Verslag van de informele Raad Algemene Zaken (RAZ) Cohesie van 28 en 29 september 2023
Milieuraad
Brief regering
Nummer: 2023D46660, datum: 2023-11-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-08-914).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 08-914 Milieuraad.
Onderdeel van zaak 2023Z19309:
- Indiener: M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
- Volgcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- 2023-11-21 16:00: Raad Algemene Zaken cohesiebeleid d.d. 30 november 2023 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Europese Zaken
- 2023-12-06 13:50: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-12-21 11:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Europese Zaken
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
21 501-08 Milieuraad
Nr. 914 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 november 2023
Hieronder ontvangt uw Kamer het Verslag van de Informele Raad Algemene Zaken («RAZ») – Cohesie van 28 en 29 september jl. te Murcia.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens
Verslag Informele Raad Algemene Zaken – Cohesie – 29 september Murcia
Tijdens de informele Raad Algemene Zaken – Cohesie in Murcia, is voor het eerst van gedachten gewisseld over wat het Spaans voorzitterschap «cohesiebeleid 2.0» noemt. Uw Kamer is hierover geïnformeerd middels de geannoteerde agenda1.
Het voorzitterschap vroeg lidstaten welke lessen voor de uitvoering kunnen worden getrokken uit de Herstel en Veerkracht Faciliteit (HVF), voor het cohesiebeleid. Lidstaten, waaronder Nederland, gaven aan dat het nog te vroeg is om conclusies te trekken uit dit nieuwe instrument. Wel lijkt een meerderheid van de lidstaten kritisch te zijn op de grote mate van inhoudelijke overlap tussen cohesiebeleid en de HVF. Lidstaten gaven aan dat er te weinig regionale betrokkenheid is geweest bij de totstandkoming van de Herstel en Veerkracht Plannen, iets dat in cohesiebeleid beter verankerd is. Meerdere lidstaten waren daarnaast wel positief ten aanzien van de sterkere focus binnen de HVF op prestaties in plaats van kosten in het geval van declaraties (performance not linked to cost). Zij benadrukten dat gebruik van deze methodiek nader moet worden uitgezocht, ook voor het cohesiebeleid.
Onder de lidstaten bestond consensus over het feit dat cohesiebeleid toegespitst moet blijven op de behoeften van en kansen voor de EU-regio’s. Daarom benadrukte een aantal lidstaten dat cohesiebeleid in gedeeld beheer moet blijven, ook gezien de complexiteit en diversiteit van alle regio’s. Verder gaven veel lidstaten aan dat cohesiebeleid een meer place based approach zou moeten krijgen, waarbij sterker wordt gekeken naar specifieke omstandigheden en potentie van de specifieke regio. Momenteel worden cohesiemiddelen aan regio’s voornamelijk toebedeeld op basis van het BBP per hoofd. Een aantal lidstaten riep op deze indicatoren te herzien en aan te passen aan huidige uitdagingen zoals bijvoorbeeld demografische uitdagingen en mate van blootstelling aan gevolgen van klimaatverandering. Nederland benadrukte hierbij het belang van betrouwbare, adequate en duidelijk meetbare data.
De laatste jaren zijn onder cohesiebeleid meerdere nieuwe fondsen opgericht. Er is consensus dat dit leidt tot complexiteit in uitvoering en tot overlap. Lidstaten riepen op om in de toekomst de regelgevende kaders te harmoniseren. Enkele lidstaten en instellingen riepen zelf op tot het (volledig) samenvoegen van fondsen onder cohesiebeleid. Ook Nederland is voorstander van het kijken naar verbetering en vereenvoudiging van bestaande instrumenten. Daarnaast riep Nederland op om afhoudend te zijn bij het oprichten van nieuwe fondsen in de toekomst.
Cohesiebeleid is de afgelopen periode meerdere malen ingezet voor crises, zoals de Covid-19-crisis en de oorlog in Oekraïne. In een volgend cohesiebeleid moet dit beter ingebed zijn en moeten er betere mogelijkheden komen voor flexibiliteit, zonder af te doen aan de langetermijndoelstellingen. Deze moeten gericht blijven op het versterken van de economische, sociale en territoriale cohesie in de EU en op het verkleinen van de regionale verschillen.
Lidstaten benoemden de groene en digitale transitie en innovatie als belangrijkste doelstellingen van het cohesiebeleid. Oost-Europese lidstaten gaven daarbij wel aan dat innovatie pas mogelijk is nadat bepaalde infrastructurele en sociale randvoorwaarden op orde zijn, en gaven aan dat Cohesiemiddelen hiervoor uiterst geschikt zijn. Elke regio heeft een uniek pad en voor die specificiteit moet ruimte zijn. Nederland en andere landen riepen op om dit wel binnen de kaders van algemene Europese doelen te doen en stelden dat dit ook gekoppeld aan economische en rechtstatelijke hervormingen moet blijven. Daarnaast werd er opgeroepen dat samenwerking, vooral op innovatie, tussen regio’s en landen gestimuleerd moet worden. Nederland is dan ook voorstander van het verder uitdiepen van het instrument voor interregionale innovatiesamenwerking (I3).
Kamerstuk 21 501-08, nr. 909↩︎