[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag

Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet voortgezet onderwijs 2020, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap op scholen in verband met het versterken van de positie van leerlingen die extra ondersteuning behoeven en hun ouders (Wet versterking positie ouders en leerlingen in het passend onderwijs)

Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader)

Nummer: 2023D49688, datum: 2023-12-15, bijgewerkt: 2024-03-08 11:01, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36443-5).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36443 -5 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet voortgezet onderwijs 2020, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap op scholen in verband met het versterken van de positie van leerlingen die extra ondersteuning behoeven en hun ouders (Wet versterking positie ouders en leerlingen in het passend onderwijs).

Onderdeel van zaak 2023Z16739:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

36 443 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet voortgezet onderwijs 2020, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap op scholen in verband met het versterken van de positie van leerlingen die extra ondersteuning behoeven en hun ouders (Wet versterking positie ouders en leerlingen in het passend onderwijs)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 15 december 2023

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

I Algemeen 1
1. Inleiding 2
2. Achtergrond 3
3. Hoofdlijnen van het voorstel 3
3.1. Hoorrecht voor de leerling over het ontwikkelperspectief 4
3.2. Het ondersteuningsaanbod van de school in de schoolgids 9
3.3. Ouder- en jeugdsteunpunten 11
9. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid 12
10. Financiële gevolgen 13
11. Advies en consultatie 13
Overig 13

I Algemeen

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn blij dat het wetsvoorstel Wet versterking positie ouders en leerlingen in het passend onderwijs (hierna: het wetsvoorstel) er ligt. Deze leden hebben altijd gepleit voor meer inspraak van leerlingen op de vorm van onderwijs, zorg en ondersteuning die zij krijgen. Ook hebben de leden vaak aangegeven dat het voor ouders een doolhof is om de juiste informatie en vorm van passend onderwijs te vinden. Dat aan beide zaken iets wordt gedaan via onderhavig wetsvoorstel is dan ook positief. Wel hebben zij nog wat vragen over het voorstel.

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het doel om de positie van ouders en leerlingen verder te versterken. Zij hebben nog een aantal vragen over het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven van harte het doel van dit wetsvoorstel om de positie van ouders en leerlingen in het passend onderwijs te versterken.

De leden van de D66-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden staan positief tegenover het wetsvoorstel, maar willen de regering nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstelter verbetering van de positie van ouders en leerlingen in het passend onderwijs. Deze leden hebben nog een aantal vragen over de memorie van toelichting.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden steunen de voorstellen om de positie van ouders en leerlingen in het passend onderwijs te versterken. De leden zien dat niet alleen de positie van ouders met betrekking tot passend onderwijs versterkt kan worden, maar ook de positie van ouders in het reguliere onderwijs. Zij hebben hiertoe recent een initiatiefnota gepresenteerd met daarin twintig voorstellen, waaronder het versterken van ouderorganisaties en het oprichten van een parent-teacher organisatie waar het gemeenschappelijk belang van ouders, leerkrachten, directeuren en bestuurder centraal staat, namelijk het kind.1

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden steunen de inzet van de regering om ouders en leerlingen goed te positioneren als het gaat om de beschikbaarheid en de inzet van extra ondersteuning. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het doel dat het wetsvoorstel beoogt, namelijk het versterken van de positie van ouders en leerlingen in het passend onderwijs. Het is immers, zo vinden de leden, belangrijk dat de talenten van ieder kind tot bloei kunnen komen, ook als een kind daarbij meer hulp en ondersteuning nodig heeft. Daarvoor is het essentieel dat de positie van ouders en leerlingen op orde is. Dit wetsvoorstel beoogt die positie te versterken.

1. Inleiding

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat dit wetsvoorstel onderdeel is van de verbeteraanpak passend onderwijs. Deze leden zijn benieuwd hoe het met de rest van de verbeteraanpak passend onderwijs staat. Deze verbeteraanpak met 25 verbetermaatregelen is in 2020 naar de Kamer gestuurd. Hoe staat het met deze 25 maatregelen en welke wetsvoorstellen volgen hier nog uit? De leden vragen ook hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het initiatiefwetsvoorstel van het lid Paternotte «Verankering van het leerrecht».2 Graag horen zij ook wat het wetsvoorstel concreet doet voor de positie van ouders en leerlingen. Kan de regering concreet aangeven wat dit wetsvoorstel verandert voor ouders en leerlingen, bijvoorbeeld als er verschillende meningen zijn met het samenwerkingsverband over het beschikbare ondersteuningsaanbod? Wat verandert dit voorstel dan voor ouders en leerlingen?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de voorgestelde maatregelen eigenlijk alleen betrekking hebben op de informatievoorziening en procedurele ondersteuning en niet zozeer op de inhoud van de ondersteuning zelf. Deze leden vragen of, en zo ja wanneer, de regering voornemens is nadere regels te formuleren voor het recht op ondersteuning.

