[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Versterking medezeggenschap hoger onderwijs

Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Brief regering

Nummer: 2023D51349, datum: 2023-12-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31288-1100).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31288 -1100 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid.

Onderdeel van zaak 2023Z20934:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 1100 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 december 2023

Een goed samenspel tussen toezichthouders, bestuurders, studenten en medewerkers is het fundament van de governance in het hoger onderwijs en is van grote waarde voor een goed onderwijsklimaat en de bestuurs- en kwaliteitscultuur binnen de instellingen. Inspraak en gezonde tegenspraak zijn belangrijk voor het goed functioneren van universiteiten en hogescholen. Op elke bekostigde instelling voor hoger onderwijs is er medezeggenschap, waarin studenten en medewerkers zitting hebben. Elk niveau binnen een instelling (centraal en decentraal) kent zijn eigen medezeggenschapsorgaan bestaande uit studenten en medewerkers. Instellingen hebben ieder een eigen en onderscheidend profiel met een daarop toegesneden medezeggenschapscultuur.

Medezeggenschap is continu in ontwikkeling en de medezeggenschapsfunctie is onderwerp van gesprek bij studenten, medewerkers en bestuurders. Ook op landelijk niveau wordt dit gesprek gevoerd tussen en met de (studenten)organisaties, medezeggenschapsorganisaties, koepels van de instellingen en OCW. Uit onderzoek blijkt dat de medezeggenschapscultuur in hogeronderwijsinstellingen over het algemeen op orde is, hoewel deze op onderdelen verbeterd kan worden.1 Deze ontwikkelingsgerichte benadering moeten we vasthouden en versterken. De wettelijke bevoegdheden van de medezeggenschap binnen instellingen zijn afgelopen jaren versterkt op het gebied van facilitering van medezeggenschap en het formaliseren van opleidingscommissies als medezeggenschapsorgaan.2 Tegelijkertijd brengt het toekennen van meer wettelijke taken aan medezeggenschapsgremia ook meer verantwoordelijkheid met zich mee en vraagt het een grotere tijdsinvestering.

Een sterke positie van de medezeggenschap is dan ook niet vanzelfsprekend. Om de medezeggenschap in staat te stellen om haar belangrijke taken op een goede manier te kunnen uitvoeren is het cruciaal dat randvoorwaarden, zoals vergoeding, ondersteuning en communicatie goed op orde zijn en blijven. Hier is ook door uw Kamer aandacht voor gevraagd via een vijftal moties van de leden Westerveld en De Hoop, leden Van Meenen en Van der Laan, lid Westerveld, leden De Hoop en Westerveld en leden Westerveld en Van der Laan over de vergoeding van medezeggenschapsleden3, scholing, ondersteuning en communicatie van medezeggenschap4, betrokkenheid van medezeggenschap bij crisisbesluitvorming5, collegegeldvrij besturen6 en tot slot de betrokkenheid van medezeggenschap bij de studievoorschotmiddelen 7.

Met deze brief informeer ik uw Kamer over de wijze waarop ik uitvoering geef aan deze vijf moties. Hiermee voldoe ik tevens aan de toezeggingen om uw Kamer voor de begrotingsbehandeling een verzamelbrief te sturen over de stand van zaken wat betreft deze moties. De uitwerking van de moties is in nauwe samenspraak met VH8, UNL, LSVb en ISO in samenwerking met LOVUM, VMH, hbo medezeggenschap en LOF tot stand gekomen. Allereerst heb ik samen met de veldpartijen afspraken gemaakt over scholing, ondersteuning en communicatie, betrokkenheid van medezeggenschap bij crisisbesluitvorming en de betrokkenheid bij het vervolg van de medezeggenschap bij de studievoorschotmiddelen. Daarnaast heb ik een uitvraag gedaan naar collegegeldvrij besturen. Dit alles met het doel om de medezeggenschap steviger te positioneren en meer duidelijkheid te bieden aan studenten, medewerkers en instellingen. Ik ben verheugd dat ik dit uitgebreide pakket naar uw Kamer kan sturen. Helaas is het, ondanks de inspanningen van alle kanten, nog niet gelukt om tot de gevraagde landelijke richtlijnen te komen voor de vergoedingen voor de medezeggenschap. De gesprekken hierover worden in 2024 voortgezet. Het streven is deze gesprekken in de eerste helft van 2024 af te ronden. Daarom ga ik tot slot in op de vervolgstappen om te komen tot landelijke richtlijnen voor de vergoeding van de medezeggenschap. In deze brief ga ik achtereenvolgens op bovengenoemde thema’s in.

