Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Speelgoedverordening (Kamerstuk 22112-3795)
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2024D06783, datum: 2024-02-26, bijgewerkt: 2024-02-29 10:39, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-22112-3900).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. Agema, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ooit PVV kamerlid)
- Mede ondertekenaar: H.W. Krijger, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 22112 -3900 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie.
Onderdeel van zaak 2024Z02949:
- Indiener: P.A. Dijkstra, minister voor Medische Zorg
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2024-02-28 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-03-13 10:15: Procedurevergadering VWS (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2024-03-14 14:20: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3900 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 26 februari 2024
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Medische Zorg over de brief van 6 oktober 2023 over het BNC-Fiche: Speelgoedverordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3795).
De vragen en opmerkingen zijn op 10 november 2023 aan de Minister voor Medische Zorg voorgelegd. Bij brief van 26 februari 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Agema
Adjunct-griffier van de commissie,
Krijger
Inhoudsopgave | blz. | |
I. | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties | 2 |
VVD-fractie | 2 | |
D66-fractie | 2 | |
II. | Reactie van het kabinet | 3 |
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben geïnteresseerd kennisgenomen van het BNC-fiche Speelgoedverordening. Zij steunen lijn en inzet van het kabinet, maar hebben nog enkele vragen.
De speelgoedverordening heeft tot doel om de gezondheids- en veiligheidseisen voor speelgoed in alle EU-landen te garanderen op het hoogste niveau en deze te harmoniseren. Daarnaast maakt de verordening de «vrije circulatie» van speelgoed in de EU mogelijk. Tevens lezen genoemde leden dat met dit voorstel het aantal niet-conform speelgoed aanzienlijk zal verminderen. Dit roept de vraag op hoeveel speelgoed nu in Nederland geweerd wordt van import of verkoop omdat het niet voldoet aan de geldende regelingen. Hoeveel speelgoed voldoet nu wel aan EU-, maar niet aan Nederlandse regelgeving? Hoeveel speelgoed lijkt tussen de regels door te glippen en is daarmee alsnog een gezondheidsrisico voor gebruikers? Deze leden krijgen graag een wat concreter beeld bij de omvang en reikwijdte van het voorliggende voorstel.
De leden van de VVD-fractie ondersteunen een volledig verbod op bisfenol A in speelgoed en ondersteunen ook de inzet van het kabinet om het gebruik van nitrosamines en nitroseerbare stoffen breder te trekken. Genoemde leden vragen tevens naar het type producten dat het kabinet daarbij voor ogen heeft, waar deze stoffen in voorkomen en of er voldoende alternatieve bestanddelen voor beschikbaar zijn.
De leden van de VVD-fractie zijn blij met de verwachte verbetering van het gelijk speelveld en het vereenvoudigen van de administratieve lasten. Deze leden begrijpen echter nog niet goed wat de gevolgen zijn van deze beoogde verordening op de e-commerce zendingen. Zij vragen meer in het bijzonder wat de effecten zijn op het kopen van speelgoed via internet en de benodigde aangiftes voor kopers. Wordt dit proces verder bemoeilijkt? Dit lijkt wel zo te zijn. Wat is de reden daarvan en hoe kan dit alsnog worden vereenvoudigd?
Tot slot willen de leden van de VVD-fractie weten op welke termijn de verordening van kracht zal worden en wat dit in praktijk betekent voor de voorraden en de productie van speelgoed in de overgangsperiode. Hoe worden bedrijven geïnformeerd en gebeurt dit in een voor producenten en handelaren uitvoerbaar tijdspad?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de stukken omtrent het BNC-fiche Speelgoedverordening. Zij achten het ook van groot belang dat kinderen veilig kunnen spelen, en hebben hierbij nog enkele vragen.
Genoemde leden vragen op welke manier de implementatie van dit EU-voorstel gevolgen zal hebben voor de efficiëntie en de arbeidsbelasting van markttoezichthouders en de douaneautoriteiten? Hebben zij voldoende capaciteit om deze strengere normen effectief te handhaven?
De leden van de D66-fractie vragen voorts naar de visie van het kabinet inzake de implementatie van de verordening bij de online verkoop van speelgoed door een e-commerce bedrijf als de producten afkomstig zijn van een derde partij. Op welke manier worden webshops verantwoordelijk gesteld voor het verkopen van onveilig speelgoed? Is het kabinet het met deze leden eens dat hier een belangrijke verantwoordelijkheid ligt voor de webshops?
De leden van de D66-fractie vragen voorts of het kabinet het met hen en de European consumer voice in standardisation (ANEC) eens is dat het productpaspoort ook inzichtelijk moet worden voor consumenten. Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat het kabinet dit onder de aandacht brengen?
