[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op het verzoek van het lid Omtzigt, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 17 oktober 2023, over het bericht dat een veroordeelde IS’er een jaar lang kon werken voor Vluchtelingenwerk Nederland (Kamerstuk 36410-VI-8)

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2023D49421, datum: 2023-12-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2023D49421).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2023Z18446:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2023D49421 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Rechtsbescherming over de reactie op het verzoek van het lid Omtzigt, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 17 oktober 2023, over het bericht dat een veroordeelde IS’er een jaar lang kon werken voor Vluchtelingenwerk Nederland (Kamerstuk 36 410 VI, nr. 8).

De fungerend voorzitter van de commissie,

Van Nispen

Adjunct-griffier van de commissie,

Nouse

Inhoudsopgave

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

II Antwoord / Reactie van de Minister

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie van de Minister voor Rechtsbescherming ten aanzien van het bericht dat een veroordeelde IS’er een jaar lang kon werken voor Vluchtelingenwerk Nederland. Deze leden delen de verbazing van de Minister dat de betrokkene voor deze functie een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) heeft ontvangen en dat de geldende beleidsregels dat toelaten. Zij zijn daarom eveneens van mening dat de beleidsregels aangaande het verlenen van een VOG wanneer sprake is van terroristische misdrijven aangescherpt dienen te worden. Kan in de aangescherpte beleidsregels ook een verdenking van een terroristisch misdrijf, indien opgenomen in de justitiële documentatie, leiden tot weigering van een VOG? Zo nee, waarom niet? De aan het woord zijnde leden lezen dat de Minister, totdat de aangescherpte beleidsregels per januari 2024 in werking zijn getreden, Justis heeft gevraagd om VOG-aanvragen van personen veroordeeld voor een terroristisch misdrijf met extra aandacht te beoordelen. Hoe wordt er echter omgegaan met de reeds afgegeven VOG’s waarbij sprake was van een terroristisch misdrijf? Hoe werd en wordt het terroristisch motief afgewogen tegen de omstandigheden waaronder de betrokkene zou komen te werken? Welke lessen heeft Justis zelf getrokken uit de reeds verleende VOG’s waarbij sprake was van een terroristisch misdrijf? Is er bij Justis inmiddels voldoende sensitiviteit ontwikkeld waarbij in het geval van dit soort VOG’s voortaan extra zorgvuldigheid aan de dag wordt gelegd?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er naast de genoemde betrokkene nog 21 VOG’s zijn verleend waarbij sprake was van een veroordeling op basis van deelneming aan een terroristische organisatie (artikel 140a Wetboek van Strafrecht). Zijn de 21 VOG’s met de kennis van nu herbeoordeeld of gaan dat alsnog gebeuren? Zo ja, wat was de uitkomst van die herbeoordelingen? Zo nee, waarom niet? Zijn er ook VOG’s verstrekt waarbij sprake was van een verdenking van een terroristisch misdrijf? In hoeverre kunnen verdenkingen bij VOG’s in het algemeen een rol spelen bij een weigering tot afgifte van een VOG? Hoe wordt dit afgewogen? Hoe kan worden voorkomen dat niet of nauwelijks onderbouwde verdenkingen toch leiden tot weigering van een VOG?

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie van de Minister voor Rechtsbescherming over het bericht dat een veroordeelde IS’er een jaar lang kon werken voor Vluchtelingenwerk Nederland. Deze leden stellen nog een aantal vragen over de brief.

De leden van de VVD-fractie stellen voorop dat het van belang is dat veroordeelden na het uitzitten van hun straf de arbeidsmarkt weer kunnen betreden. Een baan vermindert immers de kans op recidive. Dat betekent echter niet dat veroordeelden het recht hebben om na het uitzitten van hun straf overal aan de slag te gaan. Het belang van de bescherming van de samenleving, werkgevers en werknemers en het voorkomen van nieuwe misdrijven, bijvoorbeeld bij levensdelicten en zedendelicten, gaat wat de voornoemde leden betreft voor het individuele belang van een veroordeelde om juist op een plek te gaan werken waar onaanvaardbare risico’s op de loer liggen.