Animo voor de medezeggenschap

In verschillende sectoren, waaronder helaas ook het hoger onderwijs, vormt de animo voor de medezeggenschap een uitdaging. Dit leidt er toe dat niet alle medezeggenschapsorganen op volle sterkte kunnen opereren. Op sommige universiteiten ging het opkomstpercentage onder studenten binnen een tijdsbestek van vijf jaar met tientallen procentpunten omlaag. Ik vind het belangrijk dat we deze ontwikkeling keren, gezien de grote meerwaarde van een goed functionerende medezeggenschap voor instellingen.

Het vergroten van de zichtbaarheid en interesse voor de medezeggenschap vraagt onze gezamenlijke aandacht. Vorig collegejaar heb ik met een brede coalitie bestaande uit VH, UNL, LSVb, ISO, UNL, VMH, LOVUM, hbo medezeggenschap en LOF gezamenlijk een minicampagne gelanceerd waarin wij studenten oproepen om te gaan stemmen bij de medezeggenschapsverkiezingen. Komende jaren blijf ik over dit onderwerp in gesprek met deze partijen met de focus op de kandidaatstelling van meer studenten en medewerkers voor en een hogere opkomst bij de verkiezingen. Daarin zal ik onder andere het idee van een centrale medezeggenschapsweek meenemen, zoals eerder voorgesteld door uw Kamer.9

Om een impuls te geven aan een sterke positie van de medezeggenschap in het hoger onderwijs, investeer ik € 11,5 miljoen in de periode 2022 tot 2025. Tijdens het tweeminutendebat over de Evaluatie Wet versterking bestuurskracht van 20 april 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze investering. Via de medezeggenschapsmonitor van komend jaar monitor ik de besteding van deze middelen bedoeld voor scholing, ondersteuning, communicatie en vergoeding. Daarbovenop stel ik, eveneens uit de studievoorschotmiddelen ter versterking van bestaand beleid, aanvullende middelen van 400.000 euro voor 2024 tot en met 2027 beschikbaar voor het vergroten van de landelijke zichtbaarheid en het animo voor de medezeggenschap.

Scholing, ondersteuning en communicatie

In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) zijn de rechten en plichten van de medezeggenschap verankerd. De wet schrijft voor dat de centrale raden, de decentrale raden en de opleidingscommissies de voorzieningen krijgen die redelijkerwijs nodig zijn voor de vervulling van hun taak. In de praktijk blijkt echter dat een groot deel van de medezeggenschappers niet altijd op de hoogte is van alle voorzieningen waar zij wettelijk gezien recht op hebben, in het bijzonder in de decentrale raden en opleidingscommissies.10 De motie van de leden Van Meenen en Van der Laan11 verzoekt mij om samen met de studentenorganisaties en de koepels van de instellingen landelijke richtlijnen op te stellen voor de medezeggenschap op het gebied van scholing, ondersteuning en communicatie.

In de gesprekken die ik naar aanleiding van de motie heb gevoerd met de koepels van studenten en instellingen en de medezeggenschapsorganisaties is dit beeld bekrachtigd en is afgesproken om een praktische vertaalslag te maken van de rechten van de medezeggenschap zoals geformuleerd in de WHW. De richtlijnen voor scholing, ondersteuning en communicatie voor de medezeggenschap hebben vorm gekregen in een niet limitatief overzicht van voorzieningen waarop de medezeggenschap aanspraak kan maken en waaraan zij in overleg met haar instelling een gepaste verdere invulling kan geven. Dit overzicht is opgenomen in de bijlage bij deze brief.

