[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op de Initiatiefnota van het lid Mutluer Jeugdstraf- en Herstelplan: Een offensief tegen jeugdcriminaliteit

Initiatiefnota van het lid Mutluer Jeugdstraf- en Herstelplan: Een offensief tegen jeugdcriminaliteit

Brief regering

Nummer: 2023D48855, datum: 2023-12-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36445-3).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36445 -3 Initiatiefnota van het lid Mutluer Jeugdstraf- en Herstelplan: Een offensief tegen jeugdcriminaliteit.

Onderdeel van zaak 2023Z19988:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

36 445 Initiatiefnota van het lid Mutluer Jeugdstraf- en Herstelplan: Een offensief tegen jeugdcriminaliteit

Nr. 3 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 december 2023

Het Tweede Kamerlid Mutluer (PvdA) heeft in haar initiatiefnota «Jeugdstraf- en Herstelplan: Een offensief tegen jeugdcriminaliteit»1 voorstellen geformuleerd gericht op jeugdigen die potentieel kunnen uitgroeien tot geroutineerde criminelen in de georganiseerde misdaad. Ik spreek mijn waardering uit aan het lid Mutluer voor het indienen van deze initiatiefnota. Haar betrokkenheid bij de geschetste problematiek is zeer waardevol.

Tijdens de procedurevergadering van 26 oktober 2023 heeft de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid de initiatiefnota besproken. Daarbij is mij verzocht om een kabinetsreactie. Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek van de commissie.

1. Hoofdlijnen van de initiatiefnota

In de inleiding van de initiatiefnota wordt gesteld dat de huidige aanpak van jeugdcriminaliteit faalt. Er wordt aangegeven dat hoewel de jeugdcriminaliteit al een aantal jaren afneemt, de aard van de misdrijven de afgelopen jaren zwaarder geworden is, met een lichte toename onder minderjarige daders. Veel jeugdigen recidiveren vaak, en kwetsbare jeugdigen nog vaker. De samenleving roept om hardere en langere straffen voor jeugdigen, maar dit is volgens initiatiefneemster niet de oplossing voor het probleem.

Initiatiefneemster komt daarom met een voorstel voor een nieuw toe te voegen sanctie die enerzijds recht doet aan de roep om vergelding en anderzijds zorgt voor herstel en perspectief voor de jeugdige: het Jeugdstraf- en Herstelplan.

Daarnaast doet zij voorstellen ter verbetering van het huidige systeem van jeugddetentie.

Het Jeugdstraf- en Herstelplan

Het voorgestelde Jeugdstraf- en Herstelplan biedt volgens initiatiefneemster een oplossing voor bovenstaande problemen. Dit plan is een integraal sanctiepakket, bestaande uit een combinatie van straf, begeleiding en herstel. Binnen het plan wordt gewerkt met passende, meer intensieve taakstraffen. Deze taakstraffen zijn langduriger, bestaan uit meer begeleiding en zijn passend bij het gepleegde delict. Daarnaast worden ze begeleid en gemonitord door één (jeugd-) reclasseringsteam. Daar waar mogelijk wordt herstelrecht toegepast door middel van herstelgesprekken. Gezinsleden zouden hierbij betrokken kunnen worden.

In het plan (genaamd de «eigen kracht interventie»), dat door een rechter wordt vastgesteld, worden gedetailleerde afspraken gemaakt. Dit plan wordt opgesteld door familie, hulpverleners, professionals en justitiële partners en heeft een dwingend karakter. De jeugdige moet actief participeren. Dit is een belangrijke voorwaarde. Indien de jeugdige niet aan het plan voldoet, kan een zwaardere sanctie (detentie) worden opgelegd. Daarnaast zal deelname aan het Jeugdstraf- en Herstelplan niet permanent op het strafblad komen te staan.

