Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 11 oktober 2023
Brief regering
Nummer: 2023D41906, datum: 2023-10-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2023Z17223:
- Indiener: C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2023-10-12 17:00: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (36410-XV) voor het jaar 2024 antwoord 1e termijn + rest (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2023-10-19 14:54: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-10-24 16:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-10-24 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Preview document (🔗 origineel)
Hierbij zenden wij u de antwoorden van meer feitelijke aard, welke zijn gesteld tijdens de eerste termijn van de zijde van de Kamer bij de behandeling van de Begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2024 (36 410)-XV).
De Minister van Sociale Zaken De Minister voor Armoedebeleid,
en Werkgelegenheid, Participatie en Pensioenen,
C.E.G. van Gennip C.J. Schouten
Schriftelijke beantwoording begroting SZW voor het jaar 2024
Vragen van het lid Kort, A.H.J. de (VVD)
Vraag:
Welke stappen kan het kabinet zetten om de competenties van mensen in de
bijstand te delen met de werkgevers?
Antwoord:
De werkgeversservicepunten delen momenteel de profielen van
werkzoekenden in de bijstand met werkgevers. Ook kunnen werkgevers
individuele gemeenten benaderen. Het kabinet werkt aan toegang voor
werkgevers tot het werkzoekendenbestand van meerdere gemeenten naar
keuze via het programma Verbeteren Uitwisseling Matchingsgegevens (VUM).
Hierbij is de registratie van competenties van werkzoekenden een
cruciaal onderdeel en voorwaarde. Dit wordt ondersteund in het kader van
het programma VUM en de ontwikkeling van een nationale skillstaal,
genaamd CompetentNL.
Het waarborgen van de privacy van bijstandsgerechtigden, die zich
mogelijk in een kwetsbare positie bevinden, is van groot belang. In het
kader van het programma VUM wordt momenteel onderzocht hoe transparantie
van competenties en bescherming van privacy effectief kunnen worden
gecombineerd. Hierbij wordt ook bekeken of eventuele wetswijzigingen
noodzakelijk zijn.
Voor het einde van het jaar is de minister voor APP voornemens om de
Tweede Kamer een brief te sturen over de transparantie van het bestand
van werkzoekende bijstandsgerechtigden, de voortgang van het programma
VUM, en zal zij ingaan op de moties van het lid De Kort c.s. (Kamerstuk
35 925-XV, nr. 47) en de leden De Kort en Pouw-Verweij (Kamerstuk 36
200-XV, nr. 37).
Vragen van het lid Kat, H. (D66)
Vraag:
Wil de minister kijken hoe een laagdrempelige manier van melden van
zwangerschapsdiscriminatie kan worden vormgegeven, wat we hierin kunnen
verbeteren, hoe we hier beter zicht op kunnen krijgen en hoe we ons
beleid hierop kunnen verbeteren?
Antwoord:
De minister van SZW vindt het van groot belang dat
zwangerschapsdiscriminatie wordt tegengegaan en gemeld.
De aanpak van zwangerschapsdiscriminatie maakt deel uit van het
Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie. Uit het onderzoek van het College
voor de Rechten van de Mens (Zwanger en werk: dat baart zorgen, 2020)
blijkt dat veel vrouwen geen melding maken van
zwangerschapsdiscriminatie en dat dit onder andere komt doordat
zwangerschapsdiscriminatie niet altijd als zodanig wordt herkend. De
minister van SZW zet daarom in op bewustwording door het verbeteren van
de informatievoorziening, zowel richting (zwangere) werknemers als
werkgevers.
Zo wordt gewerkt aan het verbeteren van de informatievoorziening aan de
doelgroep zwangere werknemers (bijvoorbeeld via 24baby, zwangerenportaal
en de GGD Groeigids). WOMEN Inc. heeft in opdracht van de ministeries
van OCW en SZW een grote bewustwordingscampagne uitgevoerd. Deze
campagne heeft een groot bereik gehad en daarmee een groot aantal
vrouwen geïnformeerd over hun rechten. Uit de reacties bleek dat veel
vrouwen situaties hebben meegemaakt, die wijzen op
zwangerschapsdiscriminatie. Daarnaast werkt het ministerie van SZW aan
het ontwikkelen van een informatiepakket. Dit pakket komt naar
verwachting voor het einde van dit jaar beschikbaar. Bij alle
bovengenoemde maatregelen worden zwangeren geïnformeerd over het
herkennen van discriminatie en de mogelijkheden om discriminatie te
melden bij het College voor de Rechten van de Mens.
Vraag:
Kan de minister zo snel als mogelijk, voor de begroting van
Koninkrijksrelaties, uitwerken hoe ver we komen met de huidige
reservering van 30 miljoen om de adviezen van de Commissie sociaal
minimum Caribisch Nederland uit te voeren, en wat is er additioneel
nodig voor 1 januari 2024?
Antwoord:
Het kabinet heeft met Prinsjesdag 30 miljoen euro in 2024 (32 miljoen
euro structureel vanaf 2025) gereserveerd voor het verbeteren van de
koopkracht en het bestrijden van armoede. Omdat de Commissie sociaal
minimum Caribisch Nederland haar rapport pas na Prinsjesdag heeft
gepubliceerd, heeft het kabinet ervoor gekozen om vooruitlopend op een
advies de middelen voor 2024 in te zetten voor zowel incidentele als
structurele maatregelen. Structureel worden het minimumloon, de
minimumuitkeringen en de kinderbijslag verhoogd. Incidentele middelen
zijn ingezet voor onder meer het continueren van de energietoelage voor
huishoudens met een laag inkomen en subsidies op de nutsvoorzieningen.
De structurele middelen voor 2025 en verder zijn gereserveerd op de
aanvullende post (additioneel 16,2 miljoen euro in 2025, aflopend tot
structureel 14,4 miljoen euro) om per 2025 op basis van het advies van
de commissie verdere stappen te zetten.
De Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland heeft in haar onderzoek
inzichtelijk gemaakt wat inwoners in Caribisch Nederland nodig hebben om
rond te komen en te participeren, en draagt daar concrete aanbevelingen
voor aan. De commissie adviseert in haar rapport korte en middellange
termijn maatregelen. Voor de korte termijn adviseert de commissie om het
wettelijk minimumloon in Caribisch Nederland te verhogen naar USD 1.750
per maand per 1 januari 2024. Om het voor werkgevers draagbaar te
houden, stelt de commissie daar tegenover een verlaging van de
werkgeverspremies voor. Voor deze verdere stappen is onvoldoende dekking
voorhanden in 2024 (zie tabel). Het additioneel verhogen van het
minimumloon naar USD 1.750 en de koppeling met de uitkeringen kost in
2024 aanvullend € 9,1 miljoen, oplopend tot € 9,6 miljoen structureel.