De leden van de VVD-fractie merken op dat het huidige VOG-beleid ruim voldoende oog heeft voor de belangen van veroordeelden en dat de bescherming van de samenleving en slachtoffers op onderdelen nog beter zou kunnen. In dat licht benadrukken zij dat vorig jaar slechts in 490 gevallen (0,15%) een VOG is geweigerd en dat er in dat jaar ook ruim 29.000 keer een VOG werd afgegeven ondanks de aanwezigheid van justitiële gegevens. Is de Minister bereid om in het licht van het voorgaande te bezien of de evaluatie van de Wet VOG Politiegegevens naar voren kan worden gehaald? Deze leden vragen voorts wat ervoor nodig is om ervoor te zorgen dat meer relevante informatie van andere (opsporings)organisaties bij de VOG-politiegegevens ook kan worden betrokken bij de VOG-beoordeling. Kunnen bijvoorbeeld relevante gegevens van de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD), de Rijksrecherche, de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ook altijd bij de beoordeling van een VOG worden betrokken? Zo nee, wanneer wordt dit wel geregeld?

De leden van de VVD-fractie lezen dat in de afgelopen vier jaar 22 VOG’s zijn verleend waarbij de aanvrager was veroordeeld voor deelneming aan een terroristische organisatie. Hoeveel VOG’s zijn in diezelfde periode verleend en geweigerd waarbij aanvragers waren veroordeeld voor overige terroristische misdrijven? Waarom is teruggekeken tot de afgelopen vier jaren en hoeveel VOG’s zijn er sinds 2010 verleend waarbij de aanvrager was veroordeeld voor een terroristisch misdrijf?

De leden van de VVD-fractie stellen dat ten minste in 22 gevallen werkgevers in de commerciële sector, ICT, groothandel, energie, koeriers, onderwijs en zorg, net als Vluchtelingenwerk Nederland en overigens ook net als het kabinet zelf, ervan uit mochten gaan dat de VOG-procedure tot een andere uitkomst had geleid. Nu ten minste in 22 gevallen in de afgelopen vier jaar toch een VOG is verleend, is de Minister bereid om in de overige 21 gevallen werkgevers proactief te wijzen op deze niet-voorzienbare uitkomst? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister in dat geval uitgebreid motiveren waarom de privacy van de veroordeelde terrorist zwaarder weegt dan de belangen van de werkgevers en overige werknemers in de betrokken organisaties om te weten dat een werknemer veroordeeld is voor een terroristisch misdrijf? Welke stappen zijn inmiddels gezet om zeker te stellen dat slachtoffers niet zijn benadeeld of in een ongewenste positie zijn gebracht?

Het heeft de leden van de VVD-fractie zeer verbaasd dat een justitieel gegeven zoals veroordeling voor een terroristisch misdrijf niet heeft geleid tot het weigeren van de VOG. Deze leden hechten eraan te begrijpen hoe dit heeft kunnen gebeuren. Was binnen de terugkijktermijn een justitieel gegeven geconstateerd, namelijk veroordeling voor en terroristisch misdrijf, of viel het justitieel gegeven buiten de terugkijktermijn? Indien wel een relevant justitieel gegeven was geconstateerd, waarom heeft toepassing van het objectieve criterium dan niet geleid tot weigering, zeker in het geval van werkzaamheden bij Vluchtelingenwerk Nederland? Deze leden vernemen gaarne waar het aan schort volgens de Minister: de terugkijktermijn, de formulering van het objectieve criterium, de screeningsprofielen, of in algemene zin een lacune in de VOG-beleidsregels ten aanzien van terroristische misdrijven.

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van 26 oktober 2023 van de Minister voor Rechtsbescherming en hebben naar aanleiding daarvan de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de NSC-fractie achten het van groot belang dat de Minister voornemens is om op korte termijn een verscherpt toetsingskader te hanteren voor de VOG-beoordelingen bij aanvragers die zijn veroordeeld voor terrorisme. Deze leden vinden dit, gelet op de ernst van terroristische misdrijven en het onaanvaardbare risico voor de maatschappij bij de herhaling van het delict in de functie waarvoor de VOG is aangevraagd, van groot belang. Wel vragen deze leden waarom hier niet eerder toe is overgegaan. Een verscherpt toetsingskader bestaat immers wel voor zedenmisdrijven. Zij vragen de Minister daarom waarom niet eerder is besloten om een verscherpt toetsingskader voor terroristische misdrijven toe te passen.

