[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een notaoverleg, gehouden op 16 oktober 2023, over de initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit: “Opvoeden die handel”

Initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit: “Opvoeden die handel”

Verslag van een notaoverleg

Nummer: 2023D45332, datum: 2023-11-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36261-11).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36261 -11 Initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit: “Opvoeden die handel”.

Onderdeel van zaak 2022Z23751:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

36 261 Initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit: «Opvoeden die handel»

Nr. 11 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 1 november 2023

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 16 oktober 2023 overleg gevoerd met de heer Weerwind, Minister voor Rechtsbescherming, over:

de initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit: Opvoeden die handel (Kamerstuk 36 261);

de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 20 maart 2023 inzake kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit: Opvoeden die handel (Kamerstuk 36 261, nr. 3);

de brief van de voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid d.d. 24 mei 2023 inzake verslag van een schriftelijk overleg met antwoorden op vragen commissie over de initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit: Opvoeden die handel (Kamerstuk 36 261) (Kamerstuk 36 261, nr. 4).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie,
Kat

De griffier van de commissie,
Brood

Voorzitter: Ellian

Griffier: Meijer

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Ellian, Kuik, Mutluer, Raemakers en Verkuijlen,

en de heer Weerwind, Minister voor Rechtsbescherming.

Aanvang 15.02 uur.

De voorzitter:

Dames en heren, goedemiddag. Ik open deze vergadering van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. Op de agenda staat een notaoverleg over de initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit: Opvoeden die handel. Er zijn spreektijden vastgesteld, die ook met u zijn gedeeld.

Ik heet van harte welkom de initiatiefnemer zelf, die rechts van mij zit, de heer Verkuijlen. Ik heet van harte welkom de Minister voor Rechtsbescherming en zijn ondersteuning, alle andere geïnteresseerde kijkers thuis en de collega's hier aanwezig: de heer Raemakers namens D66, mevrouw Kuik namens het CDA en mevrouw Mutluer namens PvdA-GroenLinks.

We gaan het als volgt doen. We beginnen bij de heer Raemakers namens D66 en maken het rondje. Ik spreek namens de VVD als laatste. Dan schorsen we even en gaan we vervolgens zien hoe het loopt. Ik zal streng doch rechtvaardig op de interrupties toezien, zeg ik met een knipoog naar alle betrokkenen. Meneer Raemakers, aan u het woord voor uw eerste termijn.

De heer Raemakers (D66):

Voorzitter, dank u wel. Iedere jongere die zijn of haar leven dreigt te verliezen in de criminaliteit, is er een te veel. Goed dat de heer Verkuijlen zich vanuit die gedachte heeft vastgebeten in dit belangrijke onderwerp en een initiatiefnota heeft opgesteld met diverse voorstellen.

Het stuk bevat volgens D66 veel terechte constateringen. De heer Verkuijlen omschrijft bijvoorbeeld het probleem van uitbuiters in de jeugdcriminaliteit. Deze hebben een grote impact op de jeugd in de wijk. Vaak gaat het om jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb) of uit een armere omgeving. Ik ben het daarom met de heer Verkuijlen eens dat deze jeugdigen, ook al plegen ze criminele feiten, niet te veel gezien moeten worden als dader, maar vooral als slachtoffer van die uitbuiting. Ik ben het ook met hem eens dat hiervoor inderdaad een andere aanpak nodig is. Graag hoor ik in een nadere reactie van de Minister hoe we deze aanpak sneller kunnen oppakken en welke stappen direct genomen kunnen worden.

Ook het voorstel uit de nota om de leeftijd voor Halt te verhogen bij een aangetoonde licht verstandelijke beperking vinden wij een sympathiek idee. Onze samenleving is vaak slecht ingericht op mensen met een licht verstandelijke beperking. Maar een eerdere pilot omtrent Halt bij 18-plus is niet geslaagd. Aan de Minister zou ik daarom graag willen vragen of dit voorstel wel kans van slagen heeft. De heer Verkuijlen stelt daarnaast voor om bij iedere jongere een zogenaamde SCIL-test af te nemen. Is dat inderdaad noodzakelijk of zijn er ook andere manieren om dit vast te stellen, die misschien ook beter uitvoerbaar zijn?

Een onderdeel waar ik meer kritische vragen bij heb, is de zogenoemde patseraanpak. Dat klinkt misschien mooi, want als je een beeld voor je ziet van een zogenaamde patser, met mooie designerkleding en dure auto's, die dan met gestolen geld zijn betaald, dan denk je natuurlijk: aanpakken die handel! Maar we moeten hier niet de ogen sluiten voor de effecten die zo'n aanpak kan hebben voor onschuldige jongeren. In de nota wordt de suggestie gedaan dat een agent of een jeugdboa maar eens navraag gaat doen als iemand een dure jas draagt, of even samen langsgaat bij de ouders om verhaal te halen.

Voorzitter. Hoe gaat dat werken in de praktijk? Een agent of een boa heeft toch niet dat beroep gekozen om uit het hoofd te leren welk merk jas precies hoe duur is? Als die al neppe kleding kan onderscheiden van merkkleding, wat niet altijd even makkelijk is. En ja, de meeste ouders zullen zich ook rotschrikken als hun kind ineens door de politie wordt thuisgebracht. Het is natuurlijk niet het voorstel van de heer Verkuijlen, maar hij zal toch ook uit de praktijk weten dat het niet de welgestelde jongens en meisjes uit Hilversum of Wassenaar zijn die telkens om uitleg worden gevraagd om een jas. Nee, dat betreft jongeren die er net wat anders uitzien, die uit een kansarme omgeving komen. Maar zij hebben misschien wel heel hard gewerkt voor die jas, of ze hebben een erfenis gekregen. Kortom, etnisch profileren ligt hier op de loer. Kan de Minister toezeggen dat de politie terughoudend blijft met het aanspreken van jongeren op eventueel dure kleding of andere voorwerpen, als zij niets verkeerd doen?

Mevrouw Kuik (CDA):

Ik ben benieuwd of D66 ook ziet dat het signalen kunnen zijn die de politie of hulpverleners kunnen helpen te herkennen dat iemand ergens in terecht is gekomen. Dan moeten zij die signalen toch wel kunnen gebruiken? In zijn betoog zegt de heer Raemakers dat het weleens heel vervelend kan zijn voor de jongeren, maar soms kan het ook helpen om ze uit een vervelende situatie te halen. Dit zijn toch juist signalen die daartoe gebruikt kunnen worden? Is de heer Raemakers het daarmee eens?

De heer Raemakers (D66):

Het zouden signalen kunnen zijn, maar wij vinden dat je daarbij heel goed moet opletten. Neem een dure jas. Dan moet je niet meteen bij de ouders aanbellen en vragen hoe hij of zij aan zo'n dure jas komt. Ik denk dat het heel goed is als een jeugdboa of een wijkagent contact heeft met een jongere in de buurt. Dan moeten er meer signalen zijn dan alleen een dure jas. Dat is mijn antwoord aan mevrouw Kuik.

Voorzitter, iets anders. Het voorstel van de heer Verkuijlen om meer gebruik te maken van de pedagogische driehoek in het onderwijs steun ik zeer. Helaas weten wij ook dat er enorme tekorten bestaan in het onderwijs. Ik wil de leraar dan ook niet nog meer belasten. Hoe staat de initiatiefnemer tegenover het idee om te onderzoeken of meer scholen ondersteund kunnen worden bij hun preventietaak door specifieke stichtingen en organisaties die als doel hebben om jongeren uit de criminaliteit te houden? Een organisatie als #leerlingalert, die langs scholen gaat met bewustwordingslessen die worden gegeven door onder anderen ex-gedetineerden, zou volgens D66 een mooie rol kunnen spelen in deze preventietaak van scholen.

Voorzitter, ik kom bij het laatste punt. De heer Verkuijlen ziet meer ruimte voor ouderparticipatie. Ouders zijn inderdaad de meest invloedrijke personen in het leven van een kind. De heer Verkuijlen zegt dat hij de leeftijd ten aanzien van de risicoaansprakelijkheid van ouders voor hun kind wil verhogen naar 17 jaar, tenzij de ouders kunnen aantonen dat zij het gedrag van hun kind niet konden voorkomen. Hoe denkt de initiatiefnemer dat dit uitvoerbaar kan worden gemaakt? Valt wel altijd goed vast te stellen of ouders het gedrag van hun kind echt konden voorkomen? Maken we de wettelijke aansprakelijkheid niet te zeer afhankelijk van een moeilijk aantoonbare factor? Wat is de onderbouwing van de leeftijdsgrens die de heer Verkuijlen heeft gekozen? Daar kwam in de schriftelijke beantwoording nog geen goed antwoord op. Waarom wil de initiatiefnemer niet alleen een uitbreiding van de schuldaansprakelijkheid, zoals wordt vermeld in de kabinetsreactie?

Voorzitter. Afsluitend wil ik de heer Verkuijlen nogmaals bedanken voor zijn inzet én voor zijn insteek. De meeste punten delen we. Preventie bij jongeren is ongelofelijk belangrijk en werkt veel productiever dan een harde aanpak.

Dank u zeer.

De voorzitter:

U bedankt, meneer Raemakers. Mevrouw Kuik, het woord is aan u voor uw eerste termijn.

Mevrouw Kuik (CDA):

Voorzitter. Allereerst natuurlijk mijn dank aan de initiatiefnemer. Mooi dat hij dit onderwerp zo oppakt. Natuurlijk ook dank aan zijn medewerkers die hieraan hebben gewerkt.

Het is een belangrijk onderwerp, dat ook aandacht verdient. Het is een veelgebruikte uitspraak, maar ik geloof er echt in: it takes a village to raise a child. Met andere woorden, je hebt een gemeenschap nodig om kinderen veilig en gezond te laten opgroeien. Als ouder alleen red je het bijna niet; dat zie ik zelf ook. Je hebt echt anderen nodig. Toch staat dit in onze sterk geïndividualiseerde en in vergaande mate gedigitaliseerde samenleving onder druk. De basis van onze samenleving zou geen ratrace moeten zijn, maar een waarin ruimte is en tijd voor elkaar. Het professionele deel van de gemeenschap ziet dit af en toe gedwarsboomd worden door de AVG. De hulpverlener doet dit, de politieagent ziet dat en de leraar merkt ook iets op, maar door de spastische omgang met privacy wordt niet meer het hele kind gezien. Daar maken we ons zorgen over.

Voorzitter. Het maakt gewoon uit waar je wieg staat. Uiteraard ligt de verantwoordelijkheid voor een kind ten eerste bij de ouders, maar we kennen allemaal wel de verhalen van kinderen die opgroeien in een gezin waarin rondkomen een grote zorg is. Dat heeft invloed op hoe kinderen opgroeien. Ik weet ook dat er veel ouders zijn die naar hun vermogen er alles aan doen om er voor hun kinderen te zijn, maar daartoe onvoldoende in staat zijn, waardoor kinderen te veel aan hun lot worden overgelaten. Het schrijnende is dat criminelen het soms veel beter door hebben wanneer dat het geval is dan die gewenste gemeenschap. Snel en makkelijk geld verdienen ligt dan op de loer. Daar liggen ook de risico's. Daar zouden we dus op moeten inzetten.

Een voorbeeld. De heer Raemakers noemde het al de «patserbakkenaanpak», maar ik richt me op net even een andere hoek, namelijk op het afpakken van geld van criminelen en zichtbaar maken dat dit gebeurt. Het geld moet vervolgens ook ten goede komen aan die wijken. Ik vraag de Minister wat we hier nu van in de praktijk zien, want het doet ook iets met jongeren als ze zien dat criminaliteit niet loont. Komt dat geld inderdaad terug in de wijk, bijvoorbeeld met buurtcentra?

Voorzitter. Een paar weken geleden was ik op werkbezoek in een buurtcentrum in Charlois in Rotterdam. Ik heb daar gezien dat het werk van jeugdwerkers, wijkagenten en boa's er echt toedoet. De initiatiefnemer stelt ook voor om meer jeugdboa's in te zetten. Dat delen we, want daar zijn we voorstander van, maar we signaleren tegelijkertijd ook grote tekorten. Die zijn er nu al bij politieagenten en boa's. Hoe ziet de initiatiefnemer dat voor zich? In hoeverre kunnen gemeenten hier zelf invulling aan geven?

Is de initiatiefnemer het met het CDA eens dat het wel begint met de betrokkenheid bij initiatieven uit de gemeenschappen zelf? Vindt hij niet ook dat professionals daarop een nodige aanvulling zijn? Ik denk aan verenigingen, kerken en buurtvaders en -moeders in de wijken, want die hebben oog voor jongeren. Dit moet de basis zijn en niet de sluitpost. Hoe we die betrokkenheid en initiatieven kunnen stimuleren en ondersteunen, moeten we goed in de gaten houden.

Voorzitter, ik weet niet hoe ik in mijn tijd zit, want anders gooi ik er nog een puntje in.

Al eerder hebben wij een punt gemaakt van een succesvolle pilot in Tilburg met criminele families. Het is natuurlijk heel moeilijk om niet meegezogen te worden als je daarin opgroeit. De initiatiefnemer geeft aan dat hier vooral het strafrecht moet worden ingezet, maar zouden ook niet de onderliggende problemen moeten worden opgelost, samen met bijvoorbeeld zo'n buurtcoach? Kan de initiatiefnemer dat onderschrijven en, zo nee, waarom dan niet?

Tot slot. Jongeren met een licht verstandelijke beperking worden sneller geronseld door criminelen, onder meer voor de drugshandel maar ook voor de prostitutie. Daarbij is goede begeleiding en bewustwording, ook op scholen, van belang om ze extra te beschermen. Dat moet dus niet alleen via het strafrecht. Kan de initiatiefnemer hierop reflecteren en kan de Minister aangeven hoe deze handschoen zal worden opgepakt?

Dank u.

De voorzitter:

Dank u, mevrouw Kuik. Dan gaan we verder met mevrouw Mutluer namens PvdA/GroenLinks.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Ook mijn dank aan collega Verkuijlen en zijn ondersteuning.

Het is een belangrijk onderwerp: jongeren en criminaliteit. Het is een onderwerp dat mij enorm raakt, want we weten inmiddels dat 25% van de geregistreerde jeugdcriminaliteit in 1% van de wijken plaatsvindt en 66% maar liefst in 10% van de wijken van Nederland. In mijn beleving vraagt dat om een hele stevige investering in die wijken en in het bevorderen van leefbaarheid en veiligheid. Het gaat ook om de bestrijding van armoede, het investeren in onderwijs, in banen en wat mij betreft in politieposten, zodat ook die wijkagent zichtbaar is.

Vorige week heb ik zelf een initiatiefnota ingediend met als titel Jeugdstraf- en Herstelplan. Wat mij dan opvalt, is dat collega VVD'er Verkuijlen uitpakt op de versterking van de preventieve aanpak, terwijl GroenLinks-PvdA met de repressieve kant komt. Daarmee mogen we ons best zelf feliciteren, want dat geeft toch wel dat perspectief voor wel of geen geslaagde informatie, mocht die er ooit komen. Goed dat beide benaderingen onder de loep liggen om te voorkomen dat jongeren in een criminele carrière belanden.