Daarnaast zijn er aanvullende kosten indien werkgeverspremies verlaagd
worden. Voor andere maatregelen zoals het invoeren van een kindgebonden
budget en het verlagen van de kosten van levensonderhoud, waaronder die
van wonen, vervoer en nutsvoorzieningen, noemt de commissie concrete
maatregelen, maar doet zij geen concrete uitspraak over hoe hoog die
stappen moeten zijn. Het onderzoek van de commissie laat namelijk ook
zien dat heel veel gegevens voor Caribisch Nederland niet voor handen
zijn. Daarom is op dit moment niet te becijferen hoeveel additioneel
nodig is voor de volledige opvolging van het rapport.
Over de bredere bevindingen en aanbevelingen uit dit rapport komt de
minister voor APP dit jaar nog met een inhoudelijke reactie.
Tabel: Specificatie van de koopkrachtmiddelen augustusbesluitvorming 2023 (en restant 2022)
x € mln. | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 | Struct. |
---|---|---|---|---|---|
1. Wml en uitkeringen | 11,3 | 11,9 | 12,5 | 13,0 | 13,7 |
2. Kinderbijslag $ +90 per kind p/m | 4,4 | 4,5 | 4,5 | 4,5 | 4,5 |
3. Voedselbanken | 0,1 | 0,3 | 0,3 | 0,3 | 0,3 |
4. Openbaar vervoer | 0,8 | 0,7 | 0,7 | 0,7 | 0,7 |
5. Verlagen vast elektratarief naar $ 0 p/m | 6,2 | ||||
6. Energietoelage | 4,5 | ||||
7. Flankerend armoedebeleid openbare lichamen | 1,0 | ||||
8. Gratis schoolmaaltijden | 1,0 | ||||
9. Verlagen vast drinkwatertarief naar $ 2 p/m | 1,2 | ||||
9. Verdere verlaging van vast internet met $ 15 p/m | 1,3 | ||||
10. Verbeteren glasvezelnetwerk internet | 3,0 | ||||
11. Reservering AP commissie sociaal minimum | 1,6 | 16,2 | 15,6 | 15,1 | 14,4 |
Totaal kosten | 36,4 | 33,6 | 33,6 | 33,6 | 33,6 |
Dekking uit augustusbesluitvorming 2023 | 30,0 | 32,0 | 32,0 | 32,0 | 32,0 |
Dekking resterend uit augustusbesluitvorming 2022 | 6,4 | 1,6 | 1,6 | 1,6 | 1,6 |
Totaal dekking | 36,4 | 33,6 | 33,6 | 33,6 | 33,6 |
Vragen van het lid Kathmann, B.C. (PvdA)
Vraag:
Hoe kijkt minister tegen het loslaten van het huidige criterium van 70%
van het minimumloon aan?
Antwoord:
De Commissie sociaal minimum heeft het kabinet geadviseerd om de
100/70-verhouding tussen minimumloon en bijstand los te laten. Het
kabinet heeft kennis genomen van deze aanbeveling en is van mening dat
deze, evenals een aantal andere aanbevelingen, een fundamenteel karakter
heeft. Om daar recht aan doen, is het van belang om deze zorgvuldig te
wegen en de consequenties te bezien. Deze wegingen zijn aan een nieuw
kabinet.
Vraag:
Hoe wordt de indexatiemethode van het minimumloon ervaren? Wat zou het
effect zijn van het meenemen van incidentele ontwikkeling van lonen in
de indexatie van het Wettelijk minimumloon? Gaat de minister in de
evaluatie van het Wettelijk minimumloon ook in op de
indexatiemethode?
Antwoord:
Het kabinet ziet de huidige indexatiemethode van het minimumloon als een
goed werkend mechanisme. Het zorgt dat het minimumloon op een stabiele
manier meestijgt met de lonen in algemene zin. De indexatiemethode
levert halfjaarlijkse verhogingen op die doorgaans op breed draagvlak
kunnen rekenen en zodoende "automatisch" en tijdig doorgang kunnen
vinden.
Zo’n stabiele, automatische stijging van het minimumloon is niet
vanzelfsprekend. Tot 1992 hadden we de Wet aanpassingsmechanismen (WAM).
De WAM bevatte op papier ook een automatische indexatie. In de praktijk
ging die automatische indexatie echter bijna nooit door. Er werd vaak
van afgeweken. Het minimumloon werd dan bijvoorbeeld bevroren. Of
verlaagd. We zijn daarna overgestapt op de huidige
indexatiemethode.
De incidentele loonontwikkeling maakt geen onderdeel uit van de huidige
methode. Wanneer incidentele ontwikkeling van lonen meegenomen zou
worden in de methode, zou dit de ontwikkeling van het wettelijk
minimumloon volatieler maken. Incidentele loonontwikkeling is namelijk
het ene jaar positief en het volgende jaar negatief. Ten tweede zou het
tot onlogische effecten leiden. Stel bijvoorbeeld dat veel jongeren de
arbeidsmarkt betreden. Dan leidt dat in de regel tot een negatieve
incidentele loonontwikkeling, omdat jongeren vaak lager ingeschaald
worden dan ouderen. Dit zou betekenen dat het wettelijk minimumloon in
zo'n jaar minder geïndexeerd zou worden. De minister van SZW vindt dat
niet wenselijk.
Als de wens bestaat om de hoogte van het minimumloon aan te passen, dan
is indexatie overigens niet de enige methode. Het kabinet spreekt
regelmatig met de Tweede Kamer over de vraag of het minimumloon de
juiste hoogte heeft. Als dat niet zo is, dan kan het kabinet die hoogte
aanpassen. Per 1 januari 2023 heeft het kabinet het minimumloon met
10,15 procent verhoogd. Ook de invoering van het minimumuurloon per 1
januari 2024 zorgt voor een verhoging voor werknemers die onder een cao
vallen met een werkweek langer dan 36 uur.
De evaluatie van het wettelijk minimumloon gaat over de hoogte van het
wettelijk minimumloon op dit moment. De huidige hoogte van het wettelijk
minimumloon is een resultaat van onder andere de indexaties uit het
verleden. In die zin komen de indexaties in de evaluatie aan bod. De
evaluatie gaat echter niet specifiek in op de indexatiemethode.
Vraag:
Leven lang ontwikkelen is onmisbaar voor een wendbare arbeidsmarkt de
komende jaren. Daarom is de motie Van der Lee c.s. ingediend die opriep
varianten uit te werken en STAP zo nodig beschikbaar te houden. Hoe
staat het met deze varianten? Er zou een structureel middel komen na
afschaffing van de fiscale scholingsaftrek. Waarom wordt het resterende
budget niet gebruikt om de infrastructuur door te ontwikkelen? Waarom
kiest de minister er voor om het budget naar SLIM over te hevelen?