2. Achtergrond

Uit de evaluatie Passend Onderwijs van 2020 blijkt, zo lezen de leden van de NSC-fractie in de memorie van toelichting, «dat er ontevredenheid bestaat onder een deel van de ouders en leerlingen, met name in de situaties waar het complexer is om passende ondersteuning te bieden. Ouders en leerlingen zijn in deze gevallen vaker ontevreden over de geboden ondersteuning (25% is sowieso ontevreden over passend onderwijs, dat is 1 op de 4). Ook blijkt dat ouders en leerlingen ontevreden zijn over de interactie met de school, onder andere omdat zij niet als gelijkwaardige gesprekspartner kunnen meepraten over de ondersteuning van de leerling.» Deze leden maken hieruit op dat er ontevredenheid bestaat over het passend onderwijs dat deels aan de interactie met de school te wijten valt, waarover het voorliggend wetsvoorstel gaat, en deels aan andere zaken.

Op meerdere plaatsen menen de leden namelijk te zien dat de vraag om ondersteuning toeneemt, dat scholen aanlopen tegen het einde van hun mogelijkheden in hun ondersteuningsaanbod in verhouding tot de facilitering en financiering daarvan en dat zowel de leerling die ondersteuning behoeft als diens docent(en) als diens klasgenoten hier de dupe van zijn. Deelt de regering deze zorgen? Is de regering het met hen eens dat het passend onderwijs tegen zijn grenzen aanloopt?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering zich er bij het opstellen van het wetsvoorstel van heeft vergewist of de schoolgids het meest adequate middel is om de verbetering van de informatievoorzieningen te realiseren voor de beoogde doelgroep. Zijn er recente onderzoeken naar de tevredenheid van ouders over de schoolgids? In hoeverre bestaat het risico dat juist bepaalde kwetsbare groepen minder vaak ingewijd zijn in alle documentatie die door de school wordt verspreid?

De leden van de SGP-fractie vragen verder of de regering tegen de geschetste achtergrond kan aangeven wanneer de regering precies tevreden is en hoe duidelijk wordt dat juist de specifiek beoogde groepen worden bereikt. Wat zijn de beoogde doelen en hoe wordt in kaart gebracht in hoeverre deze bereikt worden?

3. Hoofdlijnen van het voorstel

De leden van de CDA-fractie vragen of dit wetsvoorstel gevolgen heeft voor de werkdruk voor leerkrachten. Zo ja, welke?

3.1. Hoorrecht voor de leerling over het ontwikkelperspectief

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte aangeven dat de ondersteuning vaak niet aansluit bij hun specifieke behoeftes. Ook hebben deze leerlingen het gevoel dat er niet goed naar hen wordt geluisterd en dat ze niet goed begrepen worden door leraren en onderwijsondersteuners. Heeft de regering enig idee hoe dit komt? Waarom zijn leerlingen met een ondersteuningsbehoefte tot nu toe te weinig gehoord en sluit de ondersteuning vaak niet aan bij hun ondersteuningsbehoefte? Is duidelijk waarom dit op de ene school wel en de andere school niet goed gebeurd? En in hoeverre is dit een oorzaak van het groot aantal thuiszitters onder leerlingen met een ondersteuningsbehoefte? Deze leden zijn ook benieuwd hoe dit zit bij leerlingen in het algemeen. Hebben leerlingen in het algemeen het gevoel dat er naar ze geluisterd wordt? Zo niet, wat is daar de oorzaak van? En wat wil de regering hieraan doen?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de regering bovenstaand probleem wil aanpakken door hoorrecht te geven bij de beslismomenten over het ontwikkelingsperspectief. Waarom wordt dit hoorrecht beperkt tot alleen het ontwikkelingsperspectief? Dit kan namelijk zorgen voor rechtsongelijkheid en onduidelijkheid voor kinderen, omdat wat op de ene school basisondersteuning is (geen ontwikkelingsperspectief), op een andere school wel extra ondersteuning is (wel ontwikkelingsperspectief). Hoe ziet de regering dit? Is de definitie van dit wetsvoorstel niet te nauw? Deze leden horen ook veel signalen dat nog te vaak geen ontwikkelingsperspectief wordt opgesteld bij extra ondersteuning of dat dit pas aan de orde is bij een doorverwijzing naar het speciaal onderwijs. Dit zou ervoor zorgen dat slechts een beperkte groep kinderen gebruik kan maken van het hoorrecht. Graag ontvangen de leden een reactie hierop. Hoe staat de regering tegenover het idee voor een bredere insteek voor het hoorrecht, dat kinderen gehoord worden bij alles wat hun ondersteuning en ontwikkeling aangaat? De leden van de GroenLinks-en PvdA-fractie lezen dat er in gesprek wordt gegaan met de leerling op een manier die past bij de leeftijd, rijpheid en mogelijkheden van de leerling. Zijn alle scholen in staat om dit gesprek met alle leerlingen aan te aan, ongeacht de mogelijkheden van de leerling? Deze leden kunnen zich voorstellen dat dit soms nog best lastig kan zijn. Hoe gaat de regering mogelijk maken dat elke school het gesprek met elk kind kan aangaan? De leden lezen dat de leerling zelf bepaalt op welke wijze het bevoegd gezag kennisneemt van zijn, haar of hun mening. Maar kan elke leerling dat zelf aangeven? Hoe ziet de regering dit en hoe wil de regering dat stimuleren? Hoe zorgt dit wetsvoorstel er ook voor dat er op scholen een cultuur ontstaat waarbij leerlingen, samen met de professionals, de ruimte krijgen om het onderwijsproces samen goed in te richten en het niet enkel bij een formele bevoegdheid blijft?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen daarnaast dat beschreven wordt in het ontwikkelingsperspectief wat de inbreng van de leerling is geweest en hoe deze van invloed is geweest op de vaststelling of bijstelling van het ontwikkelingsperspectief. Hoe wordt gecontroleerd dat dit ook echt gebeurt, dat de mening van de leerling ook echt is gevraagd? Wordt dit onderdeel van een inspectiebezoek of -verslag? Deze leden kunnen zich heel goed voorstellen dat met de hoge werkdruk in het onderwijs en het grote lerarentekort dit soort gesprekken er snel bij inschieten. Op welke manier wil de regering dit wetsvoorstel handhaven? En hoe gebeurt dit op een manier waardoor de bureaucratie niet enorm toeneemt? En hoe wordt gehandhaafd dat ook aan de leerling wordt teruggekoppeld hoe de mening van de leerling is meegewogen? Want ook dat kan snel worden vergeten.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er ook alternatieven overwogen zijn. Zo is overwogen om alle leerlingen in de gelegenheid te stellen om hun mening te geven over alle beslissingen. Deze leden lezen dat de regering hier niet voor kiest, omdat zij eerst het hoorrecht wil regelen voor deze groep leerlingen, omdat de noodzaak hiervoor groter is. De leden zijn het eens dat de noodzaak bij deze groep leerlingen groot is, maar wil geen groepen tegenover elkaar zetten. Is dit wetsvoorstel niet juist het moment om meer inspraak te regelen voor alle leerlingen? Voor een deel is er natuurlijk inspraak via medezeggenschap, maar dat gaat niet over alle beslissingen. Heeft de regering voldoende in beeld waar inspraak ontbreekt en hoe wil zij deze inspraak beter regelen? Zij lezen dat wordt beoogd om een beweging in gang te zetten die scholen ertoe aanzet om leerlingen ook te betrekken bij andere beslismomenten die de leerling aangaan. Over wat voor soort beweging heeft de regering het dan? Wat gaat er op dit vlak gebeuren? De leden lezen over handreikingen en vragen zich af of handreikingen alleen voldoende zijn om een dergelijke beweging te beginnen. Verwacht de regering in de toekomst nog meer wetsvoorstellen hierover in te dienen?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat in het wetsvoorstel voorrang wordt gegeven aan de mening van ouders bij spanning tussen instemmingsrecht van ouders en hoorrecht van kinderen. Onduidelijk is hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt met de wetgeving over de zeggenschap van kinderen van 12, 16 en 18 jaar. Kan de regering reflecteren op de verhouding hiertussen? Kan de regering ook reflecteren op de verschillende initiatieven die de afgelopen jaren in gang zijn gezet inzake het beleggen van doorzettingsmacht en de relatie met dit voorstel? Komt dit wetsvoorstel in plaats van de doorontwikkeling van deze plannen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat op gelijkwaardige manier praten met kinderen over hun ondersteuningsbehoefte lang niet op alle scholen onderdeel is van de cultuur. Deze leden vragen of de regering, naast vastlegging in een wet, nog andere instrumenten aangrijpt om deze cultuur te beïnvloeden.

