Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de Geannoteerde agendavoor de Informele Raad Buitenlandse Zaken Handel van 22 en 23 januari 2024 (Kamerstuk 21501-02-2796)
Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2024D01611, datum: 2024-01-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-02-2816).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J. Thijssen, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (GroenLinks-PvdA)
- Mede ondertekenaar: E.A.M. Meijers, griffier
- Beslisnota inzake Antwoorden op vragen commissie over o.a. de Geannoteerde agendavoor de Informele Raad Buitenlandse Zaken Handel van 22 en 23 januari 2024 (Kamerstuk 21501-02-2796)
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 02-2816 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken .
Onderdeel van zaak 2024Z00682:
- Indiener: G.E.W. van Leeuwen, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2021-2024)
- 2024-01-25 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-02-01 14:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2021-2024)
- 2024-02-08 13:40: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken
Nr. 2816 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 januari 2024
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 10 januari 2024 over o.a. de Geannoteerde agenda voor de Informele Raad Buitenlandse Zaken Handel van 22 en 23 januari 2024 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2796).
De vragen en opmerkingen zijn op 12 januari 2024 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 19 januari 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Thijssen
De griffier van de commissie,
Meijers
Inhoudsopgave
I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon | 2 |
Inbreng PVV-fractie | 2 | |
Inbreng GroenLinks-PvdA-fractie | 13 | |
Inbreng VVD-fractie | 15 | |
Inbreng BBB-fractie | 21 | |
Inbreng SGP-fractie | 25 | |
II | Volledige agenda | 27 |
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Inbreng leden van de PVV-fractie
Inzet landbouw, visserij en voedselzekerheid
De leden van de PVV-fractie maken zich ernstige zorgen over de Nederlandse en Europese inzet bij de WTO MC13 op het gebied van landbouw, visserij en voedselzekerheid. Deze twee sectoren spelen een grote rol in de voedselzekerheid en staan in de EU en in Nederland al jaren door verschillende redenen, waaronder stikstof, zwaar onder druk. Een verdere liberalisering van de wereldmarkt voor deze sectoren in het kader van een gelijk speelveld kan nog meer nadelige gevolgen hebben voor deze sectoren.
Het vergroten van een gelijk speelveld op het gebied van landbouw en visserij leidt regelmatig tot oneerlijke concurrentie voor Nederlandse en Europese producenten vanwege de strenge milieu- en duurzaamheidsdoelstellingen van de EU. Wat de leden van de PVV-fractie willen, is geen uitruil van de belangen van de landbouw en visserij, ten gunste van de industrie of dienstensector. De leden van de PVV-fractie willen dat deze belangen van de sectoren worden beschermd. De kritiek van andere landen op de EU, dat handelsmechanismes op gebied van ontbossing, klimaat, mensenrechten en dwangarbeid leiden tot een vorm protectionisme kunnen deze leden delen. Deze links ideologische stellingname van de EU op deze gebieden leidt tot inmengingen in de soevereiniteit van andere landen en leidt niet tot een gelijkwaardige handelsrelatie, waar de belangen van ieder land worden gerespecteerd.
Dit roept de volgende vragen op:
De leden van de PVV-fractie zien graag een reflectie van de Minister op de bovengenoemde zorgen en punten.
1. Antwoord van het kabinet:
Bestaande afspraken op het gebied van handel, zowel multilateraal in de Wereldhandelsorganisatie (WTO) als via bilaterale handelsakkoorden van de EU, zijn van groot belang voor ons bedrijfsleven. Ze dragen bij aan een gelijker speelveld, voorspelbaarheid voor bedrijven die internationaal ondernemen, en creëren mogelijkheden voor diversificatie van handelspartners. De inzet van Nederland en van de EU gaat verder dan enkel liberalisering, en is erop gericht om op regels gebaseerde handel verder te versterken, afspraken te maken met onze handelspartners over het voldoen aan duurzaamheidsstandaarden en onnodig handelsverstorende maatregelen zoveel mogelijk te voorkomen.
In de kaderinstructie voor de komende ministeriele conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)1 is de huidige Nederlandse (en EU-) inzet op visserij- en landbouwgebied bij de WTO beschreven. Deze inzet is gericht op eerlijke en evenwichtige regelgeving die bijdraagt aan duurzame economische ontwikkeling van alle WTO-leden. Zoals de leden van de PVV-fractie aangeven, lopen Nederlandse en Europese vissers en landbouwers voorop in de verduurzaming van deze sectoren. De inzet van Nederland en de EU binnen de WTO is er niet op gericht om Nederlandse producenten strengere doelstellingen op te leggen, maar om bij te dragen aan versterking van de regels van het multilaterale handelssysteem ten behoeve van eerlijke en duurzame handel. Deze regels dragen ook bij aan een goede concurrentiepositie van Nederlandse producenten. Daarbij blijft sprake van bescherming van gevoelige landbouwsectoren van de EU, onder andere met tarieven en quota.
EU-wetgeving die als doel heeft om klimaat, mensenrechten en arbeidsrechten te beschermen dient in overeenstemming te zijn met de regels van de WTO. Daarmee wordt onbedoeld protectionisme voorkomen. WTO-conformiteit vormt een kernelement van de inzet van het kabinet in haar beoordeling van wetsvoorstellen van de Commissie. Ook zet Nederland via de EU in op gelijkwaardige partnerschappen met derde landen, waaronder met landen in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan in de vorm van Economic Partnership Agreements (EPAs). Daarbij onderstreept het kabinet ook het belang van technische assistentie en ondersteuning voor landen waarin het lastiger is om aan de gevraagde standaarden te voldoen, bijvoorbeeld door gebrek aan de benodigde infrastructuur.
Welke visie heeft de Europese Commissie op het vergroten van de economische levensvatbaarheid van de visserij en landbouw in relatie tot de bedreigingen van de Europese en Nederlandse voedselzekerheid mede veroorzaakt door EU-richtlijnen?
2. Antwoord van het kabinet:
Mede dankzij onze sterke nationale agrarische sector en de innovatieve boeren en de ondersteuning daarvan met het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid is voedselvoorziening in de EU en Nederland aan te merken als robuust. Daarbij zorgen de Europese interne markt en de handel met landen buiten de EU voor voldoende importmogelijkheden van voedsel naast de nationale voedselvoorziening. Ondanks de ingrijpende consequenties van de coronapandemie, de Russische invasie van Oekraïne en klimaatverandering heeft het Europese voedselsysteem een robuuste voedselvoorziening kunnen garanderen. Uiteraard zijn er uitdagingen en blijft Nederland zich op Europees niveau inzetten voor een weerbaar en duurzaam Europees voedselsysteem. Onderdeel hiervan is ook het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden indien dat nodig is.
De Europese Commissie en Nederland werken nauw samen in het vergroten van de economische levensvatbaarheid van de visserij en landbouw. Zo is bijvoorbeeld een bedrag van 139,9 miljoen euro beschikbaar via het European Maritime Fisheries and Aquaculture Fund(EMFAF). Hoofddoelen van dit fonds zijn het verder verduurzamen en flexibiliseren van de Europese en Nederlandse visserijvloot om de levensvatbaarheid van de visserij te waarborgen.
Wat voor impact heeft een verdere liberalisering van de visserij op de strategische afhankelijkheden van Nederland?
3. Antwoord van het kabinet:
De 13e ministeriele conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO MC13) zal niet spreken over verdere liberalisering van de visserij. Wel zal worden gesproken over een vervolgakkoord over visserijsubsidies.
De Nederlandse en Europese inzet voor MC132 richt zich wat betreft visserij op het verder verbieden van subsidies die bijdragen aan Illegale, Ongemelde en Ongereglementeerde visserij (IOO-visserij). Visserij die niet bijdraagt aan overbevissing, wordt hierdoor dus niet geraakt. Binnen de EU worden er al afspraken gemaakt over maximale vangsten om de vispopulatie te beschermen. Daarom had het eerdere akkoord over illegale visserijsubsidies van de 12e ministeriele conferentie van de WTO (MC12) geen directe impact op het Nederlandse visserijbeleid. De subsidies die via dit verdrag niet langer zijn toegestaan, worden door Nederland niet gegeven.
Op welke manier zorgt Nederland ervoor dat de Nederlandse belangen inzake visserij, landbouw en e-commerce worden beschermd tijdens de WTO-onderhandelingen?
4. Antwoord van het kabinet:
Zoals hierboven aangegeven, richt de Nederlandse inzet wat betreft visserij zich op het verbieden van subsidies die bijdragen aan schadelijke visserij, namelijk overbevissing en overcapaciteit. Binnen de EU is overbevissing en overcapaciteit al in hoge mate gereguleerd. Voor andere landen is dat nog niet altijd het geval. In de onderhandelingen over een visserijakkoord die momenteel plaatsvinden is de Nederlandse inzet dus om een gelijk speelveld te creëren waarbij de verstrekking van schadelijke subsidies wereldwijd aan banden wordt gelegd.
De landbouwonderhandelingen in de WTO zijn complex vanwege de kruisverbanden en samenhang tussen onderwerpen en het grote belang van voedselzekerheid voor alle landen. Nederland is voorstander van een geïntegreerde aanpak van de verschillende deelonderwerpen, bijvoorbeeld door het starten van een integraal werkprogramma. De Nederlandse en Europese inzet richt zich op WTO-afspraken die protectionistische maatregelen tegengaan en die bijdragen aan een duurzame ontwikkeling van de wereldwijde landbouwsector. Dat is ook in het belang van de Nederlandse landbouwsector, die veel baat heeft bij mondiale handel. Het is overigens niet de verwachting dat tijdens MC13 afspraken worden gemaakt over nieuwe markttoegang voor landbouwgoederen.
Op het gebied van e-commerce is Nederland voorstander van het vinden van een permanente oplossing voor of een verlenging van het WTO e-commerce moratorium. Dit moratorium houdt in dat er geen douaneheffingen worden geheven op elektronische transmissies. Het verlopen van dit moratorium zou nadelig zijn voor een stabiel en voorspelbaar handelsklimaat. Nederland heeft een open economie en een hoge mate van digitalisering en is er daarom bij gebaat dat ook in de toekomst wereldwijd geen douaneheffingen op elektronische transmissies worden geheven.