Antwoord:
De verkenning naar varianten van Leven lang ontwikkelen (LLO) bevindt
zich in een afrondende fase. De minister van SZW zal u deze ambtelijke
verkenning over individuele budgetten en leerrechten, waarin de lessen
van de STAP-regeling zijn betrokken, op korte termijn toesturen, zodat
deze beschikbaar is voor een nieuw kabinet.
Het kabinet heeft besloten de STAP-regeling te beëindigen en de resterende middelen voor de periode 2024 tot en met 2027 te bestemmen voor individuele scholing. Gelet op deze tijdelijkheid en de demissionaire status van het kabinet heeft de minister van SZW daarom gekozen voor een tijdelijke voorziening voor individuele scholing in een bestaande LLO-regeling, namelijk de SLIM-regeling. De SLIM-regeling zal hiertoe worden aangepast.
Daar komt bij dat de hoge kosten van doorontwikkeling van de STAP-infrastructuur zich niet goed verhouden tot de omvang van het resterende budget voor de voorziening voor individuele scholing en het gegeven de tijdelijkheid van het budget.
De minister van SZW zal de lessen van de STAP-regeling en de effecten van de recente aanscherping van de regeling betrekken bij de tijdelijke voorziening via de SLIM-regeling. Ook betrekt zij hierbij de wensen van de Tweede Kamer, te weten het gerichter inzetten van het resterende budget en een focus op cruciale kraptesectoren.
Het blijft van belang om leren en ontwikkelen voor de arbeidsmarkt te stimuleren. Dit draagt bij aan een beter functionerende arbeidsmarkt en het terugdringen en voorkomen van arbeidstekorten. Goed opgeleide mensen zijn onmisbaar om ambities op het gebied van innovatie, transities en groei te realiseren. Juist nu werk en werktaken sneller veranderen. Tegelijkertijd is LLO noodzakelijk om mensen wendbaar te houden, zeker als het economisch minder gaat, en is het belangrijk mensen daarbij financieel te ondersteunen.
Vragen van het lid Palland, H.M. (CDA)
Vraag:
Hoe kijkt de minister aan tegen het voorstel om in te zetten op een
cao-dekkingsgraad van boven de 80%, in het licht van dat de hoogte van
het WML medebepaald wordt door de ontwikkeling van cao-lonen?
Antwoord:
Collectieve afspraken in cao’s bevorderen evenwichtige
arbeidsverhoudingen en arbeidsrust. Ze vormen een belangrijke
randvoorwaarde voor een positieve sociaaleconomische ontwikkeling. Een
hoge cao-dekkingsgraad is daarom van belang. Volgens de richtlijn
toereikende minimumlonen in de Europese Unie moeten lidstaten een
actieplan opstellen om de cao-dekkingsgraad te verhogen, als deze onder
de drempel van 80% ligt. In dit geval stelt het kabinet een actieplan
op, na raadpleging van sociale partners. Het kabinet werkt op dit moment
aan de implementatie van de richtlijn. De minister van SZW heeft het CBS
gevraagd om de cao-dekkingsgraad in Nederland in kaart te brengen. Als
de dekkingsgraad onder de 80% ligt, zal het kabinet een actieplan
opstellen om de dekkingsgraad te verhogen.
Er is inderdaad een relatie tussen de ontwikkeling van de cao-lonen en
de hoogte van het WML. De cao-lonen bepalen indirect de hoogte van het
WML. Het WML wordt namelijk halfjaarlijks geïndexeerd aan de hand van de
gemiddelde stijging van de cao-lonen. Een hogere cao-dekkingsgraad hoeft
niet per se te leiden tot een hoger WML. Alleen als een hogere
cao-dekkingsgraad leidt tot hogere cao-lonen, zal dat resulteren in een
hoger WML.
Vraag:
Wat doet u structureel om de uit de hand gelopen marginale druk en de
wig terug te dringen?
Antwoord:
De minister van SZW heeft op 3 februari jl. een uitgebreid onderzoek
naar de extremen in de marginale druk met de Tweede Kamer gedeeld
(Kamerstuk 29 544, nr.1174). Dat onderzoek laat zien dat circa 2% van de
werkenden een marginale druk van 80% of meer ervaart. Het onderzoek laat
ook zien dat het niet eenvoudig is om de marginale druk te verlagen. Er
is altijd sprake van een afruil. De mate van inkomensondersteuning, de
gemiddelde druk, de hoogte van de marginale druk en de gezondheid van de
overheidsfinanciën zijn met elkaar verbonden. De extremen in de
marginale druk vormen daarmee een complex vraagstuk waarvoor geen
eenvoudige oplossingen zijn. Veruit het grootste deel van de werknemers
heeft dus niet te maken met extreme marginale druk. Om werken lonender
te maken moet het stelsel in samenhang bekeken worden. Daarbij zijn
aanpassingen in fiscaliteit, toeslagen en minimumloon nodig die in
samenhang bekeken worden. Het kabinet heeft hierin eerste stappen gezet
zoals een verhoging van het minimumloon en overgang op een minimum
uurloon. Ook heeft het kabinet stappen gezet om de ambitie om de
toeslagen af te schaffen dichterbij te brengen. In dit kader lopen er
ook onderzoeken rond toeslagen, “Toekomst toeslagenstelsel” (Kamerstuk
31 066, nr. 1272 van 30 juni jl.), en de analyse van fiscale regelingen
(Kamerstuk 32 140, nr. 167 van 7 juli jl.). De structurele hervorming
kan dit kabinet niet meer inzetten, maar deze voorbereidingen stellen
een toekomstig kabinet in staat vervolgstappen te zetten. Overigens zal
ook een nieuw stelsel te maken hebben met de afruil tussen
inkomensondersteuning, gemiddelde en marginale druk, gerichtheid en de
gezondheid van de overheidsfinanciën.
Vraag:
Er zijn gezinnen zijn die in aanmerking komen voor het kindgebonden
budget maar het niet ontvangen. Ouders in België voor de kindregelingen
hoeven zelf geen gegevens hoeven aan te leveren. Is het kabinet bereid
om de belemmering inzake gegevenskoppeling tussen SVB en UWV weg te
nemen zodat ouders, net als in België, zelf geen gegevens hoeven aan te
leveren?
Antwoord:
Het kabinet vindt het belangrijk dat ouders ontvangen waar zij recht op
hebben. Niet alle ouders die recht hebben, maken gebruik van het
kindgebonden budget en de kinderbijslag. Het niet-gebruik bij het
kindgebonden budget wordt geschat op zo’n 7% en bij de kinderbijslag is
het niet-gebruik zeer laag (Athmer et al. 2022, evaluatie
Toeslagenstelsel, Ministerie van Financiën).
Net als in België doen ouders voor de kinderbijslag maar één aanvraag
bij de geboorte van het eerste kind (en niet meer bij het volgende
kind). De kinderbijslag is inkomensonafhankelijk en verandert
automatisch mee met de leeftijd van de kinderen en stopt als het kind 18
jaar wordt.
