Verslag schriftelijk overleg inzake de reactie op de petitie 'Sociale en emotionele vaardigheden in het curriculum' (Kamerstuk 31293-702)
Primair Onderwijs
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2024D01807, datum: 2024-01-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31293-716).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VVD)
- Mede ondertekenaar: M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
- Beslisnota inzake Antwoorden op vragen commissie inzake de reactie op de petitie 'Sociale en emotionele vaardigheden in het curriculum' (Kamerstuk 31293-702)
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van kamerstukdossier 31293 -716 Primair Onderwijs.
Onderdeel van zaak 2024Z00768:
- Indiener: M.L.J. Paul, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-01-25 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-02-08 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-02-27 16:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
31 293 Primair Onderwijs
31 289 Voortgezet Onderwijs
Nr. 716 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 januari 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de brief van 27 september 2023 over de reactie op de petitie «Sociale en emotionele vaardigheden in het curriculum» (Kamerstuk 31 293, nr. 702).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 november 2023 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 22 januari 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie,
Arends
Inhoud | blz. | |
I | Vragen en opmerkingen uit de fracties | 2 |
• Inbreng van de leden van de D66-fractie | 2 | |
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie | 2 | |
• Inbreng van de leden van de BBB-fractie | 3 | |
II | Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs | 4 |
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie van de Minister op de petitie «Sociale en emotionele vaardigheden in het curriculum». De leden danken de jongerenorganisaties voor de betrokkenheid en de Minister voor de reactie. Deze leden hechten zeer aan de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen en jongeren en willen daarom de Minister nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de D66-fractie lezen dat er momenteel al wettelijke aanknopingspunten zijn om sociaal-emotionele vaardigheden te behandelen op school. Toch voelden deze jongerenorganisaties de noodzaak deze petitie aan te bieden. Hoe verklaart de Minister dit verschil, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie zijn het eens met de Minister dat de basisvaardigheden de basis vormen voor andere kennisgebieden en vaardigheden. Zij lezen dat de Minister voornemens is te kijken in hoeverre sociaal-emotionele vaardigheden meegenomen kunnen worden in het nieuwe curriculum. Deze leden vragen aan welke aanscherpingen de Minister denkt en of zij voorbeelden hiervan kan noemen.
De leden van de D66-fractie vragen bovendien of er voldoende ruimte is voor sociaal-emotionele vaardigheden binnen het nieuwe curriculum, gegeven het onderscheid in de ontwerpruimte tussen een kerncurriculum van 70% van de onderwijstijd en 30% ruimte voor een schooleigen curriculum. Hoe zorgt de Minister ervoor dat dit geen verzwaring van de werkdruk voor leraren oplevert? Daarbij vragen deze leden in praktische zin in hoeverre deze sociaal-emotionele vaardigheden nog in te passen zijn in het lopende traject van de curriculumherziening.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast hoe de ambitie van de Minister zich verhoudt tot de eerdere brief over de tussenbalans bijstelling basisvaardigheden1, waarin wordt gesteld dat er geen doelen voor socialisatie en persoonsvorming worden opgenomen in het nieuwe curriculum.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hechten veel belang aan de mentale gezondheid van kinderen en jongeren en zij zouden willen dat scholen in het primair en voortgezet onderwijs hiertoe preventieve lessen aanbieden. Ook de petitie van de jongerenorganisaties CNV Jongeren, LAKS, DWARS, ExpEx, FNO, GeestKracht, Augeo Jongerentaskforce, Jeugdwelzijnsberaad, JOB MBO, Jonge Democraten, PINK!, Jongerenraad Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, JongPIT, Lieve Mark, NJR en Unicef Jongerenpanel stelt dat álle scholen moeten werken aan sociale en emotionele vaardigheden om ervoor te zorgen dat alle leerlingen vanuit dezelfde startpositie beginnen. De leden hebben dan ook met teleurstelling kennisgenomen van de onderhavige, nogal afhoudende reactie van de Minister op deze petitie.
