Verslag schriftelijk overleg over de Geannoteerde Agenda Formele Raad WSB van 11-12 maart 2024 (Kamerstuk 21501-31-739)
Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2024D08006, datum: 2024-03-04, bijgewerkt: 2024-03-07 15:36, versie: 6
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-31-740).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L.W.E. (Léon) de Jong, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (PVV)
- Mede ondertekenaar: E.E. van den Broek, adjunct-griffier
- Beslisnota bij Verslag schriftelijk overleg over de Geannoteerde Agenda Formele Raad WSB van 11-12 maart 2024 (Kamerstuk 21501-31-739)
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 31-740 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken.
Onderdeel van zaak 2024Z03412:
- Indiener: C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-03-05 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-03-12 16:30: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-06-13 12:00: Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid op 20 juni (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 740 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 maart 2024
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 27 februari 2024 over de Geannoteerde Agenda Formele Raad WSB van 11–12 maart 2024 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 739).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 februari 2024 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 4 maart 2024 zijn de vragen beantwoord. De beantwoording van de vragen inzake de EU Talent Pool worden meegenomen in het verslag van de Raad.
De fungerend voorzitter van de commissie,
L. de Jong
De adjunct-griffier van de commissie,
Van den Broek
I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties | 2 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie | 2 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie | 3 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie | 5 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie | 5 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie | 5 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie | 6 | |
II | Reactie van de bewindspersoon | 8 |
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het klappen van het akkoord rondom platformwerk. Deze leden vragen hoe de Minister van plan is om de voortgang van dit traject te bespoedigen.
Voorts vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de Minister voornemens is om zelf al stappen te ondernemen voor Nederland. Deze leden vragen specifiek of er elementen in het voorstel zitten die de Minister al voor Nederland wil overnemen. Zij vragen om hierbij in ieder geval in te gaan op het rechtsvermoeden voor platformwerkers, waarbij de bewijslast – in het verlengde van het werknemer-tenzij-principe uit het Sociaal-Economische Raad (SER) middellange termijn (MLT) advies – wordt omgedraaid.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat er een zogeheten Jumbo-raad aankomt, waarbij de Ministers van sociale zaken met hun financiën-collega’s om tafel gaan zitten over sociale investeringen. Deze leden vragen naar het onderscheid tussen sociale uitgaven en sociale investeringen. Zij vragen hoe het kabinet in de discussie over de afbakening staat. Ook vragen zij of er voorbeelden zijn van grensgevallen. Deze leden vragen de Minister of ze de Kamer de komende periode wil informeren over de ontwikkelingen op dit gebied. Zij vragen daarnaast of de Minister kan uitleggen hoe ze gaat garanderen dat Nederland en de Europese Unie (EU) nog steeds de Porto-doelstellingen gaat halen op het gebied van armoede en werkgelegenheid met oog op de nieuwe begrotingsregels.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in het Fiche verordening EU-talentenpool dat het kabinet arbeidsmigratie uit derde landen ziet als sluitstuk voor het oplossen van arbeidsmarktkrapte in Europa en Nederland. Het kabinet ziet, net zoals deze leden, ook de schaduwkant van arbeidsmigratie en de kwetsbare positie van in het bijzonder arbeidsmigranten uit derde landen. Deze leden delen dan ook de serieuze bezwaren die het kabinet ziet. Met name dat ook intermediairs en uitzendbureaus in lidstaten zouden kunnen deelnemen aan de EU-talentenpool. Deze leden lezen dat het kabinet er belang aan hecht dat er eerst sprake is van een vacature alvorens een werkgever kan werven via de EU-talentenpool. Wat betreft de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie worden deze vacatures zelfs beperkt tot vacatures voor posities in vitale sectoren en worden deze overeengekomen met sociale partners. Hoe kijkt de Minister hiernaar? Is zij het eens met deze inperking?
Ook onderschrijven de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie de opvatting van het kabinet dat als een lidstaat besluit niet deel te nemen aan de EU-talentenpool het initiatief toch impact kan hebben op deze lidstaat. Wat deze leden betreft is een dergelijk platform daarom alleen mogelijk als alle arbeidsmigranten uit derde landen rechtstreeks in dienst worden genomen door hun de facto werkgever, zodat zij niet kunnen worden gedetacheerd naar Nederland. Kan de Minister op dit voorstel reflecteren? Hoe gaat de Minister in de onderhandelingen hierop aandringen en duidelijk maken dat ook een vrijwillige tool een enorme impact kan hebben op lidstaten die er niet voor kiezen deel te nemen? Is de Minister het met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie eens dat Nederland niet kan instemmen met een EU-talentenpool waarbij uitzendbureaus toegang krijgen, en niet geborgd wordt dat arbeidsmigranten rechtstreeks in dienst komen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen in de terugblik op trilogen dat er is gesproken over de herziening van Verordening 883/2004 coördinatie sociale zekerheidssystemen. Deze leden zijn content met het feit dat Nederland vast heeft gehouden aan het standpunt dat het volledige hoofdstuk werkloosheid dient te worden teruggetrokken ondanks het andere standpunt van het Europees Parlement. Graag zien deze leden bevestigd dat het kabinet onverkort vasthoudt aan het standpunt dat het volledige hoofdstuk werkloosheid ingetrokken dient te worden. Ook zien deze leden graag nog eens bevestigd dat Nederland niet instemt met een voorstel waarin dit hoofdstuk of enige uitbreiding van de mogelijkheden tot export van uitkeringen onderdeel uitmaakt van een politiek akkoord. Zou de Minister daarnaast kunnen uitweiden over wat de mogelijke impact zou kunnen zijn van de aankomende Europese verkiezingen op de onderhandelingspositie van Nederland in dit dossier? Deelt de Minister de opvatting dat de aankomende Europese verkiezingen de positie van het Europees Parlement op de voorgestelde gesplitste oplossing in de volgende legislatuur positief ten opzichte van het Nederlandse standpunt zou kunnen beïnvloeden? Zo ja, zou de Minister zich in de Raad willen inspannen om, gezamenlijk met gelijkgestelde lidstaten, erop aan te dringen de uitslag van de Europese verkiezingen af te wachten alvorens het voorstel verder ter hand te nemen? Kan de Minister daarnaast aangeven wat bij (toekomstige) onderhandelingen over de herziening van de 883-Verordening de Nederlandse strategie zal zijn ten aanzien van het aanpassen van de regels en bepalingen rondom de export van Werkloosheidswet (WW-)uitkeringen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat een discussiedocument over de Europese pijler van sociale rechten en de toekomstige sociale agenda, wat het Belgische Voorzitterschap wil voorleggen aan de Raad, nog niet beschikbaar is. Deelt de Minister hierover het ongenoegen met deze leden dat hiermee de mogelijkheid ontnomen wordt voor de Tweede Kamer om hierover haar mening uit te spreken? De leden van de VVD-fractie hebben een groot ongenoegen hierover aangezien het mogelijk een aantasting is van het subsidiariteitsbeginsel, waarbij deze leden erop wijzen dat sociale zaken en werkgelegenheid een aangelegenheid is van de nationale lidstaten en niet van de Europese Unie. Deelt de Minister deze mening?
