie zelf ook ontvangt in gesprekken met verschillende stakeholders over de digitale euro.

Ten aanzien van de toekomst van de drijfveren om kapitaalmarktfinanciering te ontsluiten willen de leden van de PVV-fractie weten welke uitdagingen Nederland ziet bij de toegang van bedrijven tot financiering.

Zoals onder meer uiteengezet in het verslag van de Eurogroep van 13 juli jl., zijn bedrijven in Nederland, evenals in andere EU-lidstaten, doorgaans sterk afhankelijk van bancaire kredietverlening voor hun financiering.11 Een verbreding van het aanbod met meer alternatieve, marktfinancieringsopties is wenselijk. De in internationaal opzicht achterblijvende ontwikkeling van de Europese kapitaalmarkten kan voor bepaalde bedrijven, met name in de start- en scale-up fase, een belemmering vormen als zij behoefte hebben aan risicokapitaal voor groei of innovatie. Dat vergt doorgaans een hogere risicobereidheid van de financier of investeerder, alsmede betere aanwending van het beschikbare private kapitaal in de EU.12 Deze investeerders hebben op hun beurt beperkt zicht op interessante investeringskansen door een gebrek aan vergelijkbare bedrijfsinformatie van mkb-ondernemers. Met de oprichting van het Europees centrale datatoegangspunt (ESAP), een voorstel volgend uit het tweede actieplan kapitaalmarktunie, wordt getracht deze belemmering aan te pakken. Daarnaast is er nationaal aandacht voor de werking van de financieringsmarkt voor het mkb, waarover de Minister van Economische Zaken en Klimaat u recent heeft geïnformeerd.13

Voorts vragen de leden van de PVV-fractie naar de voortgang van de aanspraak die Nederland met het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) kan maken op 5,4 miljard euro, mede gelet op de demissionaire status van het kabinet. In hoeverre wordt het goedkeuren van het aangepaste plan hiermee bemoeilijkt? Tevens willen deze leden weten waarom Nederland ervoor gekozen heeft om 54,9 procent ten goede te laten komen ten aanzien van de groene transitie in het gewijzigde plan (t.o.v. 48,3 procent in het oorspronkelijke plan). Was dit een voorwaarde om aanspraak te kunnen maken op de 735 miljoen euro?

De leden van de PVV-fractie vragen mij in hoeverre de demissionaire status van het kabinet invloed heeft op de goedkeuring van het bijgestelde Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP). Ik kan hierop melden dat deze goedkeuring wordt verleend door de Ecofinraad, de demissionaire status van het kabinet heeft hierop dus geen invloed.

Voorts vraagt de PVV-fractie waarom het klimaatcoëfficiënt van het HVP door de voorgestelde herziening is gestegen naar ongeveer 55 procent. Dit heeft als reden dat de doelstellingen van REPowerEU waaraan de nieuwe voorstellen dienen te voldoen, zoals het bevorderen van de energietransitie en het verlagen van de energievraag, nagenoeg allemaal tegemoetkomen aan de klimaat- en milieudoelstellingen van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit. Hierdoor vindt automatisch een stijging plaats van het klimaatcoëfficiënt van het Nederlandse HVP als geheel.

Ten aanzien van het HVP van Spanje willen de leden van de PVV-fractie weten waarom de beschikbare HVF-middelen opwaarts zijn bijgesteld van 69,5 miljard euro naar 79,9 miljard euro. Welke nieuwe investeringen en hervormingen heeft Spanje voorgesteld en hoe beoordeelt Nederland dit?

Bij de totstandkoming van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF) kwamen de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement overeen dat het subsidiedeel van de HVF voor 70% zou worden verdeeld onder lidstaten op basis van bevolkingsomvang, de inverse van het welvaartsniveau (bbp per hoofd van de bevolking) en de relatieve werkloosheid. Dit deel stond al vanaf het begin vast. De omvang van het tweede deel (30%) van de landenenveloppes zou worden toegekend op basis van bevolkingsomvang, de inverse van het welvaartsniveau en – in gelijke delen – het bbp-verlies in 2020 en het cumulatieve bbp-verlies over de periode 2020–2021. In de HVF-verordening, die in februari 2021 werd vastgesteld, is een eerste inschatting van de verdeling gemaakt van de totale landenenveloppes op basis van de toen beschikbare verwachtingen (herfstraming 2020). Daarbij is ook aangegeven dat een definitieve berekening zou worden gemaakt op uiterlijk 30 juni 2022, op basis van de gerealiseerde economische cijfers.14 In het geval van Spanje heeft er een opwaartse bijstelling plaatsgevonden omdat de economische schade in vergelijking met andere lidstaten groter was en het herstel langzamer verliep dan aanvankelijk verwacht.

Om aanspraak te maken op deze aanvullende subsidies heeft Spanje in zijn voorstel voor een aangepast Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) nieuwe investeringen en hervormingen voorgesteld en het ambitieniveau van bestaande investeringen verhoogd. De wijzigingen die zijn ingegeven door het aangepaste subsidiebedrag hebben betrekking op 23 investeringen en negen hervormingen. De nieuwe maatregelen hebben onder andere betrekking op een investering in de semiconductorindustrie, een hervorming om toegang tot financiering voor mkb-bedrijven en zelfstandigen te vereenvoudigen en een programma om de circulaire economie in belangrijke sectoren van de Spaanse economie te stimuleren. Voorbeelden van maatregelen waarvan Spanje het ambitieniveau heeft verhoogd zijn het verbeteren van het ondernemingsklimaat door aanpassingen in de regelgeving, en de ontwikkeling van een software applicatie voor een kosten- batenanalyse voor infrastructuurprojecten. Tot slot gebruikt Spanje ook een deel van de extra subsidiemiddelen, namelijk 2,6 miljard euro, voor de maatregelen die zijn opgenomen in het REPower-EU-hoofdstuk.

De Commissie oordeelt dat het Spaanse HVP met de voorgestelde wijzigingen blijft voldoen aan de eisen van de HVF-verordening. De Commissie toetst het aangepaste plan daarbij onder meer op de bijdrage aan het adresseren van de landspecifieke aanbevelingen, de bijdrage aan de groene en digitale transitie, de blijvende impact van het plan, de interne coherentie, en de juistheid van de kostenraming. Het kabinet kan zich vinden in het oordeel van de Commissie.

Verder vragen de leden van de PVV-fractie naar een update van de uitgaven van de EU aan Oekraïne in de periode 2022–2028. Hoeveel is er al uitgegeven en hoeveel is er begroot?

De Europese Commissie, de lidstaten en de Europese financiële instellingen hebben tot nu toe 40,4 miljard euro aan steun verleend voor de economische, sociale en financiële weerbaarheid van Oekraïne.15 Andere vormen van steun zoals militaire steun en de opvang van Oekraïense vluchtelingen in de EU maken hier geen onderdeel van uit.