In hoeverre neemt de Minister jongereninspraak serieus, nu zij de oproep van de jongerenorganisaties zó makkelijk afdoet? Haar reactie komt erop neer dat taal een krachtig middel is om emoties uit te drukken en dat daarom de basisvaardigheden goed moeten worden verankerd in het curriculum. De Minister ziet sociale en emotionele vaardigheden slechts als een randvoorwaarde voor leerlingen om tot leren te komen.
Begrijpen de leden de woorden van de Minister goed dat zij vooral wenst te volstaan met reeds aangekondigd beleid? Waarom schrijft zij dan niet onomwonden dat zij sociaal-emotionele vaardigheden slechts van ondergeschikt belang acht? Wat kan de Minister melden over de actuele stand van zaken bij de discussie over het curriculum?
De Minister kijkt in het kader van effectieve interventies met leraren en wetenschappers welke maatregelen op het vlak van motivaties, zelfvertrouwen en planningsvaardigheden een plek verdienen op de interventiekaart verbetering basisvaardigheden van het masterplan. Deze leden vinden echter dat leraren vooral scholing moeten krijgen zodat dezen in staat zijn om sociale en emotionele vaardigheden met leerlingen te oefenen en hen feedback te geven.
Heeft de Minister op dit punt sinds de aanbieding van de petitie enige stap voorwaarts gezet of is de handelingsverlegenheid van onderwijspersoneel op dit punt nog altijd even groot als voorheen? Welke overwegingen liggen ten grondslag aan deze prioritering van de Minister?
Heeft de Minister ook kennisgenomen van het initiatief SchoolsOUT2, dat scholen ondersteuning op maat biedt bij aandacht schenken aan seksuele en genderdiversiteit? Hoe beoordeelt zij dit initiatief? In hoeverre is zij bereid om dergelijke initiatieven te ondersteunen?
Al enkele jaren geleden heeft de Kamer het amendement van het lid Van den Hul c.s. aangenomen dat binnen de burgerschapsopdracht expliciteerde dat scholen hun leerlingen kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid moeten bijbrengen.3 Kan de Minister toelichten in hoeverre haar ambtsvoorganger en zijzelf, sinds de Kamer dit amendement heeft aangenomen, inmiddels voortgang hebben weten te boeken met het gestalte geven aan een omgeving op de scholen waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten?
In hoeverre fungeren de wettelijke bepalingen nu ook als een duidelijke norm tot handelen?
Kan de Minister haar antwoord onderbouwen met illustratieve voorbeelden uit de dagelijkse praktijk op scholen?
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de petitie «Sociale en emotionele vaardigheden in het curriculum», evenals de reactie van de Minister. Ze hebben nog een aantal vragen.
In de brief wordt benadrukt dat het ontwikkelen van sociale en emotionele vaardigheden bijdraagt aan de positie van jongeren in de toekomst. Echter, de leden van de BBB-fractie vragen of de Minister niet vindt dat dit de verantwoordelijkheid is van de ouders en familie.
Ook geeft de brief aan dat in het curriculum aandacht moet worden besteed aan sociale en emotionele vaardigheden, maar altijd in de context van vakinhoud.
Is de Minister het met de leden van de BBB-fractie eens dat achteruitgaande basisvaardigheden zoals rekenen en taal meer prioriteit hebben dan sociale en emotionele vaardigheden? Tot slot vragen zij of de Minister kan garanderen dat als deze sociale en emotionele vaardigheden plaats krijgen in een curriculum dit niet ten koste gaat van de basisvaardigheden zoals rekenen en taal.
II Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Mijn dank gaat uit naar de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor hun inbreng en de gestelde vragen. Hieronder worden de vragen van de leden van D66-fractie, GroenLinks-PvdA-fractie en BBB-fractie beantwoord.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen dat er momenteel al wettelijke aanknopingspunten zijn om sociaal-emotionele vaardigheden te behandelen op school. Toch voelden deze jongerenorganisaties de noodzaak deze petitie aan te bieden. Hoe verklaart de Minister dit verschil, zo vragen zij.