Wat het extra onfatsoenlijk maakt vanuit het Belgische voorzitterschap, is dat de mening over deze onderwerpen wel door de EU-voorzitter bij monde van dhr. Vandebroucke wordt gedeeld met Nederlandse media zoals het Financiële Dagblad op 19 februari jl.1 Hierin bepleit dhr. Vandebroucke dat er meer bevoegdheden op het terrein van sociale zaken over zouden moeten gaan naar de Europese Unie en Brussel een stevigere inzet zou moeten krijgen. Wat is de mening van de Minister over dit artikel? Deelt zij deze opvatting of is zij bereid om hier ferm afstand van te nemen? Is zij bereid om haar collega aan te spreken dat deze handelwijze het onmogelijk maakt voor nationale parlementen om democratische controle uit te oefenen? Door wel een vergaande mening als EU-voorzitter te ventileren aan Nederlandse media, terwijl het Belgische EU-voorzitterschap deze standpunten niet voorafgaand op papier gedeeld heeft met de lidstaten, zodat het democratisch gekozen Nederlandse parlement hierover had kunnen spreken, deze standpunten had kunnen beoordelen en de Minister een opdracht mee had kunnen geven ten aanzien van het Nederlandse standpunt op deze voorstellen? Graag zien de leden van de VVD-fractie dat het kabinet afstand neemt van de voorgestelde richting en deze handelwijze van de Belgische Minister.
Ten aanzien van de richtlijn voor platformwerk vragen de leden van de VVD-fractie welke lidstaten hun steun niet hebben uitgesproken voor het voorstel. Kan de Minister een inschatting geven van de kans op een overeenkomst voorafgaand aan de Formele Raad (en voorafgaand aan de Europese Parlementsverkiezingen)? Waarom heeft de Minister er niet voor gekozen om zich aan te sluiten bij de vragen ten aanzien van de uitleg van het begrip «effecief»? Meent zij dat dit begrip wel eenduidig en zonder enige onzekerheid uitgelegd kan worden? Zo ja, welke uitleg geeft zij hieraan of op welke wijze meent zij dat de Kamer dit begrip zou moeten duiden? De leden van de VVD-fractie maken van de gelegenheid gebruik om eveneens nogmaals te onderstrepen dat zij menen dat een zeer terughoudende houding ten aanzien van het vormgeven van dergelijke richtlijnen op zijn plaats is en menen dat over begripskwesties geen enkele onduidelijkheid zou mogen bestaan alvorens Nederland haar steun aan een voorstel geeft.
Ten aanzien van de Europese «Talent Pool» hebben de leden van de VVD-fractie op enkele punten zorgen. Deze leden sluiten zich aan bij de stellingname van het kabinet dat arbeidsmigratie van buiten de EU te allen tijde een sluitstuk van beleid zou moeten zijn. Ten aanzien van de bezwaren die het kabinet bij het Europese voorstel aantekent, vragen voorgenoemde leden of het kabinet nader in kan gaan op de kwestie rondom detachering van arbeidsmigranten van buiten de EU naar een ander land, de zogeheten A1-detachering. Deze leden maken zich ernstige zorgen om de blijvende problematiek rondom rekrutering door intermediairs en uitzendbureaus van deze groep arbeidsmigranten waarbij uitbuiting en misstanden op de loer liggen.
Kan het kabinet een overzicht geven van de huidige situatie, door de volgende gegevens te verschaffen: Hoeveel A1-gedetacheerden zijn er op dit moment actief in Nederland en uit welke landen worden zij uitgeleend? Hoe heeft dit aantal zich in de afgelopen jaren ontwikkeld? Welk deel van de A1-gedetacheerden is afkomstig uit een land buiten de EU? Om welke nationaliteiten gaat het dan? In welke sectoren zijn verhoudingsgewijs de meeste A1-gedetacheerden en de meeste A1-gedetacheerden afkomstig uit een land buiten de EU actief?
De leden van de VVD-fractie menen dat het een oplossing zou kunnen bieden voor de genoemde problematiek om het gebruik van A1-detachering met inwoners van buiten de EU aan strengere voorwaarden te laten voldoen. Kan het kabinet in dit verband het (Europeesrechtelijke) juridische kader schetsen? Welke mogelijkheden zijn er binnen de EU-verdragen om in de groep A1-uitgeleenden onderscheid te maken op basis van nationaliteit binnen of buiten de EU?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het antwoord van het kabinet op de vraag van de NSC-fractie over de handhaving op arbeidsmigratie. Het kabinet «is voornemens het Europese debat te voeden met de in Nederland gezette stappen in het verbeteren van de positie van arbeidsmigranten door uitvoering van de aanbevelingen uit het rapport van de Commissie Roemer.» Deze leden vinden dit antwoord wat mager. Wanneer wordt dit voornemen omgezet in actie?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de Formele Raad van 11 en 12 maart. Deze leden hebben wel nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie zijn teleurgesteld dat het akkoord over de Richtlijn platformwerk wederom geklapt is. Tegelijkertijd maken deze leden zich ook zorgen over het voortdurende afzwakken van de Richtlijn. Is de Minister van plan om een streep in het zand te trekken wat betreft de afzwakking van het voorstel? Is een akkoord altijd beter dan geen akkoord? Wat waren de overwegingen om toch voor het zojuist verworpen voorstel te stemmen? Verwacht de Minister dat het alsnog tot een akkoord zal komen onder het Belgisch voorzitterschap?