Ouders die kinderbijslag ontvangen en ook huur-, zorg- of kinderopvangtoeslag, ontvangen het kindgebonden budget van Dienst Toeslagen automatisch als zij aan de inkomens- en vermogensvoorwaarden voldoen. Dit betreft verreweg de meeste ouders die kindgebonden budget ontvangen. Deze automatische aanvraag is mogelijk omdat Dienst Toeslagen over de benodigde gegevens beschikt om het kindgebonden budget (als voorschot) toe te kennen. Het gaat dan om gegevens over het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen, het huishoudtype (alleenstaande ouder of ouderpaar), het (gezamenlijk) inkomen en het vermogen. Door de automatische aanvraag is het niet-gebruik van het kindgebonden budget relatief laag in verhouding tot de andere toeslagen.
Een beperkte groep die recht heeft op het kindgebonden budget betreft ouders met kinderbijslag zonder een andere toeslag. Deze ouders weten vaak niet dat zij het kindgebonden budget kunnen aanvragen en het zelf doen van een aanvraag kunnen zij als een belemmering ervaren. Dienst Toeslagen beschikt niet over de inkomens- en vermogensgegevens om de aanvraag automatisch af te handelen. Ook beschikt Dienst Toeslagen niet over een rekeningnummer. Voor deze ouders is het belangrijk om zelf te checken of zij in aanmerking komen voor het kindgebonden budget. Om ouders te wijzen op het mogelijke recht start op korte termijn (opnieuw) de landelijke campagne ‘Check, pas aan en door!’. Ook kunnen ouders zich zorgen maken over mogelijke hoge terugvorderingen. Daarom is er vanaf november een rekenhulp beschikbaar. Hier kunnen ouders berekenen of ze in aanmerking komen voor een toeslag. Hierin zijn de wijzigingen vanaf 1 januari verwerkt.
Hiermee worden stappen gezet om het niet-gebruik van het kindgebonden
budget te verminderen. Daarnaast kan gegevensuitwisseling, die verder
zal moeten gaan dan tussen de SVB en UWV, wellicht een bijdrage leveren
aan het terugdringen van niet-gebruik. De minister van SZW wil toezeggen
de mogelijkheden daartoe te onderzoeken en daarover de Tweede Kamer te
informeren.
Vraag:
Kunt u de Tweede Kamer informeren over de precieze randvoorwaarden voor
de haalbaarheid van de tijdelijke oplossing (periode 2024-2027) voor de
10.000 gezinnen die onder het minimum uitkomen en waar kan deze groep nu
concreet op rekenen?
Antwoord:
De naar schatting 6.400 betrokken huishoudens kunnen, vooruitlopend op
een fundamentele oplossing, over de periode 2024–2027 rekenen op een
jaarlijkse forfaitaire tegemoetkoming. Gemeenten gaan deze
tegemoetkoming verstrekken. Deze inzet van gemeenten stelt de minister
voor APP zeer op prijs. In overleg dat de minister voor APP hierover met
VNG heeft gehad, hebben zij het voorbehoud gemaakt van een
uitvoeringstoets en een aantal belangrijke randvoorwaarden. Hierover is
de Tweede Kamer geïnformeerd met de brief van 19 september jl.
(Kamerstuk 26 448, nr. 728). De brief beschrijft deze
randvoorwaarden:
Het kabinet voert per 2028 een fundamentele oplossing in.
De tijdelijke overbruggingsregeling wordt uitvoerbaar ontworpen, onder meer door te werken met forfaitaire bedragen. Gemeenten worden actief betrokken bij de uitwerking van de tijdelijke overbruggingsregeling en worden in staat gesteld een uitvoeringstoets uit te brengen.
Het Rijk stelt een zo accuraat mogelijke lijst met huishoudens op en regelt een grondslag voor de benodigde gegevensdeling en -verwerking. Het Rijk stelt zich op als eigenaar van deze lijst.
Het Rijk biedt gemeenten financiering voor de uitvoering van de tijdelijke overbruggingsregeling en de motie Warmerdam c.s. Naar aanleiding van deze motie gaat de overheid actief op zoek naar betreffende huishoudens om hen te wijzen op financiële ondersteuning in 2023 vanuit de individuele bijzondere bijstand.
De ministeries van SZW en Financiën zetten met de VNG en uitvoerders (Belastingdienst, Inlichtingenbureau en UWV) een projectgroep op om bovengenoemde lijst zo accuraat mogelijk te maken voor de uitvoering van de tijdelijke regeling en de bovengenoemde motie.
De minister voor APP werkt nu met de betrokken partijen aan invulling van deze randvoorwaarden. Zij verwacht de benodigde wetswijziging nog dit jaar voor uitvoeringstoets aan de VNG te kunnen voorleggen.
Vraag:
Hoe kijkt de minister aan tegen het beperken van de ET
(extraterritoriaal) regeling?
Antwoord:
De ET-regeling is bedoeld om werkgevers de gelegenheid te geven
daadwerkelijk gemaakte kosten die de werknemer maakt vanwege de
dienstbetrekking (namelijk de extra kosten die een werknemer maakt om in
Nederland te gaan werken) op een eenvoudige wijze, vrij van
loonheffingen, te vergoeden. Daarnaast is de 30%-regeling een
forfaitaire uitwerking van de ET-regeling voor werknemers die aan
bepaalde voorwaarden voldoen. Voor een deel van de werkgevers is de
regeling een relevante factor binnen het Nederlandse
vestigingsklimaat.
Uit de evaluatie van de 30%-regeling in 2017 is onder meer naar voren
gekomen dat de regeling voor ongeveer de helft van de gebruikers een
ruimere onbelaste vergoeding lijkt te bieden dan waarvan sprake zou zijn
bij vergoeding van de daadwerkelijke extraterritoriale kosten (ETK).
Gelet hierop heeft het kabinet ervoor gekozen om per 1 januari 2024 de
30%-regeling te maximeren op 30% van het bedrag van de Wet normering
topinkomens (WNT)-norm. Ook is de maximale looptijd van de 30%-regeling
per 1 januari 2019 reeds verkort van 8 jaren naar 5 jaren. Ten slotte is
het van belang dat er in het kader van beide regelingen twee evaluaties
op handen zijn: de evaluatie van de ET-regeling die in 2023 wordt
opgestart en een nieuwe evaluatie van de 30%-regeling in 2025. De
ET-regeling kan door een verlaging van het brutoloon immers leiden tot
lagere sociale lasten voor de werkgever, waardoor arbeidsmigranten
relatief goedkoper zijn. Op basis van de uitkomsten van deze evaluaties
zal opnieuw bezien worden hoe de regelingen zo doeltreffend mogelijk
ingezet kunnen worden.
Vragen van het lid Ceder, D.G.M. (ChristenUnie)
Vraag:
Kan de minister met het CPB in gesprek gaan over de definitie van
armoede, waarin ook rekening wordt gehouden met belasting- en
energieschulden?