De leden van de D66-fractie constateren dat naast aanpassing van de verboden op chemische stoffen, de verordening de mogelijkheid kent tot een aantal afwijkingen op deze algemene verboden en dat in een beperkt aantal omstandigheden, indien het gebruik van deze stoffen geen risico voor kinderen vormt en er geen alternatieven zijn, afwijkingen mogelijk zijn. Wat betekent dit voor de handhaafbaarheid van een verbod op bepaalde chemische stoffen? Is het kabinet het met genoemde leden eens dat een verbod zonder uitzonderingen beter handhaafbaar zou zijn en duidelijker voor zowel producent als consument? Is het kabinet bereid om in Europees verband te pleiten tegen deze afwijkingen?
Ten slotte vragen de leden van de D66-fractie of het kabinet het met deze leden eens is dat 30 maanden een zeer lange transitieperiode betreft. Ziet het kabinet mogelijkheden om de transitieperiode te verkorten?
II. Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben geïnteresseerd kennisgenomen van het BNC-fiche Speelgoedverordening. Zij steunen lijn en inzet van het kabinet, maar hebben nog enkele vragen.
De speelgoedverordening heeft tot doel om de gezondheids- en veiligheidseisen voor speelgoed in alle EU-landen te garanderen op het hoogste niveau en deze te harmoniseren. Daarnaast maakt de verordening de «vrije circulatie» van speelgoed in de EU mogelijk. Tevens lezen genoemde leden dat met dit voorstel het aantal niet-conform speelgoed aanzienlijk zal verminderen. Dit roept de vraag op hoeveel speelgoed nu in Nederland geweerd wordt van import of verkoop omdat het niet voldoet aan de geldende regelingen. Hoeveel speelgoed voldoet nu wel aan EU-, maar niet aan Nederlandse regelgeving? Hoeveel speelgoed lijkt tussen de regels door te glippen en is daarmee alsnog een gezondheidsrisico voor gebruikers? Deze leden krijgen graag een wat concreter beeld bij de omvang en reikwijdte van het voorliggende voorstel.
Speelgoed moet voldoen aan de Europese speelgoed richtlijn (2001/95). Nederland heeft daarnaast geen extra eisen ten opzichte van deze EU wetgeving voor speelgoed.
De NVWA is als aangewezen grensautoriteit en markttoezichtautoriteit verantwoordelijk voor de controle van import of verkoop van speelgoed. De NVWA levert hiertoe risico-indicatoren aan de Douane voor de buitengrenscontrole. Op basis van deze risico-indicatoren informeert de Douane de NVWA over relevante zendingen. Vervolgens besluit de NVWA om al dan niet een controle in te stellen. Daarnaast houdt de NVWA, als markttoezichthouder, informatie gestuurd maar ook risicogericht toezicht op de verkoop in Nederland. Op basis van de beschikbare data kunnen geen uitspraken worden gedaan over de hoeveelheid of het percentage speelgoed op de Nederlandse markt dat niet voldoet aan de wetgeving.
De leden van de VVD-fractie ondersteunen een volledig verbod op bisfenol A in speelgoed en ondersteunen ook de inzet van het kabinet om het gebruik van nitrosamines en nitroseerbare stoffen breder te trekken. Genoemde leden vragen tevens naar het type producten dat het kabinet daarbij voor ogen heeft, waar deze stoffen in voorkomen en of er voldoende alternatieve bestanddelen voor beschikbaar zijn.
Bisfenol A (BPA) wordt gebruikt bij de vervaardiging van polycarbonaat kunststoffen, epoxyharsen en andere polymere materialen die onder andere hun toepassing vinden in speelgoed. Dit mag straks niet meer. Het Commissievoorstel behelst een gebruiksverbod voor BPA in speelgoed bestemd voor kinderen van alle leeftijden.
Speelgoed gemaakt van elastomeren (synthetische polymeren met rubberachtige eigenschappen), zoals ballonnen en bijtringen, kunnen nitrosamines en nitroseerbare stoffen bevatten. Dat geldt ook voor waterig speelgoed zoals vingerverf, slijm en putty. Nitrosamines en nitroseerbare stoffen mogen volgens het Commissievoorstel niet voorkomen in speelgoed bestemd voor kinderen onder 3 jaar of in ander speelgoed dat bestemd is om in de mond gestopt te worden, indien deze stoffen in grotere hoeveelheden uit dit speelgoed migreren dan 0,01 mg/kg (nitrosamines) en 0,1 mg/kg (nitroseerbare stoffen). De inzet is om dit verbod breder te trekken naar speelgoed voor kinderen van alle leeftijden (eventueel met gedifferentieerde migratielimieten per type speelgoed).