Gelukkig zijn er nog wel een aantal punten in de nota waar we wel van mening over verschillen. Goed beschouwd geeft in mijn beleving collega Verkuijlen op een aantal zaken een negatieve invulling aan preventie, terwijl wij een positieve invulling willen geven aan repressie. Preventie is in de ogen van de initiatiefnemer vooral corrigeren en begrenzen en in die visie past het om bijvoorbeeld het belang van jeugdboa's te benadrukken. Vooropgesteld: ik snap dat idee van de jeugdboa's. Maar zoals mijn collega van het CDA net aangaf: ze lopen weg, omdat ze niet voldoende of goed worden betaald. En soms zijn ze ook lastig te vinden. En gemeenten investeren al met Preventie met Gezag-gelden en extra middelen in jeugdboa's.

Mijn vraag aan mijn collega is dan ook: vindt hij ook niet dat je in de fase waarin jeugdboa's al geactiveerd worden door gemeenten, je eigenlijk veel gerichtere expertise moet kunnen inzetten om jongeren ervan te weerhouden in de criminaliteit te belanden? Denk bijvoorbeeld aan de aanstelling van gespecialiseerde jongerenwerkers, iets waar ik eerder een motie over heb ingediend. Ik wacht overigens nog steeds op de uitkomsten van het onderzoek dat wordt gedaan. Misschien kan de Minister daarop ingaan? Maar ik denk ook aan het aanstellen van rolmodellen en vertrouwenspersonen, op straat maar ook op scholen. Is het uitbreiden van wijkrechtspraak maar met name jongerenrechtbanken niet effectiever? Dat is echt een hele concrete vraag. Ik vind niet dat her en der een pilot genoeg is. Hoe wil mijn collega, maar ook de Minister, dit, en meer, bevorderen? Zoals ik zei: ik hoop dat de Minister ook even ingaat op de uitvoering van de motie over specialistische jongerenwerkers voor de 2%-groep jongeren die al in de criminaliteit zijn beland. Hoever zijn we daarmee?

Voorzitter. We zijn blij dat de initiatiefnemer het belang ervan inziet om de leeftijdsgrens voor Halt-interventies voor jongeren met een licht verstandelijke beperking op te trekken naar 22 jaar. Ik weet dat de Minister daar weinig voor voelt. We hebben bij een eerder debat hierover een motie ingediend en aangehouden. Eigenlijk zegt de Minister: het gaat om de eigen verantwoordelijkheid van jongvolwassenen voor hun eigen gedrag. Maar daarin schuilt het fundamentele probleem, denk ik. Die licht verstandelijke beperking staat de eigen verantwoordelijkheid in de weg. Dus mijn vraag aan de Minister is: wanneer is hij wel bereid om een dergelijk voorstel uit te voeren en om dus wel ruimte te geven aan Halt-interventies voor die lvb-groep?

Dan heb ik nog een concrete vraag aan de Minister. Ik wil niet wachten tot – wanneer is het? – eind 2024 voordat het lvb-proof maken van de strafrechtketen wordt meegenomen in de werkagenda. Ik wil veel eerder horen wat er gebeurt in die groep en wat de uitkomsten zijn. Ik hoop dat hij daar ook antwoord op gaat geven.

Tot slot, de financiële prikkel voor de niet-participerende ouders. In mijn beleving ontbreekt er een gevalideerde concrete analyse van redenen waarom ouders niet participeren. Doorgaans heeft dat meer met onmacht dan met onwil te maken. Denk aan een gebroken familiesituatie of armoede. De vraag doemt op of financiële prikkels, zelfs prudent gebruikte prikkels, de problemen van dit soort kansarme gezinnen die in armoede leven, niet eerder vergroten dan verkleinen. Dan is mijn vraag: is goede ondersteuning van de ouders dan niet beter? Overigens heeft de rechter al gezegd, ook naar aanleiding van Rotterdam, dat er een streep wordt getrokken door de dwangsom voor ouders. Het mag gewoon niet van de rechter. Ik wil daar een reactie op van de initiatiefnemer, maar met name van de Minister.

De voorzitter:

Dat was ’m? Alright. Aan wie kan ik even het voorzitterschap overgeven? Wilt u dat doen, mevrouw Kuik?

Voorzitter: Kuik

De voorzitter:

Ja, hoor. Dan geef ik nu de vorige voorzitter het woord.

De heer Ellian (VVD):

Dank. Ook ik ga natuurlijk mijn collega maar ook diens ondersteuning hartelijk bedanken voor, in de eerste plaats, het schrijven van deze initiatiefnota en al het werk dat daarvoor gedaan is. Het is een belangrijk onderwerp. Ondanks dat mensen denken dat wij altijd voor strenger straffen zijn, wat overigens niet per se zo is, maar misschien wel vaak, laat de VVD hiermee volgens mij zien dat we ook absoluut oog hebben voor een heel ander belangrijk vraagstuk, namelijk: hoe zorgen we ervoor dat jeugdigen niet verleid worden om de criminaliteit in te gaan? Ik permitteer me de opmerking dat ik globaal al naar de nota van mevrouw Mutluer heb gekeken. We moeten nog eens even kijken naar haar definitie van repressie. Ik vond het eerlijk gezegd wel meevallen in haar stuk, maar daar komen we op een ander moment over te spreken.

Vandaag gaat het om het stuk van collega Verkuijlen. Ik wil een paar punten benoemen, een paar richting de Minister en een paar richting de initiatiefnemer. In de eerste plaats de jeugdboa's. Het is natuurlijk aardig dat de Minister burgemeester was van de stad waar ikzelf raadslid was. Wat wil nou het toeval? Wij beiden zijn weleens met de jeugdboa's op stap geweest. Mijn herinnering, mijn afdronk daarvan was en is altijd: de jeugdboa's doen fantastisch werk. Het is ongelofelijk hoe zij in contact kunnen komen met groepen en in de smiezen hebben wat er gebeurt, welke veranderingen er zijn en wat de samenstelling van een groep kan zijn. Ik vind dat de jeugdboa's niets anders dan lof verdienen. Dus vanuit dat perspectief is de wens van de initiatiefnemer goed te begrijpen.

Maar dan is even de vraag: hoeveel jeugdboa's zitten in het programma Preventie met Gezag? Of beter gezegd: is er enig zicht op hoeveel gemeenten dat geld aanwenden voor meer inzet van jeugdboa's? Die vraag stel ik aan de Minister voor Rechtsbescherming. Wat zouden jeugdboa's meer kunnen doen dan wat ze nu doen? De initiatiefnemer schrijft dat het goed zou zijn als de jeugdboa bijvoorbeeld ook een rol krijgt bij het vaststellen of er sprake is van lvb-problematiek, juist omdat je dat zo snel mogelijk wilt signaleren. De kabinetsreactie vond ik ambigu op dit punt. Zou de Minister nog eens op dit punt kunnen reageren? Zou de initiatiefnemer nog eens kernachtig kunnen toelichten wat hij zo belangrijk vindt om toe te voegen aan het gereedschapskistje dat de jeugdboa nu heeft?

Voorzitter. Op het punt ouderparticipatie kom ik aan het eind.

Dan de doorbreking van de verleiding van snel geld. De collega van D66 had een iets andere insteek. Mevrouw Kuik van het CDA ook een iets andere. Ik benader het misschien ook even anders. Uit de kabinetsreactie op het stuk van de initiatiefnemer blijkt dat de ervaringen niet slecht zijn. Maar wat maakt dat die aanpak zo vrijblijvend is op dit moment? Wat is uw toekomstperspectief? Wordt het uitgerold of stoppen we ermee? Dan kunnen we daar een discussie over voeren. Wordt het verplicht gesteld voor gemeenten? Zou de Minister daarop kunnen reageren?

Dan een punt richting de initiatiefnemer, de heer Verkuijlen, die bekendstaat om zijn aandacht voor het vraagstuk van criminele uitbuiting. Als ik de initiatiefnemer goed begrijp ziet criminele uitbuiting erop dat iemand onderdeel kan zijn van of als hulpje ingeschakeld kan worden door een criminele organisatie en dan eigenlijk ook slachtoffer is. Dat roept dan ook de vraag op, die ik bij dezen stel aan de initiatiefnemer: als je het zo bekijkt is theoretisch gezien elke dader ook slachtoffer. In de gevangenis is iedereen onschuldig en slachtoffer, om maar even die metafoor erbij te pakken. Zou de initiatiefnemer nog eens scherp kunnen maken over welke gevallen hij het heeft, als hij het heeft over: deze dader is eigenlijk ook slachtoffer? Misschien zou het accent naar het slachtofferschap moeten verschuiven, omdat er sprake is van criminele uitbuiting.

Dan mijn een-na-laatste punt: de jeugd-re-integratieofficier. Daarover staan lovende woorden in de initiatiefnota; in die zin is het helder. Als ik het goed begrijp, schrijft het kabinet dat er een pilot gaande is. Wanneer horen we daar meer over? De voorstellen die de initiatiefnemer doet om de jeugd-re-integratieofficier vaker in te zetten, zodat je er uiteindelijk voor zorgt dat jeugdigen niet nogmaals in aanraking komen met de politie of justitie, zijn natuurlijk te prijzen. Wellicht kan de Minister iets zeggen over die pilots, in ieder geval over wanneer de Kamer geïnformeerd wordt over het verloop.

Dan mijn laatste punt: de ouderparticipatie en met name de kwestie van de aansprakelijkheid van de ouders, waarover de heer Raemakers ook sprak. Dat is bepaald geen eenvoudige materie. Het is te prijzen dat de initiatiefnemer toch die handschoen heeft opgepakt, om een voorstel te doen tot verruiming van die aansprakelijkheid. In Nederland hebben we een vrij ingewikkeld systeem, waardoor kinderen tot 14 jaar nooit zelf aansprakelijk zijn en de ouders aansprakelijk zijn, ook als het gaat om strafbare feiten. Maar dan kom je in een vreemd gebied terecht, van 14, 15, 16 en 17. Bij 14 en 15 is het kind zelf aansprakelijk maar het kind biedt natuurlijk nooit verhaal. Het is een schuldaansprakelijkheid bij 14- en 15-jarigen, want de ouders kunnen zich disculperen, zoals dat heet. Dat kan in de regel vrij makkelijk. Bij 16 en 17 is het kind zelf aansprakelijk, maar dan is het hetzelfde verhaal.

Nou is de vraag aan de initiatiefnemer, maar ook aan de Minister wat er wordt beoogd met deze aansprakelijkheid voor ouders. Wat wil je voorkomen? Je kunt redeneren vanuit de positie van het slachtoffer; dat we willen dat de slachtoffers verhaal hebben. Of wil je een preventieve prikkel, om te voorkomen? Als verzekeraars altijd tot uitkering overgaan, zelfs als je de aansprakelijkheid zou verruimen, dan schiet je nog niks op, want dan heb je juist die prikkel om geen strafbare feiten te plegen nog niet. Dat is wel heel fundamenteel en ik daag de initiatiefnemer en ook de Minister daar graag op uit.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ellian van de VVD. Dan geef ik u weer het voorzitterschap.

Voorzitter: Ellian

De voorzitter:

Dank, mevrouw Kuik. Ik kijk naar de initiatiefnemer en de Minister. Ik schors de vergadering voor twintig minuten.

De vergadering wordt van 15.27 uur tot 15.50 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. We zijn nog steeds bij het notaoverleg over de initiatiefnota van het lid Verkuijlen. We gaan luisteren naar de eerste termijn van de initiatiefnemer. Aan u het woord, meneer Verkuijlen.

De heer Verkuijlen (VVD):

Dank, voorzitter. Ook dank aan mijn collega's voor de vragen, die weer tot denken aanzetten. Ik zal proberen de vragen straks zo goed mogelijk te beantwoorden. Dat is vanzelfsprekend, zou ik willen zeggen.

Voorzitter. Ik wil eerst even openen met een algemenere inleiding. Vandaag staat in het AD een interview met de hoofdofficier van Rotterdam, met de kop: Jongeren bieden zichzelf aan als bommenlegger. «Alleen al in de eerste negen maanden gingen er in de regio van Rotterdam 140 explosieven af. (...) Je geeft iemand twee cobra's, vuurwerk, een fles terpentine en een rol ducttape. De jongens doen het om een paar mooie sneakers of een duur trainingspak te kunnen kopen,» aldus de hoofdofficier. Steeds vaker lijken deze jongeren zomaar opeens te beginnen met het plegen van strafbare feiten. Dat zijn feiten die een grote impact hebben op de samenleving, met alle gevaren van dien. In mijn initiatiefnota ga ik in op het voorkomen van die eerste stap in de criminaliteit. Daarbij heb ik dankbaar gebruikgemaakt van mijn 35 jaar praktijkervaring bij de politie.

Voorzitter. Jeugdcriminaliteit kent meerdere oorzaken. Er is geen sprake van een oplossing – althans, er is niet één oplossing – om te voorkomen dat jongeren de criminele fuik in zwemmen. In mijn initiatiefnota komen meerdere invalshoeken aan de orde. Ik heb het over maatregelen om te voorkomen dat jongeren van normoverschrijdend gedrag overgaan tot het plegen van strafbare feiten. Denk aan de rol van ouders en de overheid, gericht op de keuzes die jongeren zelf maken. Dat kiezen is voor jongeren in een bepaalde levensfase niet eenvoudig. Impulsgedrag door de verleiding van status en snel geld liggen op de loer. Op straat, in de wijken en aan de schoolpoort staan ronselaars te wachten. Zij selecteren jongeren die geen weerstand kunnen bieden aan die verleidingen. Zij zwemmen de criminele fuik in en worden crimineel uitgebuit.

Voorzitter. Dit is de voorkant van de ondermijnende criminaliteit, ook al staan de kopstukken en grote drugsdeals steeds volop in de belangstelling. Onze kinderen worden op straat in de wijk geronseld en verliezen perspectief. De aanpak van criminele uitbuiting zou daarom ook topprioriteit in die wijken moeten zijn. Zoals gesteld is de oplossing niet eenduidig. Maar ik zie het als onze dure plicht om zo veel mogelijk jongeren uit de criminaliteit te houden, omdat elke jongere recht heeft op een eerlijke toekomst, een toekomst waarin hij niet steeds over zijn schouder hoeft te kijken.

Voorzitter. Ik ga over tot de beantwoording van de vragen. Ik begin bij de vragen van de heer Raemakers van D66. Die raakt een beetje aan de SCIL-test. Die vraag is ook door een aantal anderen van u gesteld. Misschien kan ik het in één keer in mijn antwoord betrekken. Ik zei dat ik put uit de 35 jaar praktijkervaring. Ik heb in die praktijkervaring heel vaak gezeten tegenover een jongere met een licht verstandelijke beperking, zonder dat ik dat doorhad. Pas later kwam ik erachter dat deze jongere een licht verstandelijke beperking had, terwijl die volledig amicaal was en we geweldig goede gesprekken hadden. Die SCIL-test wordt nu bijvoorbeeld gedaan bij Halt, maar dat is pas op het moment dat de jongere is doorverwezen naar Halt voor Halt-waardige feiten: eerste keer, genoemde feiten. Ik zou graag willen zien dat het eerder gebeurt, voordat aan die tafel het besluit wordt genomen wat er met zo'n jongere gebeurt. Ik bedoel dat in ieder geval onderkend wordt dat hij of zij een licht verstandelijke beperking heeft. Daarom zou het mij een goed idee lijken om te kijken of we de jeugdboa's een SCIL-test kunnen laten afnemen, als onderdeel van hun pakket. Meneer Ellian vraagt – dat is een beetje vooruitlopen op de vraag – welke bevoegdheden er aan de jeugdboa zouden kunnen worden toegevoegd. Dit is een van de bevoegdheden waarvan ik denk: dat zou nou echt van toegevoegde waarde zijn. Dan kun je namelijk de juiste interventie loslaten op een jongere die misschien wat minder makkelijk zijn afwegingen maakt als het gaat om crimineel gedrag.