Antwoord:
Het SCP, Nibud en CBS werken aan een nieuwe armoedefinitie, zoals ook
beschreven in de reactie van het kabinet op de Commissie sociaal
minimum. Deze instituten zijn onafhankelijk en gaan zelf over hoe zij de
armoedegrens definiëren. In de publicatie 'Op weg naar een nieuwe
armoedegrens' hebben zij aangegeven dat het de insteek is om bij een
nieuwe armoedegrens ook rekening te houden met het vermogen en schulden
van huishoudens.
Vraag:
Wat is de reactie van de minister op het voorstel aan het kabinet om te
starten aan een verkenning van een nieuw incassostelsel voor
schulden?
Antwoord:
De minister voor Rechtsbescherming (minister voor Rb) is
verantwoordelijk voor civiele invordering en de daarbij behorende
beroepsgroepen. De minister voor Rb heeft recent het rapport 'Schulden
klein houden en perspectief bieden' van Jungmann en Moerman in ontvangst
genomen. In het rapport pleiten Jungmann en Moerman voor een nieuw
incassostelsel. De minister voor Rb en de minister voor APP staan
positief tegenover een verkenning naar de mogelijkheden voor wijzigingen
in het incassostelsel van civiele vorderingen. De verkenning sluit aan
op trajecten die de afgelopen tijd hebben plaatsgevonden door de
ministeries van JenV en SZW, zoals de thematafels waarbij gesproken werd
over verbeteringen in het incassostelsel. De minister voor Rb zal in
samenspraak met de minister voor APP per brief de Tweede Kamer dit
najaar informeren over de eerste contouren van deze verkenning.
Vragen van het lid Pouw-Verweij, N.J.F. (BBB)
Vraag:
Wat betekent het feit dat netto modale inkomens en lage inkomens steeds
dichter bij elkaar komen te liggen voor de arbeidsmarkt?
Antwoord:
Het klopt dat het besteedbaar inkomen bij lage en modale inkomens
dichter bij elkaar is komen te liggen. De belangrijkste verklaring
hiervoor is de verhoging van het minimumloon met 10 procent per 1
januari 2023, ruim 8 procentpunt meer dan de reguliere indexatie. Het
kabinet heeft deze maatregel genomen, omdat een groot deel van de
huishoudens in de problemen dreigde te raken, mede door de stijging van
energieprijzen.
De arbeidsmarkteffecten van de ontwikkeling dat inkomens op minimumloon
en modaal dichter bij elkaar liggen, zijn niet eenduidig. Voor mensen
die nog niet werken is het aantrekkelijker geworden om te gaan werken.
Daarnaast werkt de minimumloonsverhoging ook door op de loonschalen net
boven het minimumloon, zodat het ook voor die mensen meer loont om te
werken. Voor mensen met een modaal inkomen zijn de gevolgen beperkt: zij
zijn niet beter of slechter af door de verhoging van het
minimumloon.
Het kabinet vindt de positie van middeninkomens belangrijk. Daarom heeft
het kabinet de arbeidskorting in deze kabinetsperiode met ruim 3 miljard
euro verhoogd, waarvan een groot deel terechtkomt bij middeninkomens.
Ook hebben middeninkomens baat bij de verhoging van het kindgebonden
budget. Daarnaast hebben we middeninkomens in de achterliggende jaren
ondersteund met de tijdelijke koopkrachtmaatregelen, zoals het
prijsplafond voor energie of de verlaging van de energiebelasting. Ook
is de cao-loongroei de afgelopen jaren flink toegenomen. Dit is een
ondersteunende kracht voor de inkomenspositie van middeninkomens, zeker
de komende jaren.
Vraag:
De Commissie Sociaal minimum schrijft dat een verhoging van de
minimumuitkeringen er toe kan leiden dat de prikkels voor
arbeidsdeelname zullen afnemen. Is de minister het eens dat de prikkels
om te gaan werken nooit zouden moeten afnemen? En onderschrijft de
minister dat zicht op werk en inkomen van wezenlijk belang zijn voor het
gevoel van eigen waarde van mensen?
Antwoord:
Het kabinet hecht er sterk aan om werken aantrekkelijk te houden en te
laten lonen. Het is de inzet van het kabinet om degenen die kunnen
werken te activeren en te stimuleren. Daarnaast moeten we zorgen voor
een adequate inkomensbescherming voor diegenen die niet of minder kunnen
werken.
Ook onderschrijft het kabinet dat (zicht op) werk en inkomen van
wezenlijk belang zijn. Werk en, voor wie dat (nog) niet haalbaar is,
andere vormen van participatie, geven voldoening en versterken het
gevoel van eigenwaarde. Ook kunnen mensen zich zo verder ontplooien en
meer sociale contacten op doen (wat ook isolement voorkomt). Daarnaast
is het ook voor de samenleving van belang dat mensen participeren op de
arbeidsmarkt. Er zijn echter ook mensen voor wie regulier werk niet
realistisch is. Zij zijn geholpen met andere vormen van participatie
(zoals scholing of vrijwilligerswerk) om mogelijk op langere termijn een
stap te zetten richting betaald werk. Om de stap van uitkering naar werk
te verbeteren, is het kabinet ook voornemens de bijverdiengrenzen te
harmoniseren en een bufferbudget in te voeren. Met het bufferbudget kan
het tekort aan middelen in sommige maanden, dat door de combinatie van
aanvullende bijstand en fluctuerend inkomen wordt gecreëerd, worden
ondervangen.
Vragen van het lid Stoffer, C. (SGP)
Vraag:
Wat vindt de minister van ons voorstel om gemeente een lokale sociale
kaart te laten ontwikkelen?
Antwoord:
Het kabinet vindt het belangrijk dat mensen gemakkelijk toegang hebben
tot informatie over beschikbare voorzieningen, zowel op lokaal als
landelijk niveau. Sommige gemeenten hebben al een eigen sociale kaart.
Specifiek voor financiële zorgen zijn er handige overzichten
beschikbaar. Op de website van Geldfit en via hun telefoonlijn kunnen
mensen de lokale beschikbare hulp bij geldzorgen vinden, zoals
ondersteuning van de gemeente en vrijwilligersorganisaties. Via Geldfit
en de VoorzieningenWijzer, waar veel gemeenten op zijn aangesloten,
kunnen mensen ook hun recht op toeslagen en andere voorzieningen
controleren. Daarnaast biedt de website www.Berooid.nl informatie over
lokale maatschappelijke initiatieven, waaronder voedselbanken,
kledingbanken en lokale fondsen.
Vraag:
Arbeidsongeschikten betalen, naast hun inkomensverlies, honderden euro's
extra omdat zij de arbeidskorting en inkomensafhankelijke
combinatiekorting mislopen. Zijn hier nog reparatiemogelijkheden
voor?