Verbeteren van het huidige systeem van jeugddetentie

Naast de introductie van het Jeugdstraf- en Herstelplan doet initiatiefneemster ook voorstellen om het huidige systeem van jeugddetentie te verbeteren. Zij wil vol inzetten op de kleinschalige detentievoorziening voor de jeugdigen die wel in detentie terechtkomen. Plaatsing in een Kleinschalige Voorziening Justitiële Jeugd (KVJJ) zou hierin het uitgangspunt moeten zijn en een rechter is degene die hierover en beslissing neemt. Daarnaast wil zij nachtdetentie als volwaardig alternatief voor volledige detentie laten functioneren. Ook wil zij in de opleiding van medewerkers in de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) meer aandacht voor vakken als recht, psychologie, criminologie en ethiek.

2. Beleidsreactie

Het initiatiefvoorstel laat een overkoepelende visie zien, die recht doet aan de veelzijdigheid van het jeugdstrafrechtdomein. Het plan en visie is op veel punten in lijn met het huidige beleid. Initiatiefneemster streeft naar meer maatwerk, intensieve begeleiding, goede samenwerking tussen verschillende instanties en meer aandacht voor herstel en nazorg tijdens en na detentie. Ook streeft zij naar een detentiestelsel waarin zo min mogelijk jongeren in een JJI zitten en meer de focus ligt op KVJJ’s of nachtdetentie.

De initiatiefnota is tot stand gekomen omdat het lid Mutluer stelt dat de huidige aanpak van de jeugdcriminaliteit faalt. Hoewel ik ruimte zie voor verbetering van het huidige stelsel, waar op verschillende punten ook al aan wordt gewerkt (zie verder hierna), kan deze constatering van de initiatiefneemster niet op de beschikbare cijfers worden gebaseerd. Enerzijds omdat de criminaliteitscijfers niet één op één zijn terug te voeren op het gevoerde beleid, anderzijds omdat de criminaliteitscijfers over het algemeen nog steeds een dalende trend vertonen.2

Uit recente cijfers van de Monitor Jeugdcriminaliteit, waarop ik uw Kamer in oktober een inhoudelijke beleidsreactie heb gestuurd, blijkt inderdaad dat de jeugdcriminaliteit gedurende de afgelopen tien jaar afneemt, en dat de laatste jaren sprake lijkt van een stabilisering.3 Van 2018 tot en met 2021 is onder minderjarigen verder een lichte toename te zien van ernstige geweldsdelicten. In mijn beleidsreactie heb ik echter ook gewezen op het jaarbericht van het openbaar ministerie (OM) over 2022, waaruit weer een flinke afname bleek van de instroomcijfers van ernstig geweld onder minderjarigen, tot onder het niveau van 2019, het jaar waarop het OM voor het eerst een stijging waarnam in de instroom van verdachten van ernstig geweld. Daarnaast wil ik ook wijzen op de resultaten uit verdiepend onderzoek naar ontwikkelingen in ernstige geweldscriminaliteit dat ik uw Kamer op 7 december jl. heb toegestuurd4, waaruit blijkt dat de ernstige geweldscriminaliteit door jongeren van 2010 tot en met 2021 bijna gehalveerd is. Dit plaatst de eerdergenoemde cijfers vanaf 2018 in perspectief.

Tegelijkertijd weten we uit het onderzoek naar woon- en pleegbuurten van jeugdcriminaliteit dat bijna een kwart van de door de politie geregistreerde jeugdcriminaliteit wordt gepleegd in 1 procent van de buurten in Nederland5. In deze buurten kan het zijn dat de jeugdcriminaliteit juist ernstiger wordt, tegen de landelijke trend in. Deze concentratie van de jeugdcriminaliteit vraagt om beleid gericht op risicogroepen en risicogebieden zoals de vier grote steden. Dit geeft ondersteuning aan de wijkgerichte preventieaanpak van (ondermijnende) jeugdcriminaliteit, Preventie met Gezag. Deze aanpak wordt de komende jaren gecontinueerd.

Op meerdere punten uit de initiatiefnota is nader onderzoek nodig om de effectiviteit en doelmatigheid van de aangedragen oplossingen te onderbouwen. In dit licht is het relevant te noemen dat het WODC in 2024 onderzoek gaat doen naar de gepercipieerde verharding van jeugdige delinquenten. Na afronding van dit onderzoek zal worden bezien of aanpassing van het huidige systeem nodig is.

