Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Ontwerpbesluit Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met tijdelijke regels over het beoordelen van arbeidsongeschiktheid bij feitelijke arbeid (Kamerstuk 29544-1234)
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2024D08517, datum: 2024-03-06, bijgewerkt: 2024-03-14 15:17, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2024D08517).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L.W.E. (Léon) de Jong, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (PVV)
- Mede ondertekenaar: E.E. van den Broek, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2024Z01738:
- Indiener: C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-02-06 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-02-27 16:30: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-03-06 14:00: Ontwerpbesluit Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met tijdelijke regels over het beoordelen van arbeidsongeschiktheid bij feitelijke arbeid (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-04-09 16:30: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-04-24 13:00: Arbeidsongeschiktheid (Commissiedebat), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-04-25 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2024D08517 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de op 2 februari 2024 ontvangen brief inzake Ontwerpbesluit Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met tijdelijke regels over het beoordelen van arbeidsongeschiktheid bij feitelijke arbeid (Kamerstuk 29 544, nr. 1234).
De fungerend voorzitter van de commissie,
De Jong
Adjunct-griffier van de commissie,
Van den Broek
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
II. Antwoord/Reactie van de Minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met tijdelijke regels over het beoordelen van arbeidsongeschiktheid bij feitelijke arbeid. Deze leden maken zich al geruime tijd zorgen over de lange wachttijden bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en deelt de visie dat het van belang is dat mensen die (deels) arbeidsongeschikt raken snel duidelijkheid krijgen over hun situatie. Tegelijkertijd hechten deze leden waarde aan een zorgvuldige en eerlijke beoordeling. Deze leden stellen daarom enkele vragen.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA-fractie maken op dat na inwerkingtreden van het besluit het vaker voor zal komen dat de verzekeringsarts niet zelf de situatie van de arbeidsongeschikte werknemer direct onderzoekt, maar afgaat op beschikbare informatie, zoals onder andere aangeleverd door de arbeidsdeskundige en de bedrijfsarts. De blik van de verzekeringsarts komt zo meer op afstand te staan. De blik van de verzekeringsarts is echter cruciaal voor objectieve besluitvorming, omdat de verzekeringsarts geen relatie heeft met de werkgever. Welke mogelijkheden worden gecreëerd voor werknemers om bezwaar te maken tegen het oordeel van de bedrijfsarts en de daarop gebaseerde beschikbare informatie? Is er een mogelijkheid voor een werknemers om in specifieke situaties alsnog een oordeel van een verzekeringsarts te krijgen voor het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid? Hoe verhoudt het uitblijven van een fysieke keuring door de verzekeringsarts zich tot de zorgvuldigheidseisen die gesteld worden aan het verzekeringsgeneeskundige onderzoek in wet- en regelgeving en in vaste rechtspraak? In hoeverre tasten de voorgenomen wijzigingen de mogelijkheid van de rechter aan om beschikkingen om grond van voldoende informatie te kunnen toetsen bij beroep op bezwaar? In hoeverre zal de wijziging leiden tot een toename van beroepszaken?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken in het verlengde hiervan op dat bij de publieke taak voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering het zwaartepunt van het oordeel steeds meer komt te liggen bij private partijen gefinancierd door een werkgevers die ook belanghebbende is. Deelt de Minister deze observatie? Zou de Minister hier een reflectie op kunnen geven? Ook vragen deze leden wat de Minister gaat doen om de verantwoordelijkheid in publieke handen te houden en te waarborgen?
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het kabinet situaties omschrijft waarin een werknemer potentieel bewust minder uren gaat werken dan dat hij daadwerkelijk aankan of bewust werkzaamheden gaat verrichten tegen een lager loon, teneinde eerder in aanmerking te komen voor een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)uitkering, of in aanmerking te komen voor een hogere uitkering. Deze leden vinden het opmerkelijk dat het kabinet op potentieel oneigenlijk gebruik van de praktische schatting door werknemers anticipeert, maar dergelijk potentieel berekenend gedrag aan de zijde van de werkgever buiten beschouwing laat. Kan het kabinet reflecteren op het risico dat werkgevers in de werkzaamheden van een deels arbeidsongeschikte werknemer sturen op een bepaald arbeidsongeschiktheidspercentage, zij het lager (–35 min) of hoger om juist in te stromen in de WIA? In reactie op de inbrengen uit de internetconsultatie die hierop zien schrijft het kabinet dat dergelijk calculerend gedrag kan worden afgeremd door het feit dat dat bij de mate van arbeidsongeschiktheid door zowel arbeidsdeskundige als verzekeringsarts wordt beoordeeld of het werk voldoet aan de criteria van de praktische beoordeling. Tegelijkertijd zorgt het besluit ervoor dat de verzekeringsarts meer op afstand komt te staan en in meer gevallen niet persoonlijk in gesprek zal gaan met de werknemer. Kan het kabinet nader uiteenzetten op welke wijze berekend gedrag aan de zijde van de werkgever toch kan worden voorkomen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen tenslotte dat de maatregel van tijdelijke aard is en over drie jaar vervalt. Deze leden vragen welke maatregelen de Minister neemt om de tekorten structureel op te lossen zodat gegarandeerd kan worden dat de maatregel niet wordt verlengd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met tijdelijke regels over het beoordelen van arbeidsongeschiktheid bij feitelijke arbeid.