De leden van de D66-fractie betreuren de gereserveerde houding die het kabinet aanneemt ten aanzien van de EU-talentenpool. Gerichte arbeidsmigratie voor sectoren met een grote maatschappelijke waarde is noodzakelijk om tekorten in die sectoren te bestrijden. Uiteraard is de vormgeving van de regeling cruciaal, maar gegeven het grote maatschappelijke belang van gerichte arbeidsmigratie zien de leden van de D66-fractie liever een constructieve houding dan een gereserveerde houding. Deelt de Minister deze mening? Kan de Minister uit de eerste besprekingen in Brussel een indruk geven van hoe andere lidstaten tegen het voorstel voor de EU-talentenpool aankijken? Worden de Nederlandse bezwaren gedeeld? Is er iets te zeggen over het krachtenveld?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken die beschikbaar zijn gesteld in aanloop naar de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 11 en 12 maart 2024.
De leden van de BBB-fractie lezen in de beantwoording van een eerder schriftelijk overleg van 11 januari 2024 op pagina 11 het volgende over arbeidstekorten: «Het kabinet is, anders dan de Commissie, van mening dat er nog aanzienlijk binnenlands en EU-potentieel bestaat om aan te boren bij het oplossen van de arbeidsmarktkrapte.» Deze leden willen de Minister bedanken voor de ruime beantwoording van de bijbehorende vraag. Klopt het dat de commissie de werkloze populatie helemaal niet ziet als arbeidspotentieel? Kan de Minister aangeven welk argument de Commissie daarvoor gebruikt? Zijn de 400.000 bijstandsgerechtigden in Nederland niet het ultieme bewijs dat lidstaten nog over voldoende arbeidspotentieel beschikken volgens de Minister?
De leden van de BBB-fractie lezen dat de Minister schrijft dat bij break-outsessie 1 arbeidsmarkttekorten, gesproken is over het voorkomen van burn-outs en het creëren van een goede werk balans. Hier wordt verder geen nadere uitleg aan gegeven. Kan de Minister aangeven welke beleidsuitgangspunten op tafel liggen in het voorkomen van burn-outs en het creëren van een goede werk/privébalans?
De leden van de BBB-fractie lezen in het verslag van de informele WSB-raad het volgende over de concurrentiepositie van Europese bedrijven: «Het Voorzitterschap acht het ook essentieel om ervoor te zorgen dat bedrijven in de EU niet hoeven te concurreren met bedrijven die de minimumnormen, inclusief fundamentele arbeidsnormen, niet respecteren. Daarom is het volgens het Voorzitterschap van groot belang om een beter evenwicht te bereiken tussen de economische, sociale en ecologische dimensies van duurzame ontwikkeling, en om de ongelijkheid en de armoede aanzienlijk terug te dringen.» Is de Minister van mening dat de discussie juist moet gaan over bedrijven buiten de EU aangezien de Europese industrie en bedrijfsleven op dit moment toch vooral lijdt aan concurrentie van buitenaf? Ziet de Minister een toenemende duurzaamheidsagenda, die weliswaar een gelijk speelveld binnen de interne markt in acht neemt, als onvolmaakt, omdat de concurrentiepositie ten opzichte van de internationale markt niet of onvoldoende wordt beschermd?
Daarnaast hebben de leden van de BBB-fractie nog een vraag over de EU-talentenpool. Deze leden zijn blij met de opstelling van het kabinet om terughoudend te zijn met deze ontwikkeling. De leden vragen of de Commissie beoogt te werken met targets/aantallen. Hoeveel arbeidsmigranten wil zij concreet via de talentpool werven?
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
Fiche: Verordening EU-talentenpool
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de positie van het kabinet over de EU-talentenpool en de Nederlandse inzet op dit voorstel. Deze leden hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de Volt-fractie merken op dat het kabinet erop inzet om alleen een uitzondering te maken voor kennismigranten. Deze leden vragen specifiek welke definitie het kabinet hanteert van kennismigranten. De Minister geeft aan dat op dit moment zo’n 95% van de kennismigranten hoogopgeleid is, terwijl de Europese economie juist ook een grote nood heeft aan mensen uit het beroepsonderwijs. Hierbij stelt de Minister dat het voorstel hierin verder gaat dan noodzakelijk. Er wordt echter niet aangegeven welke alternatieven het kabinet aandraagt om ervoor te zorgen dat deze banen worden ingevuld. Hoe realistisch is het dat mensen meer uren gaan werken? Zijn alle mensen die nu aan de kant staan voldoende om het huidige tekort op de arbeidsmarkt op te vullen, en zo ja, op welke termijn? Zijn deze mensen ook bereid om zich te laten omscholen? Hoeveel van het arbeidstekort kan worden opgevangen door innovatie en automatisering in de ogen van het kabinet?
De leden van de Volt-fractie lezen dat in het voorstel van de talentenpool en de mobility package het voor derdelanders mogelijk makkelijker wordt gemaakt om opgedane skills te verifiëren zonder diploma. Zo kunnen mensen met de juiste skills maar misschien niet de juiste diploma’s toch aan het werk in sectoren waar nu grote tekorten zijn. De Minister geeft echter aan dat het op dit moment verplicht is in Nederland voor werkgevers om deze documenten wel te overleggen. Is het kabinet bereid om de Nederlandse wetgeving aan te passen, zodat arbeiders met bewezen skills ook toegang krijgen tot de arbeidsmarkt?
Verder lezen de leden van de Volt-fractie dat de Minister aangeeft ten aanzien van de specifieke doelgroep kennismigranten uitnodigend beleid te voeren, maar dat 95% hiervan momenteel hoogopgeleid is. Welke stappen gaat het kabinet nemen om ook vakmigranten aan te trekken?
Verder delen de leden van de Volt-fractie de zorgen van de Minister omtrent het effect van arbeidsmigratie op de samenleving en erkennen deze leden de specifieke kwetsbare positie van arbeidsmigranten, zowel binnen de EU als van derde landen. Deze leden delen echter de mening van het kabinet niet dat de talentpool de arbeids- en leefomstandigheden zal verslechteren, omdat deze louter optreedt als een matchingstool, waarna het sollicitatieproces nog moet beginnen. Bovendien blijven de lidstaten soeverein in het uitdelen van visa. Door flankerend beleid, zoals het uitvoeren van de aanbevelingen van commissie Roemer, kunnen misstanden en misbruik worden aangepakt. Dit geldt eveneens voor het aanpakken van o.a. malafide uitzendbureaus. Bovendien zou de talentenpool ook inzicht moeten verschaffen in de rechten van arbeidsmigranten, zodat zij betere kennis van hun rechten hebben. De leden van de Volt-fractie vragen daarom of de Minister het eens is met hen dat de zorgen van de Minister opgelost kunnen worden door flankerend beleid. Bovendien vragen deze leden welke aanleiding de Minister heeft om te denken dat de talentenpool zal leiden tot een verhoging van misstanden m.b.t. arbeidsmigranten.
