Verzamelbrief circulaire economie
Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Brief regering
Nummer: 2024D05332, datum: 2024-02-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32852-294).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- Rapport Toepassingsgebied dwingende MKI in de GWW(3)
- Beslisnota bij Kamerbrief Verzamelbrief circulaire economie
- Suggesties voor aanvullend circulaire economiebeleid
- External implications of the circular economy transition
- Rapport Dwingende MKI in de GWW Effecten varianten
- Rode Draden Notitie 2024
- Eindrapport 'Voorverkenning UPV meubels'
- Onderzoek export textiel NL
Onderdeel van kamerstukdossier 32852 -294 Grondstoffenvoorzieningszekerheid.
Onderdeel van zaak 2024Z02327:
- Indiener: V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- Volgcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2024-02-14 13:12: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-02-28 10:15: Procedurevergadering IenW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2024-04-04 12:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-12-19 11:00: Circulaire economie - verplaatst en verlengd i.v.m. overlap plenaire agenda (Commissiedebat), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Nr. 294 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 februari 2023
Met deze brief stuur ik uw Kamer informatie over de volgende acht onderwerpen binnen de circulaire economie:
1. De Rode Draden Notitie over belemmeringen in circulair ondernemen
2. Reactie op PBL rapport: Balans van de Leefomgeving
3. Verduurzaming van de GWW-sector
4. Effecten circulaire transitie voor ontwikkelingslanden
5. Duurzame koolstof voor een groene chemie
6. Suggesties voor aanvullend circulaire economie beleid
7. Onderzoek naar export van textiel
8. Voorverkenning UPV meubels
Over onderwerpen 1, 2 en 5 informeer ik u mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Klimaat en Energie. Hiermee ga ik onder andere in op het verzoek van de vaste commissie van IenW om een reactie te geven op het PBL-rapport «Balans van de Leefomgeving 2023». Ook geef ik opvolging aan de gewijzigde motie-Van der Graaf/Bouchallikht over het in kaart brengen van de effecten op ontwikkelingslanden van de transitie naar een circulaire economie.1
De Rode Draden Notitie 2024: De pilotfase voorbij
Samen met meer dan honderd Versnellingspartners2 helpt het Versnellingshuis Nederland Circulair!3 sinds 2019 ondernemers in de circulaire economie. Met hen stellen zij jaarlijks de Rode Draden Notitie op met daarin de belemmeringen die bedrijven ervaren die circulair (willen) ondernemen. In deze vierde editie van deze jaarlijkse notitie is specifiek gekeken naar de belemmeringen die spelen bij het opschalen naar de circulaire economie, en welke succesvolle oplossingen er zijn die deze belemmeringen weg kunnen nemen. De reden dat er specifiek naar opschaling is gekeken, is vanwege de noodzaak om in te zetten op opschaling voor het halen van Nederland Circulair in 2050 én omdat het Versnellingshuis in de praktijk ook steeds meer bedrijven ziet die stappen zetten richting opschalen.
In deze notitie is een brede definitie van opschalen gebruikt: een product of dienst opschalen; maar ook samen met verschillende bedrijven in een sector, regio of keten overstappen op circulaire diensten en producten. Dat resulteert in zeven Rode Draden, onderwerpen waar ondernemers in de circulaire economie tegenaan lopen:
1. Onvoldoende bereidheid, capaciteit en/of sturing binnen het bedrijf
2. Te weinig kennis en handelingsperspectief
3. Gebrek aan betrouwbare data en transparantie in de keten
4. Repareren is zo eenvoudig nog niet
5. Financiering, hoge kosten en onzekerheid
6. Onvoldoende marktvraag
7. Wet- en regelgeving en het uitvoeringsproces daaromheen
Het Versnellingshuis neemt deze signalen serieus. Er gaat veel goed, maar we moeten deze uitdagingen samen oppakken om zo ondernemers te blijven ondersteunen richting een circulaire economie. Het Versnellingshuis nodigt daarom bedrijven, financiers, beleidsmakers, adviseurs en programmamakers uit om de bevindingen in de Rode Draden Notitie 2024 een plek te geven in eigen beleid en activiteiten.
