Brief van het Presidium inzake de laatste stand van zaken over een feitenonderzoek naar aanleiding van anonieme meldingen
Instellen van een extern onderzoek naar aanleiding van twee anonieme brieven
Brief Presidium
Nummer: 2023D44625, datum: 2023-10-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36221-12).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: V.A. Bergkamp, Voorzitter van de Tweede Kamer (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: G.J.A. Hamilton, Griffier van de Tweede Kamer
Onderdeel van kamerstukdossier 36221 -12 Instellen van een extern onderzoek naar aanleiding van twee anonieme brieven.
Onderdeel van zaak 2023Z18528:
- Indiener: V.A. Bergkamp, Voorzitter van de Tweede Kamer
- Medeindiener: G.J.A. Hamilton, Griffier van de Tweede Kamer
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
36 221 Instellen van een extern onderzoek naar aanleiding van twee anonieme brieven
Nr. 12 BRIEF VAN HET PRESIDIUM
Aan de Leden
Den Haag, 26 oktober 2023
In vervolg op de brief van 20 oktober 2023 (Kamerstuk 36 221, nr. 11) en mede in reactie op de e-mail van een aantal leden aan de Voorzitter en de Griffier van 24 oktober 20231 berichten het Presidium en de waarnemend Griffier u nader over de juridische bodemprocedure die verband houdt met het feitenonderzoek.
Feitenonderzoek; oplevering rapport
De beslissing tot het laten verrichten van een extern onafhankelijk feitenonderzoek is, zoals bij eerdere gelegenheden met u is gewisseld, destijds door het Presidium en de Griffier gezamenlijk genomen. De Griffier is op grond van het Reglement van Orde immers belast met de leiding over de ambtelijke organisatie en heeft de zorgplicht voor de ambtenaren een veilig werkklimaat te garanderen op grond van artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet. Het Presidium oefent hierop toezicht uit.
In de brief van 14 november 2022 (Kamerstuk 36 221, nr. 5) is toegelicht waarom het Presidium en de Griffier tot het instellen van een extern onafhankelijk feitenonderzoek naar twee in 2022 ontvangen anonieme brieven hebben besloten. In de brieven werd melding gedaan van concrete en duidelijke signalen dat voor ambtenaren werkzaam bij de Tweede Kamer (mogelijk) sprake is (geweest) van een zeer onveilige werkomgeving. Deze signalen werden bevestigd door de ambtelijke leiding van de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer. Er was daarom de noodzaak aanwezig een onafhankelijk extern feitenonderzoek naar de juistheid van de signalen te laten verrichten.
Om iedere vorm van belangverstrengeling en schijn daarvan bij de uitvoering van het feitenonderzoek te voorkomen, is het gedelegeerd opdrachtgeverschap van het extern feitenonderzoek bij onafhankelijke derden belegd. Zij doen hun werk geheel onafhankelijk en autonoom (Kamerstuk, 36 221, nr. 7).
Op 20 oktober 2023 hebben de onafhankelijk gedelegeerd opdrachtgevers bericht dat het feitenonderzoek is afgerond en dat de oplevering van het rapport en de bijbehorende samenvatting is voorzien op 31 oktober 2023. Het Presidium en de Griffier zullen, zoals in de brief van 14 november 2022 (Kamerstuk 36 221, nr. 5) is toegelicht, de samenvatting integraal aan de Tweede Kamer toesturen en daarmee tot openbaarmaking van de samenvatting overgaan.
Het Presidium en de Griffier achten het in het belang van alle betrokkenen, waaronder in het bijzonder de (oud-)ambtenaren van de Tweede Kamer, dat het rapport met bevindingen op de door de gedelegeerd opdrachtgevers aangekondigde datum van 31 oktober 2023 wordt opgeleverd, waarna de samenvatting wordt doorgeleid naar de Kamer. Het is van belang dat uit de bevindingen zo nodig lessen kunnen worden getrokken en nazorg kan worden verleend. Een uitkomst van het onderzoek kan ook zijn dat de meldingen onjuist zijn of ten onrechte zijn betrokken op de oud-Voorzitter. Ook een dergelijke vaststelling is zeer van belang en rechtvaardigt een voortvarende oplevering van het rapport en de publicatie van de samenvatting.