Op grond van de bestaande inzichten vind ik een heroverweging van het huidige jeugdstrafrechtstelsel, zoals initiatiefneemster voorstelt, echter niet nodig.

Hierna bespreek ik de afzonderlijke voorstellen uit de initiatiefnota waarbij ik tevens een inhoudelijke appreciatie geef.

2.1 Jeugdstraf- en Herstelplan als volwaardig alternatief voor vrijheidsbeneming

De eerste zeven beslispunten (I-VII) zien op het invoeren, middels een pilot, van het Jeugdstraf- en Herstelplan.

Voordat overwogen kan worden of een pilot van het Jeugdstraf- en Herstelplan gestart kan worden, dient eerst de precieze omvang van het gestelde probleem nader in kaart gebracht te worden en dient te worden gekeken of dit initiatief daadwerkelijk de oplossing is voor het gestelde probleem.

De onderliggende visie en het belang van het verbinden van strafcomponenten aan elkaar deel ik op hoofdlijnen. Het verschil tussen het voorstel en mijn beleid zit echter in het feit dat het voorstel spreekt van een alomvattend integraal sanctiepakket, waarbij in de huidige praktijk meer wordt gewerkt met losse (straf- en herstel-) onderdelen. Desalniettemin zie ik reeds vele elementen uit het voorstel terug in de huidige praktijk. Zo sluiten de taakstraffen reeds aan op het gepleegde delict, wordt er gewerkt aan landelijke inkoop van jeugdhulp in strafrechtelijk kader en wordt ook de verbinding gezocht tussen jeugd- en volwassenreclassering. Daarnaast is ook bij jeugd steeds meer aandacht voor herstel en worden gemeentes reeds gestimuleerd om de specialistisch jongerenwerker in te zetten.

Naast bovengenoemde elementen kent het huidige jeugdstrafrecht ook de gedragsbeïnvloedende maatregel: een programma voor jongeren met gedragsproblemen waarin een jongere gedurende zes tot twaalf maanden bepaalde trainingen of behandelingen dient te volgen om zo gedragsverandering te bewerkstelligen.

Gelet op bovenstaande zie ik geen aanleiding om dit plan uit te voeren. In het huidige beleid zitten al vele onderdelen uit de initiatiefnota en zie ik geen redenen om dit te hervormen naar een jeugdstraf- en herstelplan.

Allereerst kan namelijk niet gesteld worden dat de huidige aanpak tekortschiet.

Daarnaast zitten er flinke financiële en uitvoeringsconsequenties aan het plan. Denk hierbij aan de bouw van meerdere KVJJ’s en de inzet van extra personeel zoals o.a. re7chters, jeugdreclasseerders en specialistisch jongerenwerkers. De inzet van mensen in de arbeidsmarkt is een kritische factor, zowel nu, als in de toekomst. Ik streef naar vereenvoudiging, om zo de druk op de arbeidsmarkt te verminderen. Dit plan draagt hier niet aan bij.

Wel blijf ik, in samenwerking met de ketenpartners, werken aan de versterking van de jeugdstrafrechtketen en de ontwikkelingen in en onderzoeken naar de jeugdcriminaliteit volgen. Op basis hiervan zullen de nodige verbeteringen worden ingevoerd.

2.2 Herijking van (taak)straffen

In haar nota stelt het lid Mutluer dat de taakstraffen herijkt dienen te worden (beslispunt VIII). Zo zou de (duur van de) taakstraf meer moeten aansluiten op het gepleegde delict en hieraan zou intensief reclasseringstoezicht gekoppeld moeten worden.

Het geldende uitgangspunt voor alle interventies binnen het jeugdstrafrecht is dat deze effectief en betekenisvol zijn en dat de duur van de (taak)straf afhankelijk is van de zwaarte van het delict.6

Voor het bepalen van een interventie binnen dit kader wordt in de advisering door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) van het OM en de rechtbank gebruik gemaakt van een wetenschappelijk gevalideerd risicotaxatie-instrumentarium (LIJ)7, waarbij de – ook internationaal bekende – RNR-benadering wordt gevolgd. Deze benadering houdt in dat eerst wordt gekeken naar de recidivekans (R), vervolgens de risicofactoren of needs (N) die invloed hebben op de kans op herhaling en tenslotte de responsiviteit dan wel de houding van de jongere (R). Zo kan een passende en persoonsgerichte strafrechtelijke interventie bepaald worden, waarin zo nodig ook gedragsbeïnvloeding een plek krijgt, bijvoorbeeld door de inzet van een leerstraf.