Het Versnellingshuis deelt daarom de notitie via haar eigen netwerk, zoals met het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) voor de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER), organiseert bijeenkomsten over de Rode Draden, en zal er ook aandacht voor vragen tijdens de Nationale Conferentie Circulaire Economie die dit jaar in het teken staat van opschaling en financiering. Zodat het Versnellingshuis samen met anderen de bestaande oplossingen verder kunnen kan en nieuwe oplossingen voor deze deels hardnekkige belemmeringen kan vinden.
Rode Draden 1 en 2 geven bedrijven het inzicht dat het circulair (gaan) werken inzet én kennis vraagt van het hele bedrijf. Zoals de notitie vermeldt, wordt verwacht dat door de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) in meerdere onderdelen van bedrijven draagvlak voor duurzaam beleid en circulariteit ontstaat. Bedrijven, onderwijs en de overheid erkennen de belemmering rondom handelingsperspectief van medewerkers. Inmiddels is binnen het groeifonds de Leven Lang Ontwikkelen (LLO) Katalysator opgezet. Hierin zijn gelden beschikbaar voor bedrijven die hun medewerkers willen scholen op het vlak van de circulaire economie.
Rode Draad 3 laat zien dat bij het opschalen en het samenwerken in circulaire ketens het delen van data essentieel is, maar niet makkelijk om veel redenen. Bedrijven moeten investeren in samenwerking, goede data en vertrouwen om deze belemmering op te lossen. Onder andere de ketenondersteuning van het Versnellingshuis helpt ketens juist bij die samenwerking en afstemming.
Rode Draad 4 legt bloot dat reparatie nog niet zo makkelijk is voor bedrijven en consumenten. Terwijl het verlengen van levensduur een belangrijk onderdeel is van de circulaire economie. De Europese Unie werkt aan de Right to Repair directive, gericht op het repareren van consumentengoederen. Het moet voor consumenten gemakkelijker en goedkoper worden om hun spullen te repareren in plaats van te vervangen. Ook voor bedrijven zijn er voordelen: de reparatiesector krijgt een boost door de toenemende vraag vanuit consumenten. Dit prikkelt producenten en verkopers om duurzame bedrijfsmodellen te ontwikkelen. Op het moment dat de wet in Nederland geldt, betekent dit een stimulans voor het verder vormgeven van de reparatie economie.
De laatste drie belemmeringen (5, 6 en 7) vallen op omdat ze al in eerdere Rode Draden notities zijn benoemd. Alhoewel het Versnellingshuis niet aan de lat staat om zelf deze belemmeringen aan te pakken zal het extra actie ondernemen voor de terugkerende Rode Draad over wet- en regelgeving. Zo gaat het Versnellingshuis de bestaande oplossingen voor bedrijven in 2024 nog actiever delen, zoals over einde-afval-vraagstukken. Daarnaast werken het ministerie, Omgevingsdienst-NL, het IPO, de VNG samen aan het opzetten van een Kennisplatform «Afval of niet», waarin specifiek wordt ingezet op de kennisontwikkeling en -verspreiding over de (niet-) afvalstofbeoordeling. Ook gaat het ministerie de komende tijd de handreiking Afvalstof of niet-afvalstof herzien om beter aan te sluiten bij vragen uit de praktijk en casuïstiek.
Voor wat betreft Rode Draad 6 heeft de overheid met circulair inkopen een belangrijk instrument in handen. Met het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Opdrachtgeverschap en Inkopen4 (MVOI) en ikwilcirulairinkopen.nl werkt IenW bijvoorbeeld met andere overheden en bedrijfsleven aan het vergroten van de impact van dit instrument. Voor alle overheden worden instrumenten voor toepassing van MVOI beschikbaar gesteld, onderhouden en doorontwikkeld, zoals de MVI-criteriatool, de MVI Zelfevaluatietool en de buyer groups.
