[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over Fiche: Mededeling Europese Economische Veiligheidsstrategie (Kamerstuk 22112-3761)

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2023D43674, datum: 2023-12-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-22112-3825).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 22112 -3825 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie.

Onderdeel van zaak 2023Z18081:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3825 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 6 november 2023

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Buitenlandse Zaken, van Economische Zaken en Klimaat, van Justitie en Veiligheid en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 28 augustus 2023 over Fiche: Mededeling Europese Economische Veiligheidsstrategie (Kamerstuk 22 112, nr. 3761).

De vragen en opmerkingen zijn op 27 september 2023 aan de Ministers van Buitenlandse Zaken, van Economische Zaken en Klimaat, van Justitie en Veiligheid en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 23 oktober 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Rudmer Heerema

Adjunct-griffier van de commissie,
Dekker

Inhoudsopgave blz.
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties reactie van de bewindspersoon 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie 3
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie 5
II Volledige agenda 11

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de appreciatie van de Europese Economische Veiligheidsstrategie (EEV). Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet tevreden is dat de Strategie voor Economische Veiligheid uitgaat van een landenneutrale aanpak. Zoals bekend zijn deze leden voorstander van (complementair aan landenneutrale instrumenten) een gerichte aanpak van dreigingslanden, via een lijst statelijke dreigingen. Klopt het dat het kabinet nu van mening is dat Nederlandse publicatie van een dergelijke lijst onwenselijk is? Zo ja, kan zij toelichten waarom? Heeft dit te maken met diplomatieke gevoeligheden of de angst om alleen in de wind te komen te staan? En is in dat geval inzet op een Europese lijst van «countries of concern» niet een mogelijkheid om op te treden met de rugdekking van een breder verband? Is het kabinet bereid om in kader van de Strategie voor Economische Veiligheid te pleiten voor mogelijkheden om gericht additionele stappen te zetten richting dreigingslanden?

1. Antwoord van het kabinet:

Het aanpakken van economische veiligheidsrisico’s luistert nauw. Het vereist maatregelen die gericht, proportioneel, adaptief en risico-gebaseerd zijn. Dit vergt een landenneutrale aanpak. Oftewel een generieke aanpak die toepasbaar is op dreigingen (die een risico vormen voor de nationale veiligheid) vanuit elke statelijke actor. De instrumenten binnen deze aanpak kunnen worden toegepast op de geïdentificeerde landenspecifieke risico’s. Een landenneutrale en risico-gebaseerde aanpak is ook belangrijk in het kader van de naleving van het op regels gebaseerde multilaterale systeem, waar Nederland grote waarde aan hecht. Waar nodig worden gerichte maatregelen getroffen om de dreiging van statelijke actoren te verminderen, statelijke actoren te ontmoedigen of de weerbaarheid van Nederland te verhogen.

De hierboven geschetste aanpak is ook in lijn met de bredere aanpak tegen statelijke dreigingen, zoals te lezen is in de Kamerbrief Aanpak Statelijke Dreigingen en in de Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden.1 Ter onderbouwing publiceren de AIVD, MIVD en NCTV een gezamenlijke analyse, het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren. Dit dreigingsbeeld heeft tot doel het bewustzijn te vergroten over de aard en omvang van de dreiging op nationale veiligheid vanuit statelijke actoren,2 waarop overheidsorganisaties en kennisinstellingen, alsook bedrijven, hun beleid tegen statelijke dreigingen kunnen baseren. Dit is in lijn met de motie van het lid Brekelmans.3 Over de uitvoering van deze motie wordt de Kamer voor de komende begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken geïnformeerd. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten dragen daarnaast bij aan het verhogen van het bewustzijn van de dreiging door middel van het proactief informeren van individuele bedrijven en kennisinstellingen over dreigingen.

Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie vragen over de levering van inlichtingen aan de Single Intelligence Analysis Capacity. Komen hier voldoende inlichtingen binnen om effectief beleid te formuleren, of is dit nog voor verbetering vatbaar? En behoort Nederland hierin tot de koplopers of voortrekkers? Is het mogelijk een kopgroep van landen te vormen die gericht bepaalde inlichtingenvragen beantwoorden of op relevante thema’s informatie aanleveren?