Over deze onderwerpen wordt regelmatig van gedachten gewisseld met Nederlandse belanghebbenden, zowel uit het bedrijfsleven (inclusief branche organisaties) als uit het bredere maatschappelijk middenveld.
In hoeverre draagt de deelname van Nederland aan de WTO MC13 bij aan het behouden van de nationale regelgevingsautonomie in handelszaken?
5. Antwoord van het kabinet:
Het gemeenschappelijk handelsbeleid is een EU-competentie. Dat betekent dat de EU als geheel onderhandelt binnen de WTO, waarbij de Commissie namens de EU de onderhandelingen voert. De inbreng van de Commissie komt tot stand op basis van de input en belangen die de EU-lidstaten aandragen, evenals de besprekingen van de Europese Commissie met het Europees Parlement. WTO-leden kunnen alleen gezamenlijk beslissen tot het overeenkomen van bindende afspraken. Daarbij neemt de EU als geheel een standpunt in, waarover eerst binnen de EU besluitvorming plaatsvindt. De Commissie kan derhalve de Unie niet binden zonder de instemming van (een meerderheid van) de EU-lidstaten.
Hoe kan Nederland ervoor zorgen dat de inzet van de Europese Commissie op de WTO MC13 meer op de economische levensvatbaarheid van de Nederlandse landbouwsector en visserij komt te liggen?
6. Antwoord van het kabinet:
Nederland staat in voortdurend contact met de Europese Commissie om de Nederlandse inbreng in de door de Commissie tijdens MC13 uit te dragen standpunten mee te nemen. Dit wordt gedaan op basis van de kaderinstructie die eerder aan uw Kamer is gestuurd. Zoals aangegeven in het antwoord op de voorgaande vraag onderhandelt de Commissie namens de EU binnen de WTO. De Commissie en de lidstaten voeren nauw overleg over de inbreng en ontwikkelingen in aanloop naar en tijdens MC13. De inzet van de Commissie sluit nauw aan op de inzet van het kabinet.
De inzet van Nederland op deze onderwerpen is er mede op gericht om de concurrentiepositie van de Nederlandse vis- en landbouwsector te verdedigen en te versterken. Dit is nader uiteengezet in het antwoord op vraag 4 hierboven.
Hoe waarborgt Nederland zijn soevereiniteit en de Nederlandse belangen in de context van de WTO-hervormingen, gezien de invloed van grotere economieën?
7. Antwoord van het kabinet:
Binnen de WTO neemt de EU als geheel een standpunt in en worden de onderhandelingen gevoerd door de Europese Commissie namens de EU. De EU is een van de grootste spelers binnen de WTO, gezien het economische gewicht van de 27 lidstaten gezamenlijk.
Het kabinet bepleit actief de Nederlandse belangen binnen de EU. Ook draagt Nederland de eigen standpunten uit in bilaterale contacten met andere WTO-leden. De inzet van de Europese Commissie en de inzet van het kabinet ten aanzien van WTO-hervormingen lopen gelijk op. Aan het einde van de WTO MC13 zal er een Outcome Documentliggen ter aanname door alle WTO-leden. Het kabinet zal langs de lijnen van de kaderinstructie deze uitkomst wegen.
Inzet WTO-moratorium op e-commerce
De leden van de PVV-fractie zien dat de verlenging van het WTO-moratorium op e-commerce Nederlandse bedrijven aanzienlijke voordelen biedt. Het stimuleert digitale handel door tariefbarrières te verwijderen, wat innovatie en digitalisering bevordert. Dit leidt tot kostenbesparingen, vooral voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) en startups, en versterkt hun internationale concurrentievermogen. Tegelijkertijd ondersteunt het een stabiele, groeiende wereldwijde digitale economie, wat zowel bedrijven als consumenten ten goede komt door toegenomen markttoegang. De leden van de PVV-fractie maken zich wel zorgen over de bescherming van de intellectuele eigendommen van Nederlandse bedrijven en de privacy van onze burgers. Daarover de volgende vragen:
Op welke manier kan de verlenging van het moratorium een impact hebben op Nederlandse kleine en middelgrote ondernemingen, vooral met betrekking tot hun digitale innovatie en exportconcurrentievermogen?
8. Antwoord van het kabinet:
Het WTO-moratorium op elektronische transmissies is van kracht sinds 1998 en is in die tijd geregeld verlengd. Een mogelijke verlenging van het moratorium tijdens MC13 zal dan ook inhouden dat de status quo wordt gehandhaafd, namelijk, dat er geen douanerechten worden geheven op elektronische transmissies.
Het kabinet onderschrijft dat verlenging van het moratorium voordelen biedt aan Nederlandse bedrijven, vooral het midden- en kleinbedrijf (MKB). Dit wordt bevestigd door een recente publicatie van deOrganisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) waaruit blijkt dat wanneer het moratorium niet wordt verlengd de nadelige effecten het zwaarst wegen voor het MKB.3
Hoe oordeelt de Minister over de behandeling van schendingsklachten van de WTO op het gebied van intellectueel eigendom van het Nederlandse bedrijfsleven en het midden- en klein bedrijf (MKB) in het bijzonder?
9. Antwoord van het kabinet:
In algemene zin is het kabinet van mening dat het internationale systeem van intellectuele eigendomsrecht essentieel is voor het bevorderen van mondiale innovatie en kennisuitwisseling. Nederland loopt, naast Duitsland, Frankrijk en Italië, voorop bij het creëren/registreren van nieuwe IE-rechten. IE-beleid en -wetgeving zorgen voor een gelijk speelveld en vergroten de concurrentiekracht van Nederlandse ondernemingen in de wereld. De beschikbaarheid van een systeem van parallelle bescherming van IE-rechten op zowel Europees niveau (Europees/unitair octrooi, Gemeenschapsmodel-recht, Uniemerk, communautair kwekersrecht, geografische aanduidingen) als bescherming op nationaal/Benelux-niveau (onder andere merken, modellen, octrooien, kwekersrecht) zorgt ervoor dat er voor ieder soort onderneming passende rechtsbescherming is.
Ook op multilateraal vlak zet Nederland zich in voor behoud van het systeem van intellectuele eigendomsrechten bij de WTO. Centraal daarbij staat het WTO-verdrag over handelsgerelateerd intellectueel eigendomsrecht, oftewel het zogenaamde TRIPs-verdrag (Agreement on Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights). De TRIPS-bepalingen zijn onderworpen aan het WTO-geschillenbeslechtingssysteem. Eventuele schendingen van het TRIPS-verdrag kunnen daar dus ook worden tegengegaan. Het kabinet is op dit moment niet bekend met klachten vanuit het Nederlandse bedrijfsleven die aanleiding geven tot het opstarten van een dergelijk geschil.
In hoeverre zou een beëindiging van het moratorium de kosten van internationale handel verhogen en daarmee de toegankelijkheid en betaalbaarheid van digitale diensten voor Nederlandse consumenten beïnvloeden?
10. Antwoord van het kabinet:
Beëindiging van het moratorium kan zorgen voor een onzeker handelsklimaat. Eventuele gevolgen zoals prijsstijgingen of minder toegang tot bepaalde digitale diensten kunnen nadelig uitwerken voor consumenten. Uit het in antwoord 8 genoemde onderzoek van de OESO blijkt dat de minstbedeelden, maar ook het MKB, het meest geraakt zouden worden door een beëindiging van het moratorium, wereldwijd, en ook in Nederland.
Het is wel zo dat bepalingen vergelijkbaar met het moratorium al in veel bilaterale EU handelsovereenkomsten zijn opgenomen. Dat betekent dat de EU met een aantal derde landen ook bilateraal heeft afgesproken geen douanerechten op elektronische transmissies te heffen.
Welke risico's op het gebied van privacy en overheidstoezicht zou een verlenging van het moratorium kunnen meebrengen voor de Nederlandse burgers, met name in relatie tot grensoverschrijdende digitale datastromen?
11. Antwoord van het kabinet:
Het moratorium is sinds 1998 van kracht. Het heeft geen invloed op de regelgevende autonomie van landen op het gebied van gegevensbescherming. De regelmatige verlengingen van het moratorium hebben landen er immers niet van weerhouden veel verschillende aspecten van de digitale economie te reguleren en wetten aan te nemen, zoals bijvoorbeeld de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in de EU.
Hoe zou het besluit om digitale tarieven op te leggen de recente overeenkomst over een wereldwijde minimumbelasting op digitale diensten beïnvloeden, en welke gevolgen zou dit kunnen hebben voor de mondiale handelsdynamiek?
12. Antwoord van het kabinet:
Het gaat hier om twee verschillende afspraken die los van elkaar staan. De afspraken over een minimumbelasting op digitale diensten worden besproken in de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling plus (OESO+) en betreffen belasting geheven op diensten los van de vraag of sprake is van import. Bij het moratorium op heffingen bij grensoverschrijdende elektronische transmissies is er brede overeenstemming dat het moratorium of vergelijkbare afspraken in andere bilaterale of regionale akkoorden geen invloed hebben op de bevoegdheid van staten om binnen de eigen jurisdictie belastingen op te leggen.
Hoe beïnvloedt het moratorium de flexibiliteit van Nederland om de handel in diensten te liberaliseren en hun eigen tempo te bepalen in de groeiende digitale economie?
13. Antwoord van het kabinet:
Het moratorium is, zoals hierboven aangegeven, van kracht sinds 1998 en verbindt de EU om geen douaneheffingen op elektronische transmisses te heffen. Dit doet niet af aan de mogelijkheden van de EU om handelsbeleid op het gebied van diensten vorm te geven en afspraken te maken met andere landen over verbeterde markttoegang.