De leden van de NSC-fractie lezen in de brief dat de Minister bij een veroordeling dan wel een verdenking van een terroristisch misdrijf een bijzondere weigeringsgrond toepast. Klopt het dat het eerder dus een weloverwogen keuze is geweest om bij de beoordeling van een VOG-aanvraag een veroordeling voor een terroristisch misdrijf niet onder het verscherpt toetsingskader te brengen maar onder de bijzondere weigeringsgrond? Wat waren daar de gehanteerde afwegingen bij? Deze leden merken in dit verband ook op dat de afgelopen jaren de aanpak van terroristische misdrijven is aangescherpt. Zij vragen waarom de beleidsregels in dat verband niet ook zijn aangescherpt. Is de Minister in retroperspectief opzicht van mening dat eerdere aanpassing van de beleidsregels VOG-NP-RP in de rede had gelegen?

Uit de brief maken de leden van de NSC-fractie op dat de Minister in samenspraak met Justis, het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid (NCTV) onderzoek doet om te bepalen voor welke functies dit verscherpte toetsingskader zal gaan gelden en welke delicten hierin zullen worden opgenomen. Deze leden vragen de Minister wat momenteel de status is van dit onderzoek en op welke termijn dit onderzoek wordt afgerond. De Minister geeft aan dat het aangescherpte beleidskader per januari 2024 in werking zal treden. Deze leden vragen de Minister wat de stand van zaken is van dit onderzoek en of het onderzoek op tijd is afgerond, zodat het aangescherpte beleidskader daadwerkelijk per januari 2024 in werking kan treden. Deze leden lezen dat de Minister Justis gevraagd heeft om zolang het verscherpte beleidskader niet in werking is getreden, VOG-aanvragen van personen met een terroristisch misdrijf op de justitiële documentatie met extra aandacht te beoordelen. Dit is een wat al te open omschrijving en deze leden verzoeken de Minister nadere duiding te geven wat hieronder moet worden verstaan. Valt ICT bijvoorbeeld hieronder?

De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat bij de selectie van functies wordt gedacht aan functies waarin de betrokkene in contact kan komen te staan met bepaalde kwetsbare doelgroepen of werkzaamheden die de vitale infrastructuur raken of de omgang met gevaarlijke stoffen en gevoelige informatie. Kan de Minister aangeven wat onder deze vitale infrastructuur moet worden verstaan?

De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat de afgelopen vier jaar in totaal 22 VOG’s zijn afgegeven aan 13 personen waarbij sprake was van een veroordeling op basis van deelneming aan een terroristische organisatie. De Minister geeft aan dat de VOG die aan de vrijwilliger die voor Vluchtelingenwerk is verleend, is afgegeven conform de geldende beleidsregels. Voor de overige 21 VOG-verklaringen heeft de Minister aan Justis gevraagd om te onderzoeken of deze conform de beleidsregels zijn verlopen. Wat zijn de conclusies over die 21 zaken? Deze leden achten de brief op dit punt niet duidelijk. Wel wordt aangegeven op welke functies die VOG’s zagen en dat opvalt dat daaronder functies vielen in het onderwijs, zorg en ICT. Kan de Minister aangeven welke acties hij heeft ondernomen in deze zaken en of de organisaties waar deze VOG’s voor werden aangevraagd, hiervan inmiddels op de hoogte zijn of worden gebracht? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over het bericht dat een veroordeelde IS’er een jaar lang kon werken voor Vluchtelingenwerk Nederland. Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie lezen dat er de afgelopen vier jaar 22 VOG’s zijn verleend aan 13 personen die zijn veroordeeld voor deelname aan een terroristische organisatie. Deze leden lezen ook dat de Minister verwacht in januari 2024 een verscherpt VOG-toetsingskader gereed te hebben voor terroristische misdrijven. Is de Minister voornemens om te laten onderzoeken of de genoemde afgegeven VOG’s onder het aankomende verscherpte toetsingskader ook zouden zijn verleend? Is het mogelijk om, waar nodig, werkgevers ervan op de hoogte te stellen dat werknemers op basis van het nieuwe toetsingskader de VOG niet gekregen zouden hebben? Zo ja, is de Minister van plan dit te doen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het verzoek van het lid Omtzigt, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 17 oktober 2023, over het bericht dat een veroordeelde IS’er een jaar lang kon werken voor Vluchtelingenwerk Nederland. Deze leden hebben hier nog een aantal vragen over.