De jongerenorganisaties vroegen met hun petitie aandacht voor sociaal-emotionele ontwikkeling omdat ze zien dat leerlingen een stevige basis nodig hebben om gezond op te groeien, zich breed te ontwikkelen, met tegenslag om te gaan en zich voor te bereiden op de arbeidsmarkt én op het leven. Het is heel goed dat zij zich hiervoor inzetten en dat zij opkomen voor hun leeftijdsgenoten die soms op school of thuis in de knel raken. Mijn waardering en erkenning gaat uit naar deze oproep voor het belang van deze thema’s. Met hun petitie vragen de jongeren aandacht voor betere leerprestaties, kansengelijkheid, beter welbevinden, betere voorbereiding op werk en maatschappelijke en economische winst. De jongerenorganisaties komen ook met concrete ideeën ter verbetering van dit vraagstuk, onderstaand wordt daar nader op ingegaan.
Het werken aan de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen valt onder de brede opdracht van scholen. Er zijn dan ook voldoende aanknopingspunten in de wet en het curriculum ten aanzien van de verantwoordelijkheid van de school om te werken aan de sociaal-emotionele ontwikkeling van hun leerlingen en de Inspectie houdt daar ook toezicht op.4
De leden van de D66-fractie zijn het eens met de Minister dat de basisvaardigheden de basis vormen voor andere kennisgebieden en vaardigheden. Zij lezen dat de Minister voornemens is te kijken in hoeverre sociaal-emotionele vaardigheden meegenomen kunnen worden in het nieuwe curriculum. Deze leden vragen aan welke aanscherpingen de Minister denkt en of zij voorbeelden hiervan kan noemen.
In de Kamerbrief die op 28 september met de Kamer is gedeeld, is duidelijk gemaakt dat er – waar passend – in het curriculum ook aandacht zou moeten zijn voor sociale en emotionele vaardigheden, maar dan wel in de context van vakinhoud.5 Neem bijvoorbeeld conceptkerndoel 5 van het leergebied Nederlands. Deze gaat over het creatief gebruiken van taal. De leerling gebruikt taal op een creatieve manier bij het uitdrukking geven aan ideeën, gedachten, ervaringen gevoelens en fantasieën. Met het oefenen van deze creatieve manier van taal kunnen sociale en emotionele ontwikkelingen verder worden versterkt. Een ander voorbeeld is kerndoel 11, waarbij kinderen en jongeren leren hoe je je gedachten in woorden kan uitdrukken.
De leden van de D66-fractie vragen bovendien of er voldoende ruimte is voor sociaal-emotionele vaardigheden binnen het nieuwe curriculum, gegeven het onderscheid in de ontwerpruimte tussen een kerncurriculum van 70% van de onderwijstijd en 30% ruimte voor een schooleigen curriculum. Hoe zorgt de Minister ervoor dat dit geen verzwaring van de werkdruk voor leraren oplevert?
Sociaal-emotionele vaardigheden zijn niet los te zien van het pedagogisch-didactische proces in de klas. Samenwerken, op je beurt wachten, respect tonen, omgaan met kritiek of met teleurstellingen: het zijn allemaal voorbeelden van (sociaal-emotionele) vaardigheden die in alle vakken kunnen worden ingezet en geoefend en dat gebeurt dan ook. Sociaal-emotionele vaardigheden zijn dus niet nieuw of iets extra’s, maar integraal onderdeel van het onderwijs en daarom iets waaraan leraren gewend zijn aandacht te besteden. Van verzwaring van hun werkdruk hoeft dus geen sprake te zijn.
Daarbij vragen de leden van de D66-fractie in praktische zin in hoeverre deze sociaal-emotionele vaardigheden nog in te passen zijn in het lopende traject van de curriculumherziening.