Als laatste baart het de leden van de Volt-fractie grote zorgen dat het kabinet de talentenpool wil koppelen aan bilaterale samenwerking met derde landen en terugkeer. De talentenpool is een matchingstool, waarbij vacatures van bedrijven voor individuen worden opengezet en beide partijen kunnen zien of ze mogelijk een goede match zijn voor een specifieke vacature. Het is daarom onduidelijk waarom het kabinet terugkeer naar landen van herkomst koppelt aan het gebruik van de matchingstool voor individuen. Deze leden vragen daarom om een reflectie van de Minister hierop. Bovendien zien zij in deze benadering ook een risico tot discriminatie en verdere vervreemding van mensen in derde landen. Hierop vragen zij ook een reflectie van de Minister.
Fiche: Mededeling Talent Mobility Package
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de positie van het kabinet over de EU-talentenpool en de Nederlandse inzet op dit voorstel. Deze leden hebben daarover nog enkele vragen. De Minister verwijst in het fiche met name naar de bezwaren tegen de EU-talentenpool als hét belangrijkste element van het Talent Mobility Package. Zoals de Minister echter eerder aangeeft in het fiche bestaat het pakket juist uit verschillende voorstellen, waarin ook andere elementen zoals leermobiliteit en betere erkenning van kwalificaties zowel op de interne markt als daarbuiten worden meegenomen. Juist deze voorstellen komen tegemoet aan de wens van het kabinet om binnenlandse arbeidskrachten te mobiliseren. De leden van de Volt-fractie vragen daarom om een reflectie van de Minister over of deze voorstellen voldoende bijdragen aan het mobiliseren van arbeidskrachten op de binnenlandse markt en daarbij ook de redenen geven waarom deze voorstellen wel of niet voldoende bijdragen. Bovendien vragen deze leden, indien het kabinet deze voorstellen onvoldoende vindt, welke voorstellen zij wel verwacht en welke concrete stappen Nederland zet om dit wel voor elkaar te krijgen.
Bovendien lezen de leden van de Volt-fractie dat de Minister aangeeft dat het kabinet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie, als sluitstuk voor de aanpak van tekorten op de arbeidsmarkt ziet. Ondanks dat deze leden de mening van het kabinet delen dat er ook op de interne markt nog vele belangrijke stappen te zetten zijn, zoals het gelijktrekken van sociale standaarden op Europees niveau, EU-brede herkenning van kwalificaties, re- en upskilling, zien zij ook dat binnen de EU onvoldoende aanwas is van kennis- en vakmigranten en dat, zoals de Europese Commissie ook aangeeft, talent van buiten de EU nodig is. De verbetering van de arbeidsomstandigheden en het aanboren van het arbeidspotentieel op de Europese markt sluit het aantrekken van arbeidsmigranten uit derde landen daarom niet uit. De leden van de Volt-fractie zien dit als een essentiële aanvulling. Dit wordt ook vaak benadrukt door bedrijven, die te maken hebben met grote arbeidstekorten. Daarom vragen de leden van de Volt-fractie aan de Minister: welke feedback hebben bedrijven gegeven aan de Minister over de EU-talentenpool? Erkent de Minister dat ook wanneer het Europese arbeidspotentieel beter aangeboord zal worden er alsnog tekorten zullen optreden? Deelt de Minister de mening van deze leden dat het eerst oplossen van alle problemen op de interne markt leidt tot een vertraging die de Europese economie zich niet kan veroorloven? Zo nee, welke oplossingen ziet de Minister dan voor het oplossen van arbeidstekorten en het aantrekken van talenten en op welke termijn zal het bedrijfsleven hier de consequenties van zien?
II Reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het klappen van het akkoord rondom platformwerk. De leden vragen hoe de Minister van plan is om de voortgang van dit traject te bespoedigen.
Antwoord
Het is teleurstellend dat het voorlopig akkoord net niet voldoende steun kreeg. Ik hoop dat het in aanloop naar de Europese Parlementsverkiezingen alsnog lukt om onder het Belgisch voorzitterschap een akkoord te bereiken in de Raad en met het Europees Parlement.
Ik zet mij er proactief voor in om het Voorzitterschap te steunen bij het bereiken van een akkoord. Zo probeer ik lidstaten die het voorlopig akkoord niet konden steunen te overtuigen alsnog hun steun te verlenen.
Voorts vragen de leden of de Minister voornemens is om zelf al stappen te ondernemen voor Nederland. De leden vragen specifiek of er elementen in het voorstel zitten die de Minister al voor Nederland wil overnemen. De leden vragen om hierbij in ieder geval in te gaan op het rechtsvermoeden voor platformwerkers, waarbij de bewijslast – in het verlengde van het werknemer tenzij principe uit het SER MLT – wordt omgedraaid.
Antwoord
Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomst van de bespreking in de Raad WSB van 11 maart over het richtlijnvoorstel. Omdat de uitkomst nog onzeker is, en mijn inzet gericht is op het alsnog bereiken van een akkoord in de Raad, kan ik niet vooruitlopen op een eventuele nationale aanpak voor platformwerk als de richtlijn er (voorlopig) nog niet zou komen.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie begrijpen dat er een zogeheten Jumbo-raad aankomt, waarbij de Ministers van sociale zaken met hun financiën collega’s om tafel gaan zitten over sociale investeringen. De leden vragen naar het onderscheid tussen sociale uitgaven en sociale investeringen. De leden vragen hoe het kabinet in de discussie over de afbakening staat. Ook vragen zij of er voorbeelden zijn van grensgevallen. De leden vragen de Minister of ze de Kamer de komende periode wil informeren over de ontwikkelingen op dit gebied.
Antwoord
Deze Raad heeft mede als doel om nadere helderheid te krijgen over het concept «sociale investeringen». De Raad WSB heeft in november 2023 een eerste opinie van het Werkgelegenheidscomité (Employment Committee, EMCO) en het Sociale Beschermingscomité (Social Protection Committee, SPC) over dit thema aangenomen2. Deze opinie stelt dat sociale investeringen kunnen bijdragen aan economische groei, hogere productiviteit en een versterking van het concurrentievermogen, die vervolgens bijdragen aan opwaartse sociaaleconomische convergentie, verbeterde schuldhoudbaarheid en maatschappelijke cohesie. Het kabinet acht het van meerwaarde om de genoemde effecten van sociale investeringen in kaart te brengen en goede voorbeelden uit te wisselen. Goede voorbeelden van sociale investeringen zijn in de ogen van het kabinet bijvoorbeeld activerende arbeidsmarktmaatregelen, om-, her- en bijscholingsmaatregelen en kinderopvangvoorzieningen. Een nadere discussie over de definitie en de uitwisseling van goede voorbeelden levert mogelijk ook grensgevallen op. Ik zal u in overleg met de Minister van Financiën blijven informeren over ontwikkelingen op dit gebied, door middel van de Geannoteerde Agenda’s en verslagen van Raden.