Voor Rode Draad 5 werkt IenW samen met financiële instellingen. Wij willen het voor burgers en bedrijven makkelijk maken om de omslag naar circulair te maken. De financiële sector speelt een cruciale rol bij de transitie naar een circulaire economie. In 2024 verwachten we de samenwerking tussen de financiële sector en het Rijk verder te versterken, met als doel dat het financieren van circulaire bedrijven gemeengoed wordt.
Daarnaast blijft onverlet het interdepartementale CE-beleid zoals vastgelegd in het Nationale Programma Circulaire Economie (NPCE) van kracht waarin alle acties en doelen staan als volgende noodzakelijk stap om toe te werken naar een circulaire economie in 2050. Het wegnemen van belemmeringen voor ondernemers om circulair te ondernemen is daar een cruciaal onderdeel van.
Reactie op PBL-rapport Balans van de Leefomgeving
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft op 12 oktober 2023 verzocht om een reactie op het PBL-rapport «Balans van de Leefomgeving 2023, toekomstbestendig kiezen, rechtvaardig verdelen».5 Hoofdstuk 3 van dit rapport gaat over Circulaire Economie. Hier reageer ik op door middel van deze brief. Het kabinet zal voor de zomer ook een reactie geven op de overige hoofdstukken van het rapport («Klimaatverandering en Energie», «Natuur, Landbouw en Voedsel» en «Stad en Regio»). Het PBL benadrukt het verband tussen de transities op gebied van circulaire economie, biodiversiteit, klimaat en energie.
Ik constateer dat de meeste kritische noten in dit PBL-rapport overeenkomen met de ICER die eerder in 2023 is verschenen. Deze aandachtspunten op het gebied van doelen, governance en instrumenten (zoals aanscherping van ontwerpeisen) zijn meegenomen in het Nationaal Programma Circulaire Economie6 en de Nationale Grondstoffenstrategie7. Dit blijven voor mij punten om in onze circulaire economie aanpak verder te verbeteren.
Het PBL signaleerde in de beide rapporten ook dat circulaire oplossingen bijdragen aan klimaatdoelen in de gehele keten (ook buiten Nederland) maar tot dusver niet in aanmerking kwamen voor klimaatmiddelen. In het Meerjarenprogramma Klimaatfonds 2024 heeft het kabinet maatregelen getroffen met bijbehorende geoormerkte middelen voor broeikasgasreducerende en circulaire technieken in het bedrijfsleven.8
In totaal is ruim € 777 miljoen gealloceerd voor circulaire klimaatmaatregelen. Zo gaat het onder meer over:
• de invoering van een nationale circulaireplasticnorm in combinatie met ondersteuning van bedrijven om deze transitie naar circulaire plasticketen te kunnen maken;
• een pakket gericht op reductie van afvalverbranding, ondersteuning van circulair en biobased bouwen;
• het ondersteunen van innovatieve circulaire projecten met de subsidieregeling DEI+-CE;
• een aanpak gericht op het stimuleren van de juiste kennis, vaardigheden en gedrag («circulair doen»).9
In het kader van het Meerjarenprogramma Klimaatfonds 2025 beslist het kabinet nog over de voorstellen voor definitieve toekenning van gereserveerde middelen voor circulaire maatregelen alsook het aanvullende voorstel voor het opschalen van duurzame asfalttechnieken in de infrasector, zoals hieronder nader toegelicht.
