Uitvoering motie rekenkundige ondergrens
Problematiek rondom stikstof en PFAS
Brief regering
Nummer: 2024D00746, datum: 2024-01-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35334-287).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C. van der Wal, minister voor Natuur en Stikstof
Onderdeel van kamerstukdossier 35334 -287 Problematiek rondom stikstof en PFAS.
Onderdeel van zaak 2024Z00290:
- Indiener: C. van der Wal, minister voor Natuur en Stikstof
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2024-01-17 14:25: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-02-07 11:15: Procedurevergadering commissie LNV (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2024-04-17 10:00: Stikstof, NPLG en natuur (Commissiedebat), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2024-04-18 14:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 287 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 januari 2024
In het plenaire debat Landbouw- en natuurbeleid van 21 december 2023 is een motie aangenomen van het lid Holman (NSC)1 c.s. over het, onder voorbehoud van een positief advies van de Raad van State, voortaan een rekenkundige ondergrens van 1 mol per hectare per jaar te hanteren voor stikstofdepositie waarbij een passende beoordeling nodig is voor een vergunning. Daarbij verzoekt de motie de regering zo spoedig mogelijk deze aanpassingen voor te leggen aan de Kamer inclusief het advies van de Raad van State en daarbij rekening te houden met de noodzaak van daling van de stikstofuitstoot. Bij deze motie heeft het lid Omtzigt (NSC) mij verzocht de Kamer met een brief te informeren over de wijze waarop en de termijn waarbinnen de motie uitgevoerd wordt. Met deze brief geef ik invulling aan dit verzoek.
In het debat is de motie, met goedkeuring van de indiener, geïnterpreteerd als een stappenplan met twee stappen. Met dit stappenplan sluit ik aan op het initiatief van het Interprovinciaal Overleg (IPO), dat eind 2023 is gestart met een interbestuurlijke verkenning naar een wetenschappelijk onderbouwde rekenkundige ondergrens en (het beheersen van) de gevolgen van een dergelijke ondergrens.
Stap 1: De provincies vragen om de verkenning versneld op te leveren.
Ik heb het IPO gevraagd om de interbestuurlijke verkenning naar een rekenkundige ondergrens voor stikstofdepositieberekeningen van individuele projecten versneld op te leveren. Het IPO geeft aan de verkenning al te hebben versneld via enkele bijeenkomsten in december 2023 en een verdere versnelling niet als mogelijkheid te zien. Het IPO vindt, net als ik, dat de verkenning zorgvuldigheid vereist en dat kost tijd. De uitvoering van de verkenning vindt plaats in de periode januari tot en met mei 2024, waarna de conceptresultaten in de loop van juni 2024 worden verwacht.
Om de verkenning zorgvuldig vorm te geven is deze opgesplitst in verschillende onderdelen: een wetenschappelijke verkenning naar de onderbouwing en bepaling van een ondergrens, en een multidisciplinaire analyse van de juridische vereisten en ecologische en beleidsmatige gevolgen en mogelijke beheersmaatregelen voor deze gevolgen.
Ik vind het van belang dat de wetenschappelijke verkenning is gericht op het beoogd gebruik van een rekenkundige ondergrens in vergunningverlening, en dus rekening houdt met de juridische vereisten die daarvoor gelden. Een rekenkundige ondergrens wordt gebruikt in AERIUS, wat uiteindelijk een hulpmiddel is voor het uitvoeren van de wettelijke bepalingen die voortvloeien uit de vereisten van de Habitatrichtlijn. Die vereisten vormen het kader voor de wetenschappelijke discussie, omdat daaruit duidelijk wordt aan welke eisen het model moet voldoen om (onder andere) de toestemmingsverlening juridisch houdbaar te laten zijn en blijven.