Bij de richtlijnen over scholing is er specifieke aandacht voor scholing die verder gaat dan informatie over de rechten van de medezeggenschap en de procedures van de instelling. Zo zou persoonlijke ontwikkeling en vaardighedentraining van de leden ook centraal moeten staan. Verder dient de samenstelling van het scholingsprogramma een onderwerp te zijn dat binnen de instelling jaarlijks wordt geëvalueerd met de medezeggenschap. Waar het gaat om de ondersteuning van de medezeggenschap, gaat het om zowel ambtelijke en juridische ondersteuning. In de uitwerking is er daarbij speciale aandacht voor het nader specificeren van de ambtelijke ondersteuning, gezien de toegevoegde waarde hiervan voor de medezeggenschap op verschillende lagen.

Tot slot is ook communicatie over en zichtbaarheid van de medezeggenschap belangrijk voor een goed functionerende medezeggenschap binnen de instellingen. Onderdeel van de richtlijnen is dan ook voldoende ondersteuning van de medezeggenschap om de juiste communicatiemogelijkheden te gebruiken, bijvoorbeeld in verkiezingstijd of voor het werven van nieuwe leden voor de verschillende raden. Bovendien is er aandacht voor het op toegankelijke wijze beschikbaar stellen van vergaderstukken en een werk- of overlegruimte.

Met het opstellen van deze richtlijnen is duidelijkheid gecreëerd over waar de medezeggenschap recht op heeft en aanspraak op kan maken als het gaat om scholing, ondersteuning en communicatie. Naast het creëren van duidelijkheid bieden de richtlijnen ook een handvat voor het voeren van het goede gesprek over de uitvoering van de taken van de medezeggenschap tussen bestuurder en medezeggenschapsgremia. Afgesproken is dat deze gesprekken aantoonbaar moeten plaatsvinden en dit door beiden officieel moet worden vastgesteld. Het staat de instelling uiteraard vrij om bovenop de richtlijnen haar medezeggenschap, waar zij dit nodig acht, extra te faciliteren.

Betrekken medezeggenschap bij crisisbesluitvorming

De motie van het lid Westerveld verzoekt de regering om met de vertegenwoordigers van de medezeggenschappers, de studentenorganisaties en de koepels van de instellingen uitgangspunten op te stellen over de wijze waarop de medezeggenschap betrokken dient te worden bij crisisbesluitvorming.12

Met het opstellen van deze uitgangspunten heb ik samen met de vertegenwoordigers van de medezeggenschap, de studentorganisaties en de koepels van de instellingen een helder vertrekpunt geschetst voor besluitvorming in tijden van crisis. De uitgangspunten zijn opgenomen in de bijlage bij deze brief. We definiëren daarbij een crisis als een (zware) noodsituatie waarbij de continuïteit van het onderwijs of de acute veiligheid in het geding is. Snelheid in de besluitvorming is dan noodzakelijk om de schadelijke gevolgen zo veel mogelijk te beperken. Met deze algemene uitgangspunten is duidelijkheid gecreëerd over wat een instelling en de medezeggenschap in tijden van crisis van elkaar mogen en kunnen verwachten. Tijdens en na de coronapandemie zijn afspraken gemaakt in de zogeheten servicedocumenten13, ook voor het betrekken van de medezeggenschap, en zijn er op instellingen daaropvolgend draaiboeken ontwikkeld. Deze eerdere afspraken vormen het uitgangspunt voor de opgestelde uitgangspunten voor het betrekken van de medezeggenschap bij crisisbesluitvorming.

Kern van de opgestelde uitgangspunten is dat de medezeggenschap altijd wordt betrokken. Daarbij realiseren alle betrokken partijen zich dat dit vanwege overmacht misschien niet altijd mogelijk is. Het bestuur moet de vrijheid houden om te kunnen omgaan met onverwachte scenario’s. Daarom is afgesproken dat wanneer het betrekken van de medezeggenschap door uitzonderlijke omstandigheden op het moment van crisis zelf niet mogelijk is, dit op het eerstvolgende moment in de vergadercyclus gebeurt. Belangrijk is wel dat de informatievoorziening richting de medezeggenschapsorganen altijd zoveel mogelijk doorloopt, ook wanneer actieve betrokkenheid niet mogelijk is.