Naast speelgoed kent BPA een breed gebruik in andere producten, zoals bijvoorbeeld bouwmaterialen, elektronica, plastic flessen, (voedsel)verpakkingsmaterialen (waaronder blikjes), medische hulpmiddelen en drukinkten. Nitrosamines en nitroseerbare stoffen komen naast speelgoed ook voor in producten van latex, voedsel en sigarettenrook.
Of er, specifiek voor het gebruik van BPA in speelgoed, voldoende alternatieven beschikbaar zijn die technisch en economisch gezien haalbaar zijn, is ons onbekend. Andere bisfenolen, zoals bisfenol S en bisfenol F, zijn wel in beeld als vervangers, maar hebben naar verwachting vergelijkbare schadelijke eigenschappen als BPA en zouden mogelijk tot «regrettable substitution» leiden.
Deze vraag is niet van toepassing op nitrosamines, aangezien nitrosamines niet bewust worden gebruikt bij de vervaardiging van producten zoals speelgoed. Nitrosamines ontstaan namelijk ongewenst wanneer tijdens het maken van bepaalde producten een nitroserende stof reageert met een nitroseerbare stof.
De leden van de VVD-fractie zijn blij met de verwachte verbetering van het gelijk speelveld en het vereenvoudigen van de administratieve lasten. Deze leden begrijpen echter nog niet goed wat de gevolgen zijn van deze beoogde verordening op de e-commerce zendingen. Zij vragen meer in het bijzonder wat de effecten zijn op het kopen van speelgoed via internet en de benodigde aangiftes voor kopers. Wordt dit proces verder bemoeilijkt? Dit lijkt wel zo te zijn. Wat is de reden daarvan en hoe kan dit alsnog worden vereenvoudigd?
Het beoogde effect van het voorstel voor kopers is dat minder onveilig speelgoed (online) wordt aangeboden en de Europese markt binnenkomt. In de meeste gevallen doet de koper die het speelgoed (online) bestelt niet zelf de douaneaangifte tot invoer. Indien de consument online een product bestelt en dat product niet aan de regels voldoet, mag het product niet op de Europese markt gebracht worden en wordt het product tegengehouden. De consument merkt dit doordat zijn product niet bezorgd wordt.
Degene die de douaneaangifte doet, levert het kenmerk van het productpaspoort aan. Aanvullend heeft de Europese Commissie de mogelijkheid productgroepen aan te wijzen waarvoor aangevers in de douaneaangifte aanvullende gegevens moeten leveren.
Tot slot willen de leden van de VVD-fractie weten op welke termijn de verordening van kracht zal worden en wat dit in praktijk betekent voor de voorraden en de productie van speelgoed in de overgangsperiode. Hoe worden bedrijven geïnformeerd en gebeurt dit in een voor producenten en handelaren uitvoerbaar tijdspad?
De verordening zal 30 maanden na de datum van inwerkingtreding van kracht worden.
Vanuit de Rijksoverheid zullen de producenten en handelaren uiteraard worden geïnformeerd over de nieuwe regelgeving gedurende deze transitieperiode.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de stukken omtrent het BNC-fiche Speelgoedverordening. Zij achten het ook van groot belang dat kinderen veilig kunnen spelen, en hebben hierbij nog enkele vragen.
Genoemde leden vragen op welke manier de implementatie van dit EU-voorstel gevolgen zal hebben voor de efficiëntie en de arbeidsbelasting van markttoezichthouders en de douaneautoriteiten? Hebben zij voldoende capaciteit om deze strengere normen effectief te handhaven?
Voorafgaand aan het BNC-fiche is er door Douane een interne eerste analyse uitgevoerd op de impact van het voorstel voor de Douane en de NVWA als markttoezichthouder. Uit deze analyse is de voorlopige conclusie gekomen dat effectieve handhaving mogelijk is. Gedurende de onderhandelingen in Brussel zal het voorstel nog wijzigingen ondergaan. Daarbij zal Nederland waken over de uitvoerbaarheid voor de Douane en de NVWA. Verder zal, wanneer het voorstel zich in de eindfase van de trilogen bevindt, een Uitvoeringstoets worden uitgevoerd door de markttoezichthouders en de Douane zodat duidelijk wordt welke middelen daarvoor nodig zijn. Hierbij is ook oog voor de effecten van stapeling van niet-fiscale taken bij de Douane. Dit omdat op zichzelf staande kleine taken bij elkaar opgeteld een substantiële impact kunnen hebben.
De leden van de D66-fractie vragen voorts naar de visie van het kabinet inzake de implementatie van de verordening bij de online verkoop van speelgoed door een e-commerce bedrijf als de producten afkomstig zijn van een derde partij. Op welke manier worden webshops verantwoordelijk gesteld voor het verkopen van onveilig speelgoed? Is het kabinet het met deze leden eens dat hier een belangrijke verantwoordelijkheid ligt voor de webshops?