De leden vragen daarnaast of de Minister kan uitleggen hoe ze gaat garanderen dat Nederland en de Unie nog steeds de Porto-doelstellingen gaat halen op het gebied van armoede, werkgelegenheid en armoede met oog op de nieuwe begrotingsregels.
Antwoord
In het herziene Europees begrotingsraamwerk is er meer aandacht voor investeringen en hervormingen dan onder de oude begrotingsregels. Lidstaten kunnen namelijk in aanmerking komen voor een verlenging van de budgettaire aanpassingsperiode wanneer zij zich committeren aan hervormingen en investeringen. Dit geeft lidstaten een prikkel om structurele maatregelen uit te voeren. Investeringen en hervormingen die in aanmerking komen moeten onder andere groeibevorderend zijn, de schuldhoudbaarheid verbeteren, of aansluiten bij de gemeenschappelijke doelen van de Unie, waaronder het vergroten van sociale en economische weerbaarheid, inclusief de Europese Pijler voor Sociale Rechten. Het nieuwe raamwerk sluit zodoende goed aan bij de 2030-beleidsdoelstellingen gericht op armoedevermindering, het verhogen van de werkgelegenheid en om-, her- en bijscholing, zoals opgenomen in de Porto-doelstellingen3 en die in de Nederlandse context in nationale doelen omgezet4.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen in de terugblik op trilogen er is gesproken over de herziening van Verordening 883/2004 coördinatie sociale zekerheidssystemen. Wij zijn content met het feit dat Nederland vast heeft gehouden aan het standpunt dat het volledige hoofdstuk werkloosheid dient te worden teruggetrokken ondanks het andere standpunt van het Europees Parlement. Graag zien de leden van de VVD-fractie bevestigt dat het kabinet onverkort vasthoudt aan het standpunt dat het volledige hoofdstuk werkloosheid ingetrokken dient te worden. Ook zien deze leden graag nog eens bevestigt dat Nederland niet instemt met een voorstel waarin dit hoofdstuk of enige uitbreiding van de mogelijkheden tot export van uitkeringen onderdeel uitmaakt van een politiek akkoord. Daarnaast, zou de Minister kunnen uitweiden over wat de mogelijke impact zou kunnen zijn van de aankomende Europese verkiezingen op de onderhandelingspositie van Nederland in dit dossier? Deelt de Minister de opvatting dat de aankomende Europese verkiezingen de positie van het Europees Parlement op de voorgestelde gesplitste oplossing in de volgende legislatuur, positief ten opzichte van het Nederlandse standpunt zou kunnen beïnvloeden? Zo ja, zou de Minister zich in de Raad willen inspannen om, gezamenlijk met gelijkgestelde lidstaten, er op aan te dringen de uitslag van de Europese verkiezingen af te wachten alvorens het voorstel verder ter hand te nemen? Kan de Minister daarnaast aangeven wat bij (toekomstige) onderhandelingen over de herziening van de 883-verordening de Nederlandse strategie zal zijn ten aanzien van het aanpassen van de regels en bepalingen rondom de export van WW-uitkeringen?
Antwoord
Het kabinet houdt vast aan haar inzet dat de verruiming van mogelijkheden om een werkloosheidsuitkering te exporteren zoals opgenomen in het voorliggende herzieningsvoorstel onwenselijk is. Zoals vermeld in de kwartaalrapportage heeft Nederland dit expliciet uitgesproken tijdens de onderhandelingen.
Het is lastig om concrete voorspellingen te doen over de impact van de Europese Parlementsverkiezingen op de status van de onderhandelingen van de herziening van de coördinatieverordening sociale zekerheid. Na de verkiezingen zullen de nieuwe leden van het Europees Parlement besluiten of zij dit dossier willen voortzetten en of zij het wenselijk achten om een herzien standpunt in te nemen. Ten aanzien van de vraag of ik mij wil inspannen om het dossier te laten rusten tot de Europese Parlementsverkiezingen, kan ik melden dat een laatste poging van het Belgisch voorzitterschap om via een alternatieve weg tot een akkoord te komen, niet werd gesteund door het Europees Parlement. Daarmee is de kans gering dat er voor het aantreden van een nieuw Europees Parlement substantiële ontwikkelingen te melden zijn op dit dossier. Indien dit wel het geval is, zal ik Uw Kamer uiteraard informeren.
Wat betreft de Nederlandse strategie bij (toekomstige) onderhandelingen, zal ik het Nederlandse standpunt blijven uitdragen dat het tijd is voor een reflectieperiode. Het herzieningsvoorstel dateert uit 2016 en is onvoldoende toegerust op de laatste ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden op de arbeidsmarkt zoals de toename van digitalisering en het op afstand werken.
De huidige herziening draagt niet bij aan het beoogde doel van modernisering. Ik wil een dergelijke reflectieperiode gebruiken om vanuit Nederland voorstellen te doen waar een toekomstig herzieningsvoorstel wel aan moet voldoen en zal uw Kamer hierover informeren.
De leden lezen dat een discussiedocument over de Europese pijler van sociale rechten en de toekomstige sociale agenda wat het Belgische Voorzitterschap wil voorleggen aan de Raad nog niet beschikbaar is. Deelt de Minister hierover het ongenoegen met de leden van de VVD-fractie dat hiermee de mogelijkheid ontnomen wordt voor de Tweede Kamer om hierover haar mening uit te spreken? De leden van de VVD-fractie hebben een groot ongenoegen hierover aangezien het mogelijk een aantasting is van het subsidiariteitsbeginsel, waarbij de VVD-fractie er op wijst dat sociale zaken en werkgelegenheid een aangelegenheid is van de nationale lidstaten en niet van de Europese Unie. Deelt de Minister deze mening?