Het kan ook zijn dat een crisis op andere manieren van invloed is op de medezeggenschapsprocessen, bijvoorbeeld wanneer een crisis plaatsvindt wanneer verkiezingen gepland staan. In het uitzonderlijke geval dat de medezeggenschapsverkiezingen geen doorgang kunnen vinden, bespreekt het betreffende instellingsbestuur dit met de medezeggenschap. Voor eventueel benodigd uitstel van de verkiezingen, en daarmee verlenging van de zittingstermijn van de huidige leden, is overeenstemming en communicatie noodzakelijk tussen het bestuur en de zittende leden van de medezeggenschap. De verlenging kan slechts gelden voor een redelijke en overzichtelijke periode, die in overleg wordt vastgesteld.

Om de samenwerking tussen bestuur en medezeggenschap in crisistijd zo effectief mogelijk te laten verlopen en te leren van eerdere crisissituaties, is de instelling verantwoordelijk voor de monitoring van de effectiviteit van de getroffen maatregelen en voor de naleving hiervan. Uitgangspunt is dat de uitvoering, het beleid en de naleving van de getroffen maatregelen onderwerp van gesprek dienen te zijn in de daarvoor relevante medezeggenschapsorganen.

Collegegeldvrij besturen

Het instellingsbestuur kan een student eenmalig voor een studiejaar vrijstellen van het betalen van het wettelijk collegegeld voor het voltijds uitoefenen van een bestuursfunctie van een studentenorganisatie, studievereniging of medezeggenschapsraad. Instellingen kunnen collegegeldvrij besturen aanbieden, maar zijn hiertoe wettelijk niet verplicht. De motie van de leden De Hoop en Westerveld verzoekt de regering om in gesprek te treden met instellingen die momenteel de optie tot collegegeldvrij besturen niet bieden, om te onderzoeken welke redenen hieraan ten grondslag liggen en mogelijke obstakels hiertoe weg te halen.14

Uit eerder onderzoek van Berenschot onder de relevante koepel- en belangenorganisaties, vertegenwoordigers van alle geledingen en niveaus van de medezeggenschap en verschillende niveaus van bestuurders en directeuren, blijkt dat vijfenvijftig procent van de instellingsbestuurders aangeeft dat zij de mogelijkheid tot collegegeldvrij besturen op hun instelling niet aanbieden.15 De voornaamste reden is dat zij van mening zijn dat studenten niet zouden moeten stoppen met studeren om zitting te nemen in de medezeggenschap. Verder blijkt dat er onvoldoende bekendheid is over de mogelijkheid van collegegeldvrij besturen bij studenten. Bij instellingsbestuurders die aangaven dat collegegeldvrij besturen wel mogelijk is, blijkt dat dit voornamelijk wordt gedaan vanuit de wens van studenten, gevolgd doordat het een onderdeel is van de wet en met als doel het animo voor functies in de medezeggenschap te vergroten.

Soortgelijke punten komen uit de door mij gevoerde gesprekken ook naar voren, met daarnaast nog een aantal aanvullingen.16 Uit deze gesprekken blijkt dat instellingen de combinatie van studeren en zitting in de medezeggenschap waardevol vinden. Juist die combinatie zorgt er volgens hen voor dat de medezeggenschap binding houdt met de inhoud van het raadswerk. Op hogescholen betreft de medezeggenschap geen voltijds functie, bij de universiteiten betreft het een afwisselend beeld.

Ook geven instellingen aan dat de meerderheid van de studenten graag onderwijs volgt of deelneemt aan tentamens in het jaar dat zij de functie bekleden, waardoor zij geen aanspraak kunnen maken op collegegeldvrij besturen. Verder geven sommige instellingen aan dat zij geen berichten hebben ontvangen dat studenten gebruik willen maken van collegegeldvrij besturen en dat zij hier ook niet proactief op sturen. Volgens sommigen geeft het bieden van de mogelijkheid tot collegegeldvrij besturen een verkeerde prikkel om een functie in de medezeggenschap te vervullen.