Inzet Open Strategische Autonomie (OSA)
De leden van de PVV-fractie zijn bezorgd over de overdracht van Nederlandse soevereiniteit naar de EU. De Open Strategische Autonomie (OSA), gericht op het vergroten van de EU-autonomie in cruciale beleidsdomeinen, kan worden gezien als een verdere integratie en afhankelijkheid binnen de EU, wat de nationale soevereiniteit en zelfbeschikking van Nederland ondermijnt. Het concept is uiterst dynamisch en volledig afhankelijk van de geopolitieke ontwikkelingen.
Dit geeft de Europese Commissie volgens de leden van de PVV-fractie een veel te grote vrijbrief om naar eigen inzicht deze open strategische autonomie te definiëren, interpreteren en vervolgens daarop te acteren. De leden van de PVV-fractie vinden dit een zeer onwenselijke ontwikkeling. Dit roept vragen op over de balans tussen Europese samenwerking en nationale autonomie. In het trade-tool box zitten zelfs een aantal instrumenten op het gebied van de Green Deal en klimaatverandering die ideologisch zijn ingegeven en haaks staan op het bevorderen van buitenlandse handel.
De leden van de PVV-fractie ziet graag een reflectie van de Minister op de bovengenoemde zorgen en punten.
14. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet ziet open strategische autonomie als het vermogen van de EU om een relevante geopolitieke speler te zijn en geen speelbal van andere grootmachten te worden. De huidige geopolitieke ontwikkelingen vergroten het risico dat Nederland niet langer publieke belangen als nationale veiligheid en verdienvermogen kan waarborgen. Ontwikkelingen als de Russische agressie tegen Oekraïne, de energiecrisis, het openlijke conflict om economische en technische dominantie tussen China en de Verenigde Staten en de toenemende bereidheid van landen om economische invloed in te zetten als geopolitiek wapen, onderstrepen de noodzaak om risicovolle strategische afhankelijkheden te verminderen. Dit kunnen we als land niet alleen en daarom werken we samen in EU-verband.
Wanneer een derde land bijvoorbeeld misbruik maakt van een bestaande strategische afhankelijkheid is het van belang dat Nederland via de EU tegenmacht kan uitoefenen om externe druk af te wenden.Door op dit vlak de weerbaarheid en het handelingsvermogen van de EU te versterken wordt daarmee ook de autonomie en soevereiniteit van Nederland versterkt. Handelsinstrumenten dragen hier aan bij. EU-handelsakkoorden stellen Europese en Nederlandse marktpartijen bijvoorbeeld in staat om leveringsketens te diversifiëren. Hierdoor kunnen risicovolle strategische afhankelijken verminderd worden.
De kabinetsinzet komt dus voort uit de overtuiging dat onze nationale publieke belangen het best geborgd kunnen worden als we de weerbaarheid en het handelingsvermogen van de EU als geheel vergroten.
Het kabinet gelooft daarbij in een sterke Unie van sterke lidstaten. De EU als organisatie kan alleen maatregelen nemen voor zover de EU daartoe op grond van de EU-verdragen bevoegd is (het zogenaamde attributiebeginsel) en mits het EU-handelen meerwaarde heeft ten opzichte van afzonderlijk optreden door de lidstaten (subsidiariteitsbeginsel).
Hoe kan de Minister ervoor zorgen dat de open strategische autonomie niet leidt tot overmatige afhankelijkheid van EU-besluitvorming?
15. Antwoord van het kabinet:
De kabinetsvisie op OSA beoogt niet om Nederland afhankelijk van EU-besluitvorming te maken. Nederland is en blijft als lid van de Raad nauw betrokken bij de totstandkoming van Europese wet- en regelgeving en besluit daarover mee. EU-besluitvormingsprocedures zijn vastgelegd in de EU-verdragen.
Op welke wijze kan de Minister de Nederlandse belangen beschermen bij het nastreven van OSA in relatie tot EU-handelspartners?
16. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet spant zich in om Europese beleidsdiscussies omtrent de open strategische autonomie vorm te geven naar de Nederlandse visie. Het kabinet brengt de Nederlandse belangen op verschillende manieren voor het voetlicht. Nederland speelt een actieve rol in het Europese debat en is met zijn middenpositie in het Europese krachtenveld voor veel lidstaten een constructieve en serieuze gesprekspartner. Zo zal het kabinet tijdens de a.s. informele Raad Buitenlandse Zaken de Nederlandse visie op OSA en de bijdrage van handelspolitiek uiteenzetten. Een ander voorbeeld is het gezamenlijke non-paper over de OSA van de EU, gepubliceerd door Nederland op 19 juli 2023 in samenwerking met België, Finland, Portugal en Slowakije.
Ook speelt Nederland een actieve rol bij het bepalen van de sectoren die voor de EU als geheel als strategisch bestempeld worden. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het kader van strategisch industriebeleid, zoals de Important Projects for Common European Interest(IPCEIs), de onderhandelingen over de Net-Zero Industry Actof inzet op de EU Chips Act.4 Dit draagt eraan bij dat deze sectoren in Nederland en andere EU lidstaten sterker worden. Daarbij geldt dat wanneer strategische sectoren in andere EU-lidstaten sterker worden dit ook in het Nederlandse belang is. Immers, ook in dat geval is Nederland niet afhankelijk van niet-EU spelers terwijl binnen de interne markt het vrije verkeer van goederen en diensten gegarandeerd is.
Welke maatregelen neemt de Minister om Nederlandse belangen te beschermen in het kader van de EU's trade toolbox, met name in verband met het anti-dwang instrument?
17. Antwoord van het kabinet:
Als lid van de Raad, medewetgever in de EU, is Nederland nauw betrokken bij de vormgeving van wet- en regelgeving. Zo heeft Nederland bij de totstandkoming van nieuwe instrumenten in de EU-toolbox, waaronder het anti-dwang instrument en het internationaal aanbestedingsinstrument, ingezet op nauwe betrokkenheid van de Raad gedurende het gehele besluitvormingsproces over de eventuele inzet van deze instrumenten. Het introduceren van deze instrumenten biedt Nederland bescherming tegen een mogelijk ongelijk speelveld of misbruik van economische afhankelijkheden door derde landen. Deze instrumenten zijn effectief omdat zij individuele lidstaten zoals Nederland beschermen door de inzet van het economische gewicht van de EU als geheel.
In het geval van het anti-dwang instrument gelden selectiecriteria bij de vormgeving van responsmaatregelen, bijvoorbeeld het voorkomen of minimaliseren van negatieve impact op actoren in de EU en het voorkomen van buitensporige administratieve lasten. Hierdoor kunnen de Nederlandse belangen die in de toekomst spelen in een specifieke casus, zoals de beschikbaarheid van producten in een bepaalde sector, ook goed meegewogen worden. Verder geldt dat in het geval een specifieke lidstaat, dus ook Nederland, getroffen wordt door economische dwang, de Commissie altijd nauw zal optrekken met deze lidstaat in het kader van mogelijke toepassing van het instrument.
Bilaterale handelsakkoorden
Hoe verzekert Nederland zich ervan dat bilaterale handelsakkoorden, zoals met Mercosur-landen, de Nederlandse soevereiniteit respecteren en bevorderen?
18. Antwoord van het kabinet:
De EU zet in onderhandelingen over handelsakkoorden standaard in op bepalingen die het recht van overheden om nieuwe wet- en regelgeving aan te nemen in het publiek belang (het right to regulate) expliciteren en herbevestigen. Ook in hoofdstukken over handel in diensten en investeringen worden standaard bepalingen opgenomen die inhouden dat verdragspartijen het recht hebben om maatregelen te nemen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen.
Zo behouden de EU en individuele lidstaten van de EU-beleidsruimte om in de toekomst debeschermingsniveaus voor mens, dier en milieu op een adequate wijze te borgen en te verbeteren. Het kabinet zal erop blijven toezien dat bovengenoemde afspraken ook worden opgenomen in toekomstige EU-handelsakkoorden.
Overige
Hoe garandeert Nederland dat de nieuwe bepalingen over grensoverschrijdende datastromen tussen de EU en Japan de digitale soevereiniteit van Nederland niet ondermijnen?
19. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft eerder beoordeeld dat het onderhandelingsmandaat5 van de Europese Commissie met Japan niet verder gaat dan noodzakelijk. Het is gericht op het opnemen van afspraken over grensoverschrijdende gegevensstromen in het bestaande handelsakkoord met Japan met inachtneming van de autonomie van de Europese Unie op het gebied van (digitale) regelgeving.
In hoeverre is er ruimte voor Nederland om nationale belangen te beschermen binnen de kaders van dit protocol voor digitale handel met Japan?
20. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in voornoemd onderhandelingsmandaat hebben de bepalingen waarover kan worden onderhandeld uitsluitend betrekking op grensoverschrijdende gegevensstromen (in overeenstemming met artikel 8.81 van de overeenkomst). Aangezien grensoverschrijdende gegevensstromen een cruciale rol spelen in digitale handel, heeft het kabinet de inzet van de Commissie gesteund om grensoverschrijdende gegevensstromen te garanderen. Dit is uiteraard met behoud van EU-beleidsruimte voor cruciale (digitale) regelgeving.
Zo mogen deze onderhandelingen over grensoverschrijdende gegevensstromen geen afbreuk doen aan het rechtskader van de EU, in het bijzonder wat de bescherming van persoonsgegevens en niet-persoonsgebonden gegevens en de cyberbeveiliging betreft. Ook is afgesproken dat de voorschriften de EU en haar lidstaten niet mogen beletten de economische activiteit in het algemeen belang te reguleren om legitieme doelen van het overheidsbeleid te verwezenlijken.
Hoe waarborgt Nederland en de EU de bescherming van de privacy en gegevens van zijn burgers in de overeenkomst voor digitale handel met Japan, vooral met betrekking tot grensoverschrijdende datastromen?
21. Antwoord van het kabinet:
Het akkoord houdt volle regelgevende autonomie van de EU in stand op het terrein van bescherming van persoonsgegevens en privacy. In het akkoord wordt het recht benadrukt van overheden om nieuwe wet- en regelgeving aan te nemen in het publiek belang (the right to regulate) en zelf het niveau van bescherming van persoonsgegevens en privacy te bepalen.