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te lezen dat hoorrecht ervoor kan zorgen dat kinderen zich meer gewaardeerd voelen, het zelfvertrouwen laat groeien en autonomie laat toenemen. Deze leden vragen zich nog af hoe vaak, in de praktijk, de ondersteuning ook daadwerkelijk wordt aangepast nadat kinderen gehoord worden.

De leden van de VVD-fractie lezen in het advies van de ATR3 dat door school aangeboden basisondersteuning geen onderdeel is van het hoorrecht, omdat het ontwikkelingsperspectief van leerlingen alleen toeziet op extra ondersteuning. Deze leden lezen in de memorie van toelichting niet terug waarom deze afweging gemaakt is. Kan de regering schetsen wat de gevolgen zijn van uitbreiding van het hoorrecht naar de basisondersteuning?

Zoals aangegeven onderschrijven de leden van de NSC-fractie van harte het doel van het wetsvoorstel om de positie van de leerlingen en de ouders te versterken. Maar gezien de grote druk die reeds op het onderwijzend personeel rust, hebben deze leden toch een aantal vraagtekens, met name waar het betreft de professionaliteit van en het vertrouwen in de leerkracht. Zo lezen zij dat «leerlingen met een meervoudige of complexe ondersteuningsbehoefte vaker tegen problemen aanlopen en minder tevreden zijn over passend onderwijs.» En ook dat «deze kinderen meerdere ondersteuningsvragen hebben, waardoor veelal meerdere partijen betrokken zijn. De oplossing van de school is in deze gevallen vaak minder eenvoudig en daardoor minder transparant voor de leerling. Leerlingen geven dan ook aan dat niet duidelijk is hoe bij de besluitvorming hun belangen zijn meegewogen tegenover andere belangen.» Kan de regering nader aangeven wat het aannemen van deze wet betekent voor de toch al grote werkdruk van docenten? In hoeverre wordt hiermee de leerkracht nog voldoende ruimte en vertrouwen gegeven om zijn/haar professie goed te kunnen uitoefenen?