Bij de gevoerde gesprekken kwam tevens aan de orde dat sommige instellingen de mogelijkheid tot collegegeldvrij besturen niet aanbieden omdat ze geen onderscheid willen maken tussen studenten en hiervoor alle bestuursleden in aanmerking zouden moeten komen. Daarnaast zouden ook niet-EU-studenten buitengesloten worden, aangezien zij minimaal de helft van hun studiepunten moeten halen voor hun verblijfsvergunning. Voor niet-EU studenten zou het dus niet mogelijk zijn om collegegeldvrij besturen aan te vragen, aangezien zij onderwijs moeten volgen.

Verder geven instellingen aan dat zij de administratieve last van het aanbieden van collegegeldvrij besturen als praktisch obstakel ervaren, aangezien een deelnemende student moet worden doorgegeven aan mijn ministerie en er in de eigen systemen van instellingen verwerkt dient te worden dat de student geen gebruik maakt van faciliteiten en onderwijs.

Het blijkt kortom dat instellingen om uiteenlopende argumenten het collegegeldvrij besturen niet altijd aanbieden. Echter, indien een student de wens heeft om gebruik te willen maken van collegegeldvrij besturen, ben ik van mening dat de instelling deze mogelijkheid serieus moet overwegen en te onderzoeken hoe de student in diens werkzaamheden gefaciliteerd kan worden. Immers, de student zet zich in voor de instelling in brede zin en heeft hierdoor minder tijd beschikbaar voor de opleiding. Ik word in deze overtuiging gesterkt doordat ondersteunend personeel op de instellingen die collegegeldvrij besturen wél aanbieden in de gesprekken aangaven dat zij en hun studenten de mogelijkheid als zeer positief ervaren. Ik doe daarom een moreel appèl aan de instellingen die de mogelijkheid tot collegegeldvrij besturen niet bieden, om hiertoe over te gaan. Ook roep ik de instellingen die collegegeldvrij besturen aanbieden op om de mogelijkheden actief te communiceren naar studenten.

Instemmingsrecht van de medezeggenschap op de studievoorschotmiddelen

In de beleidsbrief hoger onderwijs en onderzoek heb ik aangekondigd dat de middelen die in het kader van de Kwaliteitsafspraken tot en met 2024 reeds aan het hoger onderwijs ter beschikking zijn gesteld, vanaf 2025 door toevoeging aan de lumpsum structureel ter beschikking komen van de instellingen. Het wetsvoorstel dat hiertoe strekt is inmiddels ingediend bij uw Kamer.17 Met het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap is bekrachtigd dat de instellingen de middelen zullen blijven inzetten voor verbetering van de onderwijskwaliteit. Daarbij is aangegeven dat betrokkenheid van de medezeggenschap blijft gewaarborgd. Immers, goede betrokkenheid van de medezeggenschap op een instelling is cruciaal en komt ten goede aan de kwaliteits- en bestuurscultuur binnen een instelling. Uitgangspunt hierbij is tijdige en voldoende betrokkenheid, waarbij zoveel als mogelijk wordt aangesloten bij de mate van betrokkenheid ten aanzien van de Kwaliteitsafspraken.

De motie van de leden Van der Laan en Westerveld benadrukt eveneens het belang van zeggenschap van studenten en docenten bij de inzet van deze middelen voor de bevordering van onderwijskwaliteit. De motie verzoekt de regering om het instemmingsrecht van de medezeggenschap op de studievoorschotmiddelen vanaf 2025 te continueren. Ik heb hierover met VH, UNL, ISO en LSVb verschillende goede gesprekken gevoerd. In deze gesprekken kwam onder meer het gedeelde beeld naar voren dat de dialoog tussen de zeggenschap en medezeggenschap over de (verbetering van de) kwaliteit van het onderwijs een belangrijke opbrengst is van de Kwaliteitsafspraken. Om dit vast te houden, en uitgaande van de afspraken uit het Bestuursakkoord, ben ik in samenspraak met VH, UNL, ISO en LSVb tot de volgende uitwerking gekomen van het verzoek in de motie.