Antwoord:
Het kabinet ziet op dit moment geen voor de hand liggende instrumenten
om het verschil in netto-inkomen tussen arbeidsongeschikten en werkenden
op te heffen.
In theorie is het mogelijk om de bruto-uitkeringen te verhogen. De
percentages van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen moeten dan worden
aangepast. Dit is echter zeer ingewikkeld, omdat er veel verschillende
groepen vallen onder de WIA, met verschillende percentages. Daarbij komt
dat de kosten van een verhoging van de bruto-uitkering volledig
terechtkomen bij eigenrisicodragers (werkgevers). Gelet op deze
overwegingen is die route wat het kabinet betreft niet begaanbaar.
Het kabinet ziet dat het verschil in netto-inkomen tussen werkenden en
mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering de afgelopen jaren is
opgelopen. Tegelijkertijd hecht het kabinet er ook aan dat werken
financieel aantrekkelijk is, mede gelet op de krappe arbeidsmarkt. Een
volgend kabinet kan de verhouding tussen netto-inkomen van
arbeidsongeschikten en werkenden opnieuw bezien. De evaluatie van de
Aanpak fiscale regelingen (Kamerstuk 32 140, nr. 167 van 7 juli jl.) en
de update van Bouwstenen voor een beter belastingstelsel, waar momenteel
aan gewerkt wordt, kunnen hiervoor aanknopingspunten bieden.
Vraag:
Is het verstrekken van gratis schoolmaaltijden een doelmatige besteding
en is dit een taak voor de rijksoverheid? Is het niet logischer om
ervoor de zorgen dat mensen netto meer overhouden?
Antwoord:
Steeds meer gezinnen staan onder financiële druk. Het kabinet voelt,
zeker in tijden van crisis, de verantwoordelijkheid om te voorkomen dat
je thuissituatie bepaalt of je goed mee kunt doen op school. Daarom
heeft het kabinet maatregelen getroffen ter verbetering van de
koopkracht van gezinnen. Voor veel leerlingen kan ook een schoolmaaltijd
een enorm verschil maken. Uit ervaringen van de afgelopen maanden zien
we dat op plekken waar ouders en leerlingen financieel onder druk staan,
leerlingen die geholpen worden met een maaltijd energieker zijn en beter
meedoen in de klas. Daarom wil het kabinet ook voor het komende jaar
opnieuw leerlingen helpen aan een goede maaltijd op school. Ook als
mensen netto meer overhouden willen we zoveel mogelijk voorkomen dat
kinderen zonder voeding naar school gaan.
Vraag:
Waarom gaan we niet voor een eerlijker belastingstelsel waarin keuze
centraal staat en niet allerlei arbeidsprikkels?
Antwoord:
Het kabinet vindt het belangrijk dat (méér) werken loont. Maatregelen
als het afschaffen van de overdraagbaarheid van de algemene
heffingskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en een hogere
arbeidskorting stimuleren de arbeidsparticipatie. Tegelijk vergroten
deze het verschil in lastendruk tussen alleen- en tweeverdieners en
tussen werkenden en niet-werkenden. Zeker bij de huidige krappe
arbeidsmarkt is het belangrijk om arbeidsparticipatie te blijven
stimuleren. Het is daarom lastig om de verschillen tussen de genoemde
groepen te reduceren.
Het kabinet zorgt ervoor dat een volgend kabinet in staat wordt gesteld
om keuzes te maken rondom het belastingstelsel. Daarom heeft het kabinet
opdracht gegeven tot een nieuw rapport over Bouwstenen voor een beter en
eenvoudiger belastingstelsel. Daarnaast heeft het kabinet gewerkt aan de
“Toekomst toeslagenstelsel” (Kamerstuk 31 066, nr. 1272), en de analyse
van fiscale regelingen (Kamerstuk 32 140, nr. 167).
Vraag:
Wil de minister voor de formatie een beleidsvariant uitwerken waarin de
regeldruk / administratieve lasten op SZW-terrein voor werkgevers wordt
verlaagd?
Antwoord:
In principe zien wij geen directe rol voor ons, als minister van SZW en
minister voor APP, om een beleidsvariant voor het aanpakken van
regeldruk voor de formatie uit te werken. Wel kunnen wij u melden dat
wij onder coördinatie van de minister van EZK meedenken over het op te
stellen reductieprogramma regeldruk, dat is aangekondigd in de
voortgangsrapportage van het Rijksbrede regeldrukprogramma van de
minister van EZK van 18 augustus jl. De opzet en reikwijdte van dit
reductieprogramma wordt aan een nieuw kabinet gelaten.
Vraag:
Er komt geen generieke beleidslijn om de no-riskpolis toe te kennen aan
mensen die wachten op hun WIA-claimbeoordeling. Hoe gaat de minister er
voor zorgen dat deze mensen wel zo snel mogelijk aan het werk komen? En
waarom is een generieke beleidslijn voor de no-riskpolis, uitsluitend
voor werknemers die een baan aangeboden hebben gekregen, niet
mogelijk?
Antwoord:
UWV kent op verzoek een no-riskpolis toe aan mensen die tijdens de
WIA-voorschotperiode een aanbod krijgen voor een baan bij een nieuwe
werkgever. De verwachting is dat met dit maatwerk de doelgroep wordt
bereikt die baat heeft bij de no-riskpolis tijdens de
voorschotperiode.
Omdat mensen ook zelf naar nieuw werk zoeken zonder tussenkomst van UWV,
weet UWV niet van iedereen wie er bezig is met re-integreren bij een
andere werkgever. Daarom kan de no-riskpolis niet automatisch worden
toegekend aan de doelgroep middels een generieke beleidslijn.
Automatisch toekennen van een no-riskpolis aan iedereen die een
WIA-aanvraag doet, is in theorie wel mogelijk, maar is onwenselijk: dat
zou betekenen dat een no-riskpolis wordt toegekend aan een grote groep
mensen die er geen recht op heeft, en waarvoor het ook niet wenselijk is
om een no-riskpolis toe te kennen. Bijvoorbeeld omdat dat de prikkels
voor re-integratie bij de eigen werkgever doorkruist. Daarom is met UWV
gewerkt aan de huidige maatwerkoplossing, waarmee de doelgroep van de
no-riskpolis alsnog wordt bereikt.
Vragen van het lid Kuzu, T. (DENK)
Vraag:
Hoe staat de minister tegenover een correctiemoment in 2024 voor het
geval de koopkrachtontwikkeling lager uitvalt?
Antwoord:
Koopkrachtramingen zijn geen voorspelling van de ontwikkeling voor
specifieke huishoudens, maar dienen in de eerste plaats om te tonen wat
het effect van overheidsbeleid voor specifieke groepen in de samenleving
is.
Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen neemt de overheid maatregelen om
de koopkrachtontwikkeling na de vaststelling van de begroting nog bij te
sturen. Vorig jaar gebeurde dit bij uitzondering naar aanleiding van de
sterk gestegen energieprijzen. In dergelijke gevallen staat ook nog maar
een beperkt aantal, ongerichte maatregelen ter beschikking.