Verder lezen de leden van de NSC-fractie dat «hoewel veel onderwijsprofessionals zich inzetten om het gesprek aan te gaan met leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, gebeurt dit aldus niet overal, niet structureel of niet op een gelijkwaardige manier. Uit veldanalyses blijkt dat niet op alle scholen een houding of een structuur aanwezig is die ervoor zorgt dat leerlingen hun mening over de eigen ondersteuning kunnen geven. Het blijkt, vanwege gewoonten en gebruiken, niet altijd gemakkelijk te zijn om op een gelijkwaardige wijze met kinderen te praten. Luisteren naar kinderen en praten met kinderen, op een gelijkwaardige manier, is op veel scholen nog niet vanzelfsprekend.» Deze leden vragen de regering of we hiermee de professionals niet tekort doen. Het is toch juist de taak van een docent om goed met een leerling in gesprek te kunnen gaan? Of dat altijd op basis van gelijkwaardigheid moet gebeuren is voor de leden nog maar de vraag. Wel altijd in onderling respect en begrip voor elkaar en zich inlevend in elkaars situatie. Kan de regering hier een reactie op geven?

En wat voor verwachting wordt hiermee geschapen richting de leerling? Dat de ondersteuning altijd moet voldoen aan hun wensen? Of dat professionals proberen in samenspraak met de leerling de beste zorg te bieden passend bij de hulpvraag van het kind?

Dat leerlingen in de gelegenheid worden gesteld hun mening naar voren te brengen bij de vaststelling, bijstelling en evaluatie van het ontwikkelingsperspectief vinden de leden van de NSC-fractie belangrijk, maar deze leden willen dan wel graag van tevoren inzicht over of het echt nodig is dit per wet vast te leggen, wat de effecten hiervan zijn op de werkdruk en hoe het wettelijk vastleggen van meer zeggenschap er in de praktijk uit zal komen te zien.

De leden van de D66-fractie vinden een hoorrecht voor leerlingen van groot belang. Deze leden zijn dan ook verheugd dat er nu over dit wetsvoorstel van gedachten wordt gewisseld. Een hoorrecht kan ervoor zorgen dat leerlingen betere ondersteuning krijgen, dat hun zelfvertrouwen groeit en vooral dat zij gezien worden. De concrete invulling en uitvoering van het hoorrecht daarvan is dus van groot belang. De leden hebben daarom een aantal vragen hierover.

De leden van de D66-fractie merken op dat het voorstel zich beperkt tot het ontwikkelingsperspectief. Waarom er gekozen is om het hoorrecht uitsluitend van toepassing te maken op het ontwikkelingsperspectief, blijkt onvoldoende duidelijk uit het voorstel van de regering. Er bestaat hier een risico op rechtsongelijkheid, aldus deze leden. Op sommige scholen wordt bepaalde ondersteuning gezien als basisondersteuning en wordt er geen ontwikkelingsperspectief gebruikt. Op andere scholen wordt bepaalde ondersteuning gezien als extra ondersteuning en wordt er wel een ontwikkelingsperspectief gebruikt. Daarnaast ontvangen de leden veel signalen dat ontwikkelingsperspectieven niet of slecht worden uitgevoerd in de praktijk. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat er een uniforme toepassing volgt van het hoorrecht? Ziet de regering mogelijkheden om leerlingen óók over de basisondersteuning een hoorrecht toe te kennen?

De leden van de D66-fractie vragen daarnaast hoeveel zicht de regering heeft op het bestaan van ontwikkelingsperspectieven en de uitvoering daarvan. Kan de regering uiteenzetten hoeveel ontwikkelingsperspectieven in het regulier onderwijs en het speciaal onderwijs gebruikt worden? De aanname van deze leden is dat het ontwikkelingsperspectief vaker en sneller in het speciaal onderwijs wordt ingezet en minder snel in het regulier onderwijs, terwijl daar soms wel aanleiding toe is. Hoe ziet de regering dat? Is het in deze gevallen niet wenselijk om de leerling ook een hoorrecht te geven, gezien zij wel ondersteuning krijgen maar dit niet vastgelegd is in een ontwikkelingsperspectief?

De leden van de D66-fractie vragen daarnaast op welk precieze deel van het ontwikkelingsperspectief leerlingen een hoorrecht krijgen. Wordt hierbij daadwerkelijk het hele ontwikkelingsperspectief bedoeld, of uitsluitend het handelingsdeel, waarop ouders ook instemmingsrecht hebben, zo vragen deze leden. Bij spanning tussen het instemmingsrecht en het hoorrecht wordt bovendien voorrang gegeven aan de mening van ouders. Hoe verhoudt dit voorstel zich met overige wetgeving over de zeggenschap van kinderen vanaf 12, 16 en 18 jaar, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie merken op dat er bij de wijzigingen van het wetsvoorstel in de Wet op de expertisecentra rekening wordt gehouden met de handelingsbekwaamheid van de leerling, terwijl de wijzigingen ten aanzien van het reguliere onderwijs (Wet op het primair onderwijs en Wet op het voortgezet onderwijs) daar niet op toezien. Hoe ziet de regering deze verschillen, met het oog op de wens voor inclusiever onderwijs en reeds bestaande Samen-naar-school klassen waarbij (niet altijd handelingsbekwame) leerlingen ook staan ingeschreven op reguliere basisscholen?

Ten slotte vragen de leden van de D66-fractie hoe de regering de uitvoering van het hoorrecht op scholen gaat bevorderen en stimuleren.

