Reactie op de motie van het lid Van der Laan c.s. over een voorstel voor het versterken van de landelijke stichting Centrum Seksueel Geweld (Kamerstuk 36234-10)
Seksuele intimidatie en geweld
Brief regering
Nummer: 2024D00765, datum: 2024-01-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-34843-97).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
- Mede ondertekenaar: M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Onderdeel van kamerstukdossier 34843 -97 Seksuele intimidatie en geweld.
Onderdeel van zaak 2024Z00295:
- Indiener: F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
- Medeindiener: M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Volgcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2024-01-23 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-01-24 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2024-03-06 10:00: Seksueel geweld en kindermisbruik (Commissiedebat), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2024-03-07 13:59: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
34 843 Seksuele intimidatie en geweld
36 234 Initiatiefnota van het lid Van der Werf over «Let’s talk about seksueel geweld»
Nr. 97 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING EN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 januari 2024
Seksueel geweld brengt vaak ernstige en langdurige gevolgen met zich mee en is een groot maatschappelijk probleem. De rol van het Centrum Seksueel Geweld (CSG) is onontbeerlijk om de gevolgen voor slachtoffers te verminderen. Bovendien vervult het CSG een belangrijke rol bij het verlagen van de drempel voor slachtoffers om hulp te vragen. Door de multidisciplinaire samenwerking ontvangen slachtoffers alle benodigde hulp zonder meerdere keren hun verhaal te hoeven vertellen. Daarom wordt door ons verzekerd dat de Stichting Landelijk Centrum Seksueel Geweld (LGSG) de komende drie jaren kan beschikken over voldoende middelen om hun belangrijke werk te kunnen blijven doen. Dit doen wij o.a. naar aanleiding van de motie van de Kamerleden Van der Laan en Van der Werf (D66) die oproept tot versterking van de landelijke functie van het Centrum Seksueel Geweld.1
Motie Van der Laan/Van der Werf
Tijdens het notaoverleg op 3 april 2023 over de initiatiefnota van het lid Van der Werf (D66) (Kamerstuk 36 234, nr. 11), die gericht is op het verbeteren van de aanpak van seksueel geweld, is een motie ingediend door de leden Van der Laan en Van der Werf (D66) over het versterken van de landelijke functie van het CSG. Deze motie is op 11 april 2023 door uw Kamer aangenomen. Toegezegd is om uw Kamer voor de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid (JenV) – die 6–8 februari 2024 gepland staat, over de uitwerking te informeren.
Uw Kamer heeft door middel van de motie aandacht gevraagd voor het feit dat ieder jaar veel mensen slachtoffer worden van seksueel geweld. Het CSG biedt multidisciplinaire hulpverlening aan deze slachtoffers. Al sinds het bestaan van het CSG is sprake van jaarlijkse groei van het aantal slachtoffers die zich daar melden voor hulp. Het is goed dat steeds meer slachtoffers het CSG weten te vinden. Tegelijkertijd vergt het extra inspanningen van de Stichting Landelijk Centrum Seksueel Geweld (LCSG) om dit in goede banen te leiden. Ook omdat na invoering van de Wet seksuele misdrijven (WSM) in 2024 de verwachting is dat het aantal slachtoffers dat zich meldt, zal toenemen. Daarom verzoekt uw Kamer om met een voorstel te komen om het LCSG te versterken.