Terrorisme is voor de leden van de BBB-fractie een van de meest erge strafbare feiten die men kan plegen. Wanneer men veroordeeld is voor een strafbaar feit zoals dit, vinden deze leden dat de veroordeelde altijd een (onaanvaardbaar) risico vormt voor de samenleving. Deze leden zijn daarom van mening dat de straffen die worden opgelegd voor deze misdrijven omhoog moeten, al dan niet met een minimumstraf. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan?

De leden van de BBB-fractie vinden dus dat veroordeelde terroristen altijd een (onaanvaardbaar) risico blijven voor de samenleving. Het is dan ook bijzonder om te vernemen dat er onderzocht moet worden in welke sector veroordeelde terroristen mogen werken. Voor deze leden lijkt het niet meer dan logisch dat veroordeelde terroristen nooit van hun leven mogen werken met (kwetsbare) mensen, al dan niet met gevoelige informatie. Deelt de Minister deze mening en is hij bereid om deze eisen op te nemen in de weigeringsgrond? Zo niet, waarom niet?

Verder lezen de leden van de BBB-fractie in de stukken dat de werkgever ook een verantwoordelijkheid heeft om de integriteit op de werkvloer te waarborgen. Vindt de Minister het niet heel makkelijk om op deze manier het balletje bij de werkgever te leggen? Deze leden zien een verstrekking van een VOG namelijk als een bevestiging naar de werkgever dat alles goed zit. De overheid moet daarna geen twijfel scheppen over waar een VOG wel en niet goed voor is. De VOG schept dus duidelijkheid voor werkgevers en dient dus ook kwalitatief optimaal te zijn. De kwaliteit van die VOG moet dus omhoog en we moeten geen twijfel over die VOG zaaien bij de werkgever. Is de Minister het hiermee eens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat hij hieraan doen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het verzoek van het lid Omtzigt, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 17 oktober 2023, over het bericht dat een veroordeelde IS’er een jaar lang kon werken voor Vluchtelingenwerk Nederland. Deze leden zijn bezorgd over de mogelijkheid dat veroordeelde terroristen met een VOG kunnen werken voor organisaties als Vluchtelingenwerk Nederland. Zij hebben nog enkele vragen hierover.

De leden van de SGP-fractie lezen dat er een toetsingskader bestaat waarin oog is voor de proportionaliteit van de maatregel, waarbij de Minister het van belang acht dat het hebben van werk, juist ook voor terrorisme veroordeelden van cruciaal belang is voor hun re-integratie. Deze leden lezen dat ook binnen het verscherpt toetsingskader Justis de discretionaire bevoegdheid houdt om een VOG af te geven als Justis een weigering evident disproportioneel vindt. Het moet immers mogelijk blijven voor Justis om maatwerk te leveren bij de VOG-beoordeling. Deze leden vragen de Minister of in geval van de beschreven casus sprake is geweest van een besluit om de VOG af te geven in het kader van maatwerk. Deze leden vragen de Minister hoeveel zaken zich in de afgelopen vijf jaar hebben voorgedaan waarin sprake was van een maatwerkbesluit waarbij de VOG werd afgegeven in geval van een casus waarbij een strafblad aanwezig was in verband met terroristische activiteiten. Deze leden vragen de Minister te reflecteren op het feit dat (een deel van) de samenleving in gevaar gebracht is door de afweging dat persoonlijke ontplooiing boven het belang van veiligheid van de samenleving prevaleert.

De leden van de SGP-fractie lezen dat er de afgelopen vier jaar 22 VOG’s zijn verleend aan 13 personen waarbij sprake was van een veroordeling op basis van deelneming aan een terroristische organisatie. Deze leden vragen de Minister in hoeveel van deze gevallen gekeken is naar een periode langer dan de standaard terugkijktermijn van vier jaar.