Webshops zijn evenals fysieke aanbieders van speelgoed wettelijk verantwoordelijk voor de veiligheid van het speelgoed dat ze verhandelen. De wetgever stelt dat de webshop zoals elke andere aanbieder van speelgoed geen producten in de EU markt mag verhandelen die niet voldoen aan de EU wetgeving.
Het aanbieden van onveilig speelgoed door een webshop levert dan ook een overtreding op van de EU wetgeving voor speelgoed. Hier wordt tegen opgetreden. Daarbij geldt de kanttekening dat tegen webshops die in Nederland zijn gevestigd kan worden opgetreden als ware het een fysieke locatie. Tegen webshops in een andere EU lidstaat kan alleen worden opgetreden in samenwerking met collega toezichthouders in deze lidstaten in het kader van de wederzijdse bijstand. Voor webshops die zich richten op de EU maar buiten de EU zijn gevestigd is optreden niet goed mogelijk.
Om die reden wordt ingezet op het voorlichten van consumenten over de risico’s van online aankopen buiten de EU. Webshops buiten de EU bieden producten aan voor een wereldmarkt. Deze producten zijn dus in de regel niet specifiek ontworpen voor de EU markt en leveren daarmee een verhoogde kans op afwijking van de EU wetgeving op. Ook worden aanbiedingen door dergelijke webshops van onveilig speelgoed op online marktplaatsen, door toezichthouders gemeld bij deze platformen en door hen verwijderd of onbereikbaar gemaakt voor de Nederlandse consument.
De leden van de D66-fractie vragen voorts of het kabinet het met hen en de European consumer voice in standardisation (ANEC) eens is dat het productpaspoort ook inzichtelijk moet worden voor consumenten. Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat het kabinet dit onder de aandacht brengen?
Het kabinet is in principe positief over het idee van het Digitale Product Paspoort, maar ziet nog wel bezwaren bij de praktische uitvoerbaarheid daarvan, zoals de vraag of alle informatie voor consumenten beschikbaar moet zijn of enkel voor de toezichthouder. Veel hangt samen met de vraagstukken omtrent de implementatie van het Digitale Product Paspoort in de besprekingen aangaande de Ecodesignverordening. Het resultaat van de onderhandelingen over de Ecodesignverordening hebben onder andere geleid tot een keuze voor gedifferentieerde toegang.
De leden van de D66-fractie constateren dat naast aanpassing van de verboden op chemische stoffen, de verordening de mogelijkheid kent tot een aantal afwijkingen op deze algemene verboden en dat in een beperkt aantal omstandigheden, indien het gebruik van deze stoffen geen risico voor kinderen vormt en er geen alternatieven zijn, afwijkingen mogelijk zijn. Wat betekent dit voor de handhaafbaarheid van een verbod op bepaalde chemische stoffen? Is het kabinet het met genoemde leden eens dat een verbod zonder uitzonderingen beter handhaafbaar zou zijn en duidelijker voor zowel producent als consument? Is het kabinet bereid om in Europees verband te pleiten tegen deze afwijkingen?
De mogelijkheid voor uitzonderingen op het algemene verbod voor bepaalde schadelijke stoffen bestaat ook onder de huidige Speelgoedrichtlijn (TSD) en is dus geen nieuwe bepaling in het Commissievoorstel. Wel zijn ten opzichte van de TSD de eisen voor een derogatie aangescherpt, iets wat het kabinet in het BNC fiche ondersteunt. Dit omdat de aanwezigheid van dit soort schadelijke stoffen in speelgoed in principe ongewenst is en dus beperkt dient te worden tot slechts dat wat veilig is bevonden én wat noodzakelijk is.
De keuze voor een uitzondering wordt ingezet indien daar aanleiding voor is. Uitzonderingen mogen uiteraard niet tot risico’s leiden en moeten alleen gebruikt worden als er geen andere mogelijkheid is. Indien een uitzondering wordt gemaakt zal dat geen invloed hebben op de handhaafbaarheid omdat zowel de toezichthouder als de producent bekend zijn met de uitzondering.
Het kabinet ziet geen reden om te pleiten tegen deze afwijkingen. Dit is in lijn met het voorgestelde beleid om uitzonderingen mogelijk te maken.
Ten slotte vragen de leden van de D66-fractie of het kabinet het met deze leden eens is dat 30 maanden een zeer lange transitieperiode betreft. Ziet het kabinet mogelijkheden om de transitieperiode te verkorten?
De transitieperiode van 30 maanden is een standaard toegepaste termijn voor een transitieperiode. Daarnaast hebben we al een bestaande geldige regelgeving voor speelgoed, namelijk de Speelgoedrichtlijn.
Het kabinet ziet dan ook geen reden om af te wijken van de transitieperiode van 30 maanden.