2. Antwoord van het kabinet:

Net als in Nederland zijn inlichtingen een onderdeel van de bredere informatiebehoefte die ten grondslag ligt aan beleid. De Single Intelligence Analysis Capacity (SIAC) geeft daarom invulling aan een specifiek deel van de informatiebehoefte van de EU. Hiervoor is SIAC afhankelijk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van de lidstaten die gevraagd en ongevraagd inlichtingen delen en hun inlichtingenofficieren detacheren.

Gezien de rol van SIAC is het niet noodzakelijk kopgroepen te vormen om tot de beantwoording van inlichtingenvragen te komen. Het is immers de rol van SIAC om op basis van de strategische inlichtingenbijdragen van verschillende inlichtingen- en veiligheidsdiensten tot analyses te komen die invulling geven aan de concrete inlichtingenbehoefte van de EU.

Gezien de geopolitieke ontwikkelingen en de toegenomen behoefte aan inlichtingen hebben de EU en de lidstaten in het Strategisch Kompas de ambitie opgenomen SIAC vóór 2025 te versterken. Nederland spant zich in nauwe samenwerking met EDEO en de andere lidstaten in om tot een versterkt SIAC te komen.

De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het fiche over de Europese Economische Veiligheidsstrategie. Het is goed dat de Europese Unie (EU) meer aandacht geeft aan economische veiligheid en strategische autonomie. Met name als het gaat om strategische autonomie is het cruciaal om een Europese aanpak te hebben.

De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie noteren bij het lezen van het fiche drie aandachtspunten. Nationale veiligheid blijft een nationale competentie. De Europese Commissie claimt met deze strategie een rol voor zichzelf als het gaat om economische (en daarmee nationale) veiligheid. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de EU niet te veel zeggenschap krijgt over nationale veiligheid?

3. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwelkomt de EEV-strategie en ziet de mededeling als stap om veiligheids-, industrie- en handelsbeleid in gezamenlijkheid te bezien en om ten aanzien van economische veiligheid tot meer samenhangend beleid op EU-niveau te komen. Deze samenhang kan de economische veiligheid van de Unie en haar lidstaten bevorderen. Desalniettemin is het kabinet van mening dat hierbij op het terrein van nationale veiligheid geen competentieoverdracht kan plaatsvinden, conform artikel 4 lid 2 Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Het kabinet zal er bij de in de strategie voorgestelde plannen dan ook nauwgezet op toezien dat de uitsluitende verantwoordelijkheid van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid gewaarborgd blijft. Bij de uitwerking van de plannen in de strategie zal het kabinet hierop toezien.

De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie merken daarnaast op dat de strategie voorstelt om informatie op het gebied van economische veiligheid te gaan delen met de Europese Commissie. Tegelijkertijd is de inzet van het demissionaire kabinet dat dit op basis van vrijwilligheid gebeurt. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat lidstaten enerzijds bereid zijn om gevoelige informatie te delen en anderzijds dat deze (zeer vertrouwelijke) informatie bij zowel de Europese Commissie als de lidstaten in goede handen is?

4. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet deelt het streven van de Europese Commissie naar een betere informatiepositie over economische veiligheidsrisico’s op Europees niveau. Voor het op vrijwillige basis op Europees niveau delen van relevante informatie op het gebied van economische veiligheid is het van belang dat de Commissie conform staande procedures en beveiligingsvoorschriften de vertrouwelijkheid van een dergelijk informatie-uitwisselingsmechanisme waarborgt. Nederland brengt dit punt in gesprekken met de Europese Commissie dan ook onder de aandacht.

De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie lezen ten slotte dat de strategie voorstelt te onderzoeken of een screeningsmechanisme op uitgaande investeringen wenselijk is. Deze leden onderschrijven het belang om dit te onderzoeken, maar zijn vooralsnog huiverig voor het introduceren van dit (uitvoeringstechnisch zware) instrument. Hoe zal worden getoetst of een screeningsmechanisme noodzakelijk en proportioneel is?