Deze 40,4 miljard euro bestaat uit een aantal onderdelen. 25,2 miljard euro betreft macro-financiële bijstand (MFB). Hiervan is ca. 21 miljard euro al uitgekeerd. De resterende middelen worden in 2023 uitgekeerd in maandelijkse tranches van 1,5 miljard euro wanneer voldaan wordt aan bijbehorende condities. 9,4 miljard euro betreft bilaterale steun van EU-lidstaten in de vorm van leningen, giften en garanties. Daarnaast betreft het 685 miljoen euro aan humanitaire steun, 620 miljoen euro aan begrotingssteun, 330 miljoen aan noodsteun, 2,4 miljard euro aan EIB-leningen en 1,6 miljard aan andere typen steun zoals de ondersteuning van de Oekraïense energiesector.

In het kader van de tussentijdse herziening van het Meerjarig Financieel Kader (MFK, 2021–2027) heeft de Commissie op 20 juni jl. een voorstel gepresenteerd voor de oprichting van een Oekraïne-faciliteit om Oekraïne in de periode 2024–2027 van financiële steun te voorzien.16 De middelen voor de uitvoering van de faciliteit bedragen in het voorstel maximaal 50 miljard euro voor de periode 2024–2027, bestaande uit een flexibele combinatie van leningen (indicatief 33 miljard euro) en niet-terugbetaalbare steun zoals subsidies en garanties (indicatief 17 miljard euro). Momenteel lopen de besprekingen over dit voorstel in de relevante Raadswerkgroepen. De herziening van het MFK wordt primair besproken in de Raad Algemene Zaken (RAZ) en de Europese Raad.

Steun aan Oekraïne in de periode na 2027 zal onderdeel uitmaken van de onderhandelingen over het volgende MFK. De Europese Commissie heeft hiervoor nog geen voorstellen gepresenteerd.

Vervolgens vragen de leden van de PVV-fractie naar een update van hoeveel schuld Griekenland inmiddels heeft afgelost aan Nederland. Kan de Minister daarbij tevens aangeven wanneer het is afgelost en de bijbehorende bedragen vermelden? Kan de Minister ook middels een tijdlijn weergeven wanneer de overige schuld naar verwachting zal worden afgelost?

De Greek Loan Facility, waarin in Nederland bilaterale leningen aan Griekenland heeft verstrekt, bestaat uit 6 leningen met elk een eigen aflossingsprofiel en looptijd. Inmiddels heeft Griekenland 486,5 miljoen euro afgelost en is het voornemens om op 15 december 2023 nog eens 319,9 miljoen euro af te lossen aan Nederland. Bijgaand een overzicht van de aflossingen die tot nu toe gedaan zijn. Op 15 december 2022 heeft Griekenland het bedrag van zowel Q4 2022, als het geheel in 2023 afgelost. Griekenland is voornemens om de volledige aflossingen voor 2024 en 2025 voor het eind van dit jaar te willen voldoen. Van 2026 tot 2039 zal Griekenland 159,9 miljoen euro per jaar aflossen. De volledige schuld zal daarmee op 15 september 2041 volledig afgelost zijn.

15-6-2020 10.767.567,31
15-6-2020 10.767.567,31
15-9-2020 15.594.407,83
15-12-2020 15.594.407,83
15-3-2021 20.502.450,55
15-6-2021 28.732.860,63
15-9-2021 35.480.994,74
15-12-2021 39.979.750,81
15-3-2022 39.979.750,81
15-6-2022 39.979.750,81
15-9-2022 39.979.750,81
15-12-2022 199.898.754,04
15-3-2023 0,00
15-6-2023 0,00
15-9-2023 0,00

Ten slotte hebben de leden van de PVV-fractie nog vragen over de brief «Derde aanvullende EU-begroting 2023 en Raadspositie EU-jaarbegroting 2024».

Kan de Minister tabel 2 alsnog toevoegen aan de brief als bijlage? Deze ontbreekt namelijk.

Tabel 2 waar de leden van de PVV-fractie naar vragen is opgenomen in de bijlage van de brief. Het betreft de volgende tabel:

DAB1 Verwerking van akkoorden op REPowerEU, Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) en versterking Union Secure Connectivity Programme. Geen
DAB2 De verwerking van het surplus van de Europese begroting van 2022 in de begroting voor 2023. – 149,1
DAB3 Actualisatie van de eigen middelen, de VK-bijdrage en de overige ontvangsten van de Europese begroting – 89,2

Tevens willen de leden van de PVV-fractie ten aanzien van tabel 1 weten op welk bni de afdracht gebaseerd is. Kan de Minister dit per jaar vermelden (in absolute cijfers s.v.p.)?

Tabel 1 op pagina twee van de Kamerbrief geeft een overzicht van het effect van de derde aanvullende Europese begroting van 2023 (DAB3) op de raming van de Nederlandse afdrachten aan de EU. De btw- en plastic-afdracht zijn niet gebaseerd op bni-cijfers, maar op respectievelijk de vastgestelde btw- en plastic-grondslagen. De bni-, btw- en plastic-afdracht zijn gebaseerd op cijfers die vastgesteld zijn in het Raadgevend Comité voor de eigen middelen (Advisory Committee on Own Resources; ACOR). Hierin hebben zowel de lidstaten als de Commissie zitting. Deze grondslagen worden jaarlijks vastgesteld voor het huidige jaar en het komende jaar. In dit geval dus voor de 2023 en 2024. In de periode daarna wordt uitgegaan van een vast groeipercentage, zoals afgesproken in het MFK-akkoord. De onderstaande tabel geeft de bni-cijfers weer per jaar in absolute getallen (miljarden euro’s). De vastgestelde grondslagen kunt u ook terugvinden in de annex bij de door de Commissie gepubliceerde DAB3, te vinden op de website van de Commissie.17 Achteraf wordt op basis van het daadwerkelijk gerealiseerde bruto nationaal inkomen zoals dit door Eurostat wordt gerapporteerd (op basis van de input van de nationale statistiekbureaus) de zogeheten nacalculatie gedaan, waarbij de afdracht van de lidstaten over eerder jaren wordt herverdeeld als het gerealiseerde bni afwijkt van de ramingen op basis waarvan de afdracht gedurende het jaar plaatsheeft.

BE 583 605 622 640 658
BG 92 99 102 106 110
CZ 300 330 343 356 370
DK 390 402 416 430 445
DE 4.243 4.418 4.550 4.678 4.804
EE 39 41 43 45 47
IE 403 431 450 469 487
EL 222 234 239 244 250
ES 1.415 1.491 1.531 1.575 1.623
FR 2.883 3.003 3.084 3.173 3.268
HR 73 78 80 82 84
IT 2.054 2.137 2.184 2.235 2.286
CY 27 28 29 30 31
LV 43 45 47 49 51
LT 72 76 79 82 85
LU 55 58 61 63 66
HU 184 212 224 235 247
MT 17 18 19 20 21
NL 999 1.043 1.073 1.104 1.136
AT 479 508 527 547 566
PL 703 788 831 875 921
PT 254 265 272 279 287
RO 315 349 368 388 408
SI 64 68 71 75 78
SK 119 128 135 142 149
FI 278 289 297 305 314
SE 576 583 605 628 652
EU27 16.884 17.727 18.283 18.856 19.443

Tevens willen de leden van de PVV-fractie ten aanzien van tabel 1 weten op welk bni de afdracht gebaseerd is. Kan de Minister dit per jaar vermelden (in absolute cijfers s.v.p.)? Hoe beoordeelt de Minister het gegeven dat in 2028 sprake is van een hogere raming van 475,6 miljoen euro? In hoeverre is dit wenselijk?