Dan over de jeugdboa en de vraag die de heer Raemakers stelt over het risico van etnisch profileren. Ik ben het met hem eens dat het altijd op de loer ligt, maar niet in mijn benadering. Ik denk dat mevrouw Kuik de enige was die zei: it takes a village to raise a child. Daarin benadrukt zij eigenlijk hoe belangrijk de sociale omgeving van jongeren is. Als u mijn nota leest, ziet u eigenlijk dat daar staat: ken elkaar. Daar ben ik niet voor niets mee begonnen. Ik ben niet begonnen met jeugdboa's; ik ben begonnen met: ken elkaar. In de periode dat ik zo'n beetje bij de politie begon, was community policing heel erg actief. Wij kenden de jongeren die op straat liepen gewoon. Ik wist ook wie wat was. Ik wist wie er naar school ging, ik wist wie er werk had en wie niet.

Ik heb in deze nota voorgesteld om niet zozeer te sanctioneren, maar gewoon te zeggen: «Hé, ik ken die jongere. Ik ken hem bij naam. Ik heb weleens met hem staan praten. Hij heeft nu een hele dure jas aan.» Of een boa dan alle merken moet kennen vind ik niet zo interessant, maar je ziet aan de manier waarop ze erbij lopen vaak al dat het wel een hele dure jas moet zijn. Anders moeten we dat maar een keer samen gaan bekijken op straat, meneer Raemakers. Je ziet meteen: deze is apetrots op hetgeen hij om of aan heeft. De jeugdboa kent deze jongere. Mijn idee is dan meer dat hij zegt: «Ik weet wie jouw ouders zijn. Je gaat niet naar school en je hebt geen werk. Zullen wij eens naar je ouders toe gaan om te vragen of zij weten hoe jij aan zulke dure spullen kunt komen terwijl je geen inkomen hebt?» De hele insteek – dat zit ook in mijn initiatiefnota – is echt om te zorgen voor ouderparticipatie, voor betrokkenheid van de ouders en de bereidheid om met hun kind in gesprek te gaan, te vragen «waar ben je nou mee bezig?» en te begrenzen als dat nodig is. Er wordt, ook hier in het debat, wel de nadruk gelegd op begrenzen, en ouders moeten zeker begrenzen, maar het gaat ook om liefde, aandacht en zorg geven en gewoon eens kijken: waar ben je nou mee bezig; wat gebeurt er nu met je? Ik geloof echt dat die rol van de ouders cruciaal is.

De heer Raemakers (D66):

Laten we even wegblijven bij de vraag hoe duur welke jas is. Ik moet dan direct denken aan de jas die onze premier altijd aanheeft bij campagnes. Die zal de initiatiefnemer ook kennen. Is dat wel of niet een dure jas? Laten we die discussie vandaag niet gaan voeren. Volgens mij is het veel belangrijker dat je in de grote steden, zoals Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag, natuurlijk ontzettend veel jongeren hebt in een bepaalde wijk. Je hebt daar dan wijkagenten of jeugdboa's. Het zou fijn zijn als zij iedereen persoonlijk zouden kennen en van iedere persoon precies zouden weten of hij of zij op dat moment werkt of naar school gaat. Maar de heer Verkuijlen is het toch ook wel met mij eens dat de realiteit anders is, dat je niet iedereen persoonlijk op die manier kunt kennen en up-to-date kunt weten wat diegene doet? En hij is het er toch wel mee eens dat het dan wel verleidelijk wordt om te zeggen: jij ziet er zo uit, dus ik denk dat jij die jas misschien niet zelf hebt kunnen betalen?

De heer Verkuijlen (VVD):

Ik begrijp goed wat u bedoelt, maar dat is niet de insteek die ik zou kiezen. Ik zou altijd zeggen: alleen als je die jongeren kent, kun je dit hierop loslaten. Als je ze niet kent, als het jongeren zijn die niet uit de wijk komen, zoals in het voorbeeld dat u geeft, is het totaal anders. Iedereen heeft het recht om dat te doen, dus je hebt veel meer achtergrond nodig om die stap te zetten. Maar u heeft het over de praktijk, en de praktijk is dat heel veel van deze jongeren ergens een opslag hebben waar de jas hangt. Ze komen er niet mee thuis. Zo ontlopen ze de confrontatie waarbij hun ouders aan hen vragen: goh, hoe kom jij hier nu aan? Ik vind het heel logisch om die vraag op die manier te stellen.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van de heer Raemakers.

De heer Raemakers (D66):

Dan heb ik een korte vervolgvraag. De initiatiefnemer, de heer Verkuijlen, benoemt dat die jongeren een soort opslag hebben waar ze de jas neerleggen. Dat doen ze waarschijnlijk ook omdat ze een plek zoeken waar ze zich vertrouwd voelen, waar ze zich thuis voelen. Dat is thuis misschien niet altijd zo. Creëer je dan niet juist een grotere afstand tussen die jongeren en de agent of jeugdboa wanneer je op deze manier de confrontatie met ouders aangaat en zegt: hé, hoe heb jij die spullen betaald? Creëer je zo niet een grotere afstand?

De heer Verkuijlen (VVD):

U zegt het bijna alsof we moeten faciliteren dat ze overal een garage hebben waar ze hun spullen in kwijt kunnen. Ik snap wel dat het gekscherend bedoeld is, maar het gaat mij om het volgende. Er zijn twee manieren waarop je geconfronteerd kunt worden met het gedrag van je kind. Dat kan gebeuren doordat je er op deze manier mee geconfronteerd wordt. Ik geef u een voorbeeld uit Hilversum. Als kinderen daar ergens werden ontdekt met alcohol op, dan gingen ze mee naar het politiebureau en werden de ouders midden in de nacht uit hun bed gebeld. Voor u die vraag stelt: dat is mij inderdaad ook overkomen. Maar hier gaat het echt even om het beginsel dat je hiermee ofwel vroegtijdig geconfronteerd kunt worden als ze ermee rondlopen, ofwel wanneer je de politie aan je deur hebt en hoort dat je zoon is aangehouden, of gebeld wordt en hoort: het is fout; hij heeft een ernstig feit gepleegd. Ik zou liever het eerste zien. Ik zou als ouder liever deelgenoot willen worden van het feit dat hij of zij het verkeerde pad aan het opgaan is.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Ouderverantwoordelijkheid is natuurlijk van belang. We trekken de conclusie dat 25% van de verdachte jongeren – dat is een kwart – in 1% van de wijken woont. Als je inzoomt op die jongeren en hun familiesituatie, dan blijkt uit onderzoek dat ze vaak uit een eenoudergezin komen, uit gezinnen met mama's die er alleen voor staan, waar veel armoede heerst en soms zelfs verslavingsproblematiek en ggz-problematiek. Als een jongen wordt aangehouden, worden de ouders bij de politie geroepen en dan wordt het ingewikkeld. Je ziet de ouders met de handen in het haar zitten en denken: het lukt mij ook niet. Mijn vraag aan mijn collega is hoe we met die groep omgaan, want de groep ouders is niet homogeen, ook niet in hun kunnen. Soms is het onmacht in plaats van onwil. Daar wil ik graag een reactie op.

De heer Verkuijlen (VVD):

Dat is een goede vraag van mevrouw Mutluer. Het goede is dat de wijken waar ze het over heeft, eigenlijk de reden zijn waarom Preventie met Gezag gestart is. Het geld gaat zo veel mogelijk naar die wijken, hebben we kunnen lezen. Soms vinden we in de Kamer nog weleens dat er meer wijken aan toegevoegd moeten worden. Maar we proberen het geld wel die kant op te laten gaan, waar dat zo is. Mevrouw Mutluer heeft het over kwetsbare gezinnen in kwetsbare wijken. Natuurlijk, dat zie ik ook. Daar horen geen dwang en sanctie. Daar hoort ondersteuning. Dat heb ik in mijn nota ook als zodanig opgeschreven. We moeten hier wel even oppassen, want we moeten zorg en de rol van de overheid hierin goed uit elkaar houden. Want mijn nota gaat echt over de vraag: wat doen we op straat? Daar is de rol van de overheid niet opvoeden. Als er opvoedingsondersteuning in het gezin zou moeten zijn, dan ben ik daar zeker een voorstander van.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Ik ga ervan uit dat mijn collega er straks nog op ingaat, maar er wordt nadrukkelijk gesproken over boetes. Uiteindelijk is dat door de rechter afgeschoten naar aanleiding van wat er in Rotterdam gebeurde. Ik ben ook even op zoek naar de balans. Wij weten dat deze groep die uit 1% van de wijken komt, vaak uit kwetsbare gezinnen komt. Daar is meer voor nodig dan dat je zegt: we gaan u een boete van € 2.500 opleggen, want u doet niks! Ik vind dat niet effectief. Ik denk dat wij elkaar vinden. Misschien heb ik de initiatiefnota net iets anders gelezen, maar als we hetzelfde bedoelen, dan is dat fijn.

De heer Verkuijlen (VVD):

Ik herken wat mevrouw Mutluer zegt. Volgens mij doelt zij op de € 2.500 bij de tweede keer dat je met een wapen op straat wordt aangetroffen. Dat was in Rotterdam. Volgens mij heeft Aboutaleb ervoor gekozen om die boete uiteindelijk niet meer in te zetten, omdat hij door de rechter terug werd gefloten.

Met de last onder dwangsom heb ik veel meer het volgende bedoeld. Als een burgemeester graag wil dat de ouders van criminele jongeren participeren en ze uitnodigt, maar hij een volledig lege zaal ziet als hij rondkijkt, terwijl daar ouders hadden moeten zitten, dan kan hij op dat moment zeggen: ik vind het zo belangrijk dat de ouders erbij zijn dat ik daar een financiële stimulans aan hang en dus laat ik ze naar het bureau komen. Het is op geen enkele manier bedoeld als een straf voor ouders. Het is bedoeld om ouders te laten participeren. Ik zie het daarom als een middel, als een instrument om dat te doen; criminele families, waar mevrouw Kuik het over had, even daargelaten, want daar zit inderdaad veel meer strafrecht bij. De ouders die wel willen participeren, maar dat niet kunnen – dat was de eerste vraag van mevrouw Mutluer en daar ben ik het zeer mee eens – moeten we helpen.

De heer Raemakers heeft het een en ander over de pedagogische driehoek gezegd. Het was heel grappig: ik had de pedagogische driehoek al opgeschreven in mijn initiatiefnota, toen ik een werkbezoek bracht aan Arnhem. Daar heeft burgemeester Marcouch een heel mooi en strak plan over de pedagogische driehoek op straat gemaakt; echt waar! Tijdens dat werkbezoek dacht ik: ik wist dit niet, maar ik vind dat hij echt goed werk doet. Daar zie je echt wijken waar jongeren gewoon de straat opgaan en de ouders zich eigenlijk een beetje eraan onttrekken en zeggen: los het maar op, gemeente! Heel veel ouders met een autochtone, gewoon Hollandse, achtergrond hebben die houding en opstelling. Ik vind het vreselijk dat hier altijd het stigmatiseren op de loer licht als je het over dit soort notities hebt. De heer Raemakers zegt eigenlijk: moet die pedagogische driehoek niet met een stichting werken die juist aandacht kan geven aan bewustwording, ook om te voorkomen dat iemand de criminaliteit in gaat? In die pedagogische driehoek wordt het gesprek gevoerd tussen ouders, leerlingen en docenten. Mij gaat het erom dat ze alle drie weerbaar worden gemaakt. U noemde #leerlingalert. Ik vind dat een prachtig project, dat juist daarop ziet. Het zorgt dat ouders, docenten en leerlingen doorhebben wat er aan de hand is op straat en hoe ze het kunnen herkennen. Ouders kunnen zo herkennen dat hun kinderen crimineel actief zijn. Dat kan te maken hebben met een dure jas die aan de kapstok hangt, om nog even terug te komen op dat voorbeeld, maar ook met twee telefoons of 's nachts opeens wel heel erg actief zijn. Dat vind ik heel erg belangrijk.

En dan de vraag of dat in het onderwijs past, dat op dit moment al heel erg belast is. Ik heb daar lang over getwijfeld. Ik ben getrouwd met iemand die in het onderwijs zit, die altijd zegt: laat ons nou onderwijs geven. Ik heb het idee dat de rol van het onderwijs echt cruciaal is als we jongeren weerbaar willen maken en zich op deze wereld willen laten ontwikkelen, zodat ze dit soort verleidingen – dat zijn er inmiddels wel wat – kunnen weerstaan. Is daar een stichting voor nodig? In mijn initiatiefnota heb ik voorgesteld om een kwaliteitskader voor een aantal bewezen interventies te laten ontwikkelen. Volgens mij gaat het Nederlands Jeugdinstituut dat doen. Vandaag stond er een interessant artikel in Trouw, waarin stond dat we er wel mee moeten oppassen dat we niet steeds opnieuw het wiel gaan uitvinden, want het geld voor Preventie met Gezag gaat nu naar de gemeenten. Als dat zo is, vindt u mij aan uw zijde. Ik denk dat zo'n kwaliteitskader de Minister ook in staat kan stellen om zijn financiering veel gerichter inhoud te geven als het gaat om wat wel en niet werkt. Ik weet niet of daar een aparte stichting voor nodig is. Ik heb werkbezoeken gebracht aan een aantal van deze programma's. Ze hangen vaak aan een bestaande stichting.

Dan nog even over ouderparticipatie en risicoaansprakelijkheid, en de reden waarom die tot 18 jaar is. Even terug in de tijd. In 2012 heeft Oskam van het CDA een wetsvoorstel ingediend om de risicoaansprakelijkheid naar 18 te verhogen. Daar heb ik een beetje op voortgeborduurd, ook omdat er een verkenning onder de brief lag die ook in de initiatiefnota is genoemd. Het wetsvoorstel is trouwens aangenomen door de Tweede Kamer, maar heeft uiteindelijk in de Eerste Kamer geen meerderheid gehaald en is dus afgewezen. Maar het initiatief is dus niet nieuw. Je kunt nog even goed kijken naar het verschil tussen het effect van risicoaansprakelijkheid en schuldaansprakelijkheid, niet zozeer omdat ik geloof dat dit het gouden ei is, maar omdat ik denk dat er een heel sterke stimulerende werking van kan uitgaan als stok achter de deur. Het liefste zou ik dit soort sancties zo weinig mogelijk opgelegd en dit soort stimulering zo weinig mogelijk toegepast zien worden, omdat ouders dan op een gegeven moment denken: wacht even. Het gaat erom die ouders te laten participeren. De enige belangrijke bijvangst is dat risicoaansprakelijkheid natuurlijk ook iets betekent voor de slachtoffers. Als zij schade hebben geleden, kun je zo wel degelijk iets betekenen. Een jongere zonder inkomen zal het soort bedragen bij grote schade veel moeilijker kunnen betalen. Ik heb dat onder meer meegemaakt bij de jaarwisseling, waarbij je zag dat heel veel jongeren vernielingen aanrichtten, met grote schade aan eigendom van gemeenten en particulieren.