In lijn met bovenstaande, worden de sociaal-emotionele vaardigheden meegenomen die logischerwijs in het curriculum passen. Daarmee hoeft de werkopdracht die met uw Kamer is gedeeld, niet te worden aangepast.6
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast hoe de ambitie van de Minister zich verhoudt tot de eerdere brief over de tussenbalans bijstelling basisvaardigheden7, waarin wordt gesteld dat er geen doelen voor socialisatie en persoonsvorming worden opgenomen in het nieuwe curriculum.
In de tussenbalans staat dat er geen kerndoelen voor socialisatie en persoonsvorming komen. Er komen wel kerndoelen die aan socialisatie en persoonsvorming (kunnen) bijdragen, op een passende manier binnen het leergebied en met vrijheid voor scholen en leerlingen om er zelf invulling aan te geven. In de context van sociaal-emotionele vaardigheden valt te denken aan samenwerkingsvaardigheden bij een werkstuk of natuurwetenschappelijke proef.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hechten veel belang aan de mentale gezondheid van kinderen en jongeren en zij zouden willen dat scholen in het primair en voortgezet onderwijs hiertoe preventieve lessen aanbieden. Ook de petitie van de jongerenorganisaties CNV Jongeren, LAKS, DWARS, ExpEx, FNO, GeestKracht, Augeo Jongerentaskforce, Jeugdwelzijnsberaad, JOB MBO, Jonge Democraten, PINK!, Jongerenraad Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, JongPIT, Lieve Mark, NJR en Unicef Jongerenpanel stelt dat álle scholen moeten werken aan sociale en emotionele vaardigheden om ervoor te zorgen dat alle leerlingen vanuit dezelfde startpositie beginnen. De leden hebben dan ook met teleurstelling kennisgenomen van de onderhavige, nogal afhoudende reactie van de Minister op deze petitie.
In hoeverre neemt de Minister jongereninspraak serieus, nu zij de oproep van de jongerenorganisaties zó makkelijk afdoet? Haar reactie komt erop neer dat taal een krachtig middel is om emoties uit te drukken en dat daarom de basisvaardigheden goed moeten worden verankerd in het curriculum. De Minister ziet sociale en emotionele vaardigheden slechts als een randvoorwaarde voor leerlingen om tot leren te komen.
De jongereninspraak wordt zeer serieus genomen. Ze vragen aandacht voor belangrijke thema’s, zoals betere leerprestaties, meer kansengelijkheid en beter welbevinden van jongeren en kinderen. Sociaal en emotionele vaardigheden zijn deels een van de randvoorwaarden om tot leren te komen en deels ook een concreet ontwikkeldoel. In de vorige antwoorden is aangegeven hoe sociaal-emotionele ontwikkeling past binnen de brede opdracht van scholen, het zorgdragen voor sociale veiligheid voor leerlingen en een plek heeft en houdt in het curriculum.
Het belang dat het kabinet hecht aan sociaal-emotionele ontwikkeling blijkt ook uit het feit dat vanaf het eerste moment is aangegeven dat de middelen voor het Nationaal Programma Onderwijs (5,8 mld euro voor het funderend onderwijs) bedoeld zijn voor zowel het inhalen van leervertragingen en verbeteren van de kansengelijkheid als de inzet op het welbevinden van leerlingen. Uit de besteding van middelen blijkt ook dat veel scholen hiervoor interventies inzetten en dat scholen positieve effecten daarvan zien, zie de recent naar uw Kamer gestuurd voortgangsrapportage NP Onderwijs.8
Begrijpen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie de woorden van de Minister goed dat zij vooral wenst te volstaan met reeds aangekondigd beleid? Waarom schrijft zij dan niet onomwonden dat zij sociaal-emotionele vaardigheden slechts van ondergeschikt belang acht?
Sociaal-emotionele ontwikkeling is absoluut niet van ondergeschikt belang. We hebben met de gevolgen van de coronapandemie gezien hoe fundamenteel deze ontwikkeling is voor het leren en welzijn van leerlingen. In de beantwoording van de Kamerbrief en de vragen van de D66-fractie wordt ook benadrukt dat sociaal-emotionele ontwikkeling zowel een belangrijke randvoorwaarde als een belangrijk doel is. Daarbij wordt ook niet alleen geleund op bestaand beleid.