De leden van de SGP-fractie lezen dat in de afgelopen vier jaar 30 VOG’s zijn geweigerd vanwege (onder andere) de aanwezigheid van een terroristisch misdrijf in de justitiële documentatie. Deze aanvragen zouden geweigerd zijn omdat de feiten en omstandigheden dusdanig ernstig waren dat de belangen van het individu niet opwogen tegen het beschermen van de samenleving tegen eventuele herhaling in die functie. Deze leden vragen de Minister of er inzicht gegeven kan worden in zaken waarbij een VOG geweigerd wordt ingeval terrorisme een rol speelde in justitiële documentatie en in zaken waarbij een zedenmisdrijf een rol speelde bij het aanvragen van een VOG.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister overweegt dat een enkel «incident» niet direct aanleiding hoeft te zijn om beleid te wijzigen als blijkt dat de procedures zijn gevolgd. Deze leden wijzen erop dat indien zich incidenten voordoen waarbij blijkt dat de procedures zijn gevolgd, dit op zijn minst de vraag op zou moeten werpen of de gevolgde procedures wel voldoende zorgvuldig zijn of dat er aanvullende eisen moeten worden gesteld. Deze leden vragen de Minister of hij zich voldoende rekenschap geeft dat de overheid een zorgplicht heeft om de samenleving te beschermen tegen incidenten en of hij bereid is om altijd alles op alles te zetten om beleid zo in te richten dat zich zo min mogelijk incidenten voordoen op het gebied van veiligheid.

De leden van de SGP-fractie lezen dat ingeval van de beschreven casus Justis heeft gehandeld conform de geldende beleidsregels. Deze leden lezen tevens dat de Minister maatregelen aankondigt om het VOG-beleid te herzien om incidenten als deze in de toekomst te voorkomen. Zij vragen de Minister of in de herziening van het VOG-beleid de nationale veiligheid van dusdanig zwaarwegend belang zal worden geacht dat persoonlijke ontplooiing nooit boven het belang van veiligheid kan worden gesteld.

De leden van de SGP-fractie lezen dat Justis in de beschreven casus de maatschappelijke risico’s heeft gewogen tegen de belangen van de aanvrager. Deze leden lezen tevens dat het in gevallen mogelijk is om maatwerk te leveren. Deze leden vragen de Minister of in de beschreven casus ook sprake was van maatwerk of dat slechts op basis van de standaard procedure overgegaan is tot het verlenen van een VOG. Deze leden vinden het opmerkelijk dat er blijkbaar bij niemand in de organisatie bij Justis een waarschuwingslampje is gaan branden bij de beoordeling van deze VOG-aanvraag. Zij lezen tevens dat ingeval de aanvrager van een VOG een terroristisch misdrijf op haar justitiële documentatie heeft staan er een vierogenprincipe gehanteerd wordt bij Justis. Zij vragen de Minister of dat in de beschreven casus het geval was en of het vierogenprincipe naar behoren is uitgevoerd. Voornoemde leden vragen de Minister om een reflectie op het gehanteerde afwegingskader. Zij vragen de Minister of er bij Justis voldoende capaciteit is om het vierogenprincipe in gevallen waarbij dat vereist is altijd wordt uitgevoerd.

De leden van de SGP-fractie lezen dat Justis informatie kan opvragen bij het OM en politie om inkleuring te geven aan de aangetroffen gegevens in de justitiële documentatie. Deze leden vragen de Minister of dit informatieverzoek in de beschreven casus gedaan is. Zij vragen of de Minister bereid is om in de te nemen maatregelen mee te nemen dat een informatieverzoek bij OM en politie altijd gedaan moet worden ingeval van terroristische misdrijven in de justitiële documentatie.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de betrokkene in de beschreven casus toegang kan hebben gehad tot gevoelige informatie en in contact kan zijn gekomen met slachtoffers van terrorisme. Deze leden vragen of er ook mogelijkheden bestaan tot het afgeven van een gedeeltelijke VOG waarbij de mogelijkheid om toegang te krijgen tot gevoelige informatie wordt ingeperkt, dan wel voorkomen.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de terugkijktermijn voor terrorisme in de justitiële documentatie op dit moment vier jaar betreft, maar dat de Minister voorstelt om dit naar 20 jaar te verhogen. Deze leden lezen dat de terugkijktermijn is vastgelegd in de beleidsregels VOG-NP-RP 2023. Zij vragen de Minister om naast de terugkijktermijn voor terrorisme ook andere terugkijktermijnen tegen het licht te houden. Zo vragen zij of het wenselijk is dat een aanvrager die veroordeeld is voor het plegen van plofkraken met grote hoeveelheden geld in contact komt. Is de Minister bereid de terugkijktermijnen te herzien?