Per 2025 worden de middelen ter bevordering van de onderwijskwaliteit (studievoorschotmiddelen) onderdeel van de hoofdlijnen van de begroting. Hiervoor zal de handreiking «Instemming op de hoofdlijnen van de begroting» worden aangepast. In het bekostigingsoverzicht, dat door OCW ten behoeve van de instellingen wordt opgesteld en waarin de rijksbijdrage aan de instellingen is gespecificeerd, wordt (jaarlijks) voor elke instelling ook het bedrag gespecificeerd dat de instelling als onderdeel van haar rijksbijdrage ontvangt aan deze middelen. Om te zorgen dat zichtbaar is voor instellingen en medezeggenschap wat het bedrag aan studievoorschotmiddelen is, zal ik alle instellingen verzoeken om eind 2024 de «eindstand» op te maken van deze middelen. Ik verzoek de instellingen daarbij te specificeren waar de ontvangen studievoorschotmiddelen aan worden besteed en welke middelen daarvan vaste bestedingen betreffen (omdat hiervoor vaste investeringen zijn gedaan, bijvoorbeeld in de vorm van vaste contracten) en welke middelen vrij te besteden zijn en dit intern transparant te maken. Op deze manier is zowel voor het bestuur als de medezeggenschap helder over welk deel van de middelen nog keuzes te maken zijn. Op het vrij te besteden deel heeft de centrale medezeggenschap op de instelling het instemmingsrecht.

Vergoeding leden medezeggenschap

Voor goede betrokkenheid van de medezeggenschap is het cruciaal dat randvoorwaarden, zoals waardering van het werk van de medezeggenschap en bijbehorende vergoeding, op orde zijn om hun belangrijk taak uit te kunnen voeren. De motie van de leden Westerveld en De Hoop verzoekt de regering om samen met de studentenorganisaties en de koepels van de instellingen landelijke richtlijnen op te stellen voor de vergoeding voor de leden van de medezeggenschap uit het studentenondersteuningsfonds, nu nog bekend als Profileringsfonds.18 19

Ter uitvoering van de motie van de leden Westerveld en De Hoop hebben de koepels van instellingen en studenten verschillende gesprekken gevoerd. Ondanks de goede gesprekken over vergoedingen voor en het belang van de medezeggenschap, hebben de partijen tot mijn spijt vooralsnog geen overeenstemming kunnen bereiken. De gesprekken hierover worden in 2024 voortgezet. Het streven is om deze in de eerste helft van 2024 af te ronden. Bij de begroting van het Ministerie van OCW, die uw Kamer op korte termijn behandelt, heb ik uit de studievoorschotmiddelen een ophoging opgenomen van de reeds beschikbare middelen van € 11,5 miljoen voor scholing, ondersteuning, communicatie en vergoeding. Hierbij gaat het om een ophoging van € 3 miljoen euro per jaar voor de jaren 2024 tot en met 2027 ter versterking van het bestaande beleid. Voorwaarde is wel dat er goede afspraken komen over vergoedingen voor alle medezeggenschapsgremia. We informeren uw Kamer voor de zomer over de uitkomst van deze vervolggesprekken.

Het is een belangrijke opdracht om de komende jaren te komen tot verdere afspraken passend bij de context van instellingen. Hierbij moet er ruimte blijven om de medezeggenschap op verschillende manieren in te vullen met inachtneming van bestede tijd en complexiteit van vraagstukken. Ik doe hierbij de handreiking aan de koepels van instellingen en de studentenorganisaties om het gesprek desgewenst te faciliteren met een onafhankelijk en inventariserend onderzoek naar een passende vergoedingensystematiek voor de medezeggenschap binnen de instellingen.