5. Antwoord van het kabinet:

Zoals aangegeven in het BNC-Fiche deelt het kabinet het standpunt dat in eerste instantie een grondige analyse moet worden uitgevoerd naar de mogelijke risico's die voortkomen uit uitgaande investeringen, om zo de noodzaak van aanvullende maatregelen te beoordelen. Het kabinet zal in dit proces de motie van het lid Brekelmans c.s. over het innemen van een proactieve rol bij de totstandkoming van een Europees instrument voor uitgaande investeringen in acht nemen.4 Het kabinet vindt het belangrijk dat bij deze beoordeling ook wordt gekeken naar de effectiviteit en proportionaliteit van een mogelijk instrument, de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid ervan alsmede de eventuele negatieve gevolgen voor bedrijven en het Europese vestigingsklimaat.

De EU heeft een expertgroep opgericht om dit onderzoek uit te voeren. Experts van zowel de Commissie als de lidstaten voeren binnen deze expertgroep risicoanalyses uit om de noodzaak van aanvullende maatregelen te kunnen beoordelen. Hierbij wordt ook geëvalueerd in hoeverre de voorgestelde aanvullende maatregelen proportioneel zijn en bestaande instrumenten mogelijke risico’s ten aanzien van uitgaande investeringen kunnen beperken. Ook wordt het Europese bedrijfsleven bij deze discussie betrokken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het BNC-fiche over een EEV. Zij hebben een aantal vragen.

Waarom wordt het grote aantal beleidsinstrumenten nodig geacht en welke afbakening wenst het kabinet, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Juist op het vlak van veiligheid is er immers volop discussie gaande over welke dreigingen, welke middelen rechtvaardigen.

6. Antwoord van het kabinet:

Risico's op het terrein van economische veiligheid zijn veelzijdig en hebben betrekking op uiteenlopende facetten van de Nederlandse en Europese weerbaarheid. Dit vraagt om een breed palet aan maatregelen om de dreigingen het hoofd te bieden. Zo heeft economische veiligheid onder meer betrekking op risico’s voortkomend uit inkomende investeringen, risico’s gerelateerd aan strategische afhankelijkheden (t.a.v. hoogtechnologische eindproducten, maar ook t.a.v. kritieke grondstoffen en halffabricaten) en risico’s gerelateerd aan ongewenste kennis- en technologieoverdracht. Strategische afhankelijkheden kunnen bijvoorbeeld risico’s vormen voor de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen. Vanwege de interne markt vergt het mitigeren van deze risico’s een Europese aanpak. De EEV-strategie en de Critical Raw Materials Act zijn dan ook complementair aan de nationale inzet uiteengezet in de Nationale Grondstoffenstrategie.5 In algemene zin geldt dat zowel promote- als protect maatregelen nodig zijn om deze risico’s adequaat te kunnen adresseren, waarbij het handelingsperspectief op nationaal, Europees en/of internationaal niveau (waaronder via partnerschappen) kan liggen. Daarbij is het van belang dat maatregelen proportioneel, gericht, landenneutraal, adaptief en risico-gebaseerd zijn.

De leden van de SGP-fractie constateren dat bij het opstellen van de lijst kritieke technologieën «toekomstgerichte criteria» worden gehanteerd. Deze leden vragen welke criteria nog meer zijn overwogen, maar toch niet zijn meegenomen. Is er concreet bijvoorbeeld gekeken naar criteria op het vlak van de kosten en tijdsduur van de ontwikkeling van een technologie? Dit is in geval van economische spionage een belangrijke indicatie voor de «waarde» die of het «voordeel» dat gestolen wordt.

7. Antwoord van het kabinet:

De lijst kritieke technologieën is door de Commissie op 3 oktober jl. bekend gemaakt. Er wordt prioriteit gegeven aan vier technologieën: halfgeleiders, kunstmatige intelligentie, kwantum technologie en biotechnologie. De Commissie heeft bij publicatie aangegeven dat onder meer de transformatieve natuur van de technologie, het risico op civiel-militaire fusie en risico op mensenrechtenschendingen zijn meegenomen. Momenteel is nog niet bekend of er overige criteria zijn die de Europese Commissie heeft overwogen. Het is de verwachting dat de lijst nog in oktober met EU-Lidstaten wordt besproken.