In 2028 is sprake van een hogere raming van de Nederlandse afdrachten aan de EU-begroting, van ca. 475,6 miljoen euro. Dit heeft te maken met de door Nederland gekozen ramingsmethodiek voor de EU-afdrachten voor de periode na het huidige Meerjarig Financieel Kader (MFK; 2021–2027). Deze ramingsmethodiek is ook toegelicht in de ontwerpbegroting 2024 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken18). De stijging is met name het gevolg van de verwachte economische groei in de Unie en van de verwachte rentebetalingen op de leningen die worden aangegaan voor het coronaherstelfonds Next Generation EU (NGEU). Er is voor gekozen om de deze zaken mee te nemen in de raming, om te voorkomen dat een toekomstig kabinet met tegenvallers wordt geconfronteerd die voorzien hadden kunnen worden. De precieze hoogte van de Nederlandse EU-afdracht in 2028 is echter afhankelijk van het onderhandelingsresultaat over volgende MFK en van een mogelijk nieuw Eigenmiddelenbesluit dat doorgaans gelijktijdig met het MFK wordt vastgesteld.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen allereerst een update naar het bevroren EU-geld voor Hongarije.

Deze leden hebben met grote zorg kennisgenomen van berichtgeving die erop duidt dat de Commissie in ruil voor Hongaarse steun voor de Oekraïne-faciliteit (een deel van de) vorig jaar bevroren gelden zou vrijmaken. Kunnen deze leden ervan op aan dat Nederland hier zeer kritisch op zal acteren? Is het kabinet het met deze leden eens dat Hongarije op deze manier haar zin krijgt en beloond wordt voor sabotagegedrag? Welke coalities gaat Nederland met andere landen sluiten om de Commissie hier niet te laten toegeven?

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA lezen bovendien dat de Commissie overweegt om een deel van het bevroren geld vrij te geven. Zij vragen of dit niet juist nog meer sabotagegedrag in de hand werkt, omdat Hongarije dan bij het volgende Oekraïne-dossier opnieuw leverage heeft om dwars te liggen.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen in hoeverre het kabinet de door Hongarije gemaakte vorderingen op rechtstatelijk gebied als kosmetisch inschat. Wat gaan zij ervoor doen om ervoor te zorgen dat de Commissie hier niet met een kluitje in het riet wordt gestuurd?

Op dit moment worden er drie financiële instrumenten ingezet om Hongarije aan te zetten tot hervormingen op het gebied van de rechtsstaat: de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit, de MFK-rechtsstaatsverordening en de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 8 EU-fondsen, waaronder de cohesiefondsen (Common Provisions Regulation, CPR).

Hongarije heeft naar eigen zeggen over de afgelopen periode stappen gezet op het terrein van rechterlijke onafhankelijkheid en op het terrein van corruptiebestrijding. Gezien deze vooruitgang heeft Hongarije op 18 juli een verzoek ingediend bij de Europese Commissie om te laten beoordelen of aan de horizontale randvoorwaarden uit de CPR is voldaan. Het is op basis van de CPR aan de Europese Commissie om zelfstandig te beslissen of aan deze voorwaarden is voldaan. De Raad van de Europese Unie (de Raad) heeft hier geen rol. Indien de Commissie oordeelt dat HON voldoet aan de genoemde horizontale randvoorwaarden uit de CPR, vervalt de opschorting van ca. 13 miljard euro aan EU cohesiemiddelen.

Het kabinet dringt erop aan dat de Commissie pas over gaat tot opheffing van de maatregelen als alle openstaande punten van zorg geloofwaardig, aantoonbaar en meetbaar zijn geadresseerd. En trekt hierbij op met gelijkgestemde lidstaten.

Daarnaast is ca. 6,3 miljard euro aan cohesiemiddelen opgeschort in het kader van de MFK-rechtsstaatverordening. Hierbij zijn geen substantiële ontwikkelingen te melden. Hongarije heeft meerdere wetsvoorstellen in voorbereiding om tegemoet te komen aan de opgelegde maatregelen. De Commissie gaat pas over tot formele beoordeling na parlementaire behandeling door Hongarije. Daarna zal de Raad op basis van een voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid beslissen over eventuele opheffing van de maatregelen. Verder speelt naleving van de rechtsstaatsbeginselen ook een rol in het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) van Hongarije (6,5 miljard euro). Voordat tot uitbetaling van middelen over kan worden gegaan moet Hongarije voldoen aan alle 27 zogenoemde «supermijlpalen» op dit terrein. Bij de beoordeling van betaalverzoeken hebben de lidstaten een rol via het Economisch en Financieel Comité (en indien nodig de Europese Raad) en via een comitéprocedure.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA hebben daarnaast een aantal vragen inzake de discussie over de herziening van het Stabiliteits- en Groeipact.

Deze leden lezen over de voorgestelde richting t.a.v. de activatie van de algemene ontsnappingsclausule. Zij vragen hoe dit op dit moment wordt geregeld, met name als het gaat om een verlenging van de ontsnappingsclausule. Gebeurt dat automatisch tenzij de Raad anders stemt, of moet de Raad actief verlengen? Kan dit technisch toegelicht worden? En hoe zou deze verlenging gaan werken in het nieuwe voorstel?

In het huidige raamwerk besluit de Commissie over het activeren en verlengen van ontsnappingsclausules. De Raad heeft geen formele rol hierbij, maar heeft zich er bij het activeren van de algemene ontsnappingsclausule wel over uitgesproken. In het Commissievoorstel voor herziening van het begrotingsraamwerk doet de Commissie aanbevelingen voor activatie en verlenging van ontsnappingsclausules, die vervolgens door de Raad moeten worden aangenomen. Daarbij stelt de Raad een tijdslimiet vast, waarbij voor iedere verlenging een periode van maximaal één jaar geldt. Het voorzitterschap heeft nu voorgesteld om de rol van de Raad te beperken tot alleen de verlenging en dus niet de activatie van de ontsnappingsclausules. Het kabinet is voorstander van betrokkenheid van de Raad bij zowel de activatie als de verlenging van de ontsnappingsclausules.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen naar de discussie over waarborgen voor schuldafbouw. Zij vragen allereerst in welke mate de Spaanse inzet om via het uitgavenpad tot een gemiddelde jaarlijkse afbouw van schuld boven de 60 procent te komen, overeenkomt met de door Nederland gewenste ex-ante schuldafbouwwaarborg. Klopt het dat de Nederlandse inzet ook gericht was op een gemiddeld percentage en dit uitgangspunt dus aansluit bij het Spaanse voorstel?