Met gebruik van de hiervoor genoemde RNR-benadering wordt bepaald of en zo ja, met welke intensiteit de inzet van begeleiding middels jeugdreclassering nodig is (beslispunt IX). Indicatiecriteria voor (intensieve) jeugdreclassering zijn de zwaarte van het gepleegde misdrijf, een midden of hoog recidiverisico, gebrek aan een (goed functionerend) sociaal netwerk en risicofactoren op verschillende leefgebieden.

(Intensieve) begeleiding door de jeugdreclassering is zeker niet bij elke taakstraf nodig en dan ook niet gewenst, maar wordt opgelegd indien dit is geïndiceerd.

Daarnaast wordt vanuit het programma Preventie met Gezag de RvdK gefinancierd voor doorontwikkeling van de taakstraf. Het doel is naar een taakstraf toe te gaan die beter aansluit bij de begeleidingsbehoefte van jongeren en nadruk leggen op het verbeteren van het perspectief voor de zwaardere categorie jongeren. Dit doet de RvdK enerzijds door inzet van een gespecialiseerde werkmeester bij een taakstrafproject wanneer het reguliere aanbod niet toereikend is. De gespecialiseerde werkmeester is een werkbegeleider met ervaring en expertise rondom het werken met jongeren met multiproblematiek, lichte verstandelijke beperking (lvb) of vormen van ADHD. Plaatsing op een dergelijk passender project heeft een hogere kans van slagen. Anderzijds ontwikkelt de RvdK een pilot modulaire taakstraffen, waarbij op maat een combinatie wordt gemaakt tussen een vorm van werkstraf en een of meerdere modules waarbij wordt gewerkt aan onderliggende risicofactoren.

2.3 Eenduidige aanpak van jeugdhulp in strafrechtelijk kader

Een goede samenwerking van jeugd- en volwassenreclassering is noodzakelijk voor effectieve en stabiele begeleiding van de jeugdige (beslispunt X). De door initiatiefneemster voorgestelde samenwerking tussen deze instanties ondersteun ik dan ook en wordt in de praktijk ook al toegepast.

In een aantal regio’s vindt samenwerking plaats in de ASR-teams8 (adolescentenstrafrecht-teams). In deze speciale ASR-teams wordt nauw samengewerkt met het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, de RvdK en de volwassenenreclassering. Hier worden tweewekelijks alle ASR-zaken besproken om maatwerk te kunnen leveren en de werkzaamheden op elkaar af te stemmen en daarmee de samenwerking te verstevigen. Met de partners vanuit de 3RO en de jeugdreclassering is afgesproken om gezamenlijk met de andere partners de inzet van ASR-teams te verbreden naar alle regio’s waar de noodzaak daartoe hoog is. Op landelijk niveau is de samenwerking ook een belangrijk aandachtspunt in de overleggen met de ketenpartners en wordt gewerkt aan verbetering in deze verbinding. Een goede samenwerking zal blijvend gestimuleerd worden.

Daarnaast wordt voorgesteld om jeugdhulp in strafrechtelijk (forensisch) kader landelijk in te kopen (beslispunt XI). Dit is een van de kernpunten waaraan volop wordt gewerkt. Op grond van de afspraken uit de Hervormingsagenda Jeugd vinden er overleggen plaats met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten waarin besproken wordt voor welke vormen van jeugdhulp in strafrechtelijk kader landelijk inkoop nodig en wenselijk is en hoe dit vorm zou moeten krijgen.