De leden van de BBB-fractie lezen dat de regering aangeeft dat onderzoek heeft aangetoond dat het hoorrecht onder andere zorgt voor meer zelfvertrouwen. Deze leden vragen of het hoorrecht voor deze leerlingen kan leiden tot betere onderwijsresultaten en of de regering voorbeelden heeft van dergelijke gevallen. Ook willen zij weten wat de verwachte voordelen en mogelijke risico's zijn van het implementeren van dit hoorrecht voor leerlingen.

Daarnaast lezen de leden van de BBB-fractie dat dit voorstel de eerste stap is in een bredere implementatie van het hoorrecht voor leerlingen. Kan de regering vertellen hoe deze bredere implementatie eruit moet zien en in hoeverre er bij een verdere uitbreiding nog wordt vertrouwd op de expertise van de leerkracht?

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre ouder(s)/verzorger(s) nu echt worden gehoord als het gaat over de ondersteuningsbehoefte van hun kind(eren). Worden deze belangen in voldoende mate meegewogen in de besluitvorming? Wat is de overweging geweest om niet hun positie te versterken maar de positie van de kinderen?

Uit het onderzoekrapport van de Kinderombudsman blijkt dat leerlingen in passend onderwijs het gevoel hebben dat er niet goed naar hen wordt geluisterd en dat ze niet goed worden begrepen door leraren en onderwijsondersteuners. De leden van de CDA-fractie willen graag van de regering weten hoe het hoorrecht niet alleen zorg draagt voor dat leerlingen gehoord worden, maar ook dat ze worden begrepen.

De leden van de SP-fractie merken op dat het hoorrecht niet verplicht tot actie. Deze leden vragen daarom hoe dit wetsvoorstel gaat voorkomen dat de ondersteuningsvraag van de leerling in de wind wordt geslagen. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat leerlingen daadwerkelijk geholpen worden met het hoorrecht en dat het niet slechts een punt wordt dat even afgestreept moet worden? Hoe beoogt dit wetsvoorstel ook kinderen waarvoor communicatie een grotere opgave is, voldoende te horen? En hoe kunnen kleuters goed hun mening geven?

De leden van de SP-fractie merken daarnaast op dat het hoorrecht zich vooral toespitst op de ondersteuningsbehoefte van de leerling. Deze leden vragen waarom er niet voor is gekozen om ook toe te zien op het ontwikkelingsbelang van de leerling.

De leden van de SGP-fractie lezen dat volgens de regering veel onderwijsprofessionals zich inzetten om in gesprek te gaan met leerlingen en tegelijk dat luisteren naar en praten met leerlingen op veel scholen nog niet vanzelfsprekend is. Deze leden vragen waarop deze stellingen van de regering gebaseerd zijn. Welke onderzoeken liggen ten grondslag aan het geschetste beeld?

De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat het kabinet nog recent behoorlijk terughoudend was over het uitbreiden van de regelingen voor het hoorrecht van kinderen.4 Het kabinet wilde vooralsnog geen pilot starten voor het horen van minderjarigen vanaf vier jaar, omdat de onderzoekers onvoldoende gemotiveerd zouden hebben dat zeer jonge minderjarigen kunnen begrijpen wat er gebeurt en of zij een eigen mening kunnen vormen. Deze leden vragen hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de eerder door het kabinet geschetste lijn.

De leden van de SGP-fractie constateren dat in het denken over kinderrechten leeftijdsgrenzen een belangrijke rol spelen als richtingwijzer. Deze leden vragen allereerst of de regering een leeftijdsgrens heeft overwogen. De leden merken op dat de staat niet op voorhand kan volstaan met het regelen dat alle kinderen het recht hebben om gehoord te worden, maar dat ook afgewogen moet worden of het horen van kinderen in bepaalde gevallen niet in het belang is of zelfs in strijd kan zijn met de belangen van kinderen. Zij vragen hoe de regering deze afweging heeft gemaakt. Kan de regering zich voorstellen dat zich situaties kunnen voordoen waarin het niet wenselijk is om kinderen te belasten met een gesprek over noodzakelijke ondersteuning en dat beter volstaan zou kunnen worden met een gesprek tussen school en ouders?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering bij de ontwikkeling van het wetsvoorstel de resultaten van wetenschappelijk onderzoek heeft betrokken over de hersenontwikkeling van jonge kinderen, zeker in de situatie van beperkingen en stoornissen, en de relatie tot wilsbekwaamheid. Is het toereikend om in het wetsvoorstel uit te gaan van de handelingsbekwaamheid als onderscheidend criterium?