Nederland heeft een waarborg voorgesteld die als additioneel criterium geldt voor het bepalen van het uitgavenpad. Dit is ook aangegeven in de beantwoording van de schriftelijke vragen over het BNC-fiche over de herziening van het Europees begrotingsraamwerk van 30 juni jl.

De overige criteria voor het opstellen van het uitgavenpad op basis van het Commissievoorstel zijn dat het pad wordt bepaald op basis van de schuldhoudbaarheidsanalyse, het principe dat de verbetering van het begrotingssaldo niet te ver in de toekomst mag liggen en dat de schuld aan het einde van de planperiode niet mag zijn gestegen ten opzichte van het begin van het plan. Wanneer deze criteria tot een uitgavenpad leiden met een verwachte schuldafbouw die lager ligt dan een nader overeen te komen ondergrens, wordt de waarborg bindend. Voor dit land moet dan een uitgavenpad vastgesteld worden waarbij alsnog sprake is van het minimum vereiste tempo van voorspelde schuldafbouw. Daarbij stelt Nederland voor dat die ondergrens uitgedrukt zou kunnen worden als een bepaald percentage van de schuld boven 60% van het bbp dat in de voorspelling van de schuldhoudbaarheidsanalyse tenminste moet zijn afgebouwd aan het einde van een periode van 14 of 17 jaar (de zogenoemde voorspellingshorizon). De waarborg behoudt daarmee de landspecifieke en risicogebaseerde benadering als basis, en fungeert als achtervang om te voorkomen dat het ambitieniveau voor de voorspelde schuldafbouw zoals dat volgt uit het Commissievoorstel onder een ondergrens daalt. Deze benadering behoudt ook de anticyclische benadering van de voorgestelde regels, omdat niet wordt getoetst op een jaarlijkse minimale gerealiseerde schuldafbouw in elk jaar onder alle omstandigheden. Als het uitgavenpad eenmaal is vastgesteld dan kan de anticyclische werking van het uitsluitend toetsen op dit uitgavenpad volledig functioneren. Een waarborg die past binnen de landspecifieke, risicogebaseerde en anti-cyclische benadering zal Nederland positief benaderen.

Het Spaanse voorzitterschap heeft in de huidige landingszone een waarborg opgenomen als additioneel criterium met een jaarlijkse schuldafbouw die net als het Nederlandse voorstel gebaseerd is op een periode van 14 of 17 jaar. Dit minimumtempo is in het voorstel niet geformuleerd als de te realiseren daling van de schuldratio aan het einde van de periode maar als een gemiddelde jaarlijkse daling van de schuldratio over de gehele ramingsperiode. Ook zo’n gemiddelde jaarlijkse daling van de voorspelde schuldafbouw is verenigbaar met de beoogde anticyclische werking van het systeem. Het voorzitterschap maakt echter geen onderscheid tussen landen op basis van het schuldniveau, waarmee de waarborg minder goed past bij de landspecifieke en risicogebaseerde benadering. Immers, landen met een schuld van iets boven de referentiewaarde van 60% krijgen eenzelfde minimale doelstelling voor de voorspelde schuldafbouw als landen met een schuld van boven de 100%. Binnen de Raad is er weinig draagvlak voor het afbouwen met een bepaald percentage dat afhangt van het verschil met het schuldniveau van 60% van het bbp. Nederland heeft dit voorgesteld omdat het een handige manier is om bij het bepalen van het benodigde ambitieniveau onderscheid te maken tussen landen met hoge en lage schulden. Een groot deel van de lidstaten vindt de referentie naar 60% echter te veel herinneringen oproepen aan het 1/20ste-criterium voor de schuldafbouw in de huidige regels, terwijl dat nu precies een onderdeel van de regels is dat komt te vervallen. Nederland is samen met enkele andere lidstaten van mening dat de waarborg van het voorzitterschap, in plaats van differentiatie op basis van het verschil met 60%, verder kan worden verfijnd door een onderscheid te maken tussen landen naar gelang hun schulduitdagingen. Het is nog niet duidelijk of hiervoor voldoende draagvlak gevonden kan worden.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA lezen dat Nederland in de schuldafbouw meer ambitie wil voor landen met hoge schulden. Deze leden vragen hoe dit wat Nederland betreft terug moet komen in de waarborgen (bijv. een hoger percentage?). Ook vragen zij nadrukkelijk hoe dit anticyclisch beleid gaat voorkomen.

Volgens Nederland past meer ambitieuze schuldafbouw voor lidstaten met hogere schulden binnen de landspecifieke en risicogebaseerde benadering, waarbij landen met een hogere schulduitdaging hun schuldratio ook met een hoger jaarlijks gemiddeld minimumtempo moeten afbouwen. Dit kan op twee manieren vorm krijgen: 1. een hoger jaarlijks gemiddeld voorspeld schuldafbouwpercentage voor landen met hoge schulden of 2. een gelijk aandeel van af te bouwen schuld boven 60% voor het bbp voor alle lidstaten, wat erop neerkomt dat lidstaten met een hogere schuld sneller moeten afbouwen.

Het uitgavenpad dat uiteindelijk wordt bepaald, op basis van de schuldhoudbaarheidsanalyse of een van de waarborgen die in het voorstel worden opgenomen, wordt gecorrigeerd voor discretionaire inkomstenmaatregelen en uitgezonderd van uitgaven die worden bekostigd met inkomsten uit EU-fondsen, rente-uitgaven en cyclische werkloosheidsuitgaven. Dit betekent dat uitgaven die samenhangen met de cyclische ontwikkeling van de economie kunnen meebewegen met de conjunctuur en geen invloed hebben op het uitgavenpad. Een waarborg voor voldoende schuldafbouw zoals die nu wordt verkend doet daardoor geen afbreuk aan dit anticyclische karakter, omdat er alleen bij het opstellen van het plan (ex ante) wordt gekeken naar de schuldafbouw die naar verwachting moet worden gerealiseerd, waarop het uitgavenpad vervolgens wordt gebaseerd.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen het kabinet zeer kritisch te kijken naar de Duitse voorstellen voor additionele waarborgen op schuldafbouw, omdat een jaarlijks bindend percentage voor schuldafbouw niet te verenigen is met anticyclisch begrotingsbeleid. Is het kabinet het met deze leden eens dat het zinvoller is om te werken met een uitgavenpad en gemiddelde afbouwpercentages?

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen hoe de Duitse inzet t.a.v. waarborgen voor tekortreductie niet anticyclisch kunnen uitwerken. Hoe moet dit er, met andere woorden, uit zien zodat Nederland dit kan steunen, omdat het kabinet immers terecht van anticycliciteit uitgaat?