2.4 Benut het lokale netwerk: specialistisch jongerenwerker

Jongerenwerk, inclusief specialistisch jongerenwerk, biedt ondersteuning en stimuleert (sociale) ontwikkeling van jeugdigen. Hierbij zetten jongerenwerkers zich onder andere ook in omtrent de aanpak van jeugdcriminaliteit in gemeenten. De inzet van (specialistisch) jongerenwerkers en de wijze waarop is een keuze van gemeenten zelf (beslispunt XII). Dit is immers afhankelijk van de lokale context en de behoeften van de doelgroep. Gemeenten kunnen de vorm zelf bepalen aan de hand van het aanbod van welzijnsorganisaties. Behoeften en vraag kunnen tussen gemeentes verschillen. Dit maakt dat ik niet veel zie in het verplicht stellen van de specialistisch jongerenwerker bij gemeenten.

Veel gemeenten hebben al (specialistisch) jongerenwerkers en/of andere professionals die zijn gericht op het begeleiden van jongeren die dreigen af te glijden of doorgroeien in de (drugs)criminaliteit. Op basis van nieuwe inzichten uit praktijk en onderzoek kunnen gemeenten in de toekomst hun plannen aanpassen en investeren in specialistisch jongerenwerk of andere vormen van begeleiding(beslispunt XIII). Daarnaast wordt samen met gemeenten een lerend netwerk opgezet over dit onderwerp om kennis uit te wisselen en de aanpak verder te ontwikkelen.

Een landelijke handreiking kan ondersteunend zijn aan de ontwikkeling die nu plaatsvindt (beslispunt XIV). Daarvoor moet eerst meer onderzoek gedaan worden. Er is dit jaar een groot actieonderzoek naar jongerenwerk gestart, zoals de regering ook is verzocht in de motie-Mutluer c.s. over de invulling van het specialistisch jongerenwerk. In 2022 is samen met het Ministerie van VWS een subsidie verleend aan Sociaal Werk Nederland om wetenschappelijk onderzoek uit te laten uitvoeren naar de rol en bijdrage van het professionele jongerenwerk aan criminaliteitspreventie en ondermijning inzichtelijk te maken en te versterken. Voor dit grootschalige onderzoek «Drop In», dat drie jaar zal duren, is ongeveer 2,7 miljoen euro beschikbaar voor het in verschillende gemeenten opschalen van jongerenwerk, uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en de coördinatie en kennisuitwisseling. Met het «Drop In»-project wordt veel kennis én handvatten opgehaald en ontwikkeld om jongerenwerk toe te rusten om (criminaliteits)preventie te versterken.

Naast dit onderzoek is Jan Dirk de Jong (Lector Aanpak Jeugdcriminaliteit) bezig met zijn werk en onderzoek naar specialistisch jongerenwerk.

Deze twee ontwikkelingen zullen op den duur meer inzicht geven in hoe jongerenwerkers hun rol kunnen pakken met het oog op criminaliteitspreventie.

De ontwikkeling van jongerenwerkers is onderdeel van het personeelsbeleid van specialistisch jongerenwerkers (beslispunt XV). De gemeenten die middelen krijgen voor Preventie met Gezag hebben voldoende ruimte en budget om deze ontwikkeling te stimuleren.

In veel gemeenten zijn jongerenwerkers schaars en moeten er keuzes worden gemaakt om jongerenwerkers meer generiek in te kunnen blijven zetten, in plaats van door te ontwikkelen tot specialistisch jongerenwerkers, die een (veel) kleinere doelgroep bedienen. Die keuze is aan de gemeenten en jongerenwerkorganisaties zelf en afhankelijk van de lokale context.

2.5 Volle inzet op kleinschalige detentie als jeugdigen wel een detentiestraf krijgen

KVJJ’s

De KVJJ vormt een belangrijke aanvulling op het palet aan vrijheidsbeneming, waarmee meer maatwerk in behandeling en beveiliging mogelijk is. Initiatiefneemster stelt voor dat detentiestraffen in de eerste plaats in een KVJJ dienen te worden uitgevoerd, en jeugdrechters hierover dienen te beslissen. Ik vind het niet verstandig om jongeren standaard in een KVJJ, in plaats van in een JJI, te plaatsen (beslispunt XVI). Ten eerste vormt bij het toepassen van vrijheidsbeneming maatwerk het uitgangspunt. Dat betekent dat per jongere bekeken moet worden of plaatsing in een KVJJ wel passend is. Soms is dat niet passend, bijvoorbeeld als een jongere niet gemotiveerd is of verdacht wordt van een zeer zwaar delict. Ten tweede is de KVJJ een laag beveiligde modaliteit, wat veiligheidsrisico’s met zich meebrengt. Het is daarom belangrijk dat (eventueel) aanwezige veiligheidsrisico’s en belangen van het slachtoffer worden meegewogen in het besluit om een jongere al dan niet in een KVJJ te plaatsen.