De leden van de ChristenUnie-fractie menen dat het voor jeugdigen, om gezond en veilig te kunnen opgroeien en zich te kunnen ontwikkelen, fundamenteel is dat er naar hen wordt geluisterd en dat zij worden gehoord. Dit geldt voor elke jeugdige, of deze nu een extra ondersteuningsbehoefte heeft of niet. In dat kader zijn deze leden voorstander van het hoorrecht voor leerlingen in het passend onderwijs, dat dit wetsvoorstel beoogt te regelen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om verder te reflecteren op de noodzaak om het hoorrecht wettelijk te verankeren in plaats van te kiezen voor andere instrumenten. Welke overwegingen speelden een rol om te kiezen voor wettelijke verankering en dus niet voor minder ingrijpende sturingsinstrumenten? Kan de regering toelichten waarom die niet toereikend waren? Ook vragen deze leden in hoeverre het huidige toetsingskader van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) al waarborgt dat scholen met ouders en leerlingen kijken naar wat de juiste hulp en ondersteuning is voor de leerling. Voorts vragen zij naar de gevolgen van de wettelijke verankering van het hoorrecht in situaties dat de relatie tussen ouders en school al complex is. Kan de regering hierop reflecteren?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat met het wettelijk verankeren van het hoorrecht beoogd wordt om een beweging in gang te zetten die scholen ertoe aanzet leerlingen ook te betrekken bij andere beslismomenten die de leerling aangaan. Kan de regering dit concretiseren? Hoe zou een vollediger hoorrecht er volgens de regering uitzien? Doelt de regering hier op álle leerlingen, ook die zonder ontwikkelingsperspectief? Deze leden wijzen onder meer op leerlingen die opgroeien in armoede en te vaak helaas onzichtbaar zijn. Ook deze leerlingen verdienen het dat ze worden gezien en dat er naar hen wordt geluisterd. De leden vragen in dat kader dan ook op welke manier de regering wil toetsen of al dan niet voldoende voortgang wordt gemaakt met het verwezenlijken van het hoorrecht voor alle leerlingen. Wanneer acht de regering het noodzakelijk om nieuwe stappen te zetten?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het bevoegd gezag aan de leerling terugkoppelt hoe tot de beslissing omtrent het ontwikkelingsperspectief is genomen en op welke manier de mening van de leerling is meegewogen in de besluitvorming. Kan de regering toelichten op welke manier deze terugkoppeling plaats moet vinden? Hoe borgt de regering dat deze terugkoppeling plaatsvindt op een wijze die passend is voor de leerling?

Voorts merken de leden van de ChristenUnie-fractie op dat de toepassing van het hoorrecht bij leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte verankerd moet zijn binnen een schoolcultuur waarin het luisteren naar de jeugdigen centraal staat en er blijvende verbinding is tussen het kind, de ouders en de school. Daarbij zijn ook professionalisering en bewustwording bij scholen en hun medewerkers van belang. Ook moet er in de lerarenopleidingen aandacht zijn voor de praktijk bij het uitvoeren van het hoorrecht, zo menen de leden. Hoe reflecteert de regering hierop? Ziet de regering extra stappen die hierop gezet moeten worden? Ook vragen deze leden of hier wellicht geprofiteerd kan worden van de best practices van scholen of samenwerkingsverbanden die hier succesvol in zijn. Zou uitwisseling van deze ervaringen beter vorm moeten krijgen?

3.2. Het ondersteuningsaanbod van de school in de schoolgids

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn positief over het opnemen van het ondersteuningsaanbod in de schoolgids in plaats van in een los document. Dit maakt de informatie makkelijker vindbaar voor ouders en leerlingen. Ook kan dit document jaarlijks geactualiseerd worden in plaats van elke vier jaar bij het nu bestaande schoolondersteuningsprofiel. Hoe wordt ervoor gezorgd dat ook de samenwerking met jeugdzorg, jeugdhulp en andere zorgaanbieders en zorgprofessionals bij het opstellen van het ondersteuningsaanbod van de school blijft? Ondersteuningsaanbod is immers altijd een samenwerking tussen zorg en onderwijs. Hoe blijft het zorgveld betrokken? Deze leden horen nu te vaak dat het ontwikkelingsperspectief van de school losstaat van het plan van de zorgbegeleider van een leerling, terwijl het om hetzelfde kind gaat. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de schotten tussen onderwijs en zorg verdwijnen en dat samen wordt gewerkt voor hetzelfde kind?

De leden van de VVD-fractie kunnen instemmen met het opnemen van het ondersteuningsaanbod in de schoolgids. Deze leden lezen dat het opstellen van een schoolondersteuningsprofiel wordt ervaren als een papieren last. Zij concluderen echter dat dezelfde informatie nu vier keer zo vaak opgesteld moet worden. Hoe wordt voorkomen dat dit de administratieve lasten nog meer verhoogt?

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat ondersteuningsinformatie zo toegankelijk mogelijk moet zijn voor ouders en leerlingen. Deze leden vermoeden dat voor ouders en leerlingen het beschikbare ondersteuningsaanbod een relevante factor kan zijn in de keuze voor een school. De schoolgids wordt door veel scholen niet openbaar beschikbaar gemaakt. Is de regering van mening dat het van belang is dat ondersteuningsinformatie online en openbaar toegankelijk is? Zo ja, hoe kan deze toegankelijkheid gegarandeerd worden?

De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van het actief informeren van ouders over ondersteuningsvoorzieningen. Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze steunpunten bij ouders bekend zijn, zodat ouders de weg naar de steunpunten weten te vinden?

De leden van de NSC-fractie vinden evenals de regering een goede weergave van het ondersteuningsaanbod in de schoolgids en conform aanbod belangrijk, maar twijfelen aan de noodzakelijkheid dit in de wet te verankeren. Kan de regering aangeven wat de noodzaak hiervan is?