Voor besprekingen in handelsverband over grensoverschrijdende gegevensstromen en bescherming van persoonsgegevens zijn horizontale standaardbepalingen door de Raad vastgesteld in 2018. Dit zijn standaardbepalingen die enerzijds borgen dat grensoverschrijdende gegevensstromen moeten worden gefaciliteerd en anderzijds dat in het kader van EU-handelsovereenkomsten niet wordt onderhandeld over gegevensbescherming. Deze systematiek en bepalingen worden door het kabinet onderschreven.
Deze bepalingen beogen protectionisme door derde landen te voorkomen en zorgen er tegelijkertijd voor dat dergelijke handelsovereenkomsten niet kunnen worden gebruikt om de strenge EU-regels inzake de bescherming van persoonsgegevens af te zwakken. Tevens is er in juni 2022 gesproken tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken over grensoverschrijdende gegevensdoorgifte. Daar is nogmaals bevestigd dat er expliciet rekening moet worden gehouden met het niveau van gegevensbescherming in de EU bij handelsakkoorden.
Op welke manier verzekert de Nederlandse regering dat de rechten van Nederlandse burgers op het gebied van gegevensverwijdering en gegevensbeheer gerespecteerd worden in de digitale handelsafspraken met Japan?
22. Antwoord van het kabinet:
De wijze van omgang met de rechten van burgers inzake de bescherming van persoonsgegevens en privacy valt buitende reikwijdte van handelsafspraken of handelsakkoorden. Het is aan zowel Japan als de EU om te bepalen hoe de rechten van de burgers wat betreft gegevensverwijdering en gegevensbeheer worden gerespecteerd. In de EU wordt dit in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) bepaald. De AVG voorziet in mechanismen hoe gegevensstromen tussen de EU en derde landen kunnen worden gegarandeerd. Een belangrijke voorwaarde is daarbij dat persoonsgegevens alleen mogen worden doorgegeven aan derde landen die een passend beschermingsniveau hebben. Als een derde land een passend niveau van gegevensbescherming biedt kan de Commissie een adequaatheidbesluit nemen, zoals dat is gebeurd met Japan. Voordat de Commissie een besluit neemt dienen lidstaten zich over het voorliggende adequaatheidsbesluit uit te spreken.
Wat voor juridische mogelijkheden heeft een Nederlandse burger, wanneer hij constateert, dat zijn gegevens worden misbruikt in Japan?
23. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in het antwoord op de voorgaande vraag valt gegevensbescherming buiten de reikwijdte van het protocol tussen de EU en Japan. Zowel Japan als de EU passen autonoom wetgeving toe, in het geval van de EU is dit de AVG. Onder voorgaand antwoord is toegelicht hoe gegevensuitwisseling onder de AVG met derde landen wordt gefaciliteerd. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen door in Nederland gevestigde organisaties. De AP kan een boete geven aan organisaties die onrechtmatig gegevens naar derde landen doorgeven.
Hoe beoordeelt Nederland de impact van de toetreding van Tuvalu tot het interim-Economisch Partnerschapsakkoord op de Nederlandse handelsbelangen en soevereiniteit?
24. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven beoordeelt het kabinet de toetreding van Tuvalu tot het interim-Economisch Partnerschapsakkoord als positief. In de nota «Doen waar Nederland goed in is» heeft het kabinet ingezet op de Economisch Partnerschapsakkoorden. De toetreding van Tuvalu past binnen dit kader en kan bijdragen aan het vergroten van de onderlinge handel tussen de Europese Unie, en Nederland, enerzijds, en Tuvalu anderzijds. Daarbij dient te worden aangetekend dat de handelsstromen tussen Nederland en Tuvalu zeer beperkt zijn.
Welke maatregelen neemt Nederland om te verzekeren dat de uitbreiding van het iEPA met de landen in de Stille Oceaan de nationale belangen en soevereiniteit niet aantast?
25. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet maakt een afweging wanneer een voorstel tot toetreding via een concept-Raadsbesluit voorligt aan de Raad, op basis van het Nederlandse beleid en de Nederlandse nationale belangen. Aangezien het gemeenschappelijk handelsbeleid een exclusieve EU competentie is, kunnen nieuwe handelsafspraken met derde landen alleen in EU-verband aangegaan worden. Binnen de EU besluit Nederland daarover mee als lid van de Raad. Daarbij ziet het kabinet erop toe dat deze afspraken de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven en de positie van Nederland in het mondiale handelssysteem versterken. Zoals aangegeven in het antwoord op de voorgaande vraag is het kabinet positief over de toetreding van Tuvalu tot het iEPA met de landen in de Stille Oceaan, ook al zijn de directe economische effecten beperkt. De veranderende wereldwijde geopolitieke verhoudingen vragen om versterkt engagement met niet-Westerse landen. Het iEPA vormt een belangrijk instrument om de relatie met Tuvalu en andere eilandstaten in de Stille Oceaan te versterken.
In welke mate behoudt Nederland zijn besluitvormingsvrijheid binnen deze internationale handelsakkoorden, en hoe worden Nederlandse normen en waarden hierin gewaarborgd?
26. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag besluit Nederland als lid van de Raad mee over het al dan niet aangaan van nieuwe EU-handelsakkoorden. Handelsakkoorden bevatten voorts bepalingen die het recht van overheden om nieuwe wet- en regelgeving aan te nemen in het publiek belang (het right to regulate) expliciteren en herbevestigen. De EU – en dus ook Nederland – kan haar hoge beschermingsniveau blijven handhaven en, indien nodig, verhogen. Zo behouden de EU en Nederland beleidsruimte om in de toekomst de beschermingsniveaus voor mens, dier en milieu op een adequate wijze te borgen en te verbeteren.
Inbreng leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda van de informele Raad Buitenlandse Zaken Handel. Ze hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen bij.
Handelsakkoorden
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er tijdens de Raad onder andere gesproken zal worden over het Mercosur-verdrag, waar het kabinet nog geen positie over heeft bepaald. Hoe kijkt het kabinet naar de recente politieke ontwikkelingen in Argentinië in relatie tot de toekomst van het Mercosur-verdrag?
27. Antwoord van het kabinet:
Het is het kabinet bekend dat de recent geïnstalleerde regering in Argentinië onder leiding van president Milei bereid is om de onderhandelingen over een EU-Mercosur associatieakkoord voort te zetten. Het kabinet wacht de uitkomst van de onderhandelingen af.
Leven er wat de Minister betreft zorgen over de duurzaamheidsstandaarden in dit verdrag nu de nieuwe president het Ministerie van Milieu en Duurzame Ontwikkeling heeft afgeschaft? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om zorgen over de duurzaamheidsstandaarden aan de orde te stellen tijdens de aankomende Raad?
28. Antwoord van het kabinet:
De regering van president Milei heeft aangegeven de onderhandelingen over een EU-Mercosur associatieakkoord voort te willen zetten. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de organisatie van de centrale overheid een interne aangelegenheid van Argentinië is.
De Europese Commissie zet in de EU-Mercosur onderhandelingen in op aanvullende duurzaamheidsafspraken, waaronder over het tegengaan van ontbossing en de opname van het Parijs-klimaatakkoord als essentieel element van het verdrag. Het kabinet volgt de ontwikkelingen rondom duurzaamheidsafspraken in de onderhandelingen nauwgezet.
Duurzaamheid is een belangrijk onderdeel van moderne EU-handelsverdragen. In het kader van onderhandelingen over duurzaamheid in handelsakkoorden zet het kabinet in op afspraken over het voldoen aan bepaalde standaarden en over de effectieve implementatie en goede naleving daarvan, via dialoog en indien nodig via geschillenbeslechting.
Ten aanzien van een EU-Mercosur akkoord zal het kabinet pas een positie bepalen op het moment dat alle daartoe noodzakelijke stukken door de Europese Commissie ter besluitvorming aan de Raad worden aangeboden. Ten behoeve hiervan zal door het kabinet een integrale weging worden gemaakt van de voor- en nadelen van een EU-Mercosur akkoord. Bij die weging zal onder andere worden gekeken naar de duurzaamheidsafspraken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de geannoteerde agenda niet of er verder wordt gesproken over de consequenties van de uitkomsten van de COP28 op Europees handelsbeleid. Wordt hier tijdens de Raad over gesproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar wordt over gesproken en wat is de lijn van Nederland hierin?
29. Antwoord van het kabinet:
Zoals is af te leiden uit de aan uw Kamer gestuurde geannoteerde agenda zal niet worden gesproken over de consequenties van de uitkomsten van de COP28 op Europees handelsbeleid tijdens de aankomende informele Raad Buitenlandse Zaken Handel. Dit onderwerp is niet geagendeerd door het Belgische Voorzitterschap.
Tijdens de COP28 is het begin van het einde voor fossiele brandstoffen ingeleid. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie brengen in herinnering dat Nederland zichzelf op de klimaattop van 2022 al een concreet doel had gesteld, namelijk het stoppen van verlenen van exportsteun aan fossiele projecten. Deze leden vragen de Minister nader in te gaan op de stand van zaken van het E3F initiatief.
30. Antwoord van het kabinet:
Met de ondertekening van de COP26-verklaring in 2022 heeft Nederland zich gecommitteerd aan het beëindigen van publieke steun voor projecten in de fossiele energiesector in het buitenland. Fossiele projecten komen niet meer in aanmerking voor een publieke exportkredietverzekering (ekv).
De E3F-coalitie bestaat uit een groep van landen6 die heeft afgesproken om exportfinanciering voor klimaatvriendelijke en duurzame projecten te stimuleren en voor fossiele sectoren te beperken. Alle leden van de E3F-coalitie hebben de COP26-verklaring ondertekend en geïmplementeerd. De E3F-landen hebben de uitgangspunten van de COP26-verklaring op eenzelfde wijze geïnterpreteerd met uitzonderingen op basis van het eigen nationale exportbeleid en prioriteiten. De E3F-coalitie publiceert transparantierapporten over het aantal gesteunde ekv-transacties in de hernieuwbare energiesector en de uitfasering van publieke steun voor fossiele transacties.
