[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van het lid Pierik over het artikel 'Foei, edelherten en wilde zwijnen piesen stikstof'

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2024D06103, datum: 2024-02-16, bijgewerkt: 2024-02-20 07:59, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20232024-1051).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2024Z00250:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024 Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1051

Vragen van het lid Pierik (BBB) aan de Minister voor Natuur en Stikstof over het artikel «Foei, edelherten en wilde zwijnen piesen stikstof» (ingezonden 15 januari 2024).

Antwoord van Minister Van der Wal-Zeggelink (Natuur en Stikstof) (ontvangen 16 februari 2024).

Vraag 1

Bent u op de hoogte van het artikel «Foei, edelherten en wilde zwijnen piesen stikstof»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe evalueert u de impact van natuurlijke stikstofuitstoot door wilde dieren, zoals in het artikel berekend voor de Veluwe, op de doelstellingen van het stikstofbeleid en het behoud van Natura 2000-gebieden?

Antwoord 2

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft in het rapport Verkenning biogene stikstofemissies2 een inschatting gemaakt van de hoeveelheid ammoniak die door wilde dieren wordt uitgestoten in Nederland. In totaal komt die voor vogels en zoogdieren uit op 1,9 kiloton ammoniak, met een bandbreedte van 1,3 tot 2,5 kiloton. Dit is 1,5 procent van de totale Nederlandse uitstoot van ammoniak. Het heeft daarmee een zeer beperkte impact op de doelstellingen van het stikstofbeleid en het behoud van Natura 2000-gebieden.

Vraag 3

Wat is de invloed van de enorme hoeveelheid ganzen, zwanen, smienten, eenden, aalscholvers en andere vogels, en ook andere wilde dieren, op de waterkwaliteit in relatie tot de aanwijzing van de nutriënten verontreinigde gebieden (NV-gebieden)?

Antwoord 3

NV-gebieden zijn aangewezen op basis van KRW-waterlichamen waar de waterkwaliteit onvoldoende is (stikstof, fosfor, biologische toestand) en waar de belasting vanuit de landbouw boven de 19 procent ligt.3

Over het algemeen zijn de emissies van watervogels en andere wilde dieren klein in vergelijking met de uit- en afspoeling van landbouwpercelen en de atmosferische depositie van stikstof. De invloed van watervogels is landelijk gezien zeer beperkt4. De impact van watervogels op de aanwijzing van NV-gebieden is daarmee zeer beperkt.

Vraag 4

Bent u op de hoogte van de hoeveelheid mest die watervogels zoals ganzen, zwanen, smienten, eenden en aalscholvers achterlaten in de Kaderrichtlijn Water (KRW)-gebieden?

Antwoord 4

Op Emissieregistratie.nl wordt de nutriëntenbelasting van het water door watervogels bijgehouden. Het is bekend hoeveel watervogels waar voorkomen op basis van onderzoek van SOVON, waarmee op basis van inschatting van excretieforfaits van watervogels tot een totale hoeveelheid mest van watervogels gekomen kan worden. Daarnaast is er voor enkele gebieden gekeken naar nutriënten en watervogels. Voor specifieke locaties kan deze input van invloed zijn op de waterkwaliteit. De bijdrage van watervogels aan de emissies van nutriënten ten opzichte van die van landbouwhuisdieren in Nederland is gering (zie ook het antwoord op vraag 1 en 2). In een Kamerbrief van 16 maart 2009 over de analyse van het aantal ganzen in relatie tot mest- en ammoniakbeleid is bijvoorbeeld gewezen op het feit dat de jaarlijkse mestproductie van grauwe ganzen 0,1 promille bedraagt van de totale mestproductie van landbouwhuisdieren in 20095.

Vraag 5

Deelt u de mening dat met deze vorm van vervuiling, in en rondom water, onbeheersbaar is en dat de kritische dispositiewaarden (KDW) hierdoor niet kunnen worden gehaald?

Antwoord 5

Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 is de bijdrage van deze vorm van vervuiling aan de totale stikstofemissie in Nederland zeer beperkt. Die depositie is in overbelaste gebieden weliswaar onderdeel van de depositie en in die zin mede oorzaak van die overbelasting, maar in geen enkel Natura 2000-gebied is die depositie een belangrijke oorzaak van die overbelasting.