Wat het extra onfatsoenlijk maakt vanuit het Belgische voorzitterschap is dat de mening over deze onderwerpen wel door de EU-voorzitter bij monde van dhr. Vandebroucke wordt gedeeld met Nederlandse media zoals het Financiële Dagblad op 19 februari j.l. Hierin bepleit dhr. Vandebroucke dat er meer bevoegdheden op het terrein van sociale zaken over zouden moeten gaan naar de Europese Unie en Brussel een stevigere inzet zou moeten krijgen. Wat is de mening van de Minister over dit artikel? Deelt zij deze opvatting of is zij bereid om hier ferm afstand van te nemen? Is zij bereid om haar collega aan te spreken dat deze handelwijze het onmogelijk maakt voor nationale parlementen om democratische controle uit te oefenen? Door wel een vergaande mening als EU-voorzitter te ventileren aan Nederlandse media, terwijl het Belgische EU-voorzitterschap deze standpunten niet voorafgaand op papier gedeeld heeft met de lidstaten, zodat het democratisch gekozen Nederlandse parlement hierover kan spreken, deze standpunten kan beoordelen en de Minister een opdracht mee kan geven ten aanzien van het Nederlandse standpunt op deze voorstellen? Graag zien de leden van de VVD-fractie dat het kabinet afstand neemt van de voorgestelde richting en deze handelwijze van de Belgische Minister.
Antwoord
Ik ben het met de leden van uw Kamer eens dat het tijdig beschikbaar stellen van discussiedocumenten belangrijk is. Helaas komt het vaker voor dat stukken pas enkele dagen voor de Raad worden verspreid. Dit speelt ook bij andere Raden. Nederland zal hier aandacht voor blijven vragen in Brussel. Ik formuleer middels de Geannoteerde Agenda voor alle agendapunten een zo helder mogelijke Nederlandse inzet waar de Kamer nadere vragen over kan stellen. Op deze manier zet ik mij in om ik de Nederlandse belangen zo effectief mogelijk te behartigen en is de Kamer ook in staat te controleren met welke inzet ik naar de Raad ga. Het is niet ongebruikelijk dat een voorzittende lidstaat de discussie wil aanjagen en met een ambitieuze agenda komt. Nederland gaat over de eigen inzet. Het betreffende discussiestuk is inmiddels door het Voorzitterschap gepubliceerd en door de leden van uw Kamer in te zien op Delegates Portal (referentienummer: ST 6835 2024 INIT). De inhoud van het discussiestuk leidt niet tot wijziging van mijn inzet zoals geformuleerd in de Geannoteerde Agenda.
Bij het beoordelen van voorstellen op EU-terrein, vormt het subsidiariteitsbeginsel voor het kabinet een fundamenteel criterium. Daarnaast is voor het kabinet van belang dat Europese voorstellen op sociaal -en werkgelegenheidsterrein bijdragen aan opwaartse sociaaleconomische convergentie en/of een gelijk speelveld tussen lidstaten, bedrijven en werkenden. Zoals ook in de Geannoteerde Agenda voor de Informele Raad van 10–12 januari jl. uiteengezet, heeft het kabinet zes prioritaire thema’s geïdentificeerd waarbij het Europees optreden in het bijzonder van toegevoegde waarde acht.5 Hierover hebben we ook in een schriftelijk overleg van gedachten gewisseld.
De zes prioritaire thema’s waarbij het kabinet Europees optreden van toegevoegde waarde acht zijn arbeidsmigratie en grensoverschrijdende handhaving, gezond en veilig werken inclusief de mentale gezondheid van werknemers, de impact van digitalisering op de arbeidsmarkt, modernisering van sociale zekerheidscoördinatie, vaardigheden, en inburgering en integratie.
Ten aanzien van de richtlijn voor platformwerk onderstrepen vragen voorgenoemde leden welke lidstaten hun steun niet hebben uitgesproken voor het voorstel.
Antwoord
Gezien de vertrouwelijkheid van de onderhandelingen is het niet aan Nederland om informatie bekend te maken over de posities van andere lidstaten.
Kan de Minister een inschatting geven van de kans op een overeenkomst voorafgaand aan de Formele raad (en voorafgaand aan de Europese Parlementsverkiezingen)? Waarom heeft de Minister er niet voor gekozen om zich aan te sluiten bij de vragen ten aanzien van de uitleg van het begrip «effecief»? Meent zij dat dit begrip wel eenduidig en zonder enige onzekerheid uitgelegd kan worden? Zo ja, welke uitleg geeft zij hieraan of op welke wijze meent zij dat de Kamer dit begrip zou moeten duiden? De leden van de VVD-fractie maken van de gelegenheid gebruik om eveneens nogmaals te onderstrepen dat zij menen dat een zeer terughoudende houding ten aanzien van het vormgeven van dergelijke richtlijnen op zijn plaats is en menen dat over begripskwesties geen enkele onduidelijkheid zou mogen bestaan alvorens Nederland haar steun aan een voorstel geeft.
Antwoord
Conform het BNC-fiche is mijn inzet steeds gericht geweest op een sterk en effectief weerlegbaar rechtsvermoeden.6 Hoewel ik ten aanzien van het hoofdstuk van het weerlegbaar rechtsvermoeden liever meer ambitie had gezien, ben ik van mening dat het begrip «effectief rechtsvermoeden» zoals dat in het voorlopig akkoord is opgenomen voldoende duidelijkheid biedt. In de bepalingen en in de overwegingen van het voorlopig akkoord wordt het begrip nader ingevuld. Ook het doel van de richtlijn biedt een kader voor de interpretatie. Uit de tekst van het voorlopig akkoord volgt dat lidstaten een rechtsvermoeden in hun nationale recht moeten opnemen dat gebaseerd is op feiten die wijzen op de aanwezigheid van gezag en aansturing. Hierbij dient het te gaan om het faciliteren van procedures die zien op de vaststelling van de rechtspositie van werkenden, waarbij het aanleveren van bewijs voor de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst vereenvoudigd moet worden, gelet op de machtsongelijkheid tussen het platform en de persoon die platformwerk verricht. Hoewel lidstaten ruimte hebben bij de invulling van het rechtsvermoeden, is voldoende duidelijk aan welke (rand-)voorwaarden de nationale wetgeving dient te voldoen, en ook eventueel getoetst dient te worden. Uiteraard dient het weerlegbaar rechtsvermoeden bij nationale implementatie nader geconcretiseerd te worden. Het voorlopig akkoord biedt voldoende mogelijkheden om de nadere concretisering aan te laten sluiten bij de Nederlandse situatie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het antwoord van het kabinet op de vraag van de NSC-fractie over de handhaving op arbeidsmigratie. Het kabinet «is voornemens het Europese debat te voeden met de in Nederland gezette stappen in het verbeteren van de positie van arbeidsmigranten door uitvoering van de aanbevelingen ui het rapport van de Commissie Roemer.» Deze leden vinden dit antwoord wat mager. Wanneer wordt dit voornemen omgezet in actie?