Nederland zet in op waarborgen voor schuldafbouw binnen de voorgestelde benadering op basis van schuldhoudbaarheidsanalyses, met behoud van de landspecifieke, risicogebaseerde en anticyclische aspecten van het voorgestelde systeem. Een ex-ante waarborg gebaseerd op een jaarlijkse gemiddelde schuldafbouw lijkt daarin goed te passen. Een verplichte vaste minimumschuldreductie per jaar in alle omstandigheden zou juist een procyclisch effect kunnen hebben. In tegenstelling tot wat eerder werd gedacht lijkt dit niet wat Duitsland bepleit. Tegelijkertijd heeft Duitsland wel voorgesteld om naast een ex-ante waarborg voor voldoende schuldafbouw ook een waarborg voor voldoende tekortreductie te introduceren. Het kabinet staat open om een dergelijke waarborg te verkennen, opnieuw met aandacht voor behoud van de landspecifieke, risicogebaseerde en anticyclische benadering van het beoogde systeem.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA moedigen de Nederlandse inzet aan om vanuit de Commissie tot extra publieke investeringen aan te bevelen op het moment dat de buitensporige tekortprocedure wordt geopend. Zij vragen hoe het kabinet wil dat vervolgens ook de regels ruimte laten tot dit soort publieke investeringen.

In de Raad is de ruimte voor investeringen in het nieuwe raamwerk een belangrijk discussiepunt. Het kabinet is van mening dat het Commissievoorstel een voldoende prikkel bevat om investeringen en hervormingen door te voeren. Het kabinet is geen voorstander van (generieke) uitzonderingen, omdat deze de transparantie en handhaafbaarheid van de regels niet ten goede komen. Een aanzienlijke groep lidstaten denkt hier hetzelfde over en voor vergaande (generieke) uitzonderingen op investeringen lijkt daarom onvoldoende steun. De huidige discussie richt zich inmiddels meer op gerichte uitzonderingen, waaronder de nationale uitgaven die worden gefinancierd met leningen uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit. In het kader van deze discussie heeft het kabinet het voorstel gedaan om tijdelijke afwijkingen van het uitgavenpad bij uitzondering toe te staan voor lidstaten die een begrotingsevenwicht hebben en een laag tot middelhoog schuldhoudbaarheidsrisico, en die te maken krijgen met tijdelijk hogere uitgaven die samenhangen met de implementatiecyclus van EU-programma’s. Op dit moment is de discussie nog gaande waardoor het moeilijk te zeggen is of dit voorstel onderdeel kan worden van een uiteindelijk compromis.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen het kabinet achter het Spaanse voorstel te staan om HVP- en andere EU-gelden tot een bepaald percentage uit te zonderen van het uitgavenpad. Zij zijn bovendien kritisch op de kabinetsinzet een dergelijke uitzondering niet voor hoogschuldlanden toe te staan. Hoe houden deze landen dan voldoende ruimte voor investeringen?

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen het kabinet om een toelichting op de uitspraak dat het huidige voorstel genoeg ruimte laat voor investeringen. Deze leden vragen of het kabinet erkent dat er een op dit moment sprake is van een groot publiek investeringsgat, en wat bijvoorbeeld hun reactie is op de analyses van Bruegel die laten zien dat de herziene begrotingsregels wel degelijk gaan bijten.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen Nederland naar het meenemen van inverdieneffecten van publieke investeringen in het uitgavenpad. Het kabinet geeft hier aan dat er een risico is voor teveel optimisme. Deze leden vragen tegelijkertijd of het kabinet daarbij niet uitgaat van te veel pessimisme, waardoor er juist te weinig geïnvesteerd wordt. Is dat risico zeker niet urgent gezien het grote investeringsgat in Europa?

Het uitgangspunt van het voorgestelde begrotingsraamwerk is een geloofwaardige schuldafbouw op middellange termijn. De ruimte die lidstaten krijgen voor hun uitgaven (het uitgavenpad), en daarmee ook hun investeringen, is gebaseerd op deze doelstelling. Het kabinet hecht hieraan groot belang met het oog op stabiele en duurzame economische groei. Het combineren van hogere nationale publieke investeringen met een stabiele of dalende overheidsschuld vraagt om het stevig prioriteren van uitgaven. Daarnaast zijn hervormingen nodig die de uitgavengroei op lange termijn in toom houden (pensioenen, zorg). Ook zijn maatregelen mogelijk die de belastingbasis verbreden of verschuiven naar minder verstorende bronnen.

Lidstaten krijgen voldoende tijd voor de benodigde budgettaire aanpassingen, wat leidt tot een realistische begrotingsopgave in de ogen van het kabinet. Lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor de samenstelling van hun begroting en voor het aandeel publieke investeringen hierin. De begrotingsregels leggen hierin geen enkele restrictie op. Lidstaten kunnen in aanmerking komen voor een langere aanpassingsperiode (van vier naar zeven jaar) onder de voorwaarde dat zij bepaalde investeringen en hervormingen opnemen in hun plan, die aan aanvullende criteria voor onder andere schuldhoudbaarheid en economische groei moeten voldoen. De ruimte voor investeringen en de prikkel om deze door te voeren is in de ogen van het kabinet daarom voldoende geborgd.

Het kabinet acht het raadzaam zeer terughoudend om te gaan met het meenemen van de verwachte economische impact van hervormingen en investeringen in de bepaling van het uitgavenpad. Het kwantificeren van investeringen en hervormingen is erg lastig, met name als deze nog niet zijn geïmplementeerd. Daarmee is niet gezegd dat lidstaten geen baat ondervinden van hervormingen en investeringen in het nieuwe raamwerk. Hervormingen en investeringen kunnen op zichzelf een belangrijke bijdrage leveren aan het verhogen van de potentiële groei en schuldhoudbaarheid van de economie. Lidstaten hebben hier zodoende in volgende plannen voordeel van, omdat zij dan een minder grote begrotingsinspanning hoeven te leveren om een geloofwaardige schuldafbouw op middellange termijn te bewerkstelligen.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA roepen het kabinet op zich ervoor in te zetten dat klimaatinvesteringen net als defensie meegenomen worden als «relevante factoren» in het al dan niet openen van een buitensporige tekortprocedure. Zij begrijpen dat defensie-investeringen dusdanig belangrijk zijn dat hiervoor ruimte is, maar benadrukken dat het een grote beleidsfout zou zijn als klimaatinvesteringen onvoldoende ruimte krijgen door het overschrijden van het tekort.

Veel lidstaten zijn terughoudend tegenover het specificeren van ruimte voor investeringen bovenop de prikkel die reeds in het voorstel zit besloten, maar zijn bereid om een toename van defensie-uitgaven als relevante factor te specificeren. Daarbij plaatst een aantal lidstaten, waaronder Nederland, wel de kanttekening dat het van belang is om een eventuele nieuwe relevante factor af te bakenen en in te perken. Dit past binnen de bredere kabinetspositie ten aanzien van relevante factoren, namelijk dat deze gericht moeten zijn op een meer voorspelbare en transparante opening van buitensporigtekortprocedures. Het toevoegen van relevante factoren voor bredere uitgavencategorieën past niet binnen deze inzet. Daarnaast houdt het nieuwe raamwerk al rekening met uitgaven gerelateerd aan klimaat en versterking van het verdienvermogen, zoals hierboven ook toegelicht.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen het kabinet naar de Spaanse inzet op het inzichtelijk maken van klimaatrisico’s in de schuldhoudbaarheidsanalyses. Zij roepen het kabinet opnieuw op om zich ervoor hard te maken een analyse van klimaatrisico’s onderdeel te laten zijn van de herziening van de begrotingsregels, mede in lijn met het Prinsjesdagadvies van de Raad van State.