Verduurzaming van de GWW-sector
Het beleid voor circulair bouwen is erop gericht dat publieke infraprojecten (voor grond-, weg- en waterbouw, hierna GWW) standaard CO2-neutraal en circulair aangelegd en beheerd worden. Vorig jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voorgenomen verduurzaming van deze sector door het opschalen van circulaire GWW-technieken en door middel van aanvullende normering in de opdrachtverlening met de milieukostenindicator (MKI)10. Meer dwingende sturing op duurzaamheid in de GWW is nodig om de doelen van een circulaire en klimaat neutrale economie te behalen. Eén van de normerende maatregelen in het NPCE is om meer dwingend te sturen op verduurzaming van de GWW-sector met de MKI. De MKI staat bekend als een beproefd en uniform instrument om de milieu-impact over de levensduur van een bouwelement of bouwwerk te berekenen.
Voor het opschalen van circulaire asfalttechnieken is in samenwerking met Rijkswaterstaat een maatregel uitgewerkt, gericht op levensduurverlenging van het wegdek en duurzame asfaltmengsels. Het kabinet beslist over deze en andere voorstellen als onderdeel van het meerjarenprogramma 2025 van het Klimaatfonds. Uw Kamer wordt daarover nader geïnformeerd.
Om de implementatie van een dwingende MKI in de GWW te verkennen, is de afgelopen maanden onderzoek uitgevoerd naar de varianten en effecten en naar het toepassingsgebied en impact van een dwingende MKI. De twee bijgevoegde rapporten bevatten belangrijke inzichten, maar geven geen eenduidig antwoord op de vraag wat de beste aanpak is om te komen tot een uitvoerbare en impactvolle normering door overheidsopdrachtgevers. Bovendien stel ik vast dat adviezen en inzichten op dit terrein vanuit de sector zelf – bijvoorbeeld van het Transitieteam Circulaire Bouweconomie en de partijen uit het Betonakkoord – nog niet optimaal zijn verenigd in de conclusies.
Er is behoefte aan een samenvattend advies over de implementatie van een dwingende MKI in de GWW, waarbij ontwikkelingen op het gebied van EU-bouwregelgeving ook adequaat worden meegewogen. Daarom heb ik opdracht gegeven om in een overkoepelend traject de verschillende inzichten samen te brengen en te komen tot een eenduidig en samenhangend advies, waar het volgende kabinet vervolgens over kan besluiten.
Een overkoepelende conclusie die ik al wel trek uit de opgeleverde rapporten is dat er vanuit het bedrijfsleven grote behoefte is aan consistentie, eenduidigheid en investeringsperspectief. Ook opdrachtgevers willen graag op een eenduidige manier met duurzaamheid aan de slag. Invoering van een duidelijke normering zal daar een belangrijke bijdrage aan leveren. Daarmee zie ik dat er op hoofdlijnen draagvlak is voor implementatie. De belangrijkste vraag die nog openstaat is dus niet of, maar op welke manier een dwingende MKI moet worden geïntroduceerd. Ik verwacht u nog voor de zomer te informeren over de geadviseerde integrale aanpak daartoe.
Effecten circulaire transitie voor ontwikkelingslanden
Uw Kamer heeft een motie van de leden Van der Graaf en Bouchallikht aangenomen, die de regering oproept om de effecten van de transitie naar een circulaire economie voor ontwikkelingslanden in kaart te brengen en te komen met voorstellen om de negatieve effecten daarvan te ondervangen.11 De indieners van deze motie spraken uit dat ook de omslag naar een circulaire economie een rechtvaardige transitie («just transition») zou moeten zijn. In 2023 hebben de Ministeries van Buitenlandse Zaken en van Infrastructuur en Waterstaat onderzoek laten doen door het European Centre for Development Policy Management (ECDPM).12 Het eindrapport daarvan treft u als bijlage bij deze brief aan.
In dit onderzoek wordt bevestigd dat de transitie naar circulaire productie kansen met zich mee brengt om verbetering in arbeidsomstandigheden en minder milieudruk te verwezenlijken, maar dat dit niet vanzelf gaat. Ook in ontwikkelingslanden zullen betrokken spelers zich specifiek moeten inspannen voor eerlijke processen. Nederland kan (in verbanden als EU, OESO, WTO en richting bedrijven) dit ondersteunen, bijvoorbeeld door standaarden af te spreken voor materialen en productiemethoden.