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat het ondersteuningsaanbod in de schoolgids wordt opgenomen en hiermee uitvoering wordt gegeven aan de motie Van Meenen.5 Daarbij vragen deze leden wel of de regering helder uiteen kan zetten wat nu precies de gevolgen zijn van het vervallen van het schoolondersteuningsprofiel. Behoort alles wat in het schoolondersteuningsprofiel stond, na inwerkingtreding van deze wet, in de schoolgids? Zij vragen hoe samenwerkingsverbanden goed zicht kunnen houden op het aanbod in de regio, indien het basisaanbod en extra aanbod in de schoolgids wordt opgenomen.

De leden van de D66-fractie vragen daarnaast wat de voortgang is van de beoogde landelijke norm basisondersteuning in relatie tot het opnemen van de basis- en extra ondersteuning in de schoolgids.

De leden van de D66-fractie lezen in het voorstel dat de regering voornemens is om het ondersteuningsaanbod uit te zonderen van het instemmingsrecht van de leerling- en oudergeleding van de medezeggenschapsraad op de schoolgids. Tegelijkertijd kiest de regering wel voor het instemmingsrecht voor de ondersteuningsplanraad. Deze leden vragen of de regering deze keuzes aanvullend kan motiveren. Maakt de regering op dit punt het voorstel niet nodeloos complex?

Bij het ondersteuningsaanbod van de school in de schoolgids vragen de leden van de BBB-fractie hoe scholen hebben gereageerd op het voorstel om het extra ondersteuningsaanbod verplicht op te nemen in de schoolgids.

De leden van de CDA-fractie analyseren in de initiatiefnota Onderwijs met ouders6 dat ouders een min of meer gelijkwaardige relatie met het bevoegd gezag hebben, dat juridisch verantwoordelijk is voor het onderwijs. Ouders en bevoegd gezag zijn pedagogische partners, mede-opvoeders. Het personeel werkt in dienst of in opdracht van het bevoegd gezag en geeft in de dagelijkse praktijk concreet uitwerking aan de pedagogische verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. In dit licht vragen deze leden waarom er niet is overwogen om de oudergeleding van de medezeggenschapsraad instemmingsrecht te geven met betrekking tot de basisondersteuningsvoorzieningen en de extra ondersteuningsvoorzieningen zoals opgenomen wordt in de schoolgids.

3.3. Ouder- en jeugdsteunpunten

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn positief over de wettelijke verplichting voor samenwerkingsverbanden om ouder- en jeugdsteunpunten in stand te houden. Het is voor ouders en leerlingen vaak een doolhof om samenwerkingsverbanden en ouder- en jeugdsteunpunten te vinden. Worden samenwerkingsverbanden en ouder- en jeugdsteunpunten bijvoorbeeld ook in de schoolgids genoemd? Zo niet, is het een idee om dit in de schoolgids te zetten? Is er ook zoiets als een landelijke wegwijzer waar ouders kunnen vinden onder welk samenwerkingsverband een school valt samen met de contactgegevens van de school? Zo niet, is het een idee dit op te zetten?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook benieuwd in hoeverre deze ouder- en jeugdsteunpunten contact hebben met jeugdzorg, jeugdhulp en andere zorgaanbieders en zorgprofessionals uit de regio. Worden zij betrokken bij dit ouder- en jongerensteunpunt? Deze leden ervaren nog veel schotten tussen onderwijs en zorg als het gaat om ondersteuningsvragen. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat dit soort ouder- en jeugdsteunpunten niet alleen het onderwijsveld, maar ook het zorgveld betrekken?

De Samenwerkingsverbanden passend onderwijs moeten een ouder- en jeugdsteunpunt inrichten met als doel informeren en ondersteunen. De leden van de NSC-fractie vragen de regering nader aan te geven in hoeverre dit haalbaar is voor scholen met de huidige financiering en facilitering.

De leden van de D66-fractie zien kansen voor ouder- en jeugdsteunpunten om ouders en leerlingen te helpen met de soms ingewikkelde en zware weg naar passende ondersteuning. Nog voor te veel ouders is het te moeilijk om informatie te krijgen. In het wetsvoorstel wordt de nadruk gelegd op informeren en ondersteunen van ouders. Deze leden zien ook kansen voor het steunpunt om problematiek bij bijvoorbeeld de uitvoering te signaleren. Hoe ziet de regering dit? Ziet de regering mogelijkheden om deze functie expliciet op te nemen in het wetsvoorstel?