Het inzichtelijk maken van klimaatrisico’s in de schuldhoudbaarheidsanalyse is geen onderdeel van de onderhandelingen en de inzet van het Spaanse voorzitterschap hierop is dan ook niet bekend. Het kabinet erkent de relevantie om aandacht te hebben voor klimaatrisico’s in de herziening van het begrotingsraamwerk. Tegelijkertijd plaatst het kabinet daarbij de kanttekening dat schokken als gevolg van klimaatverandering vooralsnog lastig te kwantificeren zijn. De Commissie erkent dit ook en heeft in het Fiscal Sustainability Report 2021 aandacht besteed aan de risico’s van klimaatverandering voor de schuldhoudbaarheid. Dit biedt de mogelijkheid om in de toekomst eventueel rekening te houden met deze schokken in de schuldhoudbaarheidsanalyse. Daarnaast is er aandacht voor de rapportage van risico’s gerelateerd aan klimaatverandering in de richtlijn voor nationale begrotingsraamwerken. Het kabinet erkent het belang om deze risico’s in kaart te brengen. Daarbij kijkt het kabinet naar de toegevoegde waarde en het doel van de additionele rapportageverplichting, waarbij ook gekeken moet worden naar bestaand beleid om deze risico’s in kaart te brengen.

Vragen en opmerkingen van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de stukken van het schriftelijk overleg ten behoeve van de vergaderingen van de Eurogroep en de Ecofinraad op 16 en 17 oktober 2023. Zij hebben een aantal vragen.

De leden van de BBB-fractie gaan allereerst in op het onderwerp: Digitale euro – Inventarisatie van de voortgang van het project. Zij lezen de volgende passage:

«Er is bijvoorbeeld een hoofdstuk gewijd aan privacyregels en de Commissie stelt de mogelijkheid voor van offline gebruik van de digitale euro, waarmee anonieme betalingen kunnen worden gedaan, zoals ook bij contant geld het geval is.»

Klopt het dat er voor de offline mogelijkheden van de digitale euro alsnog gebruikt wordt gemaakt van anonieme meta data? Is het kabinet van mening dat metadata daadwerkelijk anoniem zijn en nooit getraceerd kunnen worden naar een individu?

Het Commissievoorstel schrijft voor dat vanaf de eerste uitgifte van een digitale euro zowel online als offline betalingen mogelijk moeten zijn. Onder het huidige voorstel zouden offline betalingen niet individueel worden afgewikkeld in de administratie van het Eurosysteem. Voor offline betalingen in digitale euro’s krijgen de ECB, de nationale centrale banken en de betalingsdienstaanbieders geen toegang tot persoonlijke transactiegegevens. Alleen het beginsaldo voorafgaand en het eindsaldo na de offline betalingen worden verwerkt op de digitale euro betaalrekening zodra de gebruiker weer online gaat met het mobiele apparaat (zie ook het antwoord op de laatste vraag over digitale euro van de BBB-fractie hieronder). Dat betekent dat de transactiegegevens over tussenliggende offline betalingen alleen bekend zullen zijn bij de betaler en ontvanger van deze betalingen en zijn opgeslagen in het mobiele apparaat van de gebruiker.

Welke andere inclusieve en toegankelijke vormen van een offline digitale euro nog meer gecreëerd zouden kunnen worden door de ECB (bijvoorbeeld pre-paid kaarten) is op dit moment nog niet bekend. Nederland zal vragen hierover stellen in de onderhandelingen. Verder is en blijft privacy een belangrijk aandachtspunt voor het kabinet in de onderhandelingen.

De leden van de BBB-fractie lezen voorts: «Nederland steunt het voorstel van de Commissie voor een digitale euro als betaalmiddel en een digitale vorm van de euro als enige munt in de eurozone. Een digitale euro moet – zowel nu als in de toekomst – voordelen hebben voor consumenten, bedrijven en de bredere economie en hierover moet goed worden gecommuniceerd.». Dat een digitale euro voordelen moet hebben en dat gecommuniceerd moet worden, achten de leden van de BBB-fractie een goed streven. Is het kabinet ook van mening dat in het kader van streven naar transparantie van de overheid het ook belangrijk is om de nadelen van de digitale euro t.o.v. huidige betalingsmogelijkheden te belichten en evenredig te communiceren?

Ik onderschrijf het belang dat de BBB-fractie hecht aan transparantie rond de mogelijke introductie van de digitale euro. Ik vind het belangrijk dat er over alle verschillende aspecten van de digitale euro goed gecommuniceerd wordt door de verschillende belanghebbenden. Het gaat dan om de mogelijke voordelen, maar ook de mogelijke risico’s van het gebruik van de digitale euro. Hier ben ik mijn brief van 5 juli 2022 aan uw Kamer nader op in gegaan.19 Het kabinet ziet daar een rol voor zowel het Eurosysteem als de lidstaten en de Europese Commissie. Ik moedig ook brancheorganisaties aan hun achterban te informeren over de mogelijkheden en risico’s die verbonden zijn aan een digitale euro.

De ECB legt regelmatig verantwoording af aan het Europees Parlement en in deze (openbare) verhoren komen zowel positieve als negatieve aspecten van de digitale euro ter sprake. Daarnaast werd er op 6 september jl. een technische briefing met uw Kamer georganiseerd. Deze kon helaas geen doorgang vinden. Ook zijn verschillende belanghebbenden, zoals consumenten-, ouderenorganisaties of retailers en betaaldienstverleners betrokken bij het ontwerp via de zogeheten European Retail Payments Board (ERPB). Daarin worden telkens diverse designkeuzes geconsulteerd. De ECB publiceert ook veel van de uitkomsten van haar onderzoek op haar website.

De leden van de BBB-fractie wijzen vervolgens op deze passage: «Het kabinet vindt dat de kosten (zowel van implementatie als van gebruik) van een digitale euro in verhouding moeten staan tot de voordelen ervan». In een vorige fiche over de digitale euro (Kamerstuk 22 112, nr. 3747: Nieuwe commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie, 18 augustus 2023) stond dat er over de financiële consequenties nog vrijwel niets duidelijk was. In hoeverre zijn de financiële consequenties nu wel uitgerekend, dit zowel voor bedrijven als burgers en het opzetten van de digitale euro zelf?

Hoe groot de financiële consequenties van de digitale euro zijn voor bedrijven en burgers is afhankelijk van de vormgeving van een digitale euro. De kaders voor de vormgeving zijn door de Commissie voorgesteld, en daarover wordt nu onderhandeld. Het uitgangspunt van het Commissievoorstel is dat de basisdiensten ten aanzien van een digitale euro gratis zijn voor de gebruiker (waaronder vooral consumenten). De implementatiekosten voor het systeem komen ten laste van de ECB en het Eurosysteem, betaaldienstverleners en handelaren (zoals winkeliers). De Europese Commissie maakt hierin onderscheid tussen eenmalige en terugkerende kosten. De Europese Commissie stelt dat het redelijk is om er vanuit te gaan dat de terugkerende kosten niet hoger zijn dan de vergoedingen en kosten van bestaande betaalmiddelen (private betaalopties en contant geld). Ten aanzien van de eenmalige kosten zal het kabinet inzetten op een zo lastenluw mogelijke implementatie van de regels omtrent de digitale euro en zoveel mogelijk aansluiting bij bestaande technische systemen om de kosten voor de ECB en het Eurosysteem, betaaldienstverleners en handelaren te beperken.