Vraag 6

Is het bekend of er metingen zijn gedaan van de waterkwaliteit in de natuurgebieden waar watervogels zoals ganzen en smienten hun nachtverblijven hebben? Zo nee, waarom zijn deze metingen niet uitgevoerd?

Antwoord 6

De monitoring van de waterkwaliteit voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) vindt plaats in alle aangewezen KRW-waterlichamen. Daarin wordt ook rekening gehouden met zowel het water dat natuurgebieden binnenkomt als uitgaat.

Vraag 7

Bent u ermee bekend dat de aanwezigheid van grote hoeveelheden ganzen de ontwikkeling van hoogveen in Natura 2000-gebieden in Drenthe tegenhoudt? Is er ook onderzoek naar gedaan in andere Natura 2000-gebieden of ganzen daar van invloed zijn op de gestelde water en natuurdoeltypen en zo nee waarom niet?

Antwoord 7

Het is bekend dat ganzen lokaal een negatieve invloed kunnen hebben op de ecologie van (hoog)veengebieden, zoals is onderzocht voor het Fochteloërveen en het Bargerveen in het rapport Effecten van guanotrofie door ganzen op het Fochteloërveen en Bargerveen6. De extra stikstof die hierdoor in de Natura 2000-gebieden terechtkomt, komt voornamelijk van nabijgelegen graslandpercelen waar de vogels hun voedsel vandaan halen. Het aantal overwinterende ganzen hangt onder andere samen met de beschikbaarheid van eiwitrijk grasland in de directe omgeving. De totale stikstofdepositie door vogeluitwerpselen blijkt echter beperkt te zijn. Andere studies, waaronder die van WEnR in de provincie Utrecht, hebben vergelijkbare bevindingen opgeleverd. Ook de conclusie van het laatste onderzoek is dat de bijdrage van watervogels aan de stikstofdepositie als klein kan worden beschouwd.

Het effect van depositie moet overigens wel onderscheiden worden van het directe bemestende effect in het water. In hoogveengebieden kunnen ook grote, diepe plassen voorkomen die bijvoorbeeld als slaapplaats fungeren voor overwinterende ganzen. In de instandhoudingsdoelstellingen is er rekening mee gehouden dat die plassen leefgebied van ganzen zijn en daarmee niet beschikbaar zijn voor het herstel van hoogveen. Overigens is hoogveenherstel vanuit diepe plassen hoe dan ook heel moeilijk, dus beide doelstellingen (ganzen en hoogveen) kunnen in één gebied gecombineerd worden via een zonering.

Vraag 8

Zijn er meer water- of natuurdoelen die op negatieve wijze worden beïnvloed door watervogels of wilde dieren en welke maatregelen zijn hiervoor genomen?

Antwoord 8

Ja, te denken valt aan provinciale natuurdoelen die niet vallen onder de Habitat- en Vogelrichtlijn. Ook hiervoor geldt dat de invloed in het algemeen gering is, maar lokaal relevant kan zijn. Met name is er de laatste jaren in toenemende mate aandacht voor het verminderen van de invloed van ganzen die (ook) in de zomer in natuurgebieden leven.

Vraag 9

Wat is het effect van de natuurlijke depositie van wild op Natura 2000-gebieden waar de KDW wordt overschreden? In hoeverre draagt de natuurlijke depositie bij aan die overschrijdingen?

Antwoord 9

Zie hiervoor het in het antwoord op vraag 2 genoemde RIVM-onderzoek.

Vraag 10

Bent u op de hoogte dat de ganzen-gedooggebieden (met de bijbehorende subsidies) ook fungeren als een kraamkamer voor ganzen? Is bekend dat deze gebieden vaak in of tegen Natura 2000-gebieden liggen?

Antwoord 10

Ganzenfoerageergebieden of ganzenrustgebieden maken in veel provincies deel uit van beleid voor de opvang van overwinterende ganzen die broeden in noordelijker gelegen gebieden. Deze gebieden fungeren dus niet als kraamkamer.

Vraag 11, 12 en 13

Bent u bekend met eigen cijfers en berekeningen over de invloed van ganzen en/of wild op de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden?

Zo nee, overweegt u hier onderzoek naar te doen?

Zo ja, kunt u deze cijfers met de Kamer delen?