Tot slot

Met de gemaakte gezamenlijke afspraken, heeft de medezeggenschap aanvullende handvatten ter beschikking voor de invulling en uitvoering van hun taken en verantwoordelijkheden. Ik heb er vertrouwen in dat de bestuurders van instellingen en de medezeggenschap hiermee op een juiste wijze de positie van medezeggenschap verder kunnen versterken en de eigenheid, het onderscheidend profiel en de medezeggenschapscultuur van de instellingen geborgd kan blijven.

De gemaakte gezamenlijke afspraken stellen de leden van de medezeggenschap beter in staat om hun essentiële bijdrage voor het hoger onderwijs te leveren. Met partners is afgesproken dat deze afspraken zullen worden gemonitord in de Monitor Medezeggenschap, die tweejaarlijks door het ISO wordt uitgezet. Dit is van belang om zo een vinger aan de pols te kunnen houden over de voortgang. Met deze afspraken zetten we een grote stap in de goede richting, maar het komt uiteraard aan op de opvolging ervan. Het gesprek over de medezeggenschap zullen we met elkaar moeten blijven voeren en een sterke positie van de (centrale en decentrale) medezeggenschap vergt blijvende aandacht. Het stemt mij hoopvol dat alle betrokken partijen hebben aangegeven de medezeggenschap als grote toegevoegde waarde te zien en de schouders eronder te willen zitten wat betreft de facilitering van en het animo voor de medezeggenschapsraden.

Graag sluit ik deze brief af door mijn waardering uit te spreken voor alle leden van de medezeggenschap op onze onderwijsinstellingen, voor de medewerkers die hen bij dit werk ondersteunen en ook voor al die bestuurders die zich realiseren dat een sterke medezeggenschap van grote toegevoegde waarde is voor de kwaliteit van ons onderwijs en daarom net dat stapje extra zetten.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf


  1. Goed bestuur en medezeggenschap in het hoger onderwijs, Berenschot 2021 en Medezeggenschapsmonitor, Oberon 2022↩︎

  2. Per 1 september 2017 met de Wet versterking bestuurskracht (WvB)↩︎

  3. Kamerstuk 34 251, nr. 98.↩︎

  4. Kamerstuk 31 288, nr. 999.↩︎

  5. Kamerstuk 31 288, nr. 1000.↩︎

  6. Kamerstuk 34 251, nr. 97.↩︎

  7. Kamerstuk 31 288, nr. 976↩︎

  8. Universiteiten van Nederland (UNL), Vereniging Hogescholen (VH), Interstedelijk Studenten Overleg (ISO), Landelijke Studentenvakbond (LSVb), Vereniging van Medezeggenschapsraden van Hogescholen (VMH), Landelijk Overleg Universitaire Medezeggenschap (LOVUM), Landelijk Overleg Fracties (LOF)↩︎

  9. Kamerstukken 2023, 31 288, nr. 1089↩︎

  10. Monitor medezeggenschap, Goed bestuur en medezeggenschap in het hoger onderwijs, Berenschot 2021↩︎

  11. Kamerstuk 31 288, nr. 1000↩︎

  12. Kamerstuk 31 288, nr. 999↩︎

  13. Servicedocumenten hoger onderwijs (HO): aanpak coronavirus COVID-19↩︎

  14. Kamerstuk 34 251, nr. 97↩︎

  15. Goed bestuur en medezeggenschap in het hoger onderwijs, Berenschot 2021↩︎

  16. Gesprekken met: TU Delft, Rijksuniversiteit Groningen, Wageningen University & Research, de Radboud Universiteit, de Universiteit Twente, TU/Eindhoven, Hogeschool Utrecht, Avans, de Haagse Hogeschool, Hogeschool Utrecht, Hogeschool van de Kunsten Utrecht, InHolland en Hogeschool Arnhem Nijmegen.↩︎

  17. Kamerstukken II, 2023–24, 36 454, nr. 2↩︎

  18. Kamerstukken II, 2021/22, 34 251, nr. 98↩︎

  19. De naamswijziging van het Profileringsfonds in het studentenondersteuningsfonds wordt gerealiseerd middels de Verzamelwet OCW↩︎