Met de lopende curriculumbijstelling wordt aandacht gegeven aan sociaal-emotionele vaardigheden waar dit passend is. Ook wordt door het beschrijven van ervaringsdoelen niet alleen de focus gelegd op behaalbare, meetbare doelen, maar vragen we scholen ook om de leerlingen bepaalde ervaringen te laten beleven zoals het voeren van een debat of samenwerken.
Ook in de Coalitie Welbevinden wordt aandacht besteed aan dit onderwerp. In die coalitie bundelen experts van verschillende kenniscentra initiatieven rondom jeugd, gezondheid en welbevinden om gezamenlijk onder meer scholen te kunnen ondersteunen bij het bevorderen van welbevinden van leerlingen. Op verzoek van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO), heeft de coalitie kennis over zes thema’s met betrekking tot welbevinden op en rond school bijeengebracht. Eén van die thema’s is sociaal-emotionele vaardigheden. Deze kennis is te raadplegen op het Kennisplein «Welbevinden en sociaal-emotionele ontwikkeling» op Onderwijskennis.nl.
Wat kan de Minister de leden van de Groen-Links-PvdA-fractie melden over de actuele stand van zaken bij de discussie over het curriculum?
De conceptkerndoelen Nederlands en Rekenen/Wiskunde zijn op 28 september met u gedeeld en bevinden zich in de fase van beproeven.9 Gedurende deze fase worden de conceptkerndoelen getest op bruikbaarheid en uitvoerbaarheid in de klas. Daarnaast zijn nieuwe kerndoelen Burgerschap en Digitale Geletterdheid nog in ontwikkeling en wordt deze fase eind februari afgerond. Vervolgens breekt ook voor deze conceptkerndoelen de fase van beproeven aan. De conceptkerndoelen van overige leergebieden Engels, andere moderne talen, Mens en Maatschappij, Mens en Natuur, Bewegen en Sport, en Kunst en Cultuur worden begin van het schooljaar 2024 verwacht.
De Minister kijkt in het kader van effectieve interventies met leraren en wetenschappers welke maatregelen op het vlak van motivaties, zelfvertrouwen en planningsvaardigheden een plek verdienen op de interventiekaart verbetering basisvaardigheden van het masterplan. Deze leden vinden echter dat leraren vooral scholing moeten krijgen zodat dezen in staat zijn om sociale en emotionele vaardigheden met leerlingen te oefenen en hen feedback te geven.
De GroenLinks-PvdA-fractie vraagt de Minister of zij op dit punt sinds de aanbieding van de petitie enige stap voorwaarts heeft gezet of is de handelingsverlegenheid van onderwijspersoneel op dit punt nog altijd even groot als voorheen? Welke overwegingen liggen ten grondslag aan deze prioritering van de Minister?
Onder andere uit de voortgangsrapportage NPO blijkt dat onderwijsprofessionals vele initiatieven nemen ten aanzien van het bijbrengen en stimuleren van de vaardigheden en attitudes die leerlingen nodig hebben om tot leren te komen. Waar zij behoefte aan hebben, is betrouwbare informatie over actuele wetenschappelijke inzichten op dit vlak en bijbehorende praktische handvatten. Het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) heeft daarom in opdracht van OCW actuele kennis uit onderzoek toegankelijk en toepasbaar gemaakt voor het onderwijsveld via Onderwijskennis.nl. Onderwijsprofessionals kunnen daar ook meer informatie vinden over bijvoorbeeld zelfregulerend leren en sociaal-emotionele vaardigheden: vaardigheden die belangrijk zijn en bovendien voorwaardelijk zijn voor het cognitieve leren. De interventiekaart verbetering basisvaardigheden verwijst daarom ook door naar deze leergebiedoverstijgende pagina's op Onderwijskennis.nl. Scholen kunnen hun middelen dus ook besteden aan activiteiten om het zelfregulerend leren bij leerlingen te bevorderen, daarbij hoort ook de scholing van personeel op dit terrein. Het is uiteindelijk aan de school en het team om te bepalen of extra scholing nodig is en prioriteiten te stellen.