Antwoord 11, 12 en 13

Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2 is dit door het RIVM berekend en in 2021 gedeeld met de Kamer7.

Vraag 14

In hoeverre wordt de proportionaliteit van maatregelen overwogen, in verhouding tot de natuurlijke stikstofuitstoot door wilde dieren?

Antwoord 14

Zoals aangegeven in eerdere antwoorden is de stikstofuitstoot van wilde dieren in verhouding tot andere stikstofbronnen beperkt; maatregelen om die uitstoot te beperken hoeven dus vanwege de genoemde proportionaliteit niet ingrijpend te zijn.

Vraag 15

Bent u, gezien de invloed van wild op de waterkwaliteit, bereid om de NV-gebieden te actualiseren?

Antwoord 15

Zoals mijn collega van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft aangegeven in de kamerbrief van 22 december 20238 kan de aanwijzing van NV-gebieden niet worden geactualiseerd voor de duur van de derogatiebeschikking (tot en met 2025). In die brief heeft mijn collega ook aangegeven dat hij de bronnenanalyse van de bijdrage van de landbouw en van andere bronnen aan de belasting van de waterkwaliteit wil actuliseren ten behoeve van het 8e AP (vanaf 2026). Dit wordt in samenspraak met de waterschappen en provincies opgepakt. Daarbij is de invloed op de waterkwaliteit van wilde dieren in verhouding tot andere stikstofbronnen beperkt. Zie verder het antwoord op vraag 3.

Vraag 16

In hoeverre is de daling van de stikstofemissie sinds 1990, zoals gerapporteerd door Eurostat en andere bronnen, in overweging genomen bij het formuleren en handhaven van het huidige stikstofbeleid?9

Antwoord 16

Bij het vormgeven van het stikstofbeleid wordt continu gekeken naar de ecologische noodzaak hiervan. Uit de provinciale natuurdoelanalyses, die recent zijn beoordeeld door de ecologische autoriteit in het advies «Doen wat moet én kan», volgt dat de staat van de natuur op veel plekken niet goed is10. Op dit moment sprake is van (dreigende) verslechtering van verschillende Natura 2000-gebieden, waarbij stikstofdepositie een van de belangrijke drukfactoren is. Om deze reden is er geen tijd te verliezen bij de uitvoering van het huidige beleid.

Vraag 17

Hoe verzekert u dat diverse deskundigen, waaronder die met kritiek op het huidige beleid, een evenredige vertegenwoordiging krijgen in het publieke debat en de beleidsvorming?

Antwoord 17

De transitieopgaven waar ik voor sta, vragen om betrokkenheid en inzet van alle deskundigheid in diverse disciplines. Het is voor mij van groot belang om deze partijen vanaf het begin te betrekken bij de beleidsvorming, ook als deze kritisch staan tegenover het voorgestelde stikstofbeleid. Daarom zoek ik actief het overleg met deze partijen op, bijvoorbeeld in het kader van de aanpak van piekbelasting, de verkenning naar alternatieven voor de KDW, of het ontwerpNPLG.


  1. Elsevier Weekblad, 10 januari 2024, «Foei, edelherten en wilde zwijnen piesen stikstof!» (https://www.ewmagazine.nl/kennis/opinie/2024/01/foei-edelherten-en-wilde-zwijnen-piesen-stikstof-63012w/)↩︎

  2. RIVM-rapport verkenning biogene stikstofemissies, 2021↩︎

  3. Kamerstuk 33 037, nr 521↩︎

  4. Factsheet Vogelmest.pdf (emissieregistratie.nl)↩︎

  5. Kamerstuk 28, 2009 385 nr.131↩︎

  6. Rapport Effecten van guantrofie door ganzen op het Fochteloërveen en Bargerveen, van de Haterd et al., 2020↩︎

  7. Kamerstuk 33 576, nr. 247↩︎

  8. Kamerstuk 33 307, nr. 526↩︎

  9. Elsevier Weekblad, 10 januari 2024, «Foei, edelherten en wilde zwijnen piesen stikstof!» (https://www.ewmagazine.nl/kennis/opinie/2024/01/foei-edelherten-en-wilde-zwijnen-piesen-stikstof-63012w/)↩︎

  10. Advies ecologische autoriteit, januari 2024, Doen wat moet én kan↩︎