De heer Raemakers (D66):

Even op dit punt. Wat de initiatiefnemer wil met risicoaansprakelijkheid en schuldaansprakelijkheid is toch best wel ingewikkeld. Stel dat je een 16- of 17-jarig kind bent en er een vreselijke misdaad wordt gepleegd. Hoe zit het dan met de aansprakelijkheid van de ouders? Ik heb even op de website van ARAG gekeken. Daarop staat bijvoorbeeld dat er toch schade kan worden verhaald als de ouders zelf een onrechtmatige daad hebben gepleegd, bijvoorbeeld als zij weten dat het kind een fout zal begaan en zij niks doen om die te voorkomen, of dat zij dit gedrag bij hun kinderen uitlokken. Er zijn volgens het geldend recht dus blijkbaar al mogelijkheden. We hebben ook nog de discussie over risicoaansprakelijkheid en schuldaansprakelijkheid. Hoe zit dat nou precies? Kan de heer Verkuijlen misschien nog één keer toelichten wat zijn voorstel toevoegt ten opzichte van wat er nu al mogelijk is?

De heer Verkuijlen (VVD):

Kijk, het gaat me eerst even om het doel. Het doel is de participatie van ouders. Het voorbeeld dat de heer Raemakers aanhaalt, ziet wat meer op het punt dat het feit al gepleegd is, dat de onrechtmatige daad al gepleegd is. Het ging mij even meer om de jongere die de onrechtmatige daad pleegt. Anders zit je veel meer in het onderwerp dat mevrouw Kuik aansneed: de criminele organisaties. Daar zit ook die uitbuiting in. Ik heb het voorstel en de verkenning zo overgenomen en in mijn notitie geschreven omdat ik echt vond dat die stok achter de deur nodig is. Tegelijkertijd heeft het kabinet ook gezegd: geef ons de ruimte om daar nog naar te kijken; we willen nader bestuderen of dit het goede instrument is om dat te doen. Dat wacht ik wel even af. Vraagt u mij dus niet om daar nu direct al een keuze in te maken. Het gaat er op dit moment even om om die stok achter de deur te hebben.

De voorzitter:

Dan ga ik zelf een vraag aan u stellen op dit punt, in mijn rol als VVD-woordvoerder. Als initiatiefnemer zegt u duidelijk: het gaat erom een soort prikkel te creëren. Dat is namelijk de prikkel «geen strafbare feiten plegen, anders zijn de ouders de klos». Alleen, het ingewikkelde blijft daarbij natuurlijk wel dat, zolang verzekeraars het begaan van strafbare feiten niet dekken ... Maar dat is weer een hele principiële discussie voor een ander moment. Ik kan me toch niet aan de indruk onttrekken dat een risicoaansprakelijkheid voor ouders die prikkel niet gaat geven zolang je niet de veroorzaker zelf in enige vorm, misschien op de langere termijn, misschien financieel, ook verantwoordelijk laat zijn. Laat ik de vraag zo formuleren: hoe ziet de initiatiefnemer de rol van de verzekeraars ten opzichte van de risicoaansprakelijkheid? Een risico kan je in dit land in de regel immers afdekken via de verzekering. Nu dekt de verzekering niet. Als je echt wilt dat er een prikkel komt, namelijk dat ouders er zo veel mogelijk de verantwoordelijkheid voor nemen dat hun kinderen geen strafbare feiten plegen, is een risicoaansprakelijkheid tot 18 jaar dan echt de oplossing, zeker gelet op de rol van de verzekeraar?

De heer Verkuijlen (VVD):

Dank voor die vraag. U snijdt een terecht punt aan. Het is eenvoudiger om te kijken naar schuldaansprakelijkheid dan om te kijken naar risicoaansprakelijkheid. In de gesprekken die ik heb gehad om me beter te oriënteren, heb ik geleerd dat de kans daarmee groot is dat je de verkeerde ouders gaat treffen, namelijk de ouders die zich niet kunnen verzekeren. Ouders die wel verzekerd zijn, zullen dan gewoon zeggen: dan is dat op zich wel afgedekt. Het viel me wel op dat een aantal verzekeraars snel aan de bel hing toen ze mijn initiatiefnota hadden ingezien. Dat snap ik ook. Maar ik vind de vraag zoals u die stelt, of we daarmee het doel halen, heel lastig te beantwoorden. Ik denk dat de schuldaansprakelijkheid daar mogelijkerwijs wat meer ruimte voor biedt. Dat is ook zo omdat je ziet dat het tot 14 jaar niet zo is. Bij 14 tot 15 jaar gaat het om de jongere en de ouders. En van 16 tot 17 jaar is alleen de jongere nog aansprakelijk op dat punt. Ik vind het dus lastig om uw vraag heel scherp en duidelijk te beantwoorden, maar dit is echt nog een fase waarin we dit beter zullen moeten onderzoeken. De kanttekeningen die u plaatst, zijn absoluut juist. De vraag is even: wat is nou het meest effectief? Daar begon u mee.

Goed, voorzitter. Ik ga verder met mevrouw Kuik en haar vragen namens het CDA. De AVG is natuurlijk een groot punt, ik denk dat dat in de hele keten speelt. Ik denk ook dat het heel relevant is of gegevens die een school over een jongere heeft, en omgekeerd, ook gedeeld kunnen worden. Het is een doorlopend punt van aandacht. In het dossier jeugdzorg bracht ik een werkbezoek aan De Glind. Tot mijn grote schrik liet de directeur een foto zien van een jongen en een meisje in de schoolbanken, achter elkaar. Dat meisje was verkracht en vermoord gevonden in het weiland. De jongen daarachter had jeugd-tbs achter de rug. De gegevens waren op dat moment niet gedeeld. Wat de oorzaak precies was ... Ik zou graag willen dat daar niet al die voorbehouden omheen zitten, maar dat we op een hele goede manier kijken hoe we veel beter kunnen wisselen, in het belang van de jongeren, van de ouders en van de school, zodat je dat in de pedagogische driehoek goed kunt doen.

It takes a village to raise a child, gaf u aan. Daar ben ik het zeer mee eens.

Tekorten. Zijn er tekorten op de arbeidsmarkt als je ...? Ja, dat geldt over de hele breedte. We kunnen dus zeggen: ja, dat geldt ook voor de politie. Waarom kies ik voor jeugdboa's als het gaat over tekorten? Omdat een jeugdboa in een kortere opleidingstijd klaargemaakt kan worden om zijn of haar werk te doen, terwijl wijkagenten en jeugdagenten vaak juist politiemensen zijn die al een langere politiecarrière hebben gehad en pas na een jaar of drie, vier hun eigen wijk krijgen. Dat duurt dus veel langer en met de druk die er op dit moment op de politie is, denk ik dat het heel verstandig is om te kijken of we hiervoor jeugdboa's naar voren kunnen schuiven. Het is overigens ook een vraag die mevrouw Mutluer net stelde. Het geldt natuurlijk voor wie we ook maar in de keten willen inzetten om te voorkomen dat die jongeren in de criminaliteit terechtkomen. Of het nou een gespecialiseerde jeugdzorgmedewerker, een jeugdcoach of nog iets anders is, er is altijd sprake van schaarste. Volgens mij zitten wij in de politiek om keuzes te maken in schaarste, dus daar doen wij over het algemeen voorstellen voor.

Dat de lvb'er een goede begeleiding moet hebben, is zeker waar. Ik heb al aangegeven dat we het liefst zo vroeg mogelijk in de keten willen kunnen zien dat iemand een lvb heeft, omdat daarna ... Daarin zijn we nog wel afwachtend, want het kabinet is bezig om te kijken naar lvb in de strafrechtketen. Het zal uitermate interessant zijn om te zien wat daar allemaal aan werkende interventies achter vandaan komt. Ik heb gesproken met deskundigen op het gebied van lvb; dat zullen velen van u ook gedaan hebben. Dat betekent lange leerlijnen en het niet kunnen overzien van de consequenties. Juist deze jongeren zijn uitermate kwetsbaar, niet alleen als dader, maar ook – we spreken elkaar ook in het kader van mensenhandel – als slachtoffer.

Voorzitter. Dat waren de vragen van het CDA. Ik ga verder. Mevrouw Mutluer noemde heel terecht die cijfers. Die zijn stuitend, maar laat ik er wel bij zeggen dat ik, positief ingesteld als ik ben, ook altijd graag naar de lichtpuntjes kijk. Er zijn namelijk ook eenoudergezinnen waarvan de kinderen hun leven uitermate succesvol inhoud kunnen geven. Maar juist voor de groep die dat niet kan, omdat die kans nu eenmaal groter is in bepaalde wijken, is het heel belangrijk dat we het geld van Preventie met Gezag de juiste richting op sturen en dat daar de juiste dingen mee worden gedaan: dat we elkaar leren kennen in die wijken en dat we veel meer samen met die jongeren en met de omgeving kijken wat we kunnen doen. Dat was een opmerking van mevrouw Kuik: moeten we initiatieven uit de wijk niet groter maken? Zeker. De moeders zijn de baas, maar denk ook aan buurtvaders. Dat zijn allemaal hele belangrijke initiatieven die we moeten koesteren.

Dan even over de sancties. Ik hoorde de heer Ellian daar ook al het een en ander over zeggen. Hij vroeg zich af of de PvdA en GroenLinks meer op de sancties zitten. Laat ik duidelijk zijn: ik heb het hier over first offenders, over mensen die helemaal aan de voorkant van hun carrière staan. Naar jongeren die explosieven plaatsen of die aanslagen of zware zedendelicten plegen kijk ik iets anders, zoals ik in mijn inleiding al zei. Dat hebben we in dit debat ook al gewisseld. Ik zou willen dat we bij die jongeren in beginsel kijken naar het volwassenenstrafrecht. De rechter kan in zijn of haar wijsheid altijd zeggen dat hij of zij het jeugdstrafrecht zal hanteren, maar ik vind echt dat de signaalwerking die er nu is na het plegen van dat soort feiten, onvoldoende is. Maar ik ga terug naar ...

De voorzitter:

Dat roept een vraag op van mevrouw Mutluer.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Kent mijn collega dan de cijfers over recidivegedrag? Straffen op de manier zoals we dat nu doen, heeft weinig effect: tussen de 40% en 60% van de jongeren die wel zo'n hogere straf krijgen of bijvoorbeeld in een gevangenis terechtkomen, gaat vervolgens weer de criminaliteit in. Dat is dus geen effectieve manier. Misschien dwalen we hiermee een beetje af, voorzitter, maar die opmerking van mijn collega roept bij mij deze vraag op. Ik kijk graag naar de cijfers en naar de effectiviteit van wat wij doen.

Ik hoop dat mijn collega ook even in wil gaan op de vraag die ik heb gesteld over jeugdboa's versus effectievere maatregelen, zoals de inzet van gespecialiseerde jongerenwerkers. Ook heb ik jongerenrechtbanken genoemd. Daar heb ik hem nog niet over gehoord.

De heer Verkuijlen (VVD):

Ik doe het netjes volgordelijk. Ik was net bij de sancties, dus ik kom zo meteen op uw andere punten.

De effectiviteit van straffen is een ander debat, maar laat ik er dit over zeggen. Het jeugdstrafrecht staat altijd in het teken – daar ben ik ook groot voorstander van – van het feit dat de ontwikkeling van een jongere anders is dan die van een oudere, bijvoorbeeld ten aanzien van het overzien van de consequenties. Maar ik vind niet dat dat altijd de eerste prioriteit kan blijven als je feiten pleegt die heel ernstig zijn en je dat niet voor het eerst doet, maar dat al meerdere keren hebt gedaan; het zijn soms lange criminele carrières. Het kan voor mij niet zo zijn dat een jongere in het huis van bewaring zegt: ik ben er met een vrij makkelijk strafje vanaf gekomen. Dan heb ik het over liquidaties. Maar ik vind uw initiatiefnota in die zin uitermate interessant dat we nog eens goed moeten kijken naar de effectiviteit van straffen.

Voorzitter. Dan de gespecialiseerde jeugdwerker. Het zijn keuzes die we maken. Op dit moment zijn we aan het kanaliseren dat jongeren die de jeugdzorg het hardst nodig hebben, deze ook krijgen. Daarin zitten allerlei uitwassen. Voor we toekomen aan zorg zou een goede opvoeding goed zijn. De jeugdzorg richt zich ook steeds meer – de heer Raemakers weet dat uit de debatten die we hebben gehad – op het systeem van het gezin en niet op de straat, dus veel meer op opvoedingsondersteuning. We gaan het nog hebben over problemen van financiële aard. We weten allemaal wat daarvan de oorzaak kan zijn. Ik geloof er heel erg in dat we de hulp daar moeten verlenen waar hij ook nodig is en niet te snel naar jeugdhulp toe moeten gaan. Jeugdcoaches en jeugdwerkers doen uitstekend werk op straat. De rechtbank in de wijk, de recherche in de wijk: ik vind dat heel goed. Je moet juist in de gemeenschap en met de gemeenschap kijken hoe we dit soort problemen aan de orde kunnen stellen en ook hoe we de gemeenschap kunnen inschakelen om dat gedrag te voorkomen.

Dat in antwoord op de vraag die u mijn stelde. De vraag over de last onder dwangsom heb ik net al even behandeld. Ik heb gezegd hoe die volgens mij moet worden ingezet.

Dan heb ik nog de vragen van de heer Ellian. Hij legde de nadruk op de SCIL-test en de gereedschapskist van de jeugdboa, om het zo te zeggen. Juist omdat de jeugdagent zo'n schaars goed is en de jeugdboa daarvan een verlengde is, plus het feit dat de jeugdboa niet meer valt onder de lokale politie maar onder centraal beheer, kan de gemeente, die de wijken kent, veel beter inzet plegen waar nodig, maar dan moeten we deze jeugdboa daartoe wel voldoende outilleren. Ik zou het dan ook een heel goed idee vinden om te kijken of we de jeugdboa standaard kunnen laten doorverwijzen bij Halt-waardige feiten, niet om Halt helemaal vol te zetten maar om de jeugdboa alternatieven in handen te geven, waarmee de acceptatie van de jeugdboa ook veel groter is. Ik heb het daarover eerder al met de Minister gehad. Ik denk dat een SCIL-test daar ook prima in zou passen. Ik betoogde immers om aan de voorkant te kijken of we al heel vroeg kunnen herkennen en onderkennen of iemand een licht verstandelijke beperking heeft, voor zover dat nog niet is gebeurd. Het mooiste zou natuurlijk zijn als de AVG ons niet in de weg zit om dat soort gegevens al vrij snel boven tafel te krijgen, zoals mevrouw Kuik heeft gezegd, maar in die wereld leven we helaas nog niet. Dit zijn wat mij betreft twee fundamentele aspecten. Het lijkt mij uitstekend om de jeugdboa toe te voegen. Die zou zijn of haar werk heel goed kunnen doen.