De leden van de SGP-fractie lezen dat Justis voor een aantal functies en rollen onherroepelijke veroordelingen aangaande een terroristisch misdrijf uitgesproken in een EU-lidstaat en het Verenigd Koninkrijk (VK) betrekt bij de VOG-aanvragen. Veroordelingen uitgesproken buiten de EU en het VK kunnen niet worden betrokken bij de VOG-beoordeling. Deze leden wijzen op de eventuele berechting van Syriëgangers in eigen regio. Deze berechting wordt derhalve niet meegewogen bij het beoordelen van een VOG in Nederland. Zij vragen de Minister of hij bereid is uit te zoeken of het mogelijk is om veroordelingen buiten de EU en het VK mee te nemen in de beoordeling van een VOG-aanvraag.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister maatregelen wenst te treffen om de beschreven casus in het vervolg te voorkomen. Deze leden lezen dat indien sprake is van een terroristisch misdrijf in de justitiële documentatie de terugkijktermijn zal worden verhoogd naar 20 jaar en dat een VOG voor bepaalde rollen of functies in beginsel zal worden geweigerd indien sprake is van een terroristisch misdrijf in de justitiële documentatie. Deze leden vragen de Minister waarom hij heeft gekozen voor een terugkijktermijn van 20 jaar en niet heeft aangesloten bij de onbeperkte terugkijktermijn zoals bij zedendelicten het geval is. Voorts vragen deze leden of veroordeling voor een terroristisch misdrijf niet altijd kan leiden tot een weigering van de VOG, zodat er geen risico genomen wordt waardoor de nationale veiligheid in gevaar komt.

De leden van de SGP-fractie lezen dat bij de weigering voor bepaalde functies en rollen gedacht kan worden aan de omgang met bepaalde gevaarlijke stoffen en gevoelige informatie. Deze leden constateren dat buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) en andere overheidsbeambten toegang tot gevoelige informatie hebben, maar dat dit ook geldt voor medewerkers van bijvoorbeeld Vluchtelingenwerk Nederland. Zij vragen de Minister of Vluchtelingenwerk Nederland ook onder het bereik van «gevoelige informatie» valt. Voorts vragen zij de Minister waar het zwaartepunt in de afweging bij de beoordeling van een VOG-aanvraag komt te liggen in geval sprake is van een terroristisch misdrijf in de justitiële documentatie van 18 jaar geleden. Wordt hierbij meer gekeken naar persoonlijke ontplooiing of naar nationale veiligheid?

De leden van de SGP-fractie lezen dat tot het aangepaste beleidskader in werking is getreden Justis is gevraagd om VOG-aanvragen van personen veroordeeld voor een terroristisch misdrijf in de justitiële documentatie met extra aandacht te beoordelen. Deze leden vragen wat precies bedoeld wordt met «extra aandacht beoordelen» en vragen de Minister of dit met terugwerkende kracht op de afgegeven VOG’s zal gelden waarbij sprake was van een terroristisch misdrijf in de justitiële documentatie.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister van mening is dat Justis maatwerk moet kunnen blijven leveren. Deze leden wijzen erop dat er al jaren sprake is van een hoge vluchtelingenstroom waarbij het niet ondenkbaar is dat deze mensen binnen enkele jaren een VOG aan zullen vragen. Voornoemde leden zijn van mening dat dit gegeven het steeds lastiger zal maken om een goede afweging te kunnen maken omdat niet altijd alle informatie voorhanden is om goed inzicht te krijgen in het justitieel verleden van een VOG-aanvrager. Deze leden wijzen erop dat bij het beoordelen van dergelijke aanvragen het maatschappelijk risico zeer zwaar moet wegen. Zij vragen de Minister hoe hij hier invulling aan gaat geven.

De leden van de SGP-fractie lezen dat van de werkgever een verantwoordelijkheid verwacht wordt om een breder pakket aan maatregelen te treffen om integriteit op de werkvloer te waarborgen. Deze leden zijn van mening dat de werkgever erop moet kunnen vertrouwen dat ingeval een VOG-aanvraag wordt toegekend door Justis, er voldoende zorgvuldigheid betracht is bij de beoordeling. Zij vragen de Minister of werkgevers er gerechtvaardigd op mogen kunnen vertrouwen dat een VOG-aanvraag met de hoogste zorgvuldigheid afgegeven wordt en dat er geen twijfel zou moeten zijn aan het toekennen daarvan.

II Antwoord / Reactie van de Minister