Voor het kabinet is een holistische benadering bij het opstellen van de technologielijst van belang, waarin zowel veiligheid- en weerbaarheidsoverwegingen, als de relevantie van een technologie voor maatschappelijke uitdagingen, de bijdrage aan ons verdienvermogen en de plaats van een technologie in het bredere ecosysteem een rol spelen. Het kabinet hanteert bij het opstellen van de prioritaire lijst met technologieën in het kader van de Nationale Technologie Strategie ook deze uitgangspunten.

Voorts vragen de leden van de SGP-fractie naar de zienswijze van het kabinet ten aanzien van het verbeteren van de gezamenlijke inlichtingencapaciteit van de EU. Welke kaders hanteert het kabinet inzake de (beoordeling van) Europese samenwerking op het inlichtingenvlak? Wat zijn de rode lijnen die niet overschreden mogen worden?

8. Antwoord van het kabinet:

Op dit moment werkt het kabinet samen met EDEO en de andere lidstaten aan de uitwerking van de ambitie in het Strategisch Kompas om tot een versterkt SIAC te komen. Gezien de geopolitieke ontwikkelingen en de rol die de EU namens de lidstaten speelt op het wereldtoneel ziet het kabinet met name een noodzaak om de aansluiting van SIAC op de instellingen van de EU te verbeteren. Hiertoe vraagt het kabinet onder meer aandacht voor veilige en functionele ICT-infrastructuur en het versterken van de veiligheidscultuur binnen de instellingen van de EU.

De samenwerking tussen de Europese inlichtingen- en veiligheidsdiensten staat los van SIAC en vindt plaats in bilateraal en multilateraal verband. De Wiv 2017 bepaalt welke kaders de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten hierbij moeten volgen.

De rode lijn voor het kabinet in relatie tot inlichtingensamenwerking met de EU is de notie dat nationale veiligheid een nationale competentie is. De EU heeft dus geen zeggenschap over de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van de lidstaten. Het kabinet hecht grote waarde aan de samenwerking tussen Europese inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Dit is van essentieel belang voor de nationale veiligheid en de interne veiligheid van de EU, ook op het gebied van economische veiligheid.

De leden van de SGP-fractie vragen of het mandaat en kader voor inlichtingensamenwerking in de EU separaat, helder en transparant wordt vastgelegd. Zo nee, waarom niet? Hoe ziet het kabinet de rol van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) op het punt van economische veiligheid? Hoe ziet het kabinet de huidige samenwerking tussen onze veiligheidsdiensten en de diensten van andere lidstaten en in dat licht de nut en noodzaak van Europese inlichtingcapaciteiten in het kader van economische veiligheid?

9. Antwoord van het kabinet:

Economische veiligheid (EV) is een van de zes nationale veiligheidsbelangen. De AIVD en de MIVD hebben de laatste jaren geïnvesteerd in het versterken van hun inlichtingenposities op EV om, enerzijds, zicht te hebben op de intenties en inzet van statelijke actoren en, anderzijds, de Nederlandse weerbaarheid daartegen te vergroten.

De samenwerking tussen de Europese inlichtingen- en veiligheidsdiensten is van essentieel belang voor de nationale veiligheid en de interne veiligheid van de EU, ook op het gebied van economische veiligheid. De samenwerking met collegadiensten vindt plaats buiten het raamwerk van de EU, gegeven dat nationale veiligheid een nationale competentie is. De Wiv 2017 bepaalt welke kaders de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten hierbij moeten volgen.

Gezien de geopolitieke ontwikkelingen en de rol die de EU namens de lidstaten speelt op het wereldtoneel is het noodzakelijk dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van de lidstaten de EU kunnen voorzien van inlichtingen. Daartoe is de Single Intelligence Analysis Capacity (SIAC) het centrale loket.

In hoeverre volstaat een verbeterde toepassing van staand beleid voor hetgeen het voorstel beoogt, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Zijn bestaande beleidsinstrumenten ontoereikend of worden deze slechts onvoldoende benut? Waarom is het voorstel, kortom, geen oude wijn in nieuwe zakken?