De rechter besluit of vrijheidsbeneming voor een jongere aan de orde is en kan over de plaats van tenuitvoerlegging (zoals een KVJJ) advies uitbrengen. De Dienst Individuele Zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen besluit vervolgens, net als bij andere strafrechtelijke plaatsingen, namens mij in welke inrichting en op welke afdeling dat gebeurt. Dit wordt gedaan aan de hand van plaatsingscriteria en het inschatten van risico’s (onder andere het recidiverisico). Ik houd deze rolverdeling om meerdere redenen in stand. Ten eerste kan op deze manier centraal worden gestuurd en getoetst op de kwaliteit en uniformiteit van de selectie(voorstellen). Hierdoor wordt rechtsongelijkheid zoveel mogelijk voorkomen: bij elke jongere wordt de vraag of plaatsing in een KVJJ wenselijk is op dezelfde manier gewogen. Ten tweede kan door de plaatsing te centraliseren naast het belang van de jongere, ook het bredere belang van capaciteitsmanagement worden meegewogen. Ten derde kan op deze wijze goed worden beoordeeld in hoeverre het wenselijk is om een jongere samen te plaatsen met de jongeren die al in een KVJJ verblijven, en kan ook rekening worden gehouden met elementen als delict geschiedenis en eventuele nabijheid van een slachtoffer.

In opvolging van het eerste voorstel, het standaard plaatsen van een jeugdige in de KVJJ, wordt voorgesteld om het aantal KVJJ’s vervolgens uit te breiden tot een passende capaciteit (beslispunt XVII). Ik heb uw Kamer onlangs per brief laten weten dat uitbreiding, dan wel inkrimping, van de KVJJ’s vooralsnog niet aan de orde is.9 Ten eerste moet de capaciteit van de KVJJ’s in verhouding staan tot de omvang van de doelgroep die voor deze modaliteit geschikt is. En hoewel de bezetting in 2023 is gestegen, was die in 2022 nog laag. Ook leent de KVJJ zich beter voor grootstedelijke locaties. Ik zal een verantwoorde bezettingsnorm voor de KVJJ formuleren, zodat omvang en doelgroep zich tot elkaar verhouden. Ten tweede is nog niet bekend hoe effectief het verblijf in een KVJJ is, in termen van bijvoorbeeld het bevorderen van beschermende factoren. Daarom vraag ik aan het WODC om het verblijf in de KVJJ’s nader te onderzoeken.

Als bij een jongvolwassene die in preventieve hechtenis wordt genomen de KVJJ passend is, kan diegene door de reclassering aangemeld worden voor de KVJJ. Deze jongvolwassenen standaard in de KVJJ plaatsen is niet verstandig, omdat per jongvolwassene moet worden bekeken of plaatsing wel passend en veilig is (beslispunt XVIII). Het plaatsen van jongvolwassenen verdachten (bij wie de Officier van Justitie voornemens is om het jeugdstafrecht te vorderen) in een huis van bewaring betreft een noodmaatregel waar terughoudend mee omgegaan wordt. Bij het nemen van deze noodmaatregel gelden een aantal randvoorwaarden, die ik eerder met uw Kamer heb gedeeld.10 Vanwege de huidige druk op de JJI-capaciteit is het onvermijdelijk dat dit soms nodig is. Met de herbestemming van Klein Bankenbosch in 2024 wordt de JJI-capaciteit uitgebreid. Ik verwacht dat daarmee de noodzaak van deze noodmaatregel zal afnemen.