De leden van de BBB-fractie constateren dat de ECB naar verwachting later in oktober besluit over de volgende fase van het project digitale euro. In die volgende fase zal de ECB samen met de sector verder technisch werk verrichten, waarbij rekening wordt gehouden met aandachtspunten die naar voren komen in het Europese wetgevingsproces. Het genoemde besluit gaat nog niet over de vraag of de ECB daadwerkelijk overgaat tot uitgifte van een digitale euro. Pas als er een politiek akkoord is bereikt tussen de lidstaten en met het Europees Parlement over de voorstellen en de verordeningen van kracht worden, kan de ECB de digitale euro uitgeven. Waarom wordt het proces zelf voortgezet en hier geld in geïnvesteerd als er nog niet bepaald is of er politieke draagkracht is voor zo’n plan?

Gaat het kabinet de Commissie erop wijzen dat het raar is dat het proces verder wordt uitgewerkt voordat er duidelijk is of er politieke draagkracht is, en kan er niet eerder in het proces gekeken worden naar het politieke draagvlak voordat er verder gegaan wordt met het ontwerpen van een digitale euro?

De ECB besluit dit najaar of de investering in een nieuwe fase opportuun is, gezien de stand van het wetgevingsproces. Het klopt dat er parallel politieke en technische discussies worden gevoerd over de digitale euro. Ik zie hier ook de toegevoegde waarde van in. Doordat de ECB op dit moment al technisch onderzoek en voorwerk verricht, wordt duidelijk welke kwesties moeten worden meegenomen in het regelgevend kader en vice versa. De ECB voedt met haar technisch voorwerk ook de politieke discussies, bijvoorbeeld over wat wel en wat niet technisch mogelijk is. Daardoor wordt zoveel mogelijk gewaarborgd dat er gebouwd wordt aan een kader en een digitale euro met reële kans van slagen. Hierdoor ligt er straks mogelijk een beter uitvoerbaar politiek akkoord. Bovendien kan er door deze parallelle processen na een eventueel akkoord over een digitale euro relatief snel worden overgegaan tot uitgifte. In de context van de toegevoegde waarde van de digitale euro voor de open strategische autonomie van de EU en de weerbaarheid van het Europese betalingsverkeer is dit belangrijk.

De leden van de BBB-fractie wijzen vervolgens op deze zin: «Zo is het belangrijk dat er aandacht is voor het spanningsveld tussen de mogelijkheden die een offline variant biedt om met een digitale euro anoniem te betalen en de risico’s op witwassen, terrorismefinanciering en fraude die daarmee gepaard kunnen gaan.» Hiermee wordt aangegeven dat er een spanningsveld is tussen privacy van de offline versie en eventuele maatregelen van het bestrijden van witwassen, terrorismefinanciering en fraude. Kan het kabinet aangeven welke concrete maatregelen er ontworpen zijn voor de digitale euro ter voorkoming van witwassen, terrorismefinanciering en fraude?

Het Commissievoorstel voorziet in een aangepast kader voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering voor offline betalingstransacties in digitale euro’s die een hoger niveau van privacy zullen hebben dan online betalingen. Voor offline betalingen in digitale euro’s krijgen de ECB, de nationale centrale banken en de betalingsdienstaanbieders geen toegang tot persoonlijke transactiegegevens. Betalingsdienstaanbieders zullen alleen toegang hebben tot afstort- en opnamegegevens die onder meer betrekking hebben op de identiteit van de gebruiker en op het afgestorte en opgenomen bedrag, vergelijkbaar met de persoonsgegevens die door betalingsdienstaanbieders worden verwerkt wanneer gebruikers contant geld storten of opnemen. Betalingsdienstaanbieders moeten deze afstort- en opnamegegevens op verzoek doorgeven aan financiële-inlichtingeneenheden (voor Nederland de FIU) en andere bevoegde autoriteiten wanneer gebruikers verdacht worden van het witwassen van geld of de financiering van terrorisme. De Commissie is op basis van het voorstel bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om aanhoudings- en transactielimieten te bepalen voor offline gebruik, om het risico op witwassen en terrorismefinanciering te beperken. Hoe hoog deze mogelijke limieten zullen zijn, is op dit moment niet bekend.

De Commissie vindt het voorkomen van fraude essentieel voor de bescherming van burgers die de digitale euro gebruiken, voor de integriteit van de persoonsgegevens die bij betalingen in digitale euro’s worden verwerkt, en voor de soepele en efficiënte werking van de digitale euro. Daarom heeft de Commissie voorgesteld dat de ECB een algemeen mechanisme voor opsporing en preventie van fraude kan opzetten ter ondersteuning van de fraudebeheersactiviteiten die betalingsdienstaanbieders zelf uitvoeren met betrekking tot online betalingstransacties in digitale euro’s. Het delen van informatie tussen betalingsdienstaanbieders en het door de ECB ingerichte algemene fraudeopsporingsfunctie moet volgens het Commissievoorstel onderworpen zijn aan geavanceerde beveiligings- en privacybeschermingsmaatregelen om ervoor te zorgen dat de gedeelde informatie niet herleidbaar is tot individuele gebruikers.

Zoals aangegeven in het BNC-fiche is het spanningsveld tussen enerzijds privacy en anderzijds bestrijding van witwassen, terrorismefinanciering en fraude een onderwerp dat de aandacht heeft van het kabinet. De hierboven beschreven maatregelen zullen nog ter tafel komen in de onderhandelingen.

Vervolgens stellen de leden van de BBB-fractie een aantal vragen over het tijdens de Ecofinraad te bespreken herziene Europese begrotingsraamwerk. Zij citeren deze volgende passage: «Anders dan het Commissievoorstel, stelt het Spaans voorzitterschap voor om het technische Commissiepad voor de netto primaire uitgaven niet standaard openbaar te maken voordat de lidstaat begint met het schrijven van een meerjarenplan voor begrotingsbeleid, investeringen en hervormingen, maar pas wanneer de lidstaat zijn plan indient bij de Commissie. Dit komt tegemoet aan de wens van sommige landen, die vrezen dat het pad van de Commissie in de verwachtingen wellicht leidend wordt, waarmee het eigenaarschap voor een zelf op te stellen plan en begrotingspad wordt verminderd. Het kabinet is geen voorstander van het voorstel van het voorzitterschap. Het vroeg openbaar maken van het Commissiepad draagt bij aan transparantie, geeft inzicht in de kaders waarbinnen de dialoog tussen Commissie en lidstaat over het plan plaatsvindt, en schept duidelijkheid ten aanzien van de begrotingsinspanning die de lidstaat moet leveren op het moment dat de lidstaat er niet in slaagt een plan in te dienen dat voldoet aan de eisen. Ook diverse andere lidstaten pleiten voor het behoud van de door de Commissie voorgestelde transparantie bij aanvang van het proces van het opstellen van het meerjarenplan.»