10. Antwoord van het kabinet:

De Mededeling van de Europese Commissie is de eerste mededeling waarin bestaande beleidsinstrumenten die bij kunnen dragen aan de economische veiligheid op EU-niveau bij elkaar worden gebracht zodat ze in samenhang bekeken worden. Dit biedt de mogelijkheid deze instrumenten in het kader van economische veiligheid strategischer in te zetten, maar laat ook zien waar potentiële hiaten in de inzet zich zouden kunnen bevinden. Daarom bevat de Mededeling ook een aantal aankondigingen voor (mogelijke) nieuwe initiatieven, zoals het uitvoeren van periodieke risicoanalyses en het opstellen van een lijst kritieke technologieën.

Wat wordt precies verstaan onder «inachtneming van de bestaande competentieverdeling»? Kiest het kabinet voor een strikte naleving van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) of voor een handelen «in de geest van» de daarin vervatte competentieverdeling, zo vragen deze leden.

11. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwelkomt de EEV-strategie en ziet de mededeling als stap om veiligheids-, industrie- en handelsbeleid in gezamenlijkheid te bezien en om ten aanzien van economische veiligheid tot meer samenhangend beleid op EU-niveau te komen. Deze samenhang kan de economische veiligheid van de Unie en haar lidstaten bevorderen. Desalniettemin is het kabinet van mening dat hierbij, op het terrein van nationale veiligheid geen competentieoverdracht kan plaatsvinden, conform artikel 4 lid 2 Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Het kabinet zal er bij de in de strategie voorgestelde plannen dan ook nauwgezet op toezien dat de uitsluitende verantwoordelijkheid van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid gewaarborgd blijft. Bij de uitwerking van de plannen in de strategie zal het kabinet hierop toezien.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de strategie landenneutraal dient te zijn. Hoe wordt desondanks rekening gehouden met de unieke uitdagingen en dreigingen per land?

12. Zie antwoord op vraag 1.

Wat is de concrete inzet om het niet onnodig oprekken van het veiligheidsbegrip en de reikwijdte van wat een risico is te voorkomen, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

13. Antwoord van het kabinet:

Het kabinetsbeleid voor economische veiligheid ziet toe op het weerbaar maken van Nederland tegen de inzet van economische activiteiten of instrumenten die een risico vormen voor de nationale veiligheid door of in opdracht van statelijke actoren. De focus ligt hierbij onder andere op de continuïteit van vitale processen, het tegengaan van ongewenste kennis en technologieoverdracht en het mitigeren van risicovolle strategische afhankelijkheden. Maatregelen ter waarborging van de economische veiligheid op nationaal of Europees niveau moeten landenneutraal, proportioneel en gericht te zijn. Dit betekent dat het kabinet ervoor waakt dat landen onder het mom van economische veiligheid maatregelen voorstellen als verkapt protectionisme ten faveure van de eigen economie of industrie. Daarom is het van belang dat maatregelen van de EU voorafgegaan worden door een gedegen risicoanalyse, zodat alleen daar gehandeld wordt waar er daadwerkelijk een economisch veiligheidsrisico wordt geïdentificeerd. Nederland draagt dit standpunt ook uit tegenover de Europese Commissie en de andere lidstaten.

Inzake de «geëigende besluitvormingsprocedures» vragen de leden van de SGP-fractie welk traject dit voorstel zal ingaan en of hierover unaniem of met een gekwalificeerde meerderheid besloten wordt. Over maatregelen in het kader van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) wordt immers unaniem besloten.

14. Antwoord van het kabinet:

De EEV is een Mededeling, hierover zal daarom geen besluitvorming plaatsvinden. Wel bevat de Mededeling over de Europese Economische Veiligheidsstrategie verschillende aankondigingen van de Europese Commissie ten aanzien van nieuwe initiatieven. De eerste voorstellen worden voor het eind van het jaar verwacht. Bij elk voorstel zal de rechtsgrondslag van het betreffende voorstel bepalend zijn voor de te volgen besluitvormingsprocedure.