Inbreng leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele Raad Buitenlandse Zaken Handel d.d. 10 januari en van het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel d.d. 30 november. Zij bedanken de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor de toezending hiervan. De leden van de VVD-fractie hebben nog enkele vragen over de geannoteerde agenda en het verslag.
In de geannoteerde agenda lezen de leden van de VVD-fractie dat er in het kader van de voorbereiding op de dertiende Ministeriële Conferentie van de WTO (MC13) onder andere gesproken gaat worden over de voortgang van de hervorming van het geschillenbeslechtingssysteem. De leden van de VVD-fractie hechten veel waarde aan een goed werkend geschillenbeslechtingssysteem aangezien dit essentieel is voor het vertrouwen van bedrijven en investeerders en steunen dan ook de inzet van het kabinet in deze. Dit is echter reeds een langlopende discussie en daarom zouden de leden de Minister willen vragen iets nader in te gaan op de huidige stand van zaken. Wat is de verwachting van de Minister met betrekking tot de voortgang op dit punt? Wat zijn de belangrijkste knelpunten en hoe duidt de Minister de positie van de Verenigde Staten?
31. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in de kaderinstructie voor MC13 zetten Nederland en de EU zich dit jaar onder andere in om het bindende geschillenbeslechtingssysteem binnen de WTO te herstellen. Het belangrijkste knelpunt vormt het herstellen van het beroepslichaam, gezien de weigering van de VS om nieuwe leden voor het beroepslichaam te benoemen. Hoewel er intensieve gesprekken gaande zijn in de aanloop naar MC13 geeft de VS vooralsnog geen indicatie of het standpunt ten aanzien van het beroepslichaam zal worden herzien.
Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie ook enkele vragen over het werkprogramma ten aanzien van industriële subsidies. Wanneer verwacht de Minister dat dit werkprogramma wordt vastgesteld en wordt dit gedeeld met de Kamer?
32. Antwoord van het kabinet:
De inzet van Nederland is dat tijdens de 13eministeriele conferentie van de WTO overeengekomen wordt dat een werkprogramma over handel en industrieel beleid in WTO-verband wordt gestart. Binnen dit werkprogramma zou vervolgens op structurele manier gesproken kunnen worden over transparantie en verduidelijking van WTO-regelgeving omtrent industriële subsidies met als doel de versterking van een mondiaal gelijk speelveld voor industriële subsidies. Om een nieuw werkprogramma te starten bij de WTO is goedkeuring van alle WTO-leden nodig. Het is momenteel nog onduidelijk of bij MC13 hierover consensus bereikt kan worden, maar als dat wel gebeurt dan is dat vanuit Nederlands perspectief een belangrijke stap vooruit. Indien een werkprogramma wordt gelanceerd, zal deze gedeeld worden met de Kamer.
Kan de Minister voorts nader toelichten op welke wijze dit werkprogramma van invloed is op Nederlandse bedrijven, de industriële sector en hun concurrentiepositie? Op welke wijze worden zij betrokken bij de standpuntbepaling en hoe worden hun belangen geborgd in de Nederlandse en EU positie?
33. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven zet het kabinet in op het overeenkomen van een werkprogramma. De Nederlandse inzet is om vanuit zo’n werkprogramma de transparantie omtrent de verstrekking van industriële subsidies te vergroten en om bestaande WTO-regels over industriële subsidies te verduidelijken. Een werkprogramma kan daarmee leiden tot verbeterde naleving van bestaande regels over industriële subsidies en uiteindelijk ook tot de totstandkoming van nieuwe regels. Dit zal het makkelijker maken om eerlijke handelspraktijken te faciliteren en daar kan het Nederlandse bedrijfsleven van profiteren.
Het kabinet hecht veel waarde aan dialoog met het Nederlandse bedrijfsleven. Wat betreft handelsaangelegenheden gebeurt dit onder andere via het Breed Handelsberaad. Het Breed Handelsberaad draagt bij aan de vormgeving van de Nederlandse inzet binnen de EU. De Nederlandse inzet met betrekking tot een gelijk speelveld voor industriële subsidies is hier reeds besproken.
In het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel lezen de leden van de VVD-fractie dat de Europese Unie mogelijkheden ziet tot een vervolgakkoord op visserijsubsidies. De leden van de VVD-fractie merken op dat de visserijsector voor Nederland van groot belang is en de sector de afgelopen jaren geconfronteerd is met veel nieuwe regelgeving en verplichtingen. Zij hechten er aan dat de visserijsector in Nederland de ruimte heeft en houdt. Op welke wijze worden hun belangen in deze besprekingen geborgd?
34. Antwoord van het kabinet:
Momenteel wordt onderhandeld over een akkoord omtrent schadelijke visserijsubsidies als vervolg op het visserijakkoord dat bij de 12e ministeriele conferentie van de WTO (MC12) werd gesloten. Dit toekomstige akkoord zal zich richten op een verbod van subsidies die bijdragen aan overbevissing en overcapaciteit. Het streven is dat duurzame visserij waarbij de visstand op peil wordt gehouden niet aan banden wordt gelegd. Binnen de EU zijn er al afspraken gemaakt over maximale vangsten, juist om visstanden op peil te houden. Het kabinet verwacht daarom dat het vervolgakkoord op visserijsubsidies juist zal bijdragen aan het mondiale gelijk speelveld waar de Nederlandse visserijsector baat bij heeft.
Over de inzet van Nederland op dit WTO dossier en andere onderwerpen wordt regelmatig van gedachten gewisseld met vertegenwoordigers van het Nederlandse bedrijfsleven en het bredere maatschappelijk middenveld.
Zijn er ontwikkelingen in de onderhandelingen die mogelijk negatieve gevolgen hebben voor de Nederlandse visserijsector? Zo ja, om welke negatieve gevolgen gaat het hier en wat doet de Minister om dit te mitigeren?
35. Antwoord van het kabinet:
Het voorkomen van overbevissing en overcapaciteit is dusdanig gereguleerd binnen de EU dat het vervolgakkoord waarschijnlijk geen noemenswaardig effect zal hebben op de Nederlandse visserijsector.
Een relevant discussiepunt om hier te benoemen is het voorstel dat door een aantal WTO leden is gedaan om de bewijslast voor de grootste visserij leden van de WTO, waaronder de EU, om te draaien. Dat zou betekenen dat er bij elke subsidie van uitgegaan wordt dat deze bijdraagt aan overbevissing tenzij het tegendeel bewezen is. Afhankelijk van de invulling en technische details hiervan, zou het in ultimokunnen betekenen dat subsidies tijdelijk stoppen tot bewezen is dat deze niet bijdragen aan overbevissing. De ontwikkelingen worden nauwgezet gevolgd en het kabinet steunt de EU in haar inzet in de WTO om niet met dit voorstel in de huidige vorm mee te gaan. WTO-besluitvorming vindt bij consensus plaats.
In de geannoteerde agenda lezen de leden van de VVD-fractie ook dat het maatschappelijk middenveld via het Breed Handelsberaad is uitgenodigd om deel te nemen aan de dertiende Ministeriële Conferentie van de WTO (MC13). Kan de Minister aangeven of er door de diverse belangengroepen uit het maatschappelijk middenveld ook bevestigend is gereageerd op deze uitnodiging aangezien het voor Nederland van belang is dat hun belangen worden betrokken in de onderhandelingen? Indien dit niet het geval is, ziet de Minister nog mogelijkheden om dit te stimuleren?
36. Antwoord van het kabinet:
Evenals bij eerdere ministeriële conferenties van de WTO ziet het kabinet graag dat ook tijdens MC13 een vertegenwoordiger van elk van de drie belangengroepen in het Breed Handelsberaad (ngo’s, vakbonden en het bedrijfsleven) als adviseurs in de Koninkrijksdelegatie worden opgenomen. Inmiddels is van alle belangengroepen een reactie ontvangen, waarin vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en ngo's aangaven deel te nemen aan de delegatie. Uiteraard zullen de leden van het Breed Handelsberaad voorafgaand aan MC13 geïnformeerd worden en de gelegenheid krijgen hun input te delen. Daarnaast zijn er vanuit de Tweede Kamer twee Leden aangemeld, wiens aanwezigheid in de delegatie door het kabinet eveneens zeer wordt gewaardeerd.
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat het kabinet in wil zetten op het creëren van nieuwe diversificatiemogelijkheden waarmee de risico’s van strategische afhankelijkheden verder kunnen worden gemitigeerd. Kan de Minister enkele voorbeelden van deze diversificatiemogelijkheden geven?
37. Antwoord van het kabinet:
Handelsakkoorden creëren nieuwe diversificatiemogelijkheden doordat ze de toegang tot derde markten verbeteren, handelsbelemmeringen wegnemen en nieuwe kansen bieden voor Nederlandse en Europese ondernemers in derde landen. In handelsakkoorden worden bijvoorbeeld afspraken gemaakt over de handel in grondstoffen. Dergelijke afspraken kunnen de markttoegang van Nederlandse en Europese marktpartijen tot kritieke grondstoffen versterken en bieden daarmee nieuwe diversificatiemogelijkheden. Zo bevat het hoofdstuk over energie en grondstoffen in het EU-Chili Advanced Framework Agreementonder andere afspraken over het beperken van exportrestricties (zoals heffingen en quota’s), een verbod op monopolies met exclusieve rechten voor import en export van ruwe grondstoffen, en afspraken over het inkaderen van het beleid van lagere grondstofprijzen voor binnenlandse producenten. Omdat Chili een grote producent is van kritieke grondstoffen, zoals koper en lithium, biedt dit akkoord belangrijke nieuwe diversificatiemogelijkheden voor deze grondstoffen.
Op het gebied van kritieke grondstoffen kunnen Europese en bilaterale strategische grondstoffenpartnerschappen met derde landen ook bijdragen aan diversificatie, zoals uiteengezet in de voortgangsbrief over de Nationale Grondstoffenstrategie van 22 december jl. 7 Nederland verkent mogelijkheden tot het sluiten van bilaterale strategischepartnerschappen op kritieke grondstoffen met derde landen. Een voorbeeld hiervan is de Letter of Intent getekend met Vietnam op 2 november jl. die de samenwerking met het land op het gebied van grondstoffen beoogt te intensiveren.