De aanbevelingen uit het rapport van ECDPM gaan we bestuderen. Beslissingen over de vormgeving van volgende stappen worden aan een nieuw kabinet voorgelegd, mogelijk samen met acties naar aanleiding van het advies «Klimaatrechtvaardigheid als noodzaak» van de Adviesraad Internationale Vraagstukken.13
Duurzame koolstof voor een groene chemie
Met mijn brief van 19 september is uw Kamer ingelicht over de ontwikkelingen op het gebied van duurzaam grondstoffengebruik in de chemie, ofwel het gebruik van duurzame koolstof (secundaire grondstoffen, duurzame biogrondstoffen en CO2).14 Koolstof is de basis van producten die wij elke dag gebruiken, zoals plastics, verf en medicijnen. Het vervaardigen van deze producten uit niet-fossiele koolstof is belangrijk voor de transitie naar een klimaat neutrale en circulaire economie.
Ik zet momenteel, samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Klimaat en Energie, de eerste stappen om de transitie naar het gebruik van duurzame koolstof op te schalen, met de maatregelen die zijn aangekondigd in het voorjaarspakket gericht op het versnellen van de circulaire plasticsketen en het voorkomen van afvalverbranding. Ook maken wij ons hard voor een Europees pakket voor het opschalen van het duurzaam koolstofgebruik. Momenteel zijn wij met andere lidstaten een joint statement voor Europees beleid gericht op duurzame koolstof aan het opstellen.
Aanvullende stappen zijn nodig in deze transitie. Op dit moment loopt een verkenning naar welke maatregelen en instrumenten er bestaan en welke ontbreken voor de totstandkoming van een integrale duurzame koolstofketen. Dit wordt samen met de relevante spelers uit het maatschappelijk speelveld opgepakt. Ook wordt een onderzoeksprogramma opgestart naar aanleiding van het Nationaal Plan Energiesysteem over wat ervoor nodig is in de koolstofketen om 2050 als jaartal voor fossielvrij binnen bereik te houden en wat de technische en economische consequenties hiervan zouden zijn. Het is aan een volgend kabinet om met de uitkomsten van deze analyses aan de slag te gaan.
Suggesties voor aanvullend circulaire economie-beleid
Ik heb meerdere malen tijdens commissiedebatten in uw Kamer gesteld dat meer nodig is om de doelen van de circulaire economie te realiseren, onder andere bij de aanbieding van het Nationaal Programma Circulaire Economie15. Als bijlage bij deze brief stuur ik u het rapport «Suggesties voor aanvullend circulaire economie beleid: Quick scan beoordeling effecten van circulaire maatregelen» dat CE Delft in opdracht van IenW heeft opgesteld.
CE Delft is gevraagd om een eerste verkenning te maken van de effecten op klimaat, leveringszekerheid, biodiversiteit en impact op andere milieuterreinen van een pakket aan aanvullende maatregelen. De gepresenteerde effecten zijn eerste ramingen van de potentiële ordegrootte van milieueffecten; economische effecten waren geen onderdeel van de verkenning.
De maatregelen leveren naar schatting 5 à 8 Mton mondiale CO2-emissiereductie op. Het totaaleffect is kleiner dan de optelsom van de afzonderlijke maatregelen, omdat het effect van veel van de maatregelen overlapt. De geraamde emissiereductie van de maatregelen op Nederlands grondgebied is onzekerder dan de mondiale ramingen, omdat er voor veel producten een internationale markt is.
De effecten op leveringszekerheid en biodiversiteit zijn kwalitatief gewaardeerd. De effecten op overige milieuterreinen zijn op dit moment nog niet te bepalen.
De effecten op het terrein van leveringszekerheid zijn bepaald door de afname van de vraag naar grondstoffen. Bijvoorbeeld: een vervanging van 15% van beton door recyclaat (2a), zou kunnen leiden tot een besparing van maximaal 2,25 miljoen kubieke meter nieuw beton.