Nachtdetentie

Op dit moment is nachtdetentie in de wet een modaliteit voor de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis (art. 493, derde lid, Wetboek van Strafvordering). Nachtdetentie in deze huidige vorm kan uitgevoerd worden in alle JJI’s en KVJJ’s.

Ik zie om twee redenen geen meerwaarde in het uitbreiden van nachtdetentie tot hoofdstraf (beslispunten XIX-XXI). Ten eerste kent het justitiële jeugdveld een breed pallet aan mogelijkheden wat betreft de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke titels: in een JJI (hoog beveiligd) dan wel in een KVJJ (laag beveiligd, jongeren kunnen overdag naar buiten). Binnen dit brede pallet wordt per jongere maatwerk toegepast (in de behandeling en beveiliging). Op dit moment wordt geen lacune ervaren. Ten tweede legt de rechter in de huidige praktijk heel weinig nachtdetentie (in de huidige vorm) op. Een eventuele uitbreiding van nachtdetentie is alleen zinvol als hier door de jeugdstrafrechtketen meerwaarde in wordt gezien. Nachtdetentie in de huidige vorm wordt gevorderd door het OM en toegepast door de rechter. Ik ga met de ketenpartners in gesprek om te bezien waarom nachtdetentie weinig wordt toegepast en in hoeverre er meerwaarde wordt gezien in een eventuele uitbreiding van nachtdetentie naar een hoofdstraf.

Opleiding

Als laatste stelt initiatiefneemster dat er in de opleiding voor het personeel van de JJI meer aandacht dient te zijn voor vakken als ethiek, rechten, psychologie en criminologie (beslispunt XXII).

Ik zie geen meerwaarde in dit voorstel, omdat het personeel van de JJI’s dat met jongeren werkt al een soortgelijke opleidingsachtergrond (moet) hebben. In de JJI’s werken groepsleiders (MBO-functie) en (senior) pedagogische medewerkers (HBO(+)-functie). Om als groepsleider te kunnen werken moet iemand een relevante vooropleiding hebben, zoals sociaal werk. Een (senior) pedagogisch medewerker met een HBO-diploma in de richting van jeugd wordt geregistreerd bij het Kwaliteitskader Jeugd (SKJ). Registratie in dit register toont aan dat deze medewerker een solide pedagogische basis heeft om met jongeren te kunnen werken. Als een medewerker geen achtergrond heeft die zich leent voor opname in dit beroepsregister, kan een EVC-procedure (Erkennen Verworven Competenties) worden doorlopen waardoor ook diegene, middels opgedane werkervaring, deze kennis officieel kan laten erkennen. Naast dat kennis over het werken met jongeren via deze systematiek van registratie wordt geborgd, wordt het personeel van de JJI’s ook jaarlijks getraind op het werken met jongeren en worden er opfristrainingen gegeven op de onderwerpen genoemd in de initiatiefnota.

3. Tot besluit

Tot besluit wil ik initiatiefneemster nogmaals bedanken voor het indienen van de nota. De initiatiefnota in ogenschouw nemend, zullen een aantal punten uit de initiatiefnota nader worden onderzocht. Zo zal het WODC-onderzoek doen naar het geschetste probleem en ga ik met de ketenpartners in gesprek over nachtdetentie. Hierover verwacht ik uw Kamer medio 2024 nader te kunnen informeren.

De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind


  1. Kamerstuk 36 445, nr. 21.↩︎

  2. Kamerstukken II 2022/23, 28 741, nr. 107.↩︎

  3. Kamerstukken II 2022/23, 28 741, nr. 109.↩︎

  4. Kamerstuk 28 741, nr. 110.↩︎

  5. Kamerstukken II 2022/23, 28 741, nr. 90.↩︎

  6. Zie Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten Halt (2020R006) van het OM).↩︎

  7. In de jeugdstrafrechtketen wordt er gebruik gemaakt van het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) dat is gebaseerd op de RNR-benadering.↩︎

  8. ASR = adolescentenstrafrecht.↩︎

  9. Kamerstukken II, 2022–2023, 24 587, nr. 921.↩︎

  10. Kamerstukken II, 2022–2023, 24 587, nr. 881.↩︎