De volgende vraag was of ik nog eens nader kon ingaan op criminele uitbuiting en het verschil tussen slachtoffer en dader. Stel, je wordt heel naïef verleid tot crimineel handelen. Je werkt bij een pizzazaak en brengt een doosje weg waarin ook nog een zakje zit. Daar komen ze achter: je hebt nou iets weggebracht, waardoor je strafbaar bent. Ik vind dat nog net aan de voorkant zitten van je nog niet echt ervan bewust zijn dat je een strafbaar feit aan het plegen bent. Maar laat ik heel duidelijk zijn, als je willens en wetens overgaat tot het plegen van strafbare feiten – in mijn inleiding noemde ik het voorbeeld van iemand die de vraag krijgt om ergens een bom neer te leggen – dan mag je echt worden gezien als dader. Daar horen wat mij betreft ook heel stevige sancties bij. Het gaat om het non-punishmentbeginsel. Criminele uitbuiting is onderdeel van mensenhandel, waar men het non-punishmentbeginsel kent. Dat is bij seksuele en arbeidsuitbuiting natuurlijk heel relevant, maar bij criminele uitbuiting zal dit iedere keer een vraag zijn die heel goed beantwoord moet worden voordat zo'n zaak bij een rechter terechtkomt. Ik denk dat het OM zich daarin zal moeten bekwamen, net als de andere professionals die daarbij betrokken zijn.

Voorzitter. Ik kom bij een punt waarover ik al enkele keren heb gewisseld met de heer Ellian. Ik kan de scherpte er niet in aanbrengen, omdat de verkenning nog niet af is en ik ook de reactie van het ministerie nog niet ken. Maar goed, mijn idee hierbij is om te kijken of we een stok kunnen vinden om ouders die niet willen maar wel kunnen – dus niet dat eenoudergezin of een gezin met schulden – een extra prikkel te geven.

Ik dank u. Tot zover de eerste termijn.

De voorzitter:

U bedankt. Dan gaan we over naar de eerste termijn van het kabinet. Het woord is aan de Minister voor Rechtsbescherming.

Minister Weerwind:

Voorzitter, dank. Laat ik allereerst een groot compliment maken voor de initiatiefnota: krachtig en sterk. Mooi dat u die handschoen oppakt. Complimenten dat u met heel veel praktijkkennis en kunde, met een goede theoretische onderbouwing en vanuit een historische optiek – wat heeft deze Kamer al besloten en wat nog niet? – tot dit magnum opus bent gekomen. Dank daarvoor. Ik heb het stuk van mevrouw Mutluer nog niet gezien. Ik ben blij dat de voorzitter het ook niet beschouwt als onderdeel van deze vergadering. Maar ook dat zal ik grondig bestuderen.

Nu ik toch met complimenten bezig ben. Ik heb goed geluisterd naar de parlementariërs, naar de commissieleden in dezen. Sommige vragen triggerden mij enorm. Er werden ook statements gemaakt. Ja, it takes a village to raise a child; zoals de heer Verkuijlen het verwoordde: die belangrijke gemeenschapszin. We werken in een complexe samenleving. Op tafel ligt het vraagstuk van hoe je moet omgaan met jongeren en jongvolwassenen en hoe je ervoor zorgt dat ze weer de juiste afslag nemen nadat ze eerder de verkeerde hebben genomen. Hoe stimuleer je dat ze op de juiste weg blijven? Hoe bouw je dat op? Dan mag je ook wel een onderscheid maken, want Noord-Groningen is niet West-Brabant en West-Brabant is op zijn beurt niet Almere. Dat vraagt om lokaal maatwerk. Dat moet je niet met confectie willen oplossen. Daar moeten we oog voor hebben. Met het programma Preventie met Gezag hebben we als kabinet daaraan inkleuring willen geven. Uit de vragen die ik hoor, leid ik af dat u het niet alleen nauwgezet volgt, maar ook kijkt waar het verder kan worden aangescherpt, waar samenwerkingsverbanden kunnen worden gelegd et cetera.

Komt het geld terug in de wijk? Dat vond ik een mooie vraag. Ik besef dondersgoed dat ik bij de beantwoording van deze vraag ga zitten op de stoel van de Minister van Justitie en Veiligheid. Toch ga ik een poging wagen om uw vraag te beantwoorden, gelardeerd met een concreet voorbeeld.

Voorzitter. Mij viel ook op dat sommige commissieleden ongekend goed de facts kennen. Of we nu praten over waar criminaliteit zich voordoet, in welke gebieden en in welke percentages, ik heb gemerkt dat mevrouw Mutluer de data verdraaid goed kent, ook ten aanzien van recidive. Laat dat ook gezegd zijn.

Ten slotte kijk ik naar vragen die gesteld zijn en de kern van het debat. U verwoordde het heel goed: jeugdigen moeten niet worden verleid om de criminaliteit in te gaan. Hoe doen we dat in Nederland? Hoe kunnen we daar verder handen en voeten aan geven? Dat is niet denken in blauwdrukken. Je moet continu blijven meten, met de kennis van maatschappelijke resultaten in de praktijk en een goede wetenschappelijke onderbouwing daarvan.

Dan kom ik bij het document kwaliteitskader, waar de heer Verkuijlen terecht naar verwees. Dat bouw je op, werk je uit en moet je onderhouden. Dat betekent niet dat het een dogma is. Er kunnen wel degelijk nieuwe initiatieven vanuit de lokale praktijk komen die je toetst en waarvan je vaststelt dat ze leiden tot minder criminaliteit onder jeugdigen en jongvolwassenen. Je onderzoekt het met wetenschappelijke bril: past het nog? Vervolgens voeg je zo'n initiatief toe. Langzaam maar zeker kom je zo tot een handelingsperspectief voor alle gemeenten. Daar wordt aan gewerkt. Mede met deze notitie geef ik daar invulling aan.

Voorzitter. Dat waren mijn beschietingen vooraf. Ik heb een inleidende tekst. Daarna wil ik ingaan op het netwerk op school en thuis, in de breedste zin des woords. Ik zal ingaan op het afpakken van, in de terminologie die nu wordt gebezigd, «onverklaarbaar verkregen vermogen»; de «patseraanpak» mag ik het niet meer noemen vanuit de politionele en justitiële wereld. Ik wil ingaan op licht verstandelijk beperkten. Ik spreek het nu helemaal uit, maar in het vervolg zal ik de afkorting gebruiken. Over de interventies op re-integratiegebied zijn ook vragen gesteld. Daar zal ik op ingaan. Dan heb ik nog een kopje overig. Daarbij ga ik in op bijvoorbeeld de wijkrechtspraak, de jeugdboa's en de vertrouwenspersoon op straat en op school. Dan denk ik dat we er grofweg moeten zijn.

Voorzitter. Ik start mijn betoog. Laat ik beginnen met de inleidende tekst. Ik heb al mijn dank uitgebracht. Jongeren moeten opgroeien in een veilige, gezonde en kansrijke omgeving. Op deze manier kunnen ze een basis leggen voor hun eigen toekomst. Dat de samenleving van nu complex is en dat er verleidingen zijn om snel geld te verdienen, vooral voor jongeren in een kwetsbare positie, is een werkelijkheid. Laten we wel zijn, op tal van gebieden hangt het ervan af waar je wieg heeft gestaan, zoals mevrouw Kuik heel duidelijk zei. Dat bepaalt in belangrijke mate de kansen die je hebt in de Nederlandse samenleving. Dat geldt wereldwijd, denk ik. Dat is een werkelijkheid en sommige kwetsbare jongeren beginnen dan ook al met een achterstand. Hoe ga je daarmee om? Dat ik samen met mijn collega van Justitie en Veiligheid fors inzet op het tegengaan van jeugdcriminaliteit, hebt u allemaal genoemd, dus daar ga ik niet over uitweiden. Ik zag de zestien maatregelen die genoemd zijn in de initiatiefnota. Het lokale professionele netwerk als ruggengraat en de rol van ouders zijn belangrijke pijlers in de initiatiefnota van de heer Verkuijlen. Tegelijkertijd ben ik het met hem eens dat er ook een groep jongeren of jongvolwassenen is die we mogen categoriseren als een groep jonge criminelen. Dan is stevig ingrijpen geboden. Dat zegt de heer Verkuijlen ook. Hij signaleert dat terecht. Ik schaar mij daar ook achter.

Grenzen stellen aan laakbaar gedrag door een gerichte inzet van het strafrecht en afpakken van criminele winsten zijn daar concrete voorbeelden van. En ja, het is belangrijk om de ouders te ondersteunen. Je moet, zoals net mooi werd gezegd, ook kijken naar het gezinssysteem in zijn totaliteit. Velen van u hebben een lokaal verleden. U weet hoe belangrijk de Veiligheidshuizen in dezen zijn. Je moet niet alleen kijken naar wie die criminele jongere is, maar ook of hij broers en zussen heeft en nichten en neven, dus die hele omgeving aanschouwen. Wat is de gezinssituatie? Is het een eenoudergezin, ja of nee? Op grond daarvan moet je heel maatwerkgericht je interventies verrichten. Dat kan alleen maar als het netwerk van politie, justitie, Veiligheidshuis en zorghuis intensief samenwerkt en informatie op de juiste manier deelt.

Preventie met Gezag. De focus ligt op de meest kwetsbare wijken in 27 gemeenten, absoluut. Daarnaast zetten we ook in op de jeugdstrafrechtketen. Bij de Dienst Justitiële Inrichtingen zie ik dat ook is gekozen voor een stukje vrijheidsbeneming op maat.

Voorzitter. Ik concludeer dat de nota van de heer Verkuijlen op vele onderdelen het rijksbeleid ondersteunt en versterkt, niets anders dan dat. Veel van zijn ideeën hebben we ook omarmd. Aan het eind van het jaar komt er ook een brief van mij waarin ik dieper inga op de onderwerpen van de civiele aansprakelijkheid van ouders en de re-integratieofficier. Werkt dat wel of niet? Wat zijn de concrete resultaten? Die onderwerpen zal ik met u delen. Dan praat ik over het laatste kwartaal van dit jaar.

Tot zover mijn inleidende tekst. Ik ga nu in op het netwerk op school en thuis. Er is gevraagd naar de leeftijdsgrens van 17 jaar voor de risicoaansprakelijkheid van ouders. Ik kan in reactie op deze vraag alleen ingaan op de wijze waarop de ouderaansprakelijkheid in het huidige recht is ingericht, niet anders dan dat. U gaf daartoe al een voorzet. Voor alle ouders geldt dat de mogelijkheid om corrigerend op te treden afneemt naarmate kinderen ouder worden. Daarom geldt de risicoaansprakelijkheid voor kinderen tot en met 13 jaar en een schuldaansprakelijkheid voor kinderen tot en met 15 jaar. Kinderen zijn vanaf 16 jaar zelf aansprakelijk voor veroorzaakte schade. Ik zie op dit moment geen reden om daarvan af te wijken. Ik ga later nog in op schuldaansprakelijkheid en risicoaansprakelijkheid. Wat beoogt aansprakelijkheid te voorkomen? U bent daar eigenlijk al op ingegaan als initiatiefnemer en ik mag niet in herhaling vallen, anders krijg ik weer een reprimande van de voorzitter.

Ik ga in op de patseraanpak. Excuus, onverklaarbaar verkregen vermogen; ik moet nog wennen aan de nieuwe terminologie. Dat is nou iets waar de politie prioriteit aan geeft, het afpakken van onverklaarbaar verkregen vermogen. We gaan uit van het adagium dat misdaad niet mag lonen. De invulling van de aanpak wordt lokaal vormgegeven en valt onder het lokale gezag. In Rotterdam wordt het afpakken van onverklaarbaar verkregen vermogen bij jongeren verbonden aan de zogenaamde vigor-acties. Wat zijn dat? Die worden uitgevoerd in de context van de bredere aanpak van ondermijning. Politie en andere instanties, zoals de Belastingdienst, de Douane, de Rijksdienst voor het Wegverkeer en de Koninklijke Marechaussee, doen gezamenlijk een handhavingscontrole. De politie deelt intern goede voorbeelden van de aanpak van onverklaarbaar verkregen vermogen, met als doel om ze optimaal te benutten in het land. Mij is gevraagd om terughoudend te zijn bij het aanspreken van jongeren op eventuele dure kleding of andere voorwerpen als ze niks verkeerds doen. In de aanloop naar dit gesprek vertelde ik over een jonge ondernemer, een erg jonge ondernemer, die een gigantisch vermogen heeft opgebouwd door op een legale wijze zijn intelligentie optimaal in te zetten. Die loopt dus in dure kleding rond en heeft dure spullen. Qua uiterlijk is die zeer aanwezig. Zou die nou via etnisch profileren in de risicogroep kunnen vallen? Het antwoord daarop is: ja. Ja, dat is wel degelijk zo. Dat is ook de reden dat je ongelofelijk goed moet nadenken en de bewustwording van functionarissen die controle mogen uitoefenen continu scherp moet laten zijn, dat je continu moet zoeken hoe je ermee omgaat. De bewustwording bij politiefunctionarissen is hierin van het aller-, allergrootste belang. Ik zie hoe de politie ermee omgaat. Die deelt ook ongelofelijk veel over hoe wordt omgegaan met de bewustwording en hoe ervoor gezorgd wordt dat het in trainingen en opleidingen wordt meegenomen. Niet anders dan dat. Het is iets waar we continue aandacht voor zullen moeten hebben en houden en dat doet de politieorganisatie.

Het verplichtstellen aan gemeenten van deze aanpak. Ik kom nu echt op het terrein van mijn collega. Dan zeg ik: nee. Waarom niet? Om de reden dat de invulling van de aanpak lokaal vorm wordt gegeven. Het lokale gezag bepaalt dat. Ik vind het een goede zaak dat de politieorganisatie de goede voorbeelden deelt met elkaar.

Voorzitter. Een sterke vraag vond ik zelf: wat ziet de samenleving eigenlijk terug in de wijk als er afgepakt crimineel vermogen is. De vraag kwam van mevrouw Kuik: een verkenning naar een maatschappelijke herbestemming van afgepakte goederen. Ik herinner me dat ik in Italië de voorbeelden hoorde voor de eerste keer. Mijn collega, de Minister van Justitie en Veiligheid, heeft dat ook opgepakt. Laat ik een concreet voorbeeld noemen. In Schiedam is bijvoorbeeld een leer-werkplaats opgezet, met juist als doel om arbeidskansen van kwetsbare jongeren te vergroten. Dat wil zeggen dat wijkbewoners jongeren helpen, ze praktische vakkennis bijbrengen met als doel dat hun kansen op de arbeidsmarkt worden vergroot, dat ze de goede afslag nemen. Hoe is het project gefinancierd? Gedeeltelijk vanuit de verkoopopbrengst van afgepakte panden in dezelfde wijk in Schiedam, panden die met crimineel vermogen zijn verkregen. In de Halfjaarbrief aanpak georganiseerde, ondermijnende criminaliteit rapporteert mijn collega over de verdere voortgang.