De leden van de BBB-fractie hebben een aantal vragen over het ontwerpbesluit. De Minister schrijft op pagina 11 het volgende: «Deze maatregel is bedoeld om de wachtlijsten van arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen in te lopen. Hierdoor krijgen verzekerden eerder zekerheid over hun uitkeringsrechten en kan hen eerder financiële duidelijkheid worden geboden.» De leden van de BBB-fractie vragen of de Minister ook concreet kan maken met hoeveel de wachtlijsten kunnen afnemen. Zijn er concrete aantallen/verwachtingen waarop gestuurd wordt? Hoe en wanneer worden deze effecten gemeten? Hoeveel capaciteit op het gebied van keuringsartsen gaat op dit moment op aan het WIA gedeelte?
De leden van de BBB-fractie lezen het volgende over de gevolgen voor werkgevers van dit wetsvoorstel: «(Ex-)Werkgevers van verzekerde werknemers worden als belanghebbenden aangemerkt bij beslissingen over het recht op of de hoogte van de WIA-uitkering. Beslissingen kunnen immers doorwerken in de hoogte van de door de werkgever af te geven premies of in het geval van eigenrisicodragerschap, te betalen uitkeringen. Dit besluit kan daarom effect hebben op de werkgever. Zoals hiervoor beschreven, zijn de effecten voor de vaststelling van het percentage van arbeidsongeschiktheid naar verwachting gering en in enkele gevallen financieel bevoordelend voor de werknemer. Voor de (ex-)werkgever kan dit daarom in enkele gevallen leiden tot hogere kosten. Gebaseerd op een recente analyse van arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen wordt verwacht dat dit zich in ongeveer 10% van de gevallen zal voordoen.» Kan de Minister aangeven hoe zij tot het percentage van 10% komt? Kan de Minister aangeven tot welke extra uitkeringslast voor werkgevers dit zal leiden procentueel? Denkt de Minister ook na over eventuele compensatiemaatregelen voor deze werkgevers, en zo ja welke?
De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat een grote verscheidenheid aan regelingen te vaak tot gevolg heeft dat mensen tussen wal en schip raken. Een voorbeeld hiervan is de problematiek rond de alleenverdieners die door een complexe samenloop van sociale zekerheid en fiscaliteit onder het sociaal minimum belanden. Hoe kijkt de Minister aan tegen een uniforme regeling die de huidige arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen vervangt en samenvoegt? Kan zij haar visie geven op voor- en nadelen van een dergelijke aanpak en welke aspecten daarin zouden volgens haar cruciaal zijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met tijdelijke regels over het beoordelen van arbeidsongeschiktheid bij feitelijke arbeid. Het Ontwerpbesluit illustreert voor deze leden opnieuw de complexiteit van de huidige wetgeving en kijken om die reden met belangstelling uit naar het politieke debat over het opgeleverde rapport van de commissie Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS). Deze leden hebben over het Ontwerpbesluit nog enkele vragen.
2.1 Algemeen
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de paragraaf 2.1 een zeer positieve beschouwing over het praktisch beoordelen in vergelijking met de huidige praktijk. In de eerste alinea lezen deze leden dat: «Om de oplopende achterstanden in de sociaal-medische beoordelingen terug te dringen en de begrijpelijkheid van de arbeidsongeschiktheidsvaststelling voor een groep verzekerden te verbeteren, is onderzocht op welke wijze de vaststelling kan worden verbeterd». De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet of deze leden het correct interpreteren dat, zeker aangezien de maatregel tijdelijk is, deze maatregel enkel wordt voorgesteld omdat er achterstanden zijn bij sociaal-medische beoordelingen en het positief bijeffect is dat de begrijpelijkheid toeneemt.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de wijze van beoordelen van arbeidsongeschiktheid voor een beperkte doelgroep wordt aangepast. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet nader uiteen te zetten hoe groot de doelgroep is, in verhouding tot de totale doelgroep, die bij de WIA-aanvraag enkel op basis van de methode van praktisch beoordelen een besluit krijgen.
2.2 De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling als bedoeld in de WIA
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het gewijzigde werkproces rond de praktische beoordeling wordt gestart wanneer de werknemer andere werkzaamheden verricht. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of met «andere werkzaamheden die verricht worden» ook bedoeld wordt dat een werknemer bij dezelfde werkgever in dienst is met dezelfde werkzaamheden maar in een kleiner dienstverband.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet of er garanties zijn voorzien dat iemand die een WIA-aanvraag doet desgewenst een verzekeringsarts kan spreken. Zo nee, kan het kabinet toelichten waarom deze garantie er niet is? Hoe beoordeelt het kabinet dit in het licht van de mogelijke toename van het aantal bezwaar- en beroepszaken, zo vragen deze leden.
4.1 Werknemers en uitkeringsgerechtigden
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het kabinet enerzijds stelt dat de methode van praktisch beoordelen «beter uitlegbaar» is. Tegelijkertijd neemt het kabinet mitigerende maatregelen. De leden van de ChristenUnie-fractie zien dit als een tegenstrijdigheid. Ziet het kabinet dit ook zo?
4.2 Werkgevers
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het kabinet verwacht dat in 10% van de gevallen het zich gaat voordoen dat de methode van praktisch beoordelen voor de (ex-)werkgever leidt tot hogere kosten. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet of zij enkele voorbeelden kan geven om wat voor bedragen dit per casus kan gaan.
6. Financiële gevolgen
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het kabinet verwacht dat de maatregel leidt tot een toename van bezwaar- en beroepszaken. Deze leden vragen het kabinet of het maximale is gedaan om te voorkomen dat het aantal bezwaar- en beroepszaken zal toenemen. Zij vragen het kabinet ook om het contact tussen de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid, wat er volgens de beslisnota is geweest, nader te duiden.