Vervolgens vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de Minister ook kennis heeft genomen van het initiatief SchoolsOUT10, dat scholen ondersteuning op maat biedt bij aandacht schenken aan seksuele en genderdiversiteit? Hoe beoordeelt zij dit initiatief? In hoeverre is zij bereid om dergelijke initiatieven te ondersteunen?
Het initiatief SchoolsOUT is mij bekend. Het initiatief helpt scholen bij het creëren van een schoolklimaat waarin ieder kind zichzelf kan zijn en helpt leerkrachten binnen hun vak aanknopingspunten te vinden naar het thema seksuele en genderdiversiteit, zodat het belang van het thema zichtbaarder wordt voor leerlingen. Deze initiatieven zijn zeer waardevol en het is belangrijk dat dit soort initiatieven bij scholen onder de aandacht worden gebracht. Momenteel gebeurt dat onder meer via het Expertisepunt Burgerschap, dat op haar website professionaliseringsinitiatieven op het gebied van burgerschapsonderwijs ontsluit. Aanbieders kunnen hun initiatieven aan de website toevoegen. Vervolgens ligt de regie bij scholen: zij bepalen welke initiatieven het best aansluiten op hun ondersteuningsbehoeften.
Al enkele jaren geleden heeft de Kamer het amendement van het lid Van den Hul c.s. aangenomen dat binnen de burgerschapsopdracht expliciteerde dat scholen hun leerlingen kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid moeten bijbrengen.11
Kan de Minister toelichten in hoeverre haar ambtsvoorganger en zijzelf, sinds de Kamer dit amendement heeft aangenomen, inmiddels voortgang hebben weten te boeken met het gestalte geven aan een omgeving op de scholen waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten? In hoeverre fungeren de wettelijke bepalingen nu ook als een duidelijke norm tot handelen? Kan de Minister haar antwoord onderbouwen met illustratieve voorbeelden uit de dagelijkse praktijk op scholen?
Naar aanleiding van het amendement is de opdracht voor scholen om hun leerlingen kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid bij te brengen opgenomen in de wetstekst van de burgerschapswet zoals die sinds 2021 van kracht is. Het is aan scholen zelf om invulling te geven aan deze opdracht. De inspectie houdt hier toezicht op. Scholen die behoefte hebben aan ondersteuning hierbij, kunnen terecht bij het Expertisepunt Burgerschap. Bij het Expertisepunt Burgerschap is een stijging te zien in het aantal aanvragen vanuit alle sectoren. Dat wijst erop dat scholen het expertisepunt steeds beter weten te vinden en actief bezig zijn met de invulling van het burgerschapsonderwijs.
Voor iedere wettelijke bepaling geldt dat het van groot belang is dat zij haar weg naar de praktijk vindt. We moeten ons ervan bewust zijn dat dit tijd kost. Zo kost het ook tijd voordat de Burgerschapswet een duidelijke norm is voor wat er in de praktijk gebeurt. Dat neemt niet weg dat het kabinet het liefst ziet dat dit zo snel mogelijk het geval is. Mede daarom heeft dit kabinet het Expertisepunt Burgerschap in het leven geroepen.
Scholen kiezen zelf hoe ze invulling geven aan de wettelijke burgerschapseis om leerlingen kennis van en respect voor diversiteit bij te brengen. In de praktijk doen scholen dit op heel verschillende manieren. Veel scholen brengen leerlingen kennis van en respect voor diversiteit bij door onder hun leerlingen schurende gesprekken te stimuleren. Op haar website biedt het Expertisepunt Burgerschap een scholingsaanbod aan voor scholen en leerkrachten om te leren hoe ze dit doen. Ook brengt het Expertisepunt Burgerschap andere leermiddelen in beeld die scholen kunnen gebruiken om invulling te geven aan de wettelijke burgerschapseis.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de petitie «Sociale en emotionele vaardigheden in het curriculum», evenals de reactie van de Minister. Ze hebben nog een aantal vragen.