Juridische procedures
Zoals in de brief van 28 augustus 2023 (Kamerstuk 36 221, nr. 10) is toegelicht, is de oud-Voorzitter procedures gestart tegen de Tweede Kamer. Een van deze procedures is een civiele bodemprocedure waarin de oud-Voorzitter heeft gevraagd een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat het feitenonderzoek wordt stilgelegd en de samenvatting van het rapport niet wordt gepubliceerd totdat in de bodemzaak is beslist.
De rechtbank heeft op 25 oktober 2023 in deze procedure een mondelinge behandeling bevolen (de beslissing van de rechtbank is als bijlage bijgevoegd). Aan partijen is gevraagd om door te geven op welke data zij in de maanden december 2023, januari 2024, februari 2024 en maart 2024 niet beschikbaar zijn.
De rechtbank heeft in deze beslissing (kort weergegeven) het volgende geoordeeld.
– Partijen hebben het recht om een mondelinge behandeling te vragen (ook in een incident tot het treffen van een voorlopige voorziening). Het standpunt van de oud-Voorzitter dat dit verzoek om een mondelinge behandeling in dit geval misbruik van recht oplevert, omdat het zou zijn gericht op vertraging van de procedure, heeft de rechtbank verworpen.
– De mondelinge behandeling zal naar verwachting plaatsvinden in de periode december 2023 tot en met maart 2024 waarna de rechtbank uitspraak zal doen op het verzoek om een voorlopige voorziening.
– Het zittingsrooster van de rechtbank (afdeling bodemzaken) laat het niet toe dat de mondelinge behandeling voor of op 30 oktober 2023 kan plaatsvinden. Dit betekent echter niet dat de oplevering van het rapport en doorgeleiding van de samenvatting naar de Kamer moet worden opgeschort.
– De rechtbank heeft het verzoek van de oud-Voorzitter om op dit moment te bepalen dat de beslissing van de rechter moet worden afgewacht, afgewezen.
– De rechtbank benadrukt daarbij dat een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (provisionele vordering) in een bodemprocedure weliswaar veel overeenkomsten heeft met een kort geding, maar dat juist een kort geding de mogelijkheid biedt om in spoedeisende gevallen een beslissing te vragen vóór een bepaalde gebeurtenis of datum.
In de civiele bodemprocedure zal dus niet op korte termijn, ook niet over twee weken op 15 november 2023, tot een (voorlopig) rechterlijk oordeel worden gekomen. Dat zal nog meerdere maanden tot een half jaar duren.
Er is geen sprake van een (dreigende) belemmering van de rechtsgang. Zoals in de brief van 20 oktober 2023 al is benadrukt, zijn de oud-Voorzitter en haar advocaten er al in een vroeg stadium en bij herhaling op gewezen dat de ingezette bodemprocedure naar alle waarschijnlijkheid niet tijdig tot een rechterlijke uitspraak zou leiden. Voor het verkrijgen van een tijdig vonnis is een kort geding in dit geval de geëigende weg. Op 26 september 2023 heeft de rechtbank dit al aan (de advocaten van) de oud-Voorzitter voorgehouden.
In de beslissing van 25 oktober 2023 heeft de rechtbank dit opnieuw tot uitdrukking gebracht. Er is door (de advocaten van) de oud-Voorzitter niet gekozen voor een kort geding waarmee wel op korte termijn en tijdig een rechterlijk oordeel had kunnen worden verkregen. Dat staat haar vanzelfsprekend vrij, maar het (voorzienbare) gevolg van die keuze is dat de rechter zich niet voor 31 oktober 2023 over het feitenonderzoek zal uitspreken.
Namens het Presidium,
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
Vera Bergkamp
De waarnemend Griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
Geert Jan Hamilton
Zie bijlage.↩︎