Voor biodiversiteit geldt dat de (positieve) impact waarschijnlijk in hoge mate gecorreleerd zal zijn aan de mondiale klimaatwinst, mits gebruik wordt gemaakt van duurzame biogrondstoffen. De belangrijkste veroorzakers van de achteruitgang van biodiversiteit zijn landgebruik en klimaatverandering. De broeikasgasreductie draagt daarom bij alle maatregelen ook positief bij aan biodiversiteit.
Op maatregelniveau zit de grootste potentiële klimaatwinst door de Europese norm voor duurzaam koolstof in de chemische industrie (maatregel 4). Ook maatregel 1 (subsidieregeling a la SDE++ voor circulaire technieken) kan potentieel een grote CO2-emissiereductie opleveren. Het effect van een lager btw tarief (van 21% naar 9%) voor de reparatie van productgroepen, zoals elektronica en meubels, is naar verwachting beperkt. Dit heeft ermee te maken dat de prijselasticiteit van reparatiediensten laag is, waardoor een lagere prijs leidt tot beperkt meer vraag.
Het is aan het nieuwe kabinet om te besluiten over de benodigde maatregelen en middelen voor het realiseren van de ambities.
Bijgaand het overzicht van de effecten van maatregelen.
1 | Financiering van onrendabele top van circulaire businessmodellen (a la SDE++) | 3.300 tot 4.600 | – 1.000 tot 3.100 | ++ | ++ |
2a | Norm voor verplicht aandeel recyclaat in textiel binnen de Uitvoerende Producentenverantwoordelijkheid (UPV). | 50 tot 600 | N.B. | + | +++ |
2b | Norm voor verplicht aandeel duurzaam beton | 112 | 112 | + | + |
3 | Normeren van maximale MKI (milieukostenindicator) start bij de bouw en uitbreiden naar andere sectoren. | 600 tot 800 | 500 tot 800 | + | + |
4 | Europese norm voor duurzame koolstof in de chemische industrie | 1.100–3.300 (norm 20%) 3.800–6.100 (norm 30%) |
N.B.* | +++ | ++ |
5 | Prijsprikkel voor de verlenging van de levensduur van producten, zoals het verlaagd btw-tarief uitbreiden naar reparatie van elektrische apparaten, zoals bij fietsen en kleding en een verlenging van de verplichte garantieperiode. | 5–20 | 0–20 | 0/+ | 0/+ |
6 | Invoering van een vorm van beprijzing van fossiele grondstoffen voor non-energetisch gebruik (feedstockheffing) in combinatie met ontheffing of tegemoetkoming op gebruik van secundaire grondstoffen; deze maatregel ook Europees agenderen. | 2.800 | N.B. | ++ | ++ |
10 | Inkoopbeleid overheid aanscherpen (van vrijwilligheid naar harde afspraken), uitbreiden met bedrijfsleven en financieren. | 300 | 30 tot 300 | + | + |
Totaal (afgerond) | 5.200 tot 7.800 | N.B.* | N.B. | N.B. | |
+++ Zeer groot positief effect ++ Groot positief effect + Positief effect 0 Neutraal N.B. Niet bekend * CE Delft heeft de emissiereductie op Nederlands grondgebied van maatregel 4 niet kunnen kwantificeren. Zij geven aan: dit is waarschijnlijk in dezelfde ordegrootte als het mondiale milieueffect. |
Onderzoek naar export van textiel
In opvolging van de initiatiefnota16 van het lid Hagen (D66) heb ik onderzoek laten uitvoeren naar de export van textiel. Het rapport zend ik u hierbij als bijlage bij deze brief. Vanwege de complexiteit van de exportketens is er weinig zicht op wat er precies met textiel gebeurt nadat het Nederland heeft verlaten. Het onderzoek brengt de belangrijkste bestemmingslanden van gebruikt textiel in kaart en wat daarbij de grootste milieu en sociale risico’s zijn voor de ontvangende landen.