Naar aanleiding van de adviezen van het adviescollege meten en berekenen stikstof (commissie Hordijk), TNO2 en De Nieuwe Denktank3 heeft het IPO op 14 december 2023 een eerste verkennend rondetafelgesprek georganiseerd met toonaangevende wetenschappers uit het veld (van TNO, WUR, UvA, UU, KNMI en RIVM). Uit dit gesprek is gebleken dat er nu nog geen toereikende wetenschappelijke onderbouwing is voor een rekenkundige ondergrens voor depositieberekeningen van individuele projecten. Het gesprek leverde wel een aantal denkrichtingen en vragen op die uitgezocht moeten worden in de verdere verkenning, alvorens er mogelijk tot een toereikende wetenschappelijke onderbouwing kan worden gekomen over een rekenkundige ondergrens.
Daarnaast wijst het IPO op de noodzaak van een gedegen impact- en beheersmaatregelenanalyse. Daar sluit ik bij aan, de praktijk is gebaat bij een solide en juridisch houdbare ondergrens waarbij de stikstofdepositie niet verder stijgt. Een hogere rekenkundige ondergrens betekent namelijk niet dat de depositie hiermee verdwijnt; de stikstofemissie van projecten daalt op dezelfde manier neer op de natuur en de stikstofdeken is al te dik. Om groei van de deken te voorkomen is mogelijk flankerend beleid nodig. Het inventariseren van de impact van een hogere ondergrens en mogelijke beheersmaatregelen is onderdeel van de verkenning. Als met flankerend beleid niet kan worden voorkomen dat er depositiestijgingen plaatsvinden waardoor de instandhoudingsdoelen in gevaar komen, zijn aanvullende (bron)maatregelen nodig bovenop het al benodigde maatregelenpakket. Dit leidt dan tot een verschuiving van project-specifieke naar generieke (of gebiedsgerichte) maatregelen. Het is daarbij de vraag of die maatregelen in voldoende mate beschikbaar zijn.
Stap 2: De Raad van State vragen om voorlichting te geven over een rekenkundige ondergrens.
De motie verzoekt om het voorstel voor advies voor te leggen aan de Raad van State. Dat kan ik doen door de Afdeling advisering van de Raad van State te verzoeken om over het voorstel voorlichting te geven.4 Dat zal ik doen zodra de interbestuurlijke verkenning is afgerond. De Afdeling kan dan de uitkomsten van de verkenning betrekken bij haar voorlichting. Op deze manier is gegarandeerd dat alle aspecten van het invoeren een rekenkundige ondergrens hierin worden meegewogen, zowel wat betreft de (model)wetenschappelijke en juridische onderbouwing als wat betreft de impact op de diverse beleidsvlakken zoals ecologie en toestemmingverlening.
Ik kan de Afdeling advisering vragen om haar voorlichting met spoed te geven, maar verder heb ik geen invloed op het werk van de Afdeling. Ik kan daarom niets zeggen over de termijn waarop de voorlichting wordt vastgesteld.
Concluderend zal het verkennen en eventueel invoeren van een wetenschappelijk onderbouwde en juridisch houdbare rekenkundige ondergrens tijd vragen. Er mag geen sprake zijn van een geitenpaadje, en ik wil ook niet dat er een nieuwe groep «PAS-melders» ontstaat. Het is daarom belangrijk om zorgvuldig de tijd te nemen want we kunnen dit maar één keer doen en moeten het dan ook goed doen.
De Minister voor Natuur en Stikstof,
Ch. van der Wal-Zeggelink
Kamerstuk 30 252, nr. 133.↩︎
TNO, Afbakening in de modellering van depositiebijdragen van individuele projectbijdragen (2022)↩︎
De Nieuwe Denktank, Uit de stikstofcrisis – omgaan met onzekerheid (2023)↩︎
Zie artikel 21a van de Wet op de Raad van State: «De Afdeling advisering dient op verzoek Onze Ministers dan wel een van beide kamers der Staten-Generaal van voorlichting in aangelegenheden van wetgeving en bestuur.»↩︎