Tot zover die patseraanpak, voorzitter.

Dan worstel ik ook met de jeugdboa's, mag u weten. U zei daar wijze woorden over, voorzitter. Die wil ik aanhalen en gewoon letterlijk quoten, als ik mijn handschrift nog kan lezen. U nam mij mee naar de stad Almere. En ja, ze doen fantastisch werk. En ja, ze hebben kennis van wat er in de wijk en op straat gebeurt. En ja – dat zei u terecht – ze weten hoe een groep is samengesteld, wie de leiders zijn, wie de meelopers zijn en wie mogelijk de potentiële nieuwe leiders zijn die doorstarten. Die ogen en oren in de samenleving heb je nodig en de boa's vullen dat in. Kunnen ze dat alleen? Nee, ze moeten samenwerken met de jeugd- en jongerenwerkers en ze moeten samenwerken met de politie. Dan heb ik het over die hele keten, die lokale keten, die elkaar moet kennen, die elkaar moet weten te vinden en die de informatie moet kunnen delen. Dan heb je echt ogen en oren in de samenleving. Dus ik pakte uw woorden, voorzitter, en ik werkte ze verder uit.

De vraag was: wat zouden jeugdboa's meer kunnen doen dan ze nu doen? Hebben ze bijvoorbeeld een rol in het vaststellen van de lichtverstandelijkbeperktenproblematiek? Kijk, jeugdboa's hebben een heel belangrijke rol in de aanpak van jeugdcriminaliteit. De ogen en oren in de wijk heb ik ze net genoemd. De jeugdboa is voldoende bevoegd om een effectieve bijdrage te leveren aan de aanpak van jeugdcriminaliteit. Een jeugdboa is gewoon een reguliere boa, maar hij of zij heeft wel een boa-akte. Ze hebben opsporings- en geweldsbevoegdheden en volgen daarvoor de noodzakelijke trainingen. Hebben ze een rol in de vaststellen van de lvb-problematiek? Hebben ze de kennis daarvoor? Hebben ze de training daarvoor? Neen. Ze zijn daar niet voor opgeleid, zeg ik heel zwart-wit en duidelijk. Kunnen ze ervoor worden opgeleid? Dames en heren, dat vergt een hele revolutie en dat vergt ook een ongelofelijke investering, terwijl we verder in de keten wel degelijk de kennis en kunde hebben.

Hoe verloopt het nu, bijvoorbeeld bij jongeren? Een boa neemt een jongere mee, brengt hem naar Halt en Halt kan wel degelijk die SCIL-test doen. Nogmaals, dat is die screening voor intelligentie en lvb. Ik heb een hekel aan afkortingen. Dan weet u weer waar het voor staat. Dat geldt nu voor vuurwerk en voor dronkenschap en we onderzoeken of er meer delicten aan kunnen worden toegevoegd.

Dan is mij een vraag gesteld over Halt 18+, de pilot die niet geslaagd is. De vraag was of ik voor 18-plusjongeren met een lvb wel een kans van slagen zie, of het die heeft. Halt openstellen voor jongvolwassenen met een licht verstandelijke beperking heeft mijns inziens geen kans van slagen. Laat ik daar helder over zijn. Of er bij een verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, is niet bekend ten tijde van een eventuele verwijzing naar Halt. Dat kan namelijk niet worden gehaald uit het verhoor, het sociale verhoor, door de politie. Dit maakt openstelling van Halt voor jongvolwassenen met een lvb praktisch niet uitvoerbaar. U moet zich ook afvragen of het wenselijk is.

Ik heb gekeken naar wat Verkuijlen stelt over het probleem van uitbuiters in de jeugdcriminaliteit. Hij ziet vaak jongeren met een lvb of uit een kansarme omgeving. Ik ben het ermee eens dat deze jeugd niet te veel gezien moet worden als dader, maar ook vooral als slachtoffer van die uitbuiting. Dan heb je een andere aanpak nodig. Ik dacht dat mevrouw Mutluer daar ook op wees. Jongeren met een lvb zijn kwetsbaar voor criminele uitbuiting en om jongeren weerbaar te maken tegen de dreiging van het ronselen door de criminaliteit, hebben we Preventie met Gezag juist ingezet. Zo vroeg mogelijk, zodat je het kan herkennen, zo van «we hebben deze jongere en die valt in de lvb-categorie». Daar zetten we nu op in. Dat doet Halt en daar hebben we de specialisten voor bij de Raad voor de Kinderbescherming, die dat als zodanig kunnen afnemen.

De scholen.

De voorzitter:

Momentje. Er is een vraag van meneer Raemakers.

De heer Raemakers (D66):

De Minister noemt het programma Preventie met Gezag. Als ik nou concreet zo'n jongere met een licht verstandelijke beperking erbij pak, die wordt uitgebuit door iemand. Kan de Minister misschien een of enkele voorbeelden noemen van wat we concreet kunnen doen om te zorgen dat die uitbuiting niet plaatsvindt?

Minister Weerwind:

Nu vraagt u mij om een sociaalpedagogisch antwoord te geven. Ik wil best dat sociaalpedagogische antwoord geven. Tenslotte ben ik zoon van een lerares die in het secundair onderwijs zat. Je moet ook kijken of de school problemen ziet. Je moet kijken naar coaches, wijkcoaches en sportleraren. Je moet de hele omgeving aanschouwen: zien we hier een lvb'er die de foute vrienden heeft en die waarschijnlijk een verkeerde afslag kan nemen? Zien we dat bijtijds en acteren we daar ook op? Ik zit nu bijna op de stoel van het lokale gezag. Laten we helder zijn. En eigenlijk wil ik dat niet, want ik werk voor het Rijk. Maar ik stimuleer het wel.

De heer Raemakers (D66):

Maar laat me de vraag dan zo stellen: zitten in het programma Preventie met Gezag voldoende middelen om precies dat te doen wat de Minister nu beschrijft, naar lokaal inzicht?

Minister Weerwind:

Mijn overtuiging is: ja, volmondig. Die ruimte geef je de gemeenten. Ik hoorde mij eerder antwoorden dat ik niet aan blauwdrukdenken doe voor de rest van Nederland, confectie. U hoorde mij de verschillende regio's noemen. Ik geef de middelen, maar die moeten wel goed worden ingezet. Dat zegt de initiatiefnemer ook als zodanig. En we willen ervan leren. Want als het goed is, willen we het opschalen naar de rest van Nederland, zodat iedereen er gebruik van kan maken. Maar je moet wel het lokale gezag de ruimte bieden om de juiste actoren te vinden voor het probleem dat zich voordoet in die gemeente.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

We weten ook inmiddels dat de gelden van Preventie met Gezag niet naar alle gemeenten gaan, maar naar enkele. Ik weet dat er een uitbreiding is gekomen. We hebben ook onderzoeken over de lvb-problematiek. Gemeenten, in dit geval een beperkt aantal gemeenten, hoeven het niet wiel opnieuw uit te vinden. De lvb-problematiek is er – daar zijn onderzoeken naar gedaan – en dan vind ik het niet meer dan logisch dat je daar ook een aanpak voor hebt. Hopelijk mag ik daarom vragen om een heroverweging van de Minister. Ik hoop dat hij ook nog ingaat op mijn vraag naar die werkagenda voor het lvb-proof maken van de strafrechtketen. Ik zie namelijk die link ook daarin.

De voorzitter:

U mag alles vragen. De Minister mag zelf weten wat hij antwoordt.

Minister Weerwind:

Ik hoor echt een liberaal als voorzitter aan het woord. Heel mooi. Laat ik vooropstellen dat ik natuurlijk inga op de vragen die u heeft gesteld, mevrouw Mutluer. Ja, het zijn 27 gemeenten. U noemde het percentage. U gaf ook aan waarom we deze 27 gemeenten hebben genomen, waar de echte problematiek het heftigst, het grootst is. Tegelijkertijd werk ik aan een flexibel kader, een flexibele aanpak, voor gemeenten die echt in de problemen komen en hulp, kennis en kunde nodig hebben. Het valt allemaal onder het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. Daar valt Preventie met Gezag eigenlijk onder. We moeten naar meer factoren kijken dan alleen maar politioneel of justitieel. Je moet ook kijken naar sociologische factoren: de opbouw van de samenleving, de opbouw van de jongerenpiramide die zich voordoet in de desbetreffende gemeente, et cetera, et cetera. Dat zijn allemaal factoren. In mijn hoofd komt ineens Urk naar voren, waar zich een heftige reeks aan incidenten voordeed, door jongeren veroorzaakt. Dan kan je niet als Rijksoverheid aan de zijlijn blijven staan. Dan stap je erin. Dan doe je ook wat en dan kijk je ernaar.

Heb ik een hard kader met criteria om te zeggen: zo wil ik de flexibele aanpak doen? Daar werk op dit moment aan. Op dit moment is dat nog niet verder ontwikkeld en klaar om met u te delen, laat staan om met mijzelf te delen.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Ik snap dat we gemeenten die flexibiliteit geven en ik denk ook dat dat goed is. Maar nogmaals, volgens mij sprak de Minister in zijn eigen reactie over 40% jonge verdachten waarvan wordt gedacht of vermoed dat ze lvb-problematiek hebben. Dat percentage kan veel groter zijn, want het wordt niet altijd gecontroleerd. Ik denk dat dat veel groter is. Dan vind ik het niet logisch – ik sluit me aan bij mijn collega – om te zeggen: dan laten we het aan de verschillende gemeenten over met Preventie met Gezag, we zien wel wat ze doen en dan leren we daarvan. Je kan nu ook zeggen: weet je wat, wij vinden dit zo'n belangrijke groep – heel veel van de verdachte jongeren hebben hiermee te maken – dus we gaan daar wel een aparte aanpak voor bedenken, bijvoorbeeld door inderdaad Halt daarvoor in te zetten. Die logica snap ik dus niet, maar misschien denk ik daar gewoon, overigens net als andere collega's, anders over.

Minister Weerwind:

Dit valt nu precies onder het versterken van de jeugdstrafrechtketen, waar ik de lvb-screening veel sterker en nadrukkelijker inzet. Wie is die jongen? Wat voor jongere heb ik hier voor me? Wat is het niveau? Zo moet u die versterking van de jeugdstrafrechtketen zien. Niet alleen de actoren zien, maar ook een inhoudelijke benadering: weten over wie we het hebben en wat daarbij past. Want anders ga je inderdaad – dan kom ik bij uw recidivecijfers – een straf geven die averechts werkt. Dus bedenk wat je doet en besef het.

Mag ik doorgaan, voorzitter? Oké. Ik kijk even. Ik zie hier een antwoord op een vraag die helemaal niet is gesteld, dus daar ga ik niet op in.

De bereidheid om de leeftijd voor Halt te verhogen. Ik ben daar net eigenlijk op ingegaan. Mijn heel korte antwoord is dat ik kijk naar het volwassenenstrafrecht. Dat is voldoende ingericht om juist de jongvolwassenen met een lvb te behandelen. In de werkagenda Strafrechtketen LVB-proof 2024 wordt juist gewerkt om de aandacht voor mensen met een lvb in het reguliere werk in te bedden in de gehele strafrechtketen. Ik noem ook nadrukkelijk de reclassering. Daar wordt altijd maatwerk geleverd. Daar is juist nu ruim aandacht voor lvb in het opleidings- en trainingsaanbod dat reclasseringswerkers in staat moet stellen om hun handelen en bejegening af te stemmen op het verstandelijke vermogen van de jongvolwassene. De reclassering heeft ook specifieke gedragstrainingen voor mensen met een lvb. Ik noem de training cognitieve vaardigheden voor licht verstandelijke beperkten, waarbij reclassanten met een verstandelijke beperking worden geholpen juist om meer grip op hun leven te krijgen. Tot slot werkt de reclassering ook bijvoorbeeld met een speciale aanpak voor alle jongvolwassenen, waaronder die met een lvb. Dat is nadrukkelijk een pedagogische insteek.

De voorzitter:

Dan ga ik u zelf even een vraag stellen, Minister. De Minister schetste twee bezwaren. Enerzijds een meer fundamenteel bezwaar: de visie op het volwassenenstrafrecht ten opzichte van de Halt-afdoening. Daar kun je over van mening verschillen met elkaar. De Minister ging ook in op een uitvoerbaarheidsaspect. Begrijp ik goed dat het uitvoerbaarheidsvraagstuk met name is dat de noodzakelijke informatie op het moment dat je naar Halt zou willen doorverwijzen nog niet beschikbaar is? Is er een mouw te passen aan dit uitvoerbaarheidsvraagstuk of komt daar dan een hele wereld achter weg? De Minister refereerde namelijk even aan het sociaal verhoor, waarin dan de benodigde informatie om die SCIL-test te kunnen doen er nog niet is. Is het apert onuitvoerbaar? Hoe moet ik het woord «onuitvoerbaar» in dezen duiden?

Minister Weerwind:

Ik kijk naar een politieorganisatie die toch – laten we eerlijk zijn – worstelt met een capaciteitsvraagstuk, met capaciteitsproblemen. Als je een kerntaak daaraan gaat toevoegen, moet je je afvragen of die goed wordt uitgevoerd en of die goed kan worden uitgevoerd. Daar hoort u mijn worsteling. Dit kabinet heeft ook als opdracht gekregen: heb meer oog voor uitvoerbaarheid; het moet niet alleen bij mooie plannen blijven. Bij de SCIL-test toevoegen aan het sociaal verhoor, kun je je ook afvragen of we niet al een classificatie hebben qua type onderwijs dat betrokkene heeft gevolgd. Dan kan je meteen een screening aan de voorkant maken: wie wel en wie niet. Tegelijkertijd kijk ik ook hoeveel capaciteit de politie heeft om iets wel of niet te kunnen doen en of je dat verderop in de keten wél goed kunt doen met de juiste specialistische kennis. En daar hoort u mij voor kiezen. Tot zover.

Ik heb aangegeven dat eind 2024 de gehele strafrechtketen lvb-proof zal zijn. Dat is de wens van dit kabinet en daar wordt aan gewerkt. Ik geef daarbij ook mee dat ik elk halfjaar juist die voortgang rapporteer – daar zijn die halfjaarlijkse rapportages voor – zodat u een vinger aan de pols kan houden.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Volgens mij is deze werkgroep al een tijd bezig met de werkagenda. Ik zou aan de Minister willen vragen of hij bereid is om hier nadrukkelijk op terug te komen, waarbij hij aangeeft wat de werkgroep doet, waar die mee bezig is, wat de agenda is en wat die wil realiseren. Dat zou voor mij of voor mijn collega's aanleiding kunnen zijn om een technische briefing aan te vragen om een keertje kennis te maken met de werkgroep, want dit is een belangrijk onderwerp en ik vind eind 2024 gewoon te lang duren.

De voorzitter:

Het duurt te lang, Minister, aldus collega Mutluer.