Antwoord
Het voornemen van het kabinet om het Europese debat te voeden met de in Nederland gezette stappen in het verbeteren van de positie van arbeidsmigranten door uitvoering van de aanbevelingen uit het rapport van Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer) is onderdeel van de bredere inzet van het kabinet op arbeidsmigratie en grensoverschrijdende handhaving. Deze inzet is erop gericht dat de nieuwe Europese Commissie een prioriteit dient te maken van het in goede banen leiden van arbeidsmigratie, inclusief de aanpak van de schaduwzijden, en effectieve grensoverschrijdende handhaving op onder meer misstanden en schijnconstructies om beter grip te krijgen op arbeidsmigratie. Ik vind het noodzakelijk om op Europees niveau draagvlak te creëren voor het aanpakken van de uitdagingen rondom arbeidsmigratie, inclusief de detachering van derdelanders, en vraag daar ook doorlopend aandacht voor, zowel in mijn bilaterale contacten met andere lidstaten als in mijn contacten met de Europese Commissie en de Europese Arbeidsautoriteit (ELA).
Ik heb hier bijvoorbeeld ook aandacht voor gevraagd tijdens de conferentie «Fair mobility in the EU and the role of the European Labour Authority» die door het Belgisch voorzitterschap werd georganiseerd. Begin december 2023 heb ik samen met de ELA en de Nederlandse Arbeidsinspectie een bijeenkomst met andere lidstaten georganiseerd waarin aan de hand van concrete casussen is besproken wat er nodig is om de grensoverschrijdende handhaving bij de detachering van derdelanders te verbeteren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de Formele Raad van 11 en 12 maart. Deze leden hebben wel nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie zijn teleurgesteld dat het akkoord over de Richtlijn platformwerk wederom geklapt is. Tegelijkertijd maken deze leden zich ook zorgen over het voortdurende afzwakken van de Richtlijn. Is de Minister van plan om een streep in het zand te trekken wat betreft de afzwakking van het voorstel? Is een akkoord altijd beter dan geen akkoord? Wat waren de overwegingen om toch voor het zojuist verworpen voorstel te stemmen? Verwacht de Minister dat het alsnog tot een akkoord zal komen onder het Belgisch voorzitterschap?
Antwoord
Ik ben van opvatting dat het van belang is om te komen tot een richtlijn die platformwerkers beter beschermt dan thans het geval is, waarbij werkgevenden meer duidelijkheid wordt geboden en waarbij concurrentie op arbeidsvoorwaarden tussen platforms wordt tegengegaan. Dit draagt bij aan een gelijker speelveld tussen platforms, zonder dat dit ten koste gaat van de duurzame ontwikkeling van platformbedrijven. Aan die criteria voldoet het recent bereikte voorlopig akkoord. Over de overwegingen om het voorlopig akkoord te steunen informeerde ik uw Kamer in mijn brief van 14 februari jl. waarin ik, naast een toelichting op het voorlopig akkoord, ook mijn appreciatie van het voorlopig akkoord gaf.7 In mijn appreciatie gaf ik aan dat het positief is dat elke lidstaat verplicht zou worden om een effectief weerlegbaar rechtsvermoeden te introduceren, zodat platformwerkers in de hele EU op extra bescherming kunnen rekenen door middel van een concreet instrument om de juiste contractvorm vast te stellen. Mede op voorspraak van Nederland is de toevoeging van «effectief» voorafgaand aan het weerlegbaar rechtsvermoeden in de tekst van het voorlopig akkoord opgenomen.
Hoewel ik ten aanzien van het hoofdstuk van het weerlegbaar rechtsvermoeden liever meer ambitie had gezien, zoals in het oorspronkelijke Commissievoorstel (waarbij Uniewijde criteria nog meer dan het voorlopig akkoord zouden bijdragen aan een gelijker speelveld tussen lidstaten), ben ik van opvatting dat het voorlopig akkoord platformwerkers beter zal beschermen dan nu het geval is, het werkgevenden meer duidelijkheid biedt en concurrentie op arbeidsvoorwaarden tussen platforms zal helpen tegengaan.
De vormgeving van het weerlegbaar rechtsvermoeden in het voorlopig akkoord is het best haalbare resultaat gezien de sterk uiteenlopende posities in de Raad en het Europees Parlement. Het is een alternatieve aanpak die beter uit zou kunnen pakken dan wanneer er een relatief moeilijk in te roepen rechtsvermoeden met Unie-brede criteria zou zijn gekomen, zoals sommige lidstaten in de Raad wilden. De onderhandelaars van het Europees Parlement gaven aan dat zij daarom konden instemmen met deze andere invulling van het rechtsvermoeden.
Indien met het voorlopig akkoord wordt ingestemd loopt de EU bovendien voorop met het vaststellen van standaarden op het gebied van algoritmisch management en dataverwerking, om zo daadwerkelijke bescherming te bieden aan platformwerkers, zoals ook door uw Kamer verzocht.
Het is teleurstellend dat het voorlopig akkoord net niet voldoende steun kreeg. Het is vooralsnog lastig in te schatten of het Belgisch voorzitterschap er in aanloop naar de Europese verkiezingen alsnog in slaagt om een akkoord te bereiken in de Raad en met het Europees Parlement. Vanzelfsprekend zal ik mij proactief blijven inzetten om het Voorzitterschap te steunen bij het bereiken van een goed akkoord en proberen lidstaten die het voorlopig akkoord niet konden steunen te overtuigen alsnog hun steun te verlenen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken die beschikbaar zijn gesteld in aanloop naar de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 11 en 12 maart 2024.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de Minister schrijft dat bij break-outsessie 1 arbeidsmarkttekorten, gesproken is over het voorkomen van burn-outs en het creëren van een goede werk balans. Hier wordt verder geen nadere uitleg aan gegeven. Kan de Minister aangeven welke beleidsuitgangspunten op tafel liggen in het voorkomen van burn-outs en het creëren van een goede werk/privébalans?
Het kabinet hecht zeer aan gezond en veilig werken en heeft hierin ook speciale aandacht voor de mentale gezondheid op de werkvloer. Mentale gezondheid is een voorwaarde om goed te functioneren op het werk. Ik ben daarom verheugd met de aandacht voor dit thema in Europees verband, nu dit van groot belang is voor de toekomst van onze samenlevingen en arbeidsmarkten. Dit sluit ook goed aan bij mijn eerdere inbreng bij de top over veiligheid en gezondheid op het werk, die op 15 en 16 mei 2023 in Stockholm werd gehouden. Tijdens deze top heb ik ingebracht dat mentale gezondheid van groot belang is voor een gezonde en gebalanceerde arbeidsmarkt.