Reactie op de motie
Wij begrijpen dat uw Kamer aandacht vraagt voor het versterken van het CSG. Ook wij vinden het erg belangrijk dat het CSG de hulp aan slachtoffers van seksueel geweld goed kan blijven uitvoeren. Wij spannen ons, samen met de VNG, al langer in voor voldoende middelen voor het CSG en LCSG om hun ambities waar te maken.2 Zo kunnen de regionale CSG’s sinds 2020 jaarlijks over € 1,5 miljoen extra beschikken die gemeenten via de Doel Uitkering Vrouwen Opvang (DUVO) beschikbaar stellen om de kosten die voortkomen uit de stijging van het aantal slachtoffers dat contact legt met het CSG te kunnen financieren.3 Voor de extra groei die wordt verwacht als gevolg van de invoering van de Wet seksuele misdrijven is vanaf 2024 ook structureel een bedrag van ca. € 1 miljoen aan extra middelen beschikbaar. Daarvan zal ook een deel voor het landelijk bureau worden bestemd om extra telefonische- en chatcontacten te kunnen afhandelen. Desondanks is ons in gesprekken duidelijk geworden dat het noodzakelijk is het LCSG nog verder te versterken en de basis op orde te brengen. Na een periode van opbouw sinds 2012 is de stichting LCSG in een nieuwe fase beland die verdere professionalisering vergt waarvoor de huidige middelen, inclusief de al toegekende en toegezegde extra middelen, ontoereikend zijn.
In de afgelopen periode zijn door de Ministeries van JenV en VWS en de VNG met het LCSG gesprekken gevoerd om met elkaar helder te maken wat de kerntaken van het CSG zijn en wat er nodig is om de basiskwaliteit te versterken. Deze gesprekken hebben geleid tot de beslissing dat het LCSG met ingang van 2024 tot en met in ieder geval 2026 jaarlijks kan beschikken over € 1.160.717. Dit betreft ongeveer een verdubbeling van het basisbedrag van 2023. Daarmee financieren JenV en VWS een aantal functies om de basis van het LCSG beter op orde te krijgen, te weten: een beleidsadviseur om te kunnen participeren in verschillende beleidsmatige trajecten zoals het Nationaal Actieprogramma aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (NAP), een medewerker zorg en kwaliteit, een data-analist/onderzoeker teneinde inzicht te krijgen in trends en ontwikkelingen onder de slachtoffers die het CSG hulp biedt en een medewerker bedrijfsvoering die de bestuurders van de organisatie ondersteunt. Daarnaast blijven we met elkaar de instroom monitoren, zowel kwalitatief (kenmerken van slachtoffers en aard van het geweld) als kwantitatief (aantal slachtoffers dat zich meldt) om het gesprek te kunnen voeren over wat dat organisatorisch en in termen van capaciteit en middelen betekent voor de regionale CSG’s en het LCSG.
Samen met deze investering in het LCSG is ook de afspraak gemaakt dat in 2024 een traject start om een evaluatie van deze versterking voor te bereiden, zodat in 2026 een weloverwogen besluit kan worden genomen over een duurzame structuur met bijbehorende financieringswijze. Daarbij zal ook rekening worden gehouden met activiteiten in het kader van het NAP, de invoering van de Wet seksuele misdrijven en het traject dat in gang is gezet om het hulpverleningslandschap te stroomlijnen en de toegang daartoe te verbeteren.4 Wij informeren uw Kamer over de stappen richting een duurzame structuur van het LCSG in de brief over de voortgang van de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling.
Met bovenstaande afspraken leveren wij samen met de VNG een stevige en meerjarige financiële inspanning. Het LCSG krijgt hiermee de mogelijkheden om zich te verstevigen. Het biedt rijk, gemeenten en LCSG de mogelijkheid om het effect van deze extra financiële impuls te volgen. Op basis daarvan kunnen wij in 2025 een onderbouwd besluit nemen over wat het LCSG nodig heeft om hun werkzaamheden goed te kunnen blijven uitvoeren.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. van Ooijen
Kamerstukken II, 2022–23, 36 234, nr. 10.↩︎
Gemeenten financieren via het Gemeentefonds de regionale CSG’s. De DUVO vult vanuit de rijksoverheid deze middelen verder aan. Het LCSG wordt op dezelfde wijze gefinancierd; de gemeente Utrecht fungeert als kassier namens alle gemeenten.↩︎
Kamerstukken II, 2019–20, 35 450, nr. 1.↩︎
Kamerstukken II, 2022–23, 31 015, 34 843 en 33 552, nr. 272.↩︎