De leden van de BBB-fractie hebben twee vragen over de ouder- en jeugdsteunpunten. Deze leden willen graag weten hoe de kwaliteit en effectiviteit van deze steunpunten wordt gewaarborgd en wat er gebeurt als een ouder of leerling niet tevreden is met de ondersteuning die zij ontvangen.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze ouderorganisaties zoals Ouders & Onderwijs worden betrokken bij de ouder- en jeugdsteunpunten.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering de onafhankelijkheid van de steunpunten ziet, als deze in stand gehouden worden door de samenwerkingsverbanden.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering het noodzakelijk vindt om te bepalen dat steunpunten beleidsaanbevelingen moeten doen. Is de wijze waarop beleidsontwikkeling plaatsvindt niet bij uitstek iets wat behoort tot de bestuurlijke keuzes en beleidsvrijheid?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat het niet de bedoeling is dat de steunpunten eigenstandig onderzoek doen met het oog op beleidsaanbevelingen, maar dat deze aanbevelingen enkel voort dienen te komen uit de informatie die op basis van contacten met ouders wordt verkregen.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering het risico weegt dat de jarenlange discussie over de landelijke norm voor basisondersteuning zich ook kan gaan voordoen ten aanzien van de rol van de steunpunten. Deze leden constateren dat het wetsvoorstel slechts beperkte duiding geeft van wat ouders precies aan ondersteuning zou moeten worden geboden. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen een aantal basale elementen te benoemen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aan de regering in hoeverre samenwerkingsverbanden en de ouder- en jeugdsteunpunten momenteel goed te vinden zijn voor ouders. Zou er niet, onder andere door scholen, proactief gecommuniceerd moeten worden richting ouders en leerlingen hoe de steunpunten en samenwerkingsverbanden te bereiken zijn? Op welke manier wil de regering, zowel lokaal als landelijk, de vindbaarheid en bereikbaarheid van de steunpunten en samenwerkingsverbanden verbeteren? Zou een wettelijke verplichting op het gebied van zichtbaarheid en vindbaarheid kunnen helpen, zo vragen deze leden.

9. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de inspectie aan ouders en leerlingen kan vragen of er sprake is van informatievoorziening vanuit het steunpunt en of ouders en leerlingen binnen het samenwerkingsverband worden ondersteund. Ook kan de inspectie door middel van documentenanalyse en gesprekken met betrokkenen controleren of de ouder- en jeugdsteunpunten aan hun taak voldoen. Deze leden lezen ook dat de samenwerkingsverbanden de keuze wordt gelaten om te beslissen op welke manier aan de verplichtingen van de steunpunten wordt voldaan. De leden vragen of dit voldoende waarborgen geeft. Zij vragen of er ook concrete doelen zijn waarop deze ouder- en jeugdsteunpunten worden beoordeeld en of bovenstaande controlemanieren voldoende zijn om deze concrete doelen te beoordelen.

Wat betreft de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het wetsvoorstel vragen de leden van de BBB-fractie hoe ervoor wordt gezorgd dat leerlingen met extra ondersteuning begrijpen hoe hun mening is meegenomen in de besluitvorming.

De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering om verder toe te lichten wanneer ouder- en jeugdsteunpunten aan hun taken van informeren, steunen en signalen voldoen, naast dat het belang van de leerling het enige belang moet zijn dat meetelt. Zou een handhavingskader meer duidelijkheid moeten bieden? Hoe kijkt de regering bijvoorbeeld naar mogelijke verschillen tussen de steunpunten in de wijze waarop ze hun taken uitvoeren, ook als dat gevolgen heeft voor de kwaliteit?

10. Financiële gevolgen

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het wetsvoorstel geen gevolgen heeft voor de Rijksbegroting, omdat er in 2022 incidenteel al aan de samenwerkingsverbanden een toelage van € 15 miljoen is toegekend voor gemaakte kosten tijdens de opstartfase van de ouder- en jeugdsteunpunten. In hoeverre is dat geld al uitgegeven aan de jeugdsteunpunten? Hoeveel ouder- en jeugdsteunpunten zijn er sindsdien opgezet of in wording? Hoeveel ouder- en jeugdsteunpunten zijn er nu in totaal?

De leden van de VVD-fractie vernemen graag waar de gemaakte kosten in 2022 van € 15 miljoen voor gebruikt zijn.

De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een nadere toelichting van de regering over de mogelijke effecten van het wetsvoorstel op de werkdruk van leraren.

Op financieel gebied willen de leden van de BBB-fractie weten wat de gevolgen zijn van de regeldruk bij het jaarlijks opnieuw overwegen van het extra ondersteuningsaanbod.

11. Advies en consultatie

Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie of de regering na aanpassingen op verzoek van de ATR het wetsvoorstel nogmaals is voorgelegd aan de ATR voor advies. Daarnaast hebben deze leden nog vragen over hoe er wordt omgegaan met kleuters en leerlingen met meervoudige beperkingen, met betrekking tot het geven van hun mening. De leden maken zich zorgen dat het hoorrecht slechts een formaliteit wordt. Zij willen graag weten hoe scholen omgaan met kleuters en leerlingen met meervoudige beperkingen en hoe zij hun mening kunnen geven. De leden vragen de regering om handvatten te geven aan de desbetreffende scholen.

Overig

De leden van de D66-fractie merken vanuit de beslisnota op dat de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs in eerste instantie voornemens was om de leden van de fracties het advies mee te geven om de rechten voor de medezeggenschap uit te breiden op het gebied van het ondersteuningsaanbod. Hoe ziet de regering dat nu? Aan welke rechten werd hierbij gedacht? En ziet deze regering een gesprek met partijen uit het onderwijsveld als voldoende basis om niet te herbezinnen op deze rechten?

De fungerend voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen

Adjunct-griffier van de commissie,
Meester-Schaap


  1. Kamerstuk 36 465.↩︎

  2. Kamerstuk 36 257.↩︎

  3. ATR: Adviescollege Toetsing Regeldruk↩︎

  4. Kamerstuk 33 836, nr. 59.↩︎

  5. Kamerstuk 31 497, nr. 267.↩︎

  6. Kamerstuk 36 465.↩︎