Tijdens de informele Raad WSB van 10–12 januari jl. werd in de betreffende deelsessie langs vier oplossingsrichtingen gesproken over het tegengaan van arbeidsmarkttekorten. Met betrekking tot een goede werk-privébalans en het voorkomen van burn-outs wordt geschat dat alleen al in Nederland circa 20% van de werkenden burn-outklachten heeft. In Europa wordt het indirecte economische effect hiervan geschat op 4% van het BBP (kosten voor de zorg, sociale zekerheid, en onbenut arbeidspotentieel). Er ligt daarom een maatschappelijke opgave om burn-outklachten terug te dringen en mentale gezondheid te stimuleren.
In januari 2021 heeft het Europees Parlement een resolutie aangenomen, waarin het de Europese Commissie opriep het recht op onbereikbaarheid uit te werken in een richtlijn. Op grond van artikel 154 VWEU moet de Commissie de sociale partners raadplegen voordat zij beleidsmaatregelen op sociaal gebied treft. De sociale partners kunnen er dan voor kiezen gezamenlijk tot een akkoord te komen. De Europese sociale partners hebben daar in dit geval gebruik van gemaakt. Op maandag 27 november jl. hebben zij de Europese Commissie officieel geïnformeerd dat deze onderhandelingen niet tot een akkoord hebben geleid. De Commissie beraadt zich momenteel op vervolgstappen
Op 7 juni 2023 publiceerde de Commissie reeds een mededeling voor een integrale aanpak ten aanzien van mentale gezondheid. Hierin worden lidstaten aangespoord om psychosociale gezondheidsrisico’s op het werk aan te pakken.
De leden van de BBB-fractie lezen in het verslag van de informele WSB-raad het volgende over de concurrentiepositie van Europese bedrijven: «Het Voorzitterschap acht het ook essentieel om ervoor te zorgen dat bedrijven in de EU niet hoeven te concurreren met bedrijven die de minimumnormen, inclusief fundamentele arbeidsnormen, niet respecteren. Daarom is het volgens het Voorzitterschap van groot belang om een beter evenwicht te bereiken tussen de economische, sociale en ecologische dimensies van duurzame ontwikkeling, en om de ongelijkheid en de armoede aanzienlijk terug te dringen.» Is de Minister van mening dat de discussie juist moet gaan over bedrijven buiten de EU aangezien de Europese industrie en bedrijfsleven op dit moment toch vooral lijdt aan concurrentie van buitenaf?
Het kabinet vindt het belangrijk om toe te werken naar een mondiaal gelijk speelveld en zet zich hier onder andere via de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) voor in. De ILO stelt arbeidsnormen vast en houdt ook toezicht op de verspreiding en erkenning van deze normen in alle ILO-lidstaten. Daarmee draagt de ILO bij aan een mondiaal gelijkwaardig speelveld.
Daarnaast blijft het eveneens belangrijk om ook binnen de EU in te blijven zetten op concurrentie die plaatsvindt op basis van kwaliteit en innovatie en niet op basis van arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden. Arbeidsmigranten ontvangen vaak nog steeds niet de woon- en werkomstandigheden waar zij recht op hebben, wat kan leiden tot een race to the bottom op arbeidsvoorwaarden- en omstandigheden. Een goed werkende en eerlijke interne markt voor personen, goederen, kapitaal en diensten is het belangrijkste middel van de EU om welvaart en banen te creëren, en is essentieel voor het concurrentievermogen van Nederland en de EU.
Ziet de Minister een toenemende duurzaamheidsagenda, die weliswaar een gelijk speelveld binnen de interne markt in acht neemt, als onvolmaakt, omdat de concurrentiepositie ten opzichte van de internationale markt niet of onvoldoende wordt beschermd?
Niet alleen op de interne markt, maar ook in de relatie met derde landen werkt het kabinet aan het vergroten van een gelijker speelveld, onder andere op het gebied van duurzame ontwikkeling via handelsbeleid. Zo worden in handelsakkoorden afspraken gemaakt over arbeidsrechten, waaronder het ratificeren en implementeren van fundamentele arbeidsconventies van de ILO. Op termijn dragen deze afspraken bij aan een gelijker speelveld in de relaties met derde landen. De EU heeft de afgelopen periode ook verschillende duurzaamheidsinstrumenten opgezet die Europese producten en producten uit derde landen gelijk behandelen. Een voorbeeld hiervan is de ontbossingsverordening.
De concurrentiepositie van bepaalde sectoren is niet enkel afhankelijk van wetgeving, maar wordt beïnvloed door verschillende factoren, waaronder scholing, infrastructuur en geografie. Duurzame vernieuwingen kunnen daarbij ook de concurrentiepositie ten goede komen. Nederland heeft als economie met een open karakter een bijzonder belang bij een open en op regels gebaseerd handelssysteem en de afgelopen decennia ook veel geprofiteerd van internationale handel. In veel gevallen hebben Nederlandse ondernemers een sterke concurrentiepositie.
Wanneer er sprake is van oneerlijke concurrentie vanuit derde landen, beschikt de EU, net als andere landen, over instrumenten om hiertegen op te treden en de interne markt te beschermen. Zo kan de EU, net als andere landen, in het geval van dumping van goederen het zogenaamde handelsdefensief instrumentarium inzetten.
Financiële Dagblad, 19 februari 2024, Belgische vicepremier Vandenbroucke: «We moeten de productie van antibiotica weer terughalen naar de EU», (https://fd.nl/politiek/1507803/belgische-vicepremier-vandenbroucke-we-moeten-de-productie-van-antibiotica-weer-terughalen-naar-de-eu).↩︎
Kamerstukken II, 2023–24, 21 501-31, nr. 731.↩︎
https://www.consilium.europa.eu/en/meetings/european-council/2021/05/07-08/ en https://ec.europa.eu/commission/presscorner/api/files/document/print/en/ip_21_2301/IP_21_2301_EN.pdf.↩︎
Kamerstukken II, 2021–22, 21 501-31, nr. 669.↩︎
Kamerstukken II, 2023/24, 21 501, nr. 31-732.↩︎
Kamerstukken II, 2021/22, 22 112, nr. 3299.↩︎
Bijlage bij Kamerstuk 21 501-31, nr. 737.↩︎