Daarnaast zet het kabinet in op diversificatie via internationale handelsbevordering en door het inzetten van economische diplomatie vanuit Den Haag en door de posten. De intensivering van het postennet, met versterking op het terrein van economische veiligheid, stelt de ambassades hier nog beter toe in staat. Middels deze economische diplomatie worden behoeften van, kansen in, en aanknopingspunten met derde landen geïdentificeerd.
In de geannoteerde agenda spreekt de Minister voorts over het non-paper dat Nederland gezamenlijk met enkele andere Europese lidstaten heeft gepubliceerd. Kan de Minister aangeven hoe het non-paper is ontvangen door de andere lidstaten en hoe er concrete invulling en opvolging aan dit non-paper gegeven gaat worden?
38. Antwoord van het kabinet:
Nederland speelt een actieve rol in het Europese debat over OSA. In het kader hiervan publiceerde Nederland op 19 juli 2023 samen met België, Finland, Portugal en Slowakije een non-paper over OSA waarin de Nederlandse visie op OSA centraal staat.
Het non-paper is verwelkomd door verschillende Europese lidstaten als nuttige bijdrage aan het Europese debat over OSA. In het non-paper staan verschillende beleidssuggesties die een bijdrage kunnen leveren aan het versterken van de OSA van de EU. Het kabinet zal deze beleidssuggesties blijvend onder de aandacht brengen in Europese discussies tijdens (informele) Raden. Tevens zal het kabinet mogelijkheden onderzoeken om in samenwerking met andere lidstaten opvolging te geven aan de verschillende beleidssuggesties in het non-paper.
Belangrijke elementen in het kader van de open strategische economie zijn onafhankelijkheid en veiligheid. De leden van de VVD-fractie hechten zoals bekend dan ook veel waarde aan het ondervangen van veiligheidsrisico’s bij investeringen, zeker waar het dual-use goederen en strategische kennis betreft, aangezien deze direct van invloed kunnen zijn op vitale onderdelen van de Nederlandse en Europese economie. Bovendien acht de VVD het essentieel dat kennis, expertise en daarmee de bedrijven die op dit gebied in Nederland en de EU actief zijn behouden blijven. Zij zijn dan ook blij dat er gewerkt wordt aan een economisch veiligheidspakket. Hoe kan er voor worden gezorgd dat naast de screening van buitenlandse investeringen ook wordt geborgd dat strategische kennis en expertise in Nederland en Europa behouden blijft en op welke wijze wordt dit geborgd in het aangekondigde economisch veiligheidspakket?
39. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is een warm pleitbezorger van de noodzaak om op het terrein van economische weerbaarheid en veiligheid de Europese coördinatie en samenwerking te versterken. Het kabinet heeft daarom de Europese economische veiligheidsstrategie verwelkomd en onderstreept het belang van doortastende opvolging. Het versterken van de relatieve positie van Nederland en Europa op sensitieve technologie door middel van beschermende (protect) en aanjagende (promote) maatregelen is hierbinnen een belangrijk onderdeel.
Naast een voorstel over de versterking van screening van inkomende buitenlandse investeringen komt de Commissie op korte termijn met meer voorstellen die hierbij relevant zijn, zoals een nadere toelichting op het initiatief ten aanzien van uitgaande investeringen en initiatieven die zien op het versterken van exportcontrole en kennisveiligheid in Europees verband en een voorstel over het versterken van onderzoek naar sensitieve technologieën in Europa. Het kabinet acht het van belang dat deze publicaties van de Commissie, die allen onderdeel uitmaken van de opvolging van de Europese Economische veiligheidstrategie,8 goed op elkaar aansluiten, ook vanuit het streven om als Europa op sensitieve technologie leiderschap te verkrijgen of te behouden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er tevens gesproken gaat worden over het Mercosur-verdrag. De leden ondersteunen het belang en de toegevoegde waarde van bilaterale handelsakkoorden en steunen de lijn van de Minister hierin. Zij hebben begrip voor het feit dat ten aanzien van een mogelijk akkoord tussen de Europese Unie en de Mercosur-landen pas een standpunt wordt ingenomen op het moment dat alle daartoe noodzakelijke stukken door de Commissie ter besluitvorming aan de Raad worden aangeboden. Wel hechten de leden van de VVD-fractie er aan dat de Kamer tijdig geïnformeerd wordt over eventuele belangrijke afwegingen binnen handelsakkoorden en zij niet pas wordt geïnformeerd als er alleen de optie tot accordering of weigering van een integraal pakket voorligt. Op welke wijze zorgt de Minister dat de Kamer tijdig wordt geïnformeerd over dergelijke ontwikkelingen en de bepaling van de Nederlandse positie?
40. Antwoord van het kabinet:
De Kamer wordt onder andere op de hoogte gehouden van onderhandelingen over handelsakkoorden via de reguliere voortgangsrapportage handelsakkoorden die met iedere geannoteerde agenda RBZ Handel aan de Kamer wordt gezonden. Deze onderhandelingen geven regelmatig aanleiding tot vragen aan het kabinet, onder andere in de Commissiedebatten en Schriftelijke Overleggen naar aanleiding van de RBZ handel. Het kabinet bepaalt pas een positie over een akkoord op het moment dat alle daartoe noodzakelijke stukken door de Europese Commissie ter besluitvorming aan de Raad worden aangeboden. De kabinetsappreciatie, waarin een weging van de voor- en nadelen van het akkoord wordt opgenomen, wordt tijdig met de Kamer gedeeld voordat daadwerkelijke besluitvorming in de Raad plaatsvindt.
Tot slot nog een vraag naar aanleiding van het verslag van de Raadsvergadering van 27 november 2023. Uit het verslag blijkt dat er tijdens die Raad ook is gesproken over een rapport over de implementatie en handhaving van bestaande handelsafspraken. Een van de onderwerpen die in het rapport aan de orde komt, is de internationalisering van het Europese midden- en kleinbedrijf (MKB). De leden van de VVD-fractie vernemen in het kader van dit rapport graag van de Minister welke kansen hij ziet voor het Nederlandse MKB om verder internationaal te opereren en hoe dit vanuit het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Europese Unie en bijvoorbeeld de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) verder gestimuleerd kan worden.
41. Antwoord van het kabinet:
Handelsakkoorden bieden, juist voor het MKB, een kans om meer internationale handel te drijven. Omdat handel zo belangrijk is voor onze economie zet Nederland er daarom ook op in dat het Nederlandse bedrijfsleven optimaal gebruik weet te maken van bestaande afspraken. Via een handelsakkoord worden tarieven geschrapt of verlaagd, douaneprocedures versoepeld en worden Nederlandse ondernemers op gelijke wijze behandeld als de ondernemers in het land van bestemming. Dit laatste geldt voor hun producten en diensten, maar ook voor deelname in aanbestedingen bijvoorbeeld.
Ter stimulering van de internationalisering van het MKB wordt samengewerkt met een groot aantal organisaties zoals de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), de Douane, de Kamer van Koophandel, Invest International, Invest NL en de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen. Zo wordt onder andere ingezet op informatievoorziening. Dit gebeurt op de websites van de respectievelijke organisaties en op die van de Europese Commissie, zoals het portaal Access2Markets. Ook wordt gebruikt gemaakt van contacten met organisaties als Evofenedex en VNO-NCW om voorlichting te geven of via nieuwsbrieven informatie te delen. In samenspraak met de Europese Commissie worden op het moment de mogelijkheden voor een informatiedag over internationale handelsafspraken onderzocht. Naast informatie helpt RVO ondernemers over de grens te ondernemen met subsidies zoals Support International Businesswaarmee ondernemers advies kunnen krijgen over hoe zij internationaal actief kunnen worden. Juist het MKB heeft daar veel baat bij.
In hoeverre is het verminderen van regeldruk en verantwoording een onderwerp van gesprek, aangezien juist deze complexiteit en de werklast in negatieve zin bijdragen aan het vermogen van het MKB om internationaal te opereren? Kan de Minister schetsen hoe het MKB hierbij wordt betrokken?
42. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie voert onder de naam «Betere Regelgeving» in samenwerking met lidstaten actief beleid om de kwaliteit van EU regelgeving te verbeteren en onnodige regeldruk en belemmeringen weg te nemen. Het MKB is de belangrijkste doelgroep van dit beleid. Het kabinet steunt dit beleid en werkt er actief aan mee.
Het beleid is enerzijds gericht op het verbeteren van impact assessments, evaluaties en consultaties en met name de wijze waarop het MKB wordt geraadpleegd en de mogelijke effecten van voorgenomen regelgeving voor het MKB in kaart worden gebracht. Anderzijds is het beleid gericht op het oplossen van concrete belemmeringen in bestaande regelgeving door regelgeving te herzien en waar nodig aan te passen of in te trekken. Voor het oplossen van bestaande belemmeringen wordt onder andere gebruik gemaakt van het zogenaamde «fit for future»-platform. Vertegenwoordigers van lidstaten en diverse maatschappelijke belanghebbenden, waaronder het MKB, werken hierin samen om de Europese Commissie te adviseren over de aanpak van belemmeringen in concrete onderdelen van EU regelgeving. In 2023 was Nederland bijvoorbeeld nauw betrokken bij een advies over hoe bij de totstandkoming van EU regelgeving nog beter systematisch rekening zou moeten worden gehouden met de te verwachten effecten van regelgeving op het MKB.
De Europese Commissie werkt met een «One in One out»-beleid dat tot doel heeft te voorkomen dat de regeldruk die wordt veroorzaakt door EU-regelgeving verder toeneemt. Daarnaast heeft de Commissie een specifieke doelstelling geformuleerd om de regeldruk die wordt veroorzaakt door rapportageverplichtingen met 25% te reduceren.