Minister Weerwind:

Dank u wel, dank u wel, dank u wel. Het had gisteren klaar moeten zijn. Nee, dat zegt mevrouw Mutluer niet. Zij zegt: ik wil een vinger aan de pols houden en ik wil me weer laten informeren over waar we staan en hoe het gaat, zodat ik eventueel steun kan geven daar waar nodig. Dat hoor ik haar zeggen. Ik geloof dat er aan het eind van dit jaar – ik kijk even rechts van mij – weer een rapportage komt. Dan gaan we u vertellen wat de stand van zaken is. Dat ga ik gewoon meenemen. Dan kunt u het volgen. Ik weet niet of ik dan helemaal uitputtend ben, maar ik ga duidelijk kijken welke factoren ik bij elkaar kan vegen.

Ik kijk rond. De re-integratieofficier. De eerste bevindingen daarvan komen eind 2023 in die voortgangrapportage over high-impact crimes naar de Kamer. Ik wil er wel iets over zeggen, want ik heb met re-integratieofficieren gesproken over hoe het loopt met de jongvolwassenen die de verkeerde afslag hebben genomen en hoe je ervoor kunt zorgen dat er inhoud wordt gegeven aan de identiteitskaart, het wonen, het werken en het volgen van een opleiding. Ik was onder de indruk. Een re-integratieofficier zoekt een jeugdige delinquent vaak al op in de penitentiaire inrichting om hem of haar voor de keuze te stellen en het gesprek aan te gaan, en volgt vervolgens nauwgezet of de betrokkene zich als die buiten de muren is aan de gemaakte afspraken houdt. Zeer indrukwekkend. Ik mag niet voor de muziek uitlopen, want ik praat over een enkel geval en een jonge delinquent die weer op straat was en woonachtig was. Die heb ik ook gesproken. Maar dat is er natuurlijk maar een. Ik wacht dus eerst alle feiten af. Ik geloof dat we op dit moment in drie gemeenten een re-integratieofficier hebben. Dus we gaan eerst dat kwalitatief in kaart brengen en dan conclusies trekken.

Er is mij het een en ander gevraagd over de wijkrechtspraak. Er is gevraagd: moet je die niet uitbreiden, kan het effectiever? Er is gevraagd of ik wilde ingaan op die specialistische jongerenwerkers voor de 2% jongeren die al in de criminaliteit zitten. Dat waren vragen van het Kamerlid Mutluer. De wijkrechtspraak wordt momenteel uitgebreid via Preventie met Gezag, maar ik moet ook rekening houden met de capaciteit van de Raad voor de rechtspraak. Dat leidt ertoe dat de wijkrechtspraak met drie regio's per jaar kan worden uitgebreid. Er wordt momenteel een actieonderzoek uitgezet naar de effectiviteit van jongerenwerk voor de 2% jongeren die al in de criminaliteit zijn beland. Dat onderzoek wordt uitgevoerd door Sociaal Werk Nederland. Eind 2023 wordt gestart met het actieonderzoek. Ik wil eerst feiten voor ik conclusies trek. De resultaten? Eind 2024. Dan kan ik u ook vertellen wat de voorgang is.

Een vraag die mij gesteld is, is hoeveel jeugdboa's in Preventie met Gezag zitten. Ook door die initiatiefnota hebben die 27 gemeenten de mogelijkheid gekregen om extra financiële middelen aan te vragen voor de inzet van boa's gericht op jeugd, jongeren. Zo'n twintig gemeenten hebben daar al gebruik van gemaakt. Ik heb net in dit betoog aangegeven dat gemeenten zelf de regie hebben op de aanpak. Zij mogen zelf plannen ontwikkelen, die dan ook binnen de lokale context passen. We praten over Breda, Heerlen, Lelystad, Nieuwegein, Tilburg et cetera. Een precies aantal jeugdboa's dat er nu is, kan ik u niet geven omdat dat cijfer er niet ligt, zeg ik tegen de heer Ellian. Daar heb ik de beschikking niet over. Het is overigens een vraag die ik ook had. Ik wil weten hoeveel er zijn, hoeveel boa's er zijn en hoe dat past. We moeten de VNG de vraag stellen of de gemeenten bereid zijn om dat inzicht aan ons te geven.

Over de inzet van rolmodellen, vertrouwenspersonen, kan ik kort zijn: dat werkt, dat is goed. Dat kan een sportleraar zijn of een kleine middenstander in een bepaalde wijk die goed contact heeft met jongeren. Het is dus alleen maar kracht. Het zou niet alleen daarbij moeten blijven. Het zou ook ruimer moeten worden opgepakt.

Voorzitter, ik ben door mijn vragen heen.

De voorzitter:

Mevrouw Mutluer heeft nog een openstaande vraag.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Volgens mij is sowieso één vraag niet beantwoord. Dat was een vraag over jongerenrechtbanken. De Minister en ik zijn beiden bij dezelfde middelbare school geweest om te kijken hoe zo'n jongerenrechtbank werkt, waar jongeren bij (lichte) delicten, zeg ik dan even tussen haakjes, elkaar aanspreken op dat gedrag. Dat is best succesvol gebleken. Mijn vraag aan de Minister, die dus nog niet is beantwoord, was of hij eventueel bereid is om met de Stichting Jongerenrechtbanken Nederland te praten. Want preventie vindt ook op scholen plaats en hoe mooi is het wanneer dat ook door jongeren zelf gebeurt. Wat kan hij daarin betekenen?

Minister Weerwind:

Begrijp ik goed dat de vraag is of ik bereid ben om mijn interesse te tonen en een stuk steun te geven aan jongerenrechtbanken op scholen door in gesprek te gaan? Ik ben het volstrekt eens met mevrouw Mutluer dat het goed is om jongeren te confronteren met elkaar, met het gedrag dat ze tonen. Dat klinkt een beetje als herstelrecht, als ik het in die categorie mag plaatsen. Ik denk dat dat zeer effectief is. Heb ik de vraag zo goed begrepen?

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Ja, de Minister heeft die vraag goed begrepen. De vraag is dus eigenlijk om het gesprek aan te gaan: wat heb je nodig om meer ruchtbaarheid te kunnen geven aan een dergelijk initiatief opdat meerdere scholen dat overnemen? Want dat zou ik graag zien.

Minister Weerwind:

Volgens mij stond er zelfs een artikel in NRC vandaag over dit fenomeen. Ik hoor mevrouw Mutluer zeggen dat dat klopt. Ik kan het dus alleen maar beamen. Mijn interesse heeft het en ik ga kijken hoe ik dat in mijn agenda plaats. U weet dat ik het af en toe leuk vind om juist met parlementariërs dit soort zaken te bezoeken, dus wellicht met enkele van de leden van deze commissie.

De voorzitter:

Oké. Dan zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn namens het kabinet. Dan gaan we over naar de tweede termijn van de kant van de Kamer en dan begin ik weer met de heer Raemakers. Het woord is aan u.

De heer Raemakers (D66):

Dank u wel, voorzitter. Dank ook aan de initiatiefnemer en dank aan de Minister voor de beantwoording. Volgens mij is vandaag gebleken dat we het over best wat zaken eens zijn. Dat is mooi.

Dan even over het afpakken van de dure jas bijvoorbeeld. Wij zijn wel enigszins gerustgesteld door de antwoorden van de Minister dat niet zomaar iedereen op bepaalde criteria geselecteerd wordt, maar dat dat daar echt goed beleid aan ten grondslag ligt. We willen hier wel aantekenen dat we het niet helemaal eens zijn met de manier waarop het in de initiatiefnota staat, maar ik denk dat we dat al voldoende duidelijk hebben weten te maken.

Over de risicoaansprakelijkheid tot en met 17 jaar staat een beslispunt in de initiatiefnota, terwijl ik de initiatiefnemer heel duidelijk heb horen zeggen: ik wacht nog even af waar de regering mee komt. Ik denk dat het een verstandige koers is om dat niet vandaag of volgende week eventueel met moties te gaan bepalen, maar om dat even goed uit te laten zoeken door de regering.

Tot slot heb ik een motie over de rol van stichtingen bij preventie in relatie tot het onderwijs. De initiatiefnemer heeft er ook op gereageerd, maar was er nog niet per se voor. Vandaar heeft de motie haar waarde. De inhoud spreekt voor zich. Ik ga ’m nu oplezen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat scholen een belangrijke rol spelen in de driehoek tussen ouders, kind en middelbare scholen, in de preventie van criminaliteit onder jongeren;

constaterende dat er grote tekorten zijn aan leraren op middelbare scholen en dat de werkdruk onder leraren erg hoog is;

overwegende dat voorkomen moet worden dat de belangrijkere preventietaak van scholen tegen jeugdcriminaliteit de werkdruk van leraren zal vergroten;

verzoekt de regering om te inventariseren hoe goede ervaringen met stichtingen en/of organisaties die gespecialiseerd zijn in jeugdcriminaliteit breder ingezet kunnen worden door het hele land om daarmee de werkdruk voor leraren te verlichten, en hierover de Kamer te informeren voor het eerstvolgende commissiedebat Justitiële jeugd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Raemakers.

Zij krijgt nr. 5 (36 261).

Merci. De motie wordt rondgedeeld.

De heer Raemakers (D66):

Dank u wel.

De voorzitter:

U bedankt. Mevrouw Kuik, voor uw tweede termijn.

Mevrouw Kuik (CDA):

Ik bedank de initiatiefnemer voor zijn beantwoording en de Minister ook. Ik snap dat er nog verder wordt gekeken naar de verruiming van de aansprakelijkheid voor gedragingen. Ik kreeg een appje van mijn beleidsmedewerker dat een voorganger van mij hier al eerder ook een voorstel toe heeft gedaan, dus wie weet kunnen we er samen nog naar kijken.

Ik snap dat de Minister zich even op het terrein begeeft van Minister Yeşilgöz als het gaat om de vraag hoe we het geld dat is afgepakt weer terugzien in de wijken en hoe we dat nou zichtbaar maken. Het voorbeeld was Schiedam. Dat ken ik. Dat is er één. Wat het CDA betreft, is dit gewoon een heel goed idee en moeten we dat veel meer zien in die wijken. Ik vraag dus hoe we daar echt een versnelling in kunnen maken en meer als een olievlek over het land kunnen verspreiden om dat zichtbaar te maken. Ik kan me voorstellen dat de Minister daar nu niet direct een antwoord op heeft, maar het is wel een aandachtspunt om dat uit te breiden.

Tot zover, voorzitter. Dank.

De voorzitter:

Dank, mevrouw Kuik. Mevrouw Mutluer.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Dank, voorzitter. Ook mijn dank aan mijn collega. Hij en ik weten dat preventie niet zonder repressie kan en andersom ook niet. Waar we soms met elkaar over van mening verschillen, is hoe je dat vorm moet geven. Alleen straffen is niet voldoende. Ik ben heel erg voorstander van effectief straffen, maar ook van investeren in wijken, investeren in specialistische jongerenwerkers en oog hebben voor de lvb-problematiek. Ik wacht even de motie van collega Verkuijlen via de heer Ellian over die Halt-afdoening af. Daarom ga ik de aangehouden motie niet indienen.

Ik heb zelf nog wel een voorstel, ook naar aanleiding van de laatste discussie met de Minister. Ik had al een motie voorbereid over de jongerenrechtbanken. Die luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat preventie van jeugdcriminaliteit ook een plek verdient op scholen en dat jongerenrechtbanken waar licht strafbare feiten en conflicten binnen en rondom school op een duurzame manier worden opgelost daarin een belangrijke rol kunnen spelen;

verzoekt de regering om in samenspraak met de Stichting Jongerenrechtbanken Nederland na te gaan wat nodig is om dit initiatief onder bredere aandacht te brengen en daar waar nodig uit te breiden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Mutluer.

Zij krijgt nr. 6 (36 261).

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Ik heb een soort van halve toezegging gehoord. Ik dien de motie in en ik wacht even de reactie af. Ik wacht ook even af welke moties de collega gaat indienen om te kijken of we onze steun daarvoor kunnen uitspreken.

De voorzitter:

Helder. Dank

Voorzitter: Kuik

De voorzitter:

Meneer Ellian, VVD.

De heer Ellian (VVD):

Ik zal namens de VVD drie moties indienen. Ik kan mevrouw Mutluer alvast vertellen dat wij zeer tegen haar voorstel zijn. Het gaat om strafbare feiten en je gaat jongeren een rol geven om een oordeel te vellen over die strafbare feiten. Dat is het oprekken van een heleboel grenzen.

De voorzitter:

Dan geef ik het woord van mevrouw Mutluer voor een interruptie.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Dan stel ik voor dat mijn collega ook op werkbezoek gaat bij deze stichting en met eigen ogen ziet wat die jongeren doen. Het gaat niet om heel heftige dingen, maar om heel lichte. De effectiviteit is enorm. Ik geloof heel erg in dit soort voorstellen. De Minister noemde net het NRC-artikel. Dat ging over een rechter die op scholen ging spreken. Ook dat soort initiatieven juich ik van harte toe. Maar ik nodig hem uit. Misschien moeten we er samen heen.

De heer Ellian (VVD):

Ik snap dat het campagnetijd is. Mevrouw Mutluer bedient zich telkens van die retorisch vervelende trucjes. Ik moet dus op werkbezoek gaan om het te snappen. Effectiviteit – dat weet mevrouw Mutluer, maar ze mag dit blijven doen tot 22 november – staat voor de VVD niet altijd centraal. Je kunt fundamenteel anders kijken naar iets. Hiervan zeg ik: ook al zou het eventueel effectief kunnen zijn – dat is nog helemaal niet gevalideerd, dat weet mevrouw Mutluer ook – ik vind niet dat jongeren over andere jongeren een oordeel zouden moeten vellen als het gaat om het strafrecht. Punt. Effectief of niet. Daarover kun je gewoon van mening verschillen.

De voorzitter:

We gaan nog even voor een reactie van mevrouw Mutluer en dan kom ik bij u terug.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Ik vind het een teleurstellende reactie van mijn collega. Ik was hier geen verkiezingsretoriek aan het voeren. Ik gaf daadwerkelijk mijn mening over een initiatief in den lande dat op meerdere scholen plaatsvindt, waar ik in geloof, waar ik jongeren met elkaar het gesprek heb zien voeren en waar ouders bij betrokken waren, participeerden. Ik deed eigenlijk een handreiking aan mijn collega. Ik weet dat wij anders kijken naar de wijze van straffen. Ik ben voor effectief straffen. Als hij die handreiking niet aanneemt, be my guest. Maar op deze wijze discussie voeren, was geenszins mijn intentie. Daar laat ik het dan ook bij, voorzitter.

De voorzitter:

Het was anders bedoeld. We geven collega Ellian nu even de gelegenheid om de moties in te dienen.

De heer Ellian (VVD):

Dan moet de collega het anders verwoorden. Overigens heeft mijn fractie hierover eerder al schriftelijke vragen gesteld waaruit ook zorgen spreken. Als je dan tegen iemand zegt «ga mee op werkbezoek zodat je het zelf even kunt zien», komt dat een beetje denigrerend over. Maar prima, dat moet mevrouw Mutluer zelf weten.