Het kabinet anticipeert gezien het bovenstaande niet op een
correctiemoment.
Vraag:
Volgens de berekeningen van het Nibud gaan bepaalde groepen
alleenverdieners er in 2024 in koopkracht op achteruit, terwijl bepaalde
groepen tweeverdieners er juist erg op vooruit gaan. Kan de minister
aangeven waarom de verschillen in koopkrachtontwikkeling zo groot
zijn?
Antwoord:
Het kabinet heeft in het koopkrachtpakket verschillende maatregelen
genomen. Dit heeft het Nibud inzichtelijk gemaakt aan de hand van 117
voorbeeldhuishoudens. Alle alleenverdieners hebben in deze analyse een
positieve koopkrachtontwikkeling. Door de stijging van het kindgebonden
budget is dit positiever voor gezinnen met kinderen (tot +6% bij 3
kinderen).
Ook de tweeverdieners hebben een positieve koopkrachtontwikkeling. Dit
is ook positiever bij meer kinderen (tot +5,4% bij 3 kinderen). De
minister van SZW herkent het grote verschil dan ook niet.
Vraag:
Kan het kabinet een beleidsdoel stellen voor vermogensgelijkheid?
Antwoord:
Het kabinet volgt de aanbeveling uit het IBO vermogensverdeling
(Kamerstuk 35 925 IX, nr 38; 8 juli 2022) om jaarlijks de ontwikkeling
van de vermogensverdeling te monitoren, en volgt daarnaast ook de
aanbeveling om niet jaarlijks bij de besluitvorming hierop te sturen.
Zodoende is er geen beleidsdoel. Het sturen op vermogen is veel
complexer dan het sturen op inkomen. Inkomen is een stroomvariabele en
begint ieder jaar weer op nul. Vermogen is een voorraadvariabele, die
zich over de jaren heen opbouwt en zich daardoor moeilijk laat
bijsturen. Bovendien geeft het IBO-rapport aan dat een optimaal getal
voor vermogen of de vermogensverdeling economisch niet te geven is en
moreel te betwisten is.
Naast de jaarlijkse monitoring hanteert het kabinet bij
besluitvorming een standaard set met figuren waarin de belastingdruk als
gevolg van beleid in beeld wordt gebracht. Op deze manier borgt het
kabinet dat naast inkomen, ook vermogen een vaste plek heeft in de
besluitvorming. Er zijn sinds het verschijnen van het IBO
vermogensverdeling al verschillende maatregelen genomen om
onevenwichtigheden in de fiscale behandeling van vermogen recht te
trekken, zoals de verhoging van het lage Vpb tarief en de
tariefdifferentiatie in box 2.
Vraag:
Hoe staat het met de motie van Van Baarle (DENK) waarin gevraagd wordt
om een noodscenario te ontwikkelen in het geval de energietarieven
alsnog sterk stijgen?
Antwoord:
Op 3 oktober jl. heeft de minister voor Klimaat en Energie invulling
gegeven aan de motie door de Tweede Kamer per brief mee te nemen in de
actuele situatie. In de brief zijn de verschillende mogelijke
instrumenten, die in aanloop naar de augustusbesluitvorming zijn
uitgewerkt en beoordeeld op uitvoerbaarheid, voor komende winter
geschetst.
Vraag:
Hoe staat het met de uitvoering van de motie over de halvering van de
kinderarmoede en daaraan gekoppeld een concreet tijdspad en
tussendoelstellingen?
Antwoord:
Op 8 juni jl. heeft het lid Azarkan tijdens het debat over de
Voorjaarsnota een motie ingediend over een voortvarende aanpak voor
halvering van armoede. Het kabinet heeft deze motie oordeel Kamer
gegeven omdat het kabinet hecht aan het realiseren van de
armoededoelstellingen, met de kanttekening dat het kabinet de voorkeur
geeft aan het zorgvuldig ramen, monitoren en waar nodig tussentijds
bijsturen op de doelstellingen boven het formuleren van tussendoelen.
Gesteund door moties uit de Eerste en Tweede Kamer heeft het kabinet,
ook in lijn met de motie Azarkan, tijdens de augustusbesluitvorming
maatregelen voorgesteld om armoede niet te laten stijgen
en voor kinderarmoede het dalende pad in te zetten richting halvering in
2025. In de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden zijn verschillende
maatregelen aangekondigd die momenteel worden uitgevoerd gericht op
de daling van kinderarmoede en/of het verminderen van de effecten
daarvan.
In de tweede voortgangsrapportage van de aanpak, die de Tweede Kamer in december zal ontvangen, wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze maatregelen. Hierin zullen ook de nieuwe cijfers van het CBS en SCP over armoede worden opgenomen.
Vraag:
Hoe staat het met het automatisch toekennen van de aanvullende
inkomensvoorziening ouderen (AIO) en is er een tijdspad in gedachte voor
de invoering?
Antwoord:
De Tweede Kamer is per brief van 5 september jl. (Kamerstuk 29 389,
nr.121) geïnformeerd over de AIO-pilot om met gegevensuitwisseling
mensen gericht te benaderen en daarmee niet-gebruik van AIO tegen te
gaan. Voor een structureel vervolg is een wettelijke grondslag nodig. Er
wordt gewerkt aan een breder wetsvoorstel voor proactieve
dienstverlening dat in deze juridische grondslag kan voorzien. Het
streven is om het conceptwetsvoorstel voor het einde van het jaar ter
internetconsultatie aan te bieden.
Vraag:
De BTW op groenten en fruit moet naar het Europees niveau van 5% (en
uiteindelijk 0%). Dit is ook het voornemen van het kabinet. Wat is nu de
stand van zaken?
Antwoord:
Zoals aan de Tweede Kamer gemeld in de brief d.d. 19 september jl.
(Kamerstuk 36 418, nr. 7), wordt besluitvorming over de invoering van
een btw-nultarief op groente en fruit aan een volgend kabinet
gelaten.
Vragen van het lid Weyenberg van, S.P.R.A. (D66)
Vraag:
Kan de minister bevestigen dat we nog steeds op koers liggen voor het
uitbetalen van het gebaar aan Surinaamse Nederlanders met een AOW-gat?
Daarmee liggen we op koers voor het zo snel mogelijk uitbetalen van het
gebaar aan Surinaamse Nederlanders met een AOW-gat.
Antwoord:
De SVB heeft verkend of zij mogelijkheden zien om eerder dan 1 juli 2024
over te gaan tot uitvoering van het gebaar naar ouderen van Surinaamse
herkomst. Hieruit volgt dat de SVB in juni 2024 per brief mensen kan
informeren over het voornemen om ambtshalve toe te gaan kennen. Dat is
een maand eerder dan voorzien. De SVB gaat op 1 juli 2024 het bedrag
ambtshalve toekennen en kan vanaf dat moment aanvragen in behandeling
nemen. Het bedrag wordt vervolgens zo snel mogelijk, maar uiterlijk
binnen zes weken na de toekenning, uitbetaald.