Bij de beoordeling van nieuwe wetsvoorstellen van de Commissie wordt de verwachte regeldruk op bedrijven standaard meegenomen. Het kabinet staat hierover in contact met vertegenwoordigers van het MKB. Ook het Breed Handelsberaad biedt de mogelijkheid voor vertegenwoordigers van het bedrijfsleven waaronder het MKB om zich te uiten over regeldruk in relatie tot het EU gemeenschappelijke handelsbeleid van de EU.
Inbreng leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie nemen kennis van de geannoteerde agenda van de informele raad Buitenlandse Zaken/Handel van 22 en 23 januari 2024. Daarover hebben zij een set vragen en opmerkingen.
In de geannoteerde agenda valt te lezen dat Nederland bepleit dat «een mogelijk EU-Mercosur akkoord een integraal associatieakkoord blijft». Hoe rijmt dit met eerder aangenomen moties waarin de Kamer zich fel uitsprak tegen voortzetting en splitsing van het EU-Mercosur handelsverdrag?
43. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet bepleit dat een mogelijk EU-Mercosur akkoord een integraal associatieakkoord blijft naar aanleiding van de motie van het lid Teunissen c.s. (Kamerstuk 21 501-02, 2616) waarin dit door de Kamer is verzocht.
In de kabinetsreactie d.d. 12 april 20239 is door het kabinet gereageerd op twee aangenomen moties over een EU-Mercosur akkoord, waaronder de motie van het lid Teunissen c.s. In deze kabinetsreactie is ook aangegeven dat het kabinet pas een positie zal bepalen ten aanzien van een mogelijk akkoord tussen de Europese Unie en de Mercosur-landen op het moment dat alle daartoe noodzakelijke stukken door de Commissie ter besluitvorming aan de Raad worden aangeboden. Ten behoeve hiervan zal door het kabinet een integrale weging worden gemaakt van de voor- en nadelen van het EU-Mercosur akkoord. Bij die weging zal onder andere worden gekeken naar duurzaamheid, de verwachte impact van het associatieakkoord op verschillende Nederlandse sectoren en het bredere geopolitieke belang van het akkoord.
Waarom pleit Nederland er in Brussel niet voor een pas op de plaats te maken voor een «mogelijk EU-Mercosur akkoord»?
44. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag zal het kabinet pas een positie bepalen ten aanzien van een mogelijk akkoord tussen de Europese Unie en de Mercosur-landen op het moment dat alle daartoe noodzakelijke stukken door de Commissie ter besluitvorming aan de Raad worden aangeboden. Het kabinet zal deze stukken op hun merites beoordelen.
Wat wordt de inbreng van het kabinet bij de besprekingen over de open strategische autonomie (OSA)?
45. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet zal de Nederlandse zienswijze op de open strategische autonomie (OSA) van de EU uiteenzetten. Voor Nederland staat OSA voor het versterken van het vermogen van de EU om als mondiale speler, in samenwerking met internationale partners, op basis van eigen inzichten en keuzes haar publieke belangen te borgen en weerbaar te zijn in een onderling verbonden wereld.
Het kabinet zal tijdens de Raad ook het belang van een strategische handelspolitiek voor de OSA van de EU benadrukken. Zo zal het kabinet bijvoorbeeld de toegevoegde waarde van handelsakkoorden in dit kader onderstrepen. Deze kunnen bijdragen aan het lange termijn concurrentievermogen van Nederland en de EU en mitigeren bovendien de risico’s van strategische afhankelijkheden door het creëren van nieuwe diversificatiemogelijkheden voor Nederlandse en Europese marktpartijen. Het kabinet zal ook, in overeenstemming met de motie van het lid Brekelmans (Kamerstuk 35 207, nr. 70), de nadruk leggen op het belang van het vergroten van de informatievergaring over de potentiële risico's van uitgaande investeringen.
Een open strategische autonomie is niet mogelijk zolang Nederland en de Europese Unie in het verlengde daarvan op strategische terreinen afhankelijk blijven. De non-paper waar Nederland aan bij heeft gedragen, schrijft niet over «Africa». De lens van deze landen blijft met name georiënteerd op het Oosten, en in mindere mate op het Zuiden. Waarom werden door Nederland de handelsbetrekkingen met Afrikaanse landen niet aangehaald, in het licht van Chinese bedrijven die in Afrika veel grondstoffen delven? Kan Nederland binnen de informele raad hier een punt over maken dat de Unie zich hierop meer moet prioriteren?
46. Antwoord van het kabinet:
Zoals uiteengezet in de nationale grondstoffenstrategie10 en in de Afrikastrategie11 ziet het kabinet en zijn partners, zoals FMO, Invest International, Atradius DSB en RVO, het belang van Afrika als het gaat om grondstoffen en om het versterken van handels- en investeringsrelaties. Het kabinet is voorstander van grondstoffenpartnerschappen van de EU en bilateraal met grondstofrijke Afrikaanse landen. Afrikaanse landen koppelen de afname van grondstoffen in toenemende mate aan investeringen en samenwerking op het gebied van lokale verwerking en productie. Nederland zet zich er binnen de EU dan ook voor in dat strategische projecten op het gebied van mijnbouw, raffinage en verwerking ook in de Afrikaanse landen kunnen plaatsvinden. Dat draagt bij aan de diversificatie van de Nederlandse aanvoer en zo wordt het Nederlandse aandeel in de waardenketens van kritische grondstoffen versterkt. Tevens is het kabinet voorstander van het versterken van bilaterale handelsbetrekkingen met Afrikaanse landen via Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s) om duurzame handel en ontwikkeling te stimuleren.12 Zo heeft de EU bijvoorbeeld op 18 december jl. een Economisch Partnerschapsakkoord ondertekend met Kenia, waarover uw Kamer op 13 november jl. is geïnformeerd.13
De Minister stelt dat Nederland het streven van de Commissie steunt om de EU-coördinatie op gebied van exportcontrole van dual-use goederen binnen de bestaande competentieverdeling te versterken en zich hier actief voor zal blijven inzetten. Waar bestaat die actieve inzet uit?
47. Antwoord van het kabinet:
Het overkoepelend regelgevend kader voor exportcontrole van strategische goederen en diensten is Europees bepaald en neergelegd in de (EU) dual-useverordening. Op grond van die verordening kunnen lidstaten nationale exportcontrolemaatregelen instellen (artikel 9) die vervolgens door andere lidstaten kunnen worden overgenomen (artikel 10). De mogelijkheid om de nationale controlemaatregel van een andere lidstaat over te nemen bestaat sinds de inwerkingtreding van de herziene (EU) dual-use Verordening van september 2021 en is daarmee betrekkelijk nieuw. De verordening gaat niet in op belangrijke praktische uitvoeringsaspecten van dit nieuwe instrument. Nederland heeft daarom samen met een aantal andere lidstaten actief ingezet om tot een gemeenschappelijk begrip te komen ten aanzien van de uitvoering van de artikelen 9 en 10, om zo de gewenste EU-inbedding te krijgen. Nederland heeft bovendien na de inwerkingtreding van de herziene verordening als een van de eerste lidstaten gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het instellen van een nationale controlemaatregel14 en andere lidstaten bij de voorbereiding daarvan waar mogelijk betrokken. Daarnaast zijn andere lidstaten actief opgeroepen de maatregel over te nemen om de maatregel zo van de gewenste EU-inbedding te verzekeren en om fragmentatie te voorkomen. De nationale controlemaatregel is na publicatie meermaals toegelicht in de daarvoor bestemde Raadswerkgroep en er is bilateraal, op zowel hoog-ambtelijk als politiek niveau, om steun voor en overname van de maatregel verzocht.
Bij de verdere besprekingen naar aanleiding van het verwachte white papervan de Europese Commissie over exportcontrole zal Nederland zich actief inzetten voor versterking van de Europese coördinatie en waar mogelijk zelf suggesties aandragen.
Welke waarborgen houden we als Nederland zelf in de hand om dual-use goederen niet in handen van de verkeerde landen te laten vallen? Daarentegen ook gelijk de vraag wat het beleid is om juist deze waardevolle dual-use goederen en technologie weldegelijk in Oekraïne te krijgen. Ook willen deze leden graag meer weten over hoe sancties, exportcontrole, toezicht en opsporing ervoor zorgen dat dual-use goederen niet via allerlei bedrijven en schimmige structuren toch in de handen vallen van Rusland (omzeilen sancties), Iran en China (zie bijvoorbeeld het item van Nieuwsuur van Zaterdag 16 december 2023 «Onderzoek naar ontduiken Ruslandsancties: Nederlands bedrijf betrokken»).
48. Antwoord van het kabinet:
De uitvoering van exportcontrole is en blijft een nationale competentie. Het kabinet vult deze in op een manier die zo goed mogelijk aansluit op de Nederlandse infrastructuur (denk aan de internationale relevantie van de Haven van Rotterdam) en het bedrijfsleven actief in dual-usegoederen en technologie. Exportcontrole vindt altijd op een case-by-case basis plaats: per individuele casus wordt een specifieke analyse gemaakt van het risico op ongewenst eindgebruik. Aan de hand van deze risicoanalyse wordt bepaald of een vergunning wordt verleend. Dit (nationale) proces kent de nodige flexibiliteit en zo kan snel worden ingespeeld op ontwikkelingen op technologisch vlak en ontwikkelingen in en rond conflictgebieden.
Ten aanzien van vergunningaanvragen voor de uitvoer van dual-usegoederen naar eindgebruikers in onbezet gebied in Oekraïne wordt een fundamenteel andere afweging gemaakt dan voor soortgelijke uitvoer naar eindgebruikers in landen van zorg.