Het BNC-fiche beschrijft maatregelen in het algemeen. Is er al een uitputtende lijst van maatregelen, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Kan worden aangegeven welke maatregelen nieuw zijn en waar het gaat om een verbetering van bestaande maatregelen? Hoe kan het kabinet komen tot een gefundeerde beoordeling ten aanzien van de rechtsgrondslag, subsidiariteit en proportionaliteit van het Commissievoorstel, zolang veel concrete maatregelen nog onduidelijk zijn, zo vragen deze leden.

15. Antwoord van het kabinet:

Voor elk eventueel wetsvoorstel dat uit het proces naar aanleiding van deze Mededeling voortkomt zal het kabinet afzonderlijk een standpunt innemen, ook ten aanzien van de rechtsgrondslag, subsidiariteit en proportionaliteit. Op 3 oktober jl. heeft de Commissie in het kader van de Europese Economische Veiligheidsstrategie een aanbeveling gepubliceerd over een kritieke technologieënlijst (zie vraag 7). Nieuwe initiatieven die in de mededeling worden aangekondigd, maar nog moeten worden uitgewerkt, zijn, periodieke risicoanalyses, het verkennen van een mogelijk initiatief ten aanzien van uitgaande buitenlandse investeringen en een voorstel om de effectiviteit en efficiëntie van het huidige EU-exportcontroleraamwerk te verbeteren. Het is in dit stadium nog niet duidelijk welk van deze initiatieven uiteindelijk tot een wetsvoorstel zullen leiden. Daarnaast verwijst de mededeling naar bestaande instrumenten zoals de Net-Zero Industry Act, Critical Raw Materials Act, EU Chips Act en de reeds geplande evaluatie van het raamwerk voor toetsing van inkomende buitenlandse investeringen.

De leden van de SGP-fractie zijn benieuwd op welke wijze het kabinet in het kader van het voorliggende voorstel aandacht wil genereren voor «workforce development» en technisch geschoold personeel.

16. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft 3 februari jl. het Actieplan Groene en Digitale Banen naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit Actieplan bestaat uit een samenhangend pakket aan maatregelen gericht op de arbeidsmarktkrapte in de klimaat- en digitale transitie. Het succes van deze transities hangt af van de beschikbaarheid van voldoende goed geschoolde mensen. Dat vraagt om aanvullende actie en samenwerking van veel verschillende partijen: werkgevers, werknemers, onderwijs en overheden. Dit Actieplan richt zich op de Nederlandse arbeidsmarkt. De verbinding naar de Europese arbeidsmarkt is hierbij eveneens van belang, in het BNC-fiche vraagt het kabinet hiervoor aandacht.

De leden van de SGP-fractie vernemen voorts graag of het kabinet het, in het kader van het aanbestedingsbeleid, passend vindt te kiezen voor maximale betrokkenheid van de eigen industrie bij grote en strategische projecten, juist ook in het licht van economische veiligheid. Botst het daar wel eens met bestaande aanbestedingsregels? Deze leden ontvangen graag een heldere toelichting.

17. Antwoord van het kabinet:

Binnen Europa is de afspraak op basis van de EU-aanbestedingsregels dat andere bedrijven mee kunnen dingen naar aanbestedingen, net als Nederlandse bedrijven dat kunnen in andere lidstaten en verschillende derde landen. Gunnen op basis van plaats van vestiging is onwenselijk. Juist een goed werkende interne markt zorgt voor een sterke industrie. Voor een sterke industrie in Nederlandis het van groot belang dat bedrijven kunnen meedingen naar aanbestedingen binnen de Unie en in derde landen, aangezien de Nederlandse aanbestedingsmarkt te klein is om zo’n industrie te creëren of in stand te houden. Nederland is gebaat bij een open interne markt en toegang tot markten voor aanbestedingen buiten de EU. Zie de Kamerbrief Aanbesteden en derde landen, waarin nader wordt ingegaan op het kabinetsbeleid op dit gebied en in relatie tot nationale veiligheid.6 Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid, dan kan het zijn dat een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing is en mogen leveranciers rechtstreeks uitgenodigd worden.