Mijn ministerie gaat in gesprek met partijen binnen en buiten Nederland over de uitkomsten en aanbevelingen van het onderzoek. Uw Kamer wordt over de vervolgstappen geïnformeerd via de Voortgangsrapportage Textiel, die u in het tweede kwartaal van dit jaar wordt toegezonden.
Voorverkenning UPV meubels
In het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) is aangekondigd dat er een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) wordt ontwikkeld voor meubels, naar voorbeeld van de UPV voor textiel. Dit betekent dat hiervoor een wettelijk kader komt. Ter voorbereiding daarop is in 2023 een «Voorverkenning UPV meubels» uitgevoerd. Hierbij bied ik u in bijlage bij deze brief die voorverkenning aan.
Het rapport stelt dat UPV een belangrijke bijdrage kan leveren aan het terugdringen van de milieu-impact van meubels. Tegelijkertijd is meer beleid nodig om de keten circulair te maken. UPV is immers vooral gericht op de achterkant van de keten. De voorverkenning schetst de mogelijke contouren voor een wettelijke UPV voor meubels en doet suggesties voor de elementen die daarin een rol moeten spelen, zoals de afbakening, definities, doelstellingen en organisatie. Daarbij wordt ook ingegaan op de categorisering van meubels en de omvang van de meubelsector en worden mogelijke vervolgstappen aangedragen.
De uitkomsten van de voorverkenning neem ik mee in de verdere voorbereiding van de UPV voor meubels. Daarbij wordt ook de samenhang met andere beleidsinstrumenten meegenomen. Zo zijn meubels ook benoemd tot prioritaire productgroep in het kader van de Europese Ecodesign aanpak, die zich richt op het ontwerp van producten. Op die manier wordt ook aan de voorkant van de keten (in de ontwerpfase) ingezet op verduurzaming, in aanvulling op het uitbreiden van de verantwoordelijkheid van producenten naar de afvalfase van hun producten. Uiteraard worden ketenpartners en andere belanghebbenden betrokken bij de verdere vormgeving van de UPV. Zoals aangegeven in het NPCE is het de bedoeling dat de UPV voor meubels in 2030 operationeel is.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen
Kamerstukken II 2022/23, 36 200 XII, nr.102.↩︎
https://versnellingspartner.versnellingshuisce.nl/↩︎
Het Versnellingshuis Nederland Circulair! is een samenwerkingsverband van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, VNO -NCW/MKB-Nederland, Het Groene Brein en MVO Nederland.↩︎
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/02/15/voortgang-nationaal-plan-mvi-2021-2025-en-manifest-mvoi↩︎
Kamerstuk 2023D41880.↩︎
Brief van 3 februari 2023 inzake het Nationaal Programma Circulaire Economie 2023–2030 (NPCE) inclusief kabinetsreactie op ICER en SER-verkenning (Kamerstuk 32 852, nr. 225).↩︎
Brief van 22 december 2023 inzake de Voortgang Nationale Grondstoffenstrategie (Kamerstuk 32 852, nr. 291).↩︎
Kamerstuk 2023D18047.↩︎
Kamerstukken II 2022/23, 32 813 en 32 852, nr. 1292↩︎
Kamerstukken II 2022/23, 32 813 en 32 852, nr. 1292↩︎
Gewijzigde motie-Van der Graaf/Bouchallikht over het in kaart brengen van de effecten op ontwikkelingslanden van de transitie naar een circulaire economie (Kamerstuk 36 200 XII, nr. 102)↩︎
ECDPM: External Implications of the Circular Economy Transition of the Netherlands and the EU (2024)↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 32 813, nr. 1316.↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 32 813, nr. 1294.↩︎
Kamerstukken II 2022/23, 32 852, nr. 225.↩︎
Kamerstukken II 2022/23, 36 254, nr. 2.↩︎