Het is noodzakelijk om onderscheid te maken tussen dual-usegoederen (die op basis van de EU dual-use verordening altijd onder exportcontrole vallen, ongeacht hun bestemming), en sanctiegoederen (die op basis van EU-sanctieverordeningen niet naar een bepaald land mogen, maar naar de rest van de wereld in theorie vrij verscheept mogen worden). De overgrote meerderheid van EU-goederen die ongewenst in Russische dan wel Iraanse wapensystemen teruggevonden worden, vallen in de laatste categorie, en in deze categorie is omzeiling dan ook het grootste probleem. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Douane werken nauw samen om bedoelde en onbedoelde omzeiling van exportcontrole tegen te gaan. Informatievoorziening naar distributeurs en exporteurs, douanerisicoprofielen op uit- en doorvoer van goederen, en analyse van importdata en handelsstromen dragen hier concreet aan bij. Signalen van sanctieomzeiling door Nederlandse bedrijven of personen worden opgevolgd door onderzoeken en zo nodig strafrechtelijke vervolging.
Eind november 2023 publiceerden de Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden op verzoek van de Europese Raad van juni 2023 een strategisch rapport over de stand van zaken van de relatie tussen de EU en Turkije met aanbevelingen om de relatie te intensiveren. De Minister geeft aan dat de Raad hierover nader geïnformeerd zal worden. Kan de Minister aangeven wanneer de Kamer nader wordt geïnformeerd?
49. Antwoord van het kabinet:
Het is op het moment van schrijven nog onduidelijk wanneer en op welke Raadsformatie of Europese Raad het Belgisch voorzitterschap de inhoudelijke bespreking van het rapport zal agenderen. De inzet van het kabinet is om de Kamer middels de geannoteerde agenda van de desbetreffende Raad te informeren over de kabinetspositie.
Kan de Minister aangeven in welke mate de Turkije gemoderniseerde douane-unie onder druk staat of dat Turkije druk gebruikt in het kader van de toelating van Zweden tot de NAVO? Ervaart de Minister hier druk van Turkije? Zo ja, welke en hoe gaat hij hiermee om?
50. Antwoord van het kabinet:
De douane-unie tussen de EU en Turkije en de NAVO-toetreding van Zweden zijn losstaande dossiers. Zo beschouwt het kabinet ze ook.
Op het gebied van handelsovereenkomsten stellen de leden van de BBB-fractie het op prijs dat afspraken en regelgeving zorgen voor een gelijk speelveld. Product en dienst kwaliteitseisen die in Nederland en Europa gelden moeten ook gelden voor de goederen en diensten die de EU en Nederland specifiek binnenkomen.
Inbreng leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken voor het schriftelijk overleg over de Raad Buitenlandse Zaken Handel en hebben de volgende vragen.
In de gezamenlijke non-paper over Open Strategische Autonomie (Vr) wordt gesteld dat net-zero emissies kunnen bijdragen aan strategische onafhankelijkheid. De leden van de SGP-fractie vragen of het kabinet dat standpunt kort kan toelichten.
51. Antwoord van het kabinet:
Investeringen in Europese netto-nul technologieën en een versnelling van de groene transitie kunnen de mondiale concurrentiepositie en daarmee de open strategische autonomie van de EU versterken, omdat daarmee de afhankelijkheid van derden landen voor wat betreft fossiele brandstoffen wordt afgebouwd. Door het afbouwen van dergelijke afhankelijkheden en door te investeren in Europese netto-nul technologieën kunnen Nederlandse publieke belangen, zoals voorzieningszekerheid van energie, beter worden gewaarborgd. Met als resultaat dat Nederlandse burgers en bedrijven beschermd worden tegen mogelijke risico’s zoals aanhoudend hoge energieprijzen of energieafhankelijkheid van derde landen.
In de gezamenlijke non-paper over OSA wordt het versterken van het besluitvormingsproces voor het Gemeenschappelijk Buitenland en Veiligheidsbeleid (GBVB) genoemd. Welke opties ziet het kabinet daarvoor, naast het eerder genoemde vraagstuk over gekwalificeerde meerderheden of unanimiteit, zo vragen de leden van de SGP-fractie.
52. Antwoord van het kabinet:
Om de geopolitieke uitdagingen waarmee de EU wordt geconfronteerd het hoofd te kunnen bieden, dienen de besluitvormingsprocedures binnen het Gemeenschappelijk Buitenland- en Veiligheidsbeleid (GBVB) versterkt en versneld te worden. In dat kader pleit het kabinet voor meer gebruik van gekwalificeerde meerderheidsbesluiten op het gebied van sancties, mensenrechtenverklaringen en civiele GVDB-missies. Daarnaast dienen andere vormen of instrumenten aangewend te worden – zoals het gebruik van constructieve onthoudingen – om de besluitvorming binnen het EU buitenlands beleid een positieve impuls te geven. In lijn met deze gedachte heeft Nederland zich in 2023 aangesloten bij de Group of Friends for Qualified Majority Voting (QMV). Samen met gelijkgezinde landen wordt zo getracht het draagvlak voor effectievere besluitvorming binnen de Raad te vergroten. Om de EU slagvaardiger te maken is het echter van belang verder te kijken dan alleen het verbeteren van de besluitvormingsprocedures. De EU als geheel kan effectiever opereren door coherent op te treden en een geïntegreerd buitenlands beleid te voeren.
In het verslag wordt onder de lunchbespreking gesproken over sanctieontwijking van de Russische federatie. Kan de Minister toelichten wat daar voor conclusies of handelingsperspectieven uitgekomen zijn, zo vragen de leden van de SGP-fractie.
53. Antwoord van het kabinet:
Tijdens de lunchbespreking is gesproken over de noodzaak tot voorkomen van omzeiling van sancties, specifiek waar het gaat om handelsstromen via derde landen. Een aantal lidstaten bracht hierbij specifieke casussen aan de orde en benadrukte de noodzaak tot goede informatie-uitwisseling en samenwerking tussen lidstaten. Het kabinet is hier ook voorstander van en zet zich hier actief voor in, zowel op nationaal als EU niveau. Het kabinet benadrukt hierbij gegevensdeling, uitbreiding analysecapaciteit, diplomatieke outreachnaar bedrijfsleven en strikte naleving en handhaving.
Heeft het kabinet inzichtelijk waarom Nigeria het Economisch Partnerschap Westelijk Afrika nog niet heeft ondertekend, zo vragen de leden van de SGP-fractie.
54. Antwoord van het kabinet:
De Nigeriaanse President Buhari heeft op 3 februari 2016 tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in Straatsburg aangegeven niet voornemens te zijn het Economisch Partnerschapsakkoord tussen de Europese Unie en Westelijk Afrika te ondertekenen met referte aan negatieve gevolgen voor industrialisatie in Nigeria.15 Er is geen indicatie dat de Nigeriaanse positie sindsdien gewijzigd is.
De leden van de SGP-fractie lezen nog niets in de stukken over de impact van Oekraïense export die exclusief via de EU gaat. Kan het kabinet toelichten hoe ze tegen de impact van Oekraïense voedselexport voor de eigen markt aankijkt, en hoe de economische steun voor Oekraïne zo goed mogelijk samen kan gaan met de eigen markt?
55. Antwoord van het kabinet:
De Russische invasie van Oekraïne heeft een blijvend negatief effect op de Oekraïense economie. Steun aan de Oekraïense economie is daarom van groot belang om te zorgen dat Oekraine ook op de langere termijn in staat blijft zichzelf te verdedigen. Om de Oekraïense economie steun in de rug te bieden zijn sinds 4 juni 2022 de resterende importheffingen op producten uit Oekraïne tijdelijk opgeschort. Het kabinet steunt de zogenoemde autonome handelsmaatregelen (ATM), gelet op het blijvend belang van economische steun aan Oekraïne. 16
Het kabinet is zich er van bewust dat Europese en Nederlandse marktpartijen op de interne markt mogelijk toegenomen concurrentie ondervinden als gevolg van hogere invoer. Het kabinet hecht dan ook aan het monitoren van de invoer uit Oekraïne door de Commissie en houdt de situatie ook zelf nauwlettend in de gaten. Het is immers belangrijk dat ernstige marktverstoringen tijdig kunnen worden vastgesteld. Wanneer er sprake is van ernstige nadelige markteffecten, kan de Commissie, indien nodig, via de vrijwaringsclausule die opgenomen is in de ATM de voorkeursregelingen opschorten en de huidige heffingen in het EU-Oekraïne associatieakkoord herinvoeren. Het kabinet acht deze vrijwaringsclausule van groot belang. Gedurende de informele Raad Buitenlandse Zaken Handel van 22 en 23 januari a.s. is geen bespreking van de handelsrelatie met Oekraïne voorzien.
II. Volledige agenda
Geannoteerde agenda voor de formele Raad Buitenlandse Zaken Handel van 22 en 23 januari 2024. Kamerstuk 21 501-02, nr. 2796 – Brief regering d.d. 10-01-2024, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Geoffrey van Leeuwen
Verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 27 november 2023. Kamerstuk 21 501-02, nr. 2789 – Brief regering d.d. 30-11-2023, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher
Bijlage 2023D39643 bij Kamerstuk 21 501–02, nr. 2735↩︎
Bijlage 2023D39643 bij Kamerstuk 21 501-02, nr. 2735↩︎
OECD Trade Policy Paper, October 2023, no 275, «»Understanding the potential scope, definition and impact of the WTO e-commerce moratorium,»» Andrea Andrenelli and Javier Lopez-Gonzalez.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 3369↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 3492.↩︎
België; Denemarken; Duitsland; Finland; Frankrijk; Italië; Nederland; Spanje; het Verenigd Koninkrijk; Zweden.↩︎
Kamerstuk 32 852, nr. 291.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 3761↩︎
Kamerstuk 21 501-02, nr. 2636.↩︎
Kamerstuk 32 852, nr. 224↩︎
Kamerstuk 29 237, nr. 183↩︎
Kamerstuk 36 180, nr. 1↩︎
Kamerstuk 21 501–02, nr. 2781↩︎
Regeling van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 23 juni 2023, houdende invoering van een vergunningplicht voor de uitvoer van geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders die niet zijn genoemd in bijlage I van Verordening 2021/821 (Regeling geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders). Stcrt. 2023, nr. 18212.↩︎
Verbatim report of proceedings – Formal sitting – Nigeria – Wednesday, 3 February 2016 (europa.eu)↩︎
Kamerstuk 36 045, nr. 154↩︎