De leden van de BBB-fractie zijn het volledig eens met het kabinet, transparantie van uitgaven moet gehandhaafd blijven. Het niet (tijdig) openbaar maken van de begroting zorgt ervoor dat de grip van de lidstaten op de Europese begroting verminderd, dit is een slechte ontwikkeling. Zou het kabinet zich hierover duidelijk kunnen uitspreken in samenwerking met de lidstaten die het hierover eveneens oneens zijn?

Het kabinet blijft aandacht vragen voor het belang van transparantie in de herziening van het begrotingsraamwerk. Op dit moment wordt er discussie gevoerd binnen de Raad over het tijdstip van publicatie van het technische Commissiepad. Het kabinet blijft er op inzetten dat dit tijdig gebeurt zodat lidstaten en andere belanghebbenden in staat worden gesteld om na te gaan wat het pad van de Commissie is en hoe het plan van het land zich hiertoe verhoudt.

De leden van de BBB-fractie wijzen voorts op deze passage: «Dit gaat om de eis dat in het uitgavenpad van een land het tekort moet worden teruggebracht met jaarlijks minimaal 0,5% wanneer het verwachte tekort groter is dan 3% bbp en als de overschrijding van de referentiewaarde niet beperkt en tijdelijk is, en de eis dat schuld van boven de 60% bbp aan het einde van de periode van het meerjarenplan (aanpassingsperiode) lager moet liggen dan daarvoor. Het kabinet heeft een voorkeur om deze waarborgen te behouden. De eerste waarborg is nuttig omdat dit leidt tot eenzelfde benadering van de minimale tekortverbetering in het preventieve en het correctieve deel van de regels. De tweede waarborg kan een nuttige aansporing vormen voor lidstaten met een hoge schuldratio om voldoende budgettaire inspanningen te leveren om een stijging van de schuld gedurende de aanpassingsperiode te voorkomen.» Zou het kabinet, eveneens in samenwerking met lidstaten die hierover hetzelfde denken, zich hierover duidelijk kunnen uitspreken?

Het kabinet blijft in samenwerking met gelijkgestemde lidstaten onderstrepen dat het nieuwe raamwerk moet leiden tot verbeterde schuldhoudbaarheid en voldoende ambitieuze schuldreductie. Op dit moment verkent de Raad als onderdeel van de onderhandelingen verschillende manieren om tot dit doel te komen.

De leden van de BBB-fractie vragen zich tot slot af in hoeverre het terugbrengen van de inflatie naar 2 procent door de renteaanpassingen van de ECB gehinderd wordt door landen met een hoge schuldenlast. Is hier sprake van en in hoeverre wordt het terugdringen van de inflatie naar 2 procent in Nederland hierdoor beïnvloed?

De ECB heeft als mandaat het handhaven van prijsstabiliteit in de eurozone. De ECB heeft prijsstabiliteit gedefinieerd als 2% inflatie op de middellange termijn en de ECB streeft deze doelstelling in onafhankelijkheid na. Hierbij kijkt de ECB naar de gemiddelde inflatie in de eurozone en niet naar het niveau van de overheidsschuld of de inflatie in specifieke lidstaten. Binnen de eurozone zijn lidstaten overeengekomen, zoals bijvoorbeeld in Eurogroepverklaringen, dat het begrotingsbeleid niet zou moeten bijdragen aan een verdere verhoging van de inflatie. Het schuldniveau is daarbij niet bepalend. Wat daarentegen wel van belang is, is de stand van het begrotingsbeleid en of de toe- of afname van het structurele begrotingssaldo een impuls geeft dan wel een rem zet op de economische groei.

Om de hoge inflatie te bestrijden heeft de ECB sinds vorig jaar een pad van monetaire verkrapping ingezet. Zo heeft de ECB de beleidsrente inmiddels verhoogd met 450 basispunten tot 4,0% en is de ECB vanaf dit jaar begonnen met het afbouwen van haar balans door te stoppen met het herinvesteren van aflopende obligaties onder haar reguliere opkoopprogramma. Tijdens de laatste ECB-vergadering van 14 september gaf president Lagarde aan dat de huidige renteniveaus, indien aangehouden voor een voldoende lange periode, een substantiële bijdrage zullen leveren aan de tijdige terugkeer van de inflatie naar de doelstelling van 2%. Tot slot wil ik benadrukken dat het belangrijk is dat overheden zich inzetten voor houdbare overheidsfinanciën. Dit kan een aanvullende begrotingsinspanning vereisen nu de rente sterk is opgelopen.


  1. https://www.dnb.nl/nieuws-voor-de-sector/toezicht-2023/onderzoek-onder-winkeliers-naar-digitale-euro/↩︎

  2. Zie bijvoorbeeld de Kamerbrief innovatie en impact van 2022 (Kamerstuk 33 009, nr. 117)↩︎

  3. https://www.rathenau.nl/nl/werking-van-het-wetenschapssysteem/totale-investeringen-wetenschap-en-innovatie-twin-2021–2027↩︎

  4. Kamerstuk 21 501-02, nr. 2375↩︎

  5. Kamerstuk 21 501-02, nr. 2663↩︎

  6. Estimated Budgetary Effects of Public Law 117-169, to Provide for Reconciliation Pursuant to Title II of S. Con. Res. 14 | Congressional Budget Office (cbo.gov)↩︎

  7. IMF (2023) World Economic Outlook (Oktober 2023)↩︎

  8. CBO (2023) The 2023 Long-Term Budget Outlook | Congressional Budget Office (cbo.gov)↩︎

  9. United States: 2023 Article IV Consultation-Press Release; Staff Report; and Statement by the Executive Director for the United States (imf.org)↩︎

  10. https://www.dnb.nl/nieuws-voor-de-sector/toezicht-2023/onderzoek-onder-winkeliers-naar-digitale-euro/↩︎

  11. Kamerstuk 21 501-07, nr. 1969↩︎

  12. Kamerstuk 32 637, nr. 567↩︎

  13. Kamerstuk 32 637, nr. 578↩︎

  14. Zie ook Kamerstuk 21 501-07, nr. 1889 en Kamerstuk 21 501-07, nr. 1809.↩︎

  15. EU assistance to Ukraine (europa.eu) (9/10/2023)↩︎

  16. https://open.overheid.nl/documenten/6707d267-7fc9-40a0-9f26-f85885c01793/file↩︎

  17. https://commission.europa.eu/publications/draft-amending-budget-no-32023_en↩︎

  18. https://www.rijksfinancien.nl/memorie-van-toelichting/2024/OWB/V/onderdeel/1762947↩︎

  19. Zie bijvoorbeeld Kamerbrief ontwerpkeuzes digitale euro (Kamerstuk 27 863, nr. 103) voor een overzicht van de voordelen en risico’s.↩︎