EU-aanbestedingsregels bieden ruimte voor dialoog en samenwerking tussen overheden en ondernemers om het inkoopproces te verbeteren. Zo gebeurt het steeds vaker dat aanbestedende diensten eerst de markt verkennen, voordat er een aanbesteding in de markt wordt gezet. Zo kan bijvoorbeeld worden voorkomen dat inschrijvingen niet aansluiten bij de vraag. Ook bieden aanbestedingsregels de mogelijkheid om kwalitatieve gunningscriteria te stellen in aanvulling op prijs. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om een lager gewicht aan prijs toe te kennen en meer eisen te stellen aan o.m. duurzaamheid of leveringszekerheid etc. Een lager gewicht aan prijs betekent echter wel dat budgetten voor aanbestedende diensten hoger moeten zijn, en dat is vaak een belemmering.

Vanuit Europa wordt ook steeds meer gestimuleerd om kwalitatieve gunningscriteria te stellen in aanvulling op prijs. Zo publiceerde de Commissie het voorstel voor de Net-Zero Industry Act (NZIA). Dit voorstel stimuleert Europese bedrijven om netto-nul technologieën te produceren. Tevens worden aanbestedende diensten verplicht bij de inkoop van netto-nul technologieën eisen te stellen op het gebied van duurzaamheid en leveringszekerheid. Dit is een positieve ontwikkeling, omdat dit de duurzame maakindustrie stimuleert.

Welke samenhang ziet het kabinet tussen de aangekondigde EEV en bestaande veiligheidsstrategieën zoals het Strategisch Kompas, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

18. Antwoord van het kabinet:

Het Strategisch Kompas is het richtinggevende document voor de ontwikkeling van het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB) van de EU. Het Strategisch Kompas richt zich primair op veiligheids- en defensiezaken, zoals meer gestructureerde veiligheids- en defensie samenwerking tussen lidstaten. Daar waar de doelstellingen die in het Kompas zijn neergelegd vooral betrekking hebben op het GVDB, heeft de EEV tot doel om antwoorden te bieden op de uitdagingen die er liggen op het terrein van economische veiligheid. Beide hebben uiteindelijk hetzelfde doel: in een volatielere geopolitieke situatie de veiligheid en weerbaarheid van de EU versterken. Met name op het vlak van sensitieve technologie en het vormen van bredere partnerschappen sluiten de doelstellingen van het Strategisch Kompas en de voorstellen in de EEV nauw op elkaar aan.

De leden van de SGP-fractie vragen tot slot of de Europese Commissie de zienswijze van het kabinet deelt ten aanzien van de financiering van het voorstel vanuit het bestaande Meerjarig Financieel Kader (MFK)?

19. Antwoord van het kabinet:

De financieringswijze die de Europese Commissie voorstelt voor het Strategic Technologies for Europe Platform (STEP) waar de Europese economische veiligheidsstrategie naar verwijst sluit niet aan bij de zienswijze van het kabinet. De Commissie stelt voor om de benodigde 10 mld. euro te financieren door een verhoging van de geldende MFK-plafonds. Het kabinet is echter geen voorstander van de voorgestelde verhogingen. Het uitgangspunt van het kabinet is dat eerst gekeken moet worden naar herprioritering binnen de MFK-plafonds en de bestaande speciale instrumenten. Wel onderschrijft het kabinet de doelstellingen in STEP van de Europese Commissie om de Europese positie in strategische technologieën te versterken, risicovolle strategische afhankelijkheden te verminderen of mitigeren, de groene en digitale transities te bewerkstelligen en toekomstig verdienvermogen te vergroten.

II Volledige agenda

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra – 25 augustus 2023

Fiche: Mededeling Europese Economische Veiligheidsstrategie – Kamerstuk 22 112, nr. 3761


  1. Kamerbrief Aanpak statelijke dreigingen Kamerstuk 30 821, nr. 175, Veiligheidsstrategie Kamerstuk 30 821, nr.178↩︎

  2. Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2, bijlage bij Kamerstuk 30 821, nr. 175 en Dreigingsbeeld Statelijke Actoren, februari 2021, Kamerstuk 30 821, nr. 124↩︎

  3. Kamerstuk 36 200 V, nr. 26.↩︎

  4. Kamerstuk 35 207, nr. 70.↩︎

  5. Kamerstuk 32 852, nr. 224↩︎

  6. Kamerstuk 26 485, nr. 426↩︎