Vraag:
Kan de minister reageren op het idee dat elke pensioenregeling standaard
ook een soort deeltijdpensioen optie aanbiedt en herkent de minister ook
het feit dat de opties rond deeltijdpensioen nog vaak weinig bekend zijn
bij werkgevers en werknemers? Kan zij aangeven wat hieraan gedaan kan
worden?
Antwoord:
Pensioen is een arbeidsvoorwaardelijke afspraak. Sociale partners
bepalen, binnen de wettelijke kaders, welke pensioenregeling voor hen
het meest passend is. Een deeltijdpensioen kan daarbij aan de orde zijn
en is al mogelijk binnen de huidige wettelijke kaders. Aangezien
decentrale sociale partners hier aan zet zijn, past terughoudendheid
vanuit de overheid. De minister voor APP is er daarom geen voorstander
van om wettelijk te bepalen dat een deeltijdpensioen onderdeel moet zijn
van een pensioenregeling. Wanneer een pensioenregeling ook een
deeltijdpensioen bevat, is het aan de werkgever c.q. pensioenuitvoerder
om hier goede voorlichting over te geven. De minister voor APP wijst er
daarbij graag op dat bij de subsidieregeling voor duurzame
inzetbaarheid, werkgevers subsidie kunnen aanvragen voor activiteiten
die de eigen regie van werknemers op het einde van de loopbaan
bevorderen. Een voorbeeld hiervan is het voeren van financiële
adviesgesprekken om inzicht te krijgen in de mogelijkheden rond
pensionering, waaronder deeltijdpensioen. Wij voeren hier actief
gesprekken over met sociale partners om deze activiteiten onder de
aandacht te brengen.
Vragen van het lid Wassenberg, F.P. (PvdD)
Vraag:
Hoe gaat de minister, vanuit haar rol, kwetsbare werknemers beschermen
die in extreem ongezonde werkomstandigheden moeten werken (bijvoorbeeld
met glyfosaat) en zijn deze kwetsbare werknemers in beeld? Welke stappen
gaat de minister nemen om te zorgen dat mensen in de toekomst niet meer
met landbouwgif hoeven te werken en hoe gaan we voorkomen dat de ziekte
van Parkinson geen beroepsziekte wordt voor boeren en tuinders?
Antwoord:
De werkgever is ervoor verantwoordelijk dat werknemers veilig en gezond
kunnen werken. Dit volgt uit de Arbowet.
Gewasbeschermingsmiddelen worden streng getoetst. Door aanhoudende
maatschappelijke zorgen heeft het ministerie van LNV een onderzoek
aangekondigd. Dit onderzoek ziet toe op de relatie tussen
gewasbeschermingsmiddelen en onder meer Parkinson. Het onderdeel dat is
gericht op werkenden wordt gefinancierd door het ministerie van
SZW.
Het ministerie van LNV spreekt nu met het RIVM en experts, waaronder
hoogleraar Bas Bloem, over de onderzoeksopzet. Zo snel mogelijk daarna
informeert de minister van LNV de Tweede Kamer met een aparte brief (in
detail).
Als uit het aangekondigde onderzoek volgt dat er directe risico’s zijn
aan glyfosaat, dan worden in Nederland middelen op basis van glyfosaat
direct verboden.
Vraag:
Hoe ziet de groene economie van de toekomst er uit en werkt de minister
hierin goed samen met de minister van Economische Zaken? Heeft de
minister een transitieplan, om werkenden in sectoren die afgebouwd gaan
worden in het kader van de groene transitie, voldoende steun te bieden
om de komende jaren en decennia passend werk te doen?
Antwoord:
De minister van Economische Zaken heeft deze zomer een brief gestuurd
aan uw Kamer met een perspectief op de economie in 2050. We hebben dan
een duurzame economie. Dat betekent dat we opereren binnen planetaire
grenzen en rekening houden met schaarse ruimte en grondstoffen. Dat
vraagt onder meer om een transitie richting duurzame energie en een
transitie naar een circulaire economie. Dat heeft ook zijn weerslag op
de arbeidsmarkt. Sommige werkenden kunnen door deze transities hun baan
kwijtraken en moeten goed ondersteund worden bij het vinden van goed
nieuw werk.
Via het Just Transition Fund [JTF] worden de negatieve gevolgen voor
de werkgelegenheid als gevolg van de transitie verminderd. In totaal kan
Nederland aanspraak maken op 623 miljoen euro uit dit Europese fonds. De
transitie richting een groene economie biedt ook kansen voor werkenden
en werkzoekenden. Er is reeds een groot tekort aan personeel om de
transitie te realiseren en de verwachting is dat dit nog verder zal
toenemen.
De minister van SZW werkt samen met de minister voor APP en de ministers
van EZK en OCW om deze tekorten aan te pakken en de kansen te benutten.
Dit doen we via het Actieplan Groene en Digitale Banen. De minister van
SZW vindt het wel belangrijk om te benadrukken dat sociale partners in
de eerste plaats een belangrijke verantwoordelijkheid dragen om
voldoende mensen aan te trekken voor de groene economie en om mensen zo
nodig van werk naar werk te begeleiden.
Vraag:
Denkt het kabinet de voorgestelde maatregelen van de Commissie sociaal
minimum in te gaan voeren?
Antwoord:
Het kabinet heeft op 10 oktober haar reactie op de rapporten van de
Commissie sociaal minimum aan de Tweede Kamer en de Eerste Kamer
aangeboden. Het kabinet vindt de rapporten zeer waardevol. Zij hecht aan
een sociaal minimum dat ruimte biedt om rond te komen en mee te doen en
aan een stelsel dat voorspelbaar en toegankelijk is. In de Miljoenennota
voor 2024 heeft het kabinet, mede met het oog op de aanbevelingen uit
het eerste rapport van de commissie een pakket aan structurele
maatregelen opgenomen dat gericht is op grote gezinnen, gezinnen met
oudere kinderen en reductie van armoede en kinderarmoede. Ook op andere
terreinen heeft het kabinet al stappen gezet die aansluiten bij de
aanbevelingen van de commissie. Denk aan het traject Participatiewet in
balans, de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden en het
interdepartementaal programma Vereenvoudiging inkomensondersteuning. Een
aantal fundamentele keuzes wordt aan een nieuw kabinet gelaten. Hierbij
valt onder meer te denken aan de aanbevelingen ten aanzien van een
nieuwe minimumnorm inclusief het flexbudget (ook in relatie tot de
bijzondere bijstand), de verdere inzet op vereenvoudiging van de
inkomensondersteuning, arbeidsmarktactivering en de verhouding tussen
Rijk en gemeenten.