In de brief wordt benadrukt dat het ontwikkelen van sociale en emotionele vaardigheden bijdraagt aan de positie van jongeren in de toekomst. Echter, de leden van de BBB-fractie vragen of de Minister niet vindt dat dit de verantwoordelijkheid is van de ouders en familie.
Bij de ontwikkeling van sociale en emotionele vaardigheden spelen ouders en familie een primaire rol. Kinderen en jongeren brengen echter ook een essentieel deel van hun tijd door op school. De school is bij uitstek een plek om sociale contacten te leggen met hun klasgenoten en docenten. De school is een omgeving waarbinnen kinderen en jongeren hun sociale en emotionele vaardigheden verder kunnen ontwikkelen. Leerkrachten hebben regelmatig contact met leerlingen en daarbij zijn zij bij uitstek degene die sociale en emotionele vaardigheden in de praktijk met hun leerlingen kunnen oefenen en hen feedback kunnen geven. Scholen hebben een wettelijke taak om zorg te dragen voor de ontwikkeling van hun leerlingen. Niet om de opvoeding over te nemen, maar om tot effectief leren en sociaal welbevinden te komen. Zowel ouders en familie als de schoolomgeving dragen dus bij aan de ontwikkeling van sociale en emotionele vaardigheden bij kinderen en jongeren.
Ook geeft de brief aan dat in het curriculum aandacht moet worden besteed aan sociale en emotionele vaardigheden, maar altijd in de context van vakinhoud. Is de Minister het met de leden van de BBB-fractie eens dat achteruitgaande basisvaardigheden zoals rekenen en taal meer prioriteit hebben dan sociale en emotionele vaardigheden?
Het verbeteren van de basisvaardigheden heeft onze prioriteit. Echter, de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen is zowel een belangrijke randvoorwaarde als een belangrijk doel om de prestaties op de basisvaardigheden te verbeteren. Dat wordt ook in de beantwoording op de vragen van de fracties D66 en GroenLinks-PvdA benadrukt. Tijdens een taal- of rekenles krijgen leerlingen bijvoorbeeld uitleg over een spellingsregel of het berekenen van een oppervlakte. Dit biedt mogelijkheden om tijdens de les aandacht te besteden aan sociale en emotionele vaardigheden, zoals het samenwerken aan een taalopdracht of het in groeps- of projectverband oplossen van moeilijke rekenopgaven.
Tot slot vragen zij of de Minister kan garanderen dat als deze sociale en emotionele vaardigheden plaats krijgen in een curriculum dit niet ten koste gaat van de basisvaardigheden zoals rekenen en taal.
Het ontwikkelen van sociale vaardigheden hoeft niet ten koste te gaan van het verbeteren van de basisvaardigheden. Om tot effectief leren te komen, is het belangrijk dat kinderen en jongeren goed in hun vel zitten. Sociale en emotionele vaardigheden versterken dit proces. Als kinderen en jongeren zich goed kunnen uiten in de klas en zich sterk genoeg voelen om de leraar vragen te stellen, komt dit ten goede aan de taal- en rekenvaardigheden.
Kamerstuk II, 31 293, nr. 658↩︎
https://schoolsout.nl/.↩︎
Kamerstuk 35 352, nr. 29↩︎
Zie bijvoorbeeld indicator OR2: «de leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij» in het onderzoekskader PO en VO van de Inspectie.↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 31 293, nr. 700↩︎
Kamerstukken II 2021/22, 31 293, nr. 597↩︎
Kamerstuk II, 31 293, nr. 658↩︎
Kamerstukken 2023–2024, 36 410 VIII, nr. 28↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 31 293, nr. 700↩︎
https://schoolsout.nl/.↩︎
Kamerstuk 35 352, nr. 29↩︎