We waren bij de initiatiefnota van de heer Verkuijlen en de moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat naast wijkagenten, jeugdagenten en wijkrechercheurs ook jeugdboa's een sleutelrol vervullen bij het signaleren en voorkomen van de aanwas van jongeren in de criminaliteit;

overwegende dat jeugdboa's bij het bevorderen van de leefbaarheid in wijken een onmisbare schakel kunnen zijn tussen gemeenten, politie en jeugdhulpverleners;

constaterende dat jeugdboa's nog niet overal in Nederland alle Halt-waardige feiten zelf direct kunnen doorverwijzen naar Halt;

constaterende dat de SCIL-testen in de jeugdstrafrechtketen niet door jeugdboa's worden afgenomen;

van mening dat deze boa-bevoegdheden een landelijke aangelegenheid betreffen die de decentrale inzet van jeugdboa's maximaal moet ondersteunen;

verzoekt de regering te bevorderen dat gemeenten middelen en capaciteit vrijmaken om jeugdboa's in te zetten en ervoor te zorgen dat de jeugdboa voldoende bevoegd is om een effectieve bijdrage te kunnen leveren in de aanpak van aanwas van jongeren in de criminaliteit;

verzoekt de regering de Kamer jaarlijks te informeren over het aantal jeugdboa's verdeeld over de gemeenten en over de bevoegdheden die de jeugdboa's in de verschillende gemeenten hebben,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ellian en Verkuijlen.

Zij krijgt nr. 7 (36 261).

De heer Ellian (VVD):

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat sinds 1965 de ondergrens in het jeugdstrafrecht is gesteld op 12 jaar, zodat jongeren onder de 12 nooit strafrechtelijk kunnen worden vervolgd en ook geen afdoening door Bureau Halt kunnen krijgen;

overwegende dat jaarlijks nog altijd ruim 500 jongeren onder de 12 jaar als verdachte van een misdrijf worden geregistreerd;

overwegende dat het plegen van misdrijven op zeer jonge leeftijd een belangrijke voorspellende factor is voor later crimineel gedrag;

overwegende dat het ontwikkelen van een effectieve gedragsinterventie voor jongeren onder de 12 die zich ernstig normoverschrijdend gedragen belangrijk is om de relatie tussen het kind, de ouders en scholen te versterken en het normoverschrijdend gedrag te doorbreken;

verzoekt de regering te verkennen hoe een effectieve gedragsinterventie voor jongeren onder de 12 die zich ernstig normoverschrijdend gedragen kan worden vormgegeven en de Kamer hierover te informeren voor het einde van 2024,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ellian en Verkuijlen.

Zij krijgt nr. 8 (36 261).

Hierover heeft u een interruptie van de heer Raemakers.

De heer Raemakers (D66):

Ik heb niet echt meegekregen dat het hier bij de discussie over de initiatiefnota over is gegaan, maar dan toch een vraag van mijn kant. Hebben we hier niet juist de jeugdzorg voor? Als ik de motie goed begrijp, gaat het enkel om kinderen onder de 12 jaar. Hebben we dan niet de interventie nodig van jeugdzorg of jeugdbescherming?

De heer Ellian (VVD):

Jeugdzorg heeft zeker een rol, alhoewel de realiteit in den lande is dat de hoeveelheid jeugdzorg gigantische vormen aanneemt. Het gaat om een kleine groep, een beperkt aantal gevallen. Zou het niet zinnig zijn om een interventie te creëren buiten jeugdzorg om die recht doet aan wat er is gebeurd, maar die ook zinnig is voor de jeugdige zelf, gelet op de leeftijd? Zo moet u de motie zien, niet meer dan dat.

De voorzitter:

Vervolgt u.

De heer Ellian (VVD):

De laatste motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Halt-afdoeningen voor jongeren tot 18 jaar bijdragen aan het voorkomen van recidive en pedagogische meerwaarde heeft voor ouders en jongeren;

overwegende dat er tussen 2019 en 2021 een pilot «Halt voor jongvolwassenen» is uitgevoerd om te bezien of Halt-afdoeningen meerwaarde kunnen bieden voor jongeren in de leeftijd 18 tot 23 jaar die voor het eerst een Halt-waardig feit plegen;

overwegende dat uit de evaluatie van deze pilot bleek dat onbekendheid van de pilot bij politie en OM en de coronamaatregelen eraan bijdroegen dat het besluit werd genomen de pilot geen vervolg te geven;

overwegende dat bij deze pilot ook nauwelijks sprake was van een indicatie van lvb bij de jongeren die deelnamen aan de pilot, omdat daar door coronamaatregelen niet meer op is getest;

overwegende dat er door bovengenoemde omstandigheden niet een volledig beeld is verkregen van de effectiviteit van Halt-afdoeningen bij first offenders in de leeftijd 18 tot 23 jaar met een lvb;

verzoekt de regering met politie, OM, Halt, gemeenten, jeugdreclassering en Slachtofferhulp in gesprek te gaan over het inrichten van een nieuwe pilot, waarbij first offenders van Halt-waardige feiten in de leeftijd van 18 tot 23 jaar met een lvb-diagnose een Halt-afdoening kunnen kiezen, waarbij aandacht voor slachtoffers is gewaarborgd;

verzoekt de regering de Kamer te informeren over de voortgang en uitkomst van deze gesprekken voor het zomerreces van 2024,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ellian en Verkuijlen.

Zij krijgt nr. 9 (36 261).

Voorzitter: Ellian

De voorzitter:

Ik dank onze ondersteuning. We wachten even op de kopieën. Kan de Minister direct de moties appreciëren? We wachten even totdat de kopieën gemaakt zijn. Daarna geef ik het woord aan de Minister.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

We gaan naar de Minister voor Rechtsbescherming voor de appreciatie van de moties.

Minister Weerwind:

Voorzitter, dank. De motie op stuk nr. 5 van de heer Raemakers, D66, krijgt oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 6 is van mevrouw Mutluer van de PvdA. Ik heb het NRC-artikel even de revue laten passeren. Die rechter is meer voorlichtend van aard. Het berechten van jongeren door jongeren kan niet. Daar blijf ik ook bij. Ik werd even herinnerd aan wat ik in mei 2023 tegen u heb gezegd. Ik heb u erop gewezen dat ik niet op de stoel van de school mag gaan zitten. Ik moet ook kijken naar rechtsbescherming voor jongeren. Ik lees deze motie zo dat jongeren elkaar de maat gaan nemen, als ik het even zwart-wit mag zeggen, en gaan rechtspreken. Het zijn lichte vergrijpen. Puur vanwege de pet die ik heb, moet ik stellen: dat moet je niet willen. Tegelijkertijd wil ik nadrukkelijk wel dat de jongeren kennisnemen van het recht en de mogelijkheden die het recht heeft. Als ik de motie heel zwart-wit lees, kan ik niet anders dan ’m ontraden. Anders zou ik inconsequent zijn.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Dan is mijn vraag aan de Minister hoe het dan zit met die stichting. Er zijn scholen die hier al mee aan de slag zijn gegaan. Zegt de Minister hiermee dat hij dat geen goed idee vindt en dat iedereen hiermee moet stoppen?

Minister Weerwind:

Ik ga niet op de stoel van scholen zitten en hun curriculum bepalen. Ik heb u toen in het debat aangegeven: ja, ik ga erover nadenken en erover praten. Maar vanwege het dictum ga ik de motie echt ontraden. Ik heb zelfs tegen parlementariërs gezegd: ga mee, ik wil de diepte in en op gesprek gaan.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Dan is mijn vraag hoe het dictum aangepast zou moeten worden, zodat de motie wel oordeel Kamer krijgt.

Minister Weerwind:

Ik heb waardering voor deze Kamer dat u geen motie indient om een motie in te dienen. Het spel is immers op de wagen gebracht. Ik heb net gesteld: hier houdt het voor mij op, maar ik wil wel in gesprek. Ik heb zelfs tegen de commissie gezegd: ga als commissielid mee naar dat gesprek. Op grond daarvan kunt u altijd zeggen: op grond van mijn bevindingen vind ik dat we het meer moeten doen à la dit. U hoort mij heel nadrukkelijk zeggen dat ik persisteer, maar dat ik er wel kennis van ga nemen, dat wel. Ik zou bijna zeggen: hou deze motie aan.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Dan is mijn procesantwoord als volgt. Als dit een concrete toezegging is, als wij dit zo kunnen noteren ... Dat was ook de reden, ik hoorde een soort halve toezegging, maar nog geen echte. Als dat zo is, houd ik de motie zeker aan.

De voorzitter:

Ik probeer het te volgen. Wat zou de Minister hebben toegezegd?

Minister Weerwind:

Zoals de motie hier ligt, ontraad ik ’m. Maar wat ga ik wél doen? Ik ga wel met die Stichting Jongerenrechtbanken praten. Ik ben zelfs voornemens om een jongerenrechtbank te bezoeken om te zien hoe het er daar aan toegaat, om daar echt proefondervindelijk achter te komen. Dat ga ik eerst doen, eerst kijken. Daarna ga ik kijken: als u dan zo gelooft in dit geheel ... Dit moet passen binnen de criteria die ik in mei 2023 heb gesteld en nog steeds stel. Op basis daarvan kan ik de motie alleen maar ontraden, maar ik wil het idee wel goed tegen het licht houden.

De voorzitter:

Ja, dus de Minister ontraadt de motie vooral vanwege het feit dat in de motie strafbare feiten worden genoemd. Helder. Mevrouw Mutluer tot slot.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Dan ga ik ervan uit dat de Minister, nadat hij dat gesprek heeft gehad, bij de Kamer hierop terugkomt. Tot die tijd houd ik de motie aanhouden. We kunnen dan nog bezien of we eventueel aanwezig zijn bij dat gesprek.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Mutluer stel ik voor haar motie (36 261, nr. 6) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Oké. We noteren dat de Kamer schriftelijk geïnformeerd wordt. Wanneer zal dat zijn?

Minister Weerwind:

Het moet passen in mijn overvolle agenda. Geeft u mij even de ruimte om te kijken hoe ik daaraan invulling geef. Laten we zeggen dat ik daar in het eerste kwartaal van 2024 op terugkom.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Prima.

De voorzitter:

De Minister komt in het eerste kwartaal 2024 terug op het gesprek met de Stichting Jongerenrechtbanken. Laten we het zo formuleren. Helder. Dan de motie op stuk nr. 7.

Minister Weerwind:

De motie op stuk nr. 7 heb ik gelezen. Ik weet werkelijk niet of de Vereniging van Nederlandse Gemeenten mij kan helpen aan het aantal jeugdboa's. Ik kan ze niet verplichten om de jeugdboa's te registreren, want die polsstok heb ik niet. Het gaat om boa's met een jeugdaccent. Ik zou u willen vragen om de motie aan te houden. Ik ga naar de Vereniging van Nederlandse Gemeenten met de vraag of ze die data hebben en of ze die met mij willen delen, zodat ik meer inzicht krijg in hoe gemeenten hiermee omgaan. Dat is mijn verzoek aan u. Als de motie blijft zoals die nu is, zou ik ’m eigenlijk moeten ontraden, maar gelet op het feit dat meten weten is – u kent mijn befaamde uitspraak – vraag ik u om mij even te laten kijken of ik de data kan krijgen en, nadat ik ze heb gekregen, of ik ze ook met u mag delen.

De voorzitter:

Gesteld dat ik bereid zou zijn tot aanhouden, hoe vernemen we dan weer van de Minister?

Minister Weerwind:

Dit onderwerp komt zeker tweejaarlijks terug op de agenda. Dan laat ik u weten of ik informatie heb, ja of nee. Duurt het te lang, dan informeer ik u schriftelijk met een kort briefje.

De voorzitter:

Ik ga zo zeggen wat de indieners met de motie gaan doen. Misschien kunt u ondertussen naar de motie op stuk nr. 8 gaan.

Minister Weerwind:

Ik werd erop gewezen dat ik ten aanzien van jeugdboa's op het terrein van mijn collega zit die, naar ik weet, met een ondermijningsbrief komt. Wellicht kunnen wij u in de ondermijningsbrief informeren over waar we op dat moment staan. Ik begaf me dus op het ijs van de Minister van Justitie en Veiligheid.

De voorzitter:

We zijn nu nog steeds bij motie op stuk nr. 7, over de jeugdboa's. Het probleem zit ’m in het laatste deel: «verzoekt de regering jaarlijks te informeren over het aantal jeugdboa's». De rest van het dictum, «verzoekt de regering te bevorderen dat», is voor de Minister ...

Minister Weerwind:

Ik heb eerder gezegd: wat is de kracht van Preventie met Gezag? Gemeenten mogen lokaal maatwerk verrichten, toegesneden op het probleem dat ze hebben. Ga ik ze verplichten om in te zetten op jeugdboa's, dan zeg ik dat er overal een probleem is met jeugd en jongeren, wat niet het geval is. De gemeenten bepalen dat. Dan ben ik te veel aan het voorsorteren.

De voorzitter:

Weet u wat, we houden de motie even aan. Dan kunnen we ’m later altijd nog in stemming brengen.

Op verzoek van de heer Ellian stel ik voor zijn motie (36 261, nr. 7) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Dan de motie op stuk nr. 8.

Minister Weerwind:

De motie op stuk nr. 8 krijgt oordeel Kamer.

De heer Raemakers (D66):

Daar heb ik dan toch nog een vraag over aan de Minister. Dit gaat over jongeren onder de 12 jaar en mogelijke interventies. Hoe verhoudt zich dat tot het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarin staat: geen strafrechtelijke interventies bij heel jonge kinderen. Dat waarborgt dat verdrag eigenlijk. Hoe moeten we deze motie zien in het licht van dit internationale verdrag?

Minister Weerwind:

Ik ga ervan uit dat de uitvoering van de motie absoluut niet in strijd mag zijn met nationale of internationale wet- en regelgeving. Binnen die kaders beweegt deze motie zich. Anders doen we iets wat niet mag.

De heer Raemakers (D66):

Duidelijk.

De voorzitter:

Een duidelijk antwoord. De motie op stuk nr. 9.

Minister Weerwind:

We hebben daarover gedebatteerd. Ik verwijs naar dit debat. Ontraden.

De voorzitter:

Helder. Daarmee hebben we de moties gehad. Ik doe eerst de toezeggingen.

– De Minister komt eind dit jaar met een rapportage over het lvb-proof maken van de strafrechtketen. Dat is een toezegging aan mevrouw Mutluer.

– De Minister gaat in gesprek met de Stichting Jongerenrechtbanken en komt hierop schriftelijk terug in het eerste kwartaal van 2024.

Kan ik concluderen dat de nota voldoende is besproken ten behoeve van de plenaire afronding? Zeker; ik zie de initiatiefnemer knikken.

Dan zijn we hiermee gekomen aan het einde van dit debat. Over de ingediende moties wordt, voor zover ze niet zijn aangehouden, op dinsdag 24 oktober 2023 gestemd. Ik dank in de eerste plaats de initiatiefnemer en diens ondersteuning hartelijk. Ik dank de Minister voor Rechtsbescherming voor zijn aanwezigheid, net als uiteraard zijn ondersteuning. Ik dank de collega's die de moeite hebben genomen om hier vandaag te zijn. Ik dank ook onze eigen Kamerondersteuning.

Sluiting 17.32 uur.