Lijst van vragen over de mestcrisis (o.a. Kamerstukken 33037-523, 33037-528 en 30525-152)
Mestbeleid
Lijst van vragen
Nummer: 2024D08997, datum: 2024-03-08, bijgewerkt: 2024-03-14 15:21, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2024D08997).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: D.J.G. Graus, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (PVV)
- Mede ondertekenaar: W.A. Lips, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2023Z19665:
- Indiener: P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2023-12-13 11:15: Procedurevergadering LNV (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2023-12-19 15:25: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-12-21 10:15: Debat over het landbouw- en natuurbeleid (Plenair debat (debat)), TK
- 2024-01-18 15:20: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-03-04 12:00: Voorstel van het lid Kostic (PvdD) feitelijke vragenronde organiseren over enkele Kamerbrieven over de mestcrisis (E-mailprocedure), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2024-03-08 14:00: Enkele Kamerbrieven over de mestcrisis (Inbreng feitelijke vragen), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2024-04-25 14:00: Mestbeleid (Commissiedebat), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
Preview document (🔗 origineel)
2024D08997 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van LNV over enkele Kamerbrieven over de mestcrisis (Kamerstukken 33 037, nr. 523, Kamerstuk 33 037, nr. 528 en Kamerstuk 30 525, nr. 152).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Graus
Adjunct-griffier van de commissie,
Lips
Nr | Vraag |
1 | Hoe groot was het mestoverschot over 2023 op landelijk niveau (de mest waar geen plaatsingsruimte voor was als percentage van de totale mestproductie)? |
2 | Hoe groot zal het mestoverschot naar schatting zijn op landelijke niveau over 2024 op basis van het huidige reeds ingezette beleid (dus zonder aanvullende maatregelen)? |
3 | Hoe groot zal het mestoverschot naar schatting zijn op landelijke niveau over 2025 op basis van het huidige reeds ingezette beleid? |
4 | Hoe groot zal het mestoverschot naar schatting zijn op landelijke niveau over 2026 op basis van het huidige reeds ingezette beleid? |
5 | Hoe breed zijn de bemestingsvrije stroken langs waterwegen die moeten worden aangehouden op basis van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn, de derogatiebeschikking, als conditionaliteit voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en voor de ecoregeling voor het GLB? |
6 | Zijn er veehouders die als gevolg van de invoering van de bemestingsvrije bufferstroken ook minder mest zijn gaan produceren? Zo ja, welk aandeel deed dat (eventueel naar schatting)? |
7 | Zijn er veehouders die als gevolg van de afbouw van de derogatie ook minder mest zijn gaan produceren? Zo ja, welk aandeel deed dat (eventueel naar schatting)? |
8 | Moet Nederland nog volgende actieprogramma’s voor de Nitraatrichtlijn maken indien Nederland landelijk het doel van maximaal 50 mg nitraat per liter grondwater zou halen? |
9 | Klopt het dat de dierlijke bemestingsnormen voor alle gewassen gelden (dus grasland en akkerbouw), maar dat de totale bemestingsnormen variëren afhankelijk van het gewas? Tussen welke waarden variëren de totale bemestingsnormen? |
10 | Als in 2026 overal de bemestingsnorm van 170 kg stikstof per hectare geldt, voor de mest van hoeveel minder melkkoeien is er dan plaatsingsruimte ten opzichte van 2022? |
11 | Naar welke niveaus worden de mestexcretieplafonds verlaagd in 2024 en welk krimppercentage is dat ten opzichte van 2023? |
12 | Naar welke niveaus worden de mestexcretieplafonds verlaagd in 2025 en welk krimppercentage is dat ten opzichte van 2024? |
13 | Naar welke niveaus worden de mestexcretieplafonds verlaagd in 2026 en welk krimppercentage is dat ten opzichte van 2025? |
14 | Klopt het dat om te kunnen voldoen aan de verlaagde mestexcretieplafonds de enige maatregelen het proberen te sturen op het veevoer en door minder dieren te houden, zijn? |
15 | Met welk percentage zou het aantal melkkoeien moeten krimpen in 2024 om onder de mestplafonds voor dit jaar te blijven (als wordt gekozen dit via krimp te bereiken)? |
16 | Met welk percentage zou het aantal melkkoeien moeten krimpen in 2025 om onder de mestplafonds voor dat jaar te blijven? |
17 | Met welk percentage zou het aantal melkkoeien moeten krimpen in 2026 om onder de mestplafonds voor dat jaar te blijven? |
18 | Hoe lang leven melkkoeien gemiddeld voordat deze koeien worden geslacht? |
19 | Indien wordt gekozen om de krimppercentages uit de hierboven genoemde vragen (om onder de mestplafonds te blijven) op een diervriendelijke manier te bereiken, dus door minder dieren te fokken en niet te kiezen voor vervroegde slacht, welk percentage melkkoeien zou er dan in 2024 minder gefokt moeten worden om onder de mestplafonds te blijven? |
20 | Als vervolgens voor 2025 en 2026 op dezelfde manier aan de mestplafonds zou worden voldaan, welke percentages minder melkkoeien zouden er dan moeten worden gefokt in 2025 en 2026? |
21 | Wat is het effect van de fokbeperkingen genoemd in bovenstaande vragen op de totale melkproductie in 2024, 2025 en 2026? |
22 | Klopt het dat de komende verlagingen van de mestplafonds gelden voor de nationale plafonds en dus niet sectoraal worden voorgeschreven? Bent u voornemens om de mestplafonds voor de verschillende dierlijke sectoren evenredig te laten krimpen? Zo nee, op welke manier verdeelt u de krimp dan? |
23 | Klopt het dat dus ook door krimp van het aantal varkens, kippen en de sector «overig» kan worden voldaan aan de verlaagde mestplafonds? |
24 | Stel dat wordt gekozen om volledig door krimp van het aantal varkens te voldoen aan het verlaagde mestplafond voor 2024 en dat dit op diervriendelijke manier gebeurt door minder varkens te fokken, welk percentage varkens zou er dan in 2024 minder gefokt moeten worden om onder de mestplafonds te blijven? |
25 | Als vervolgens voor 2025 en 2026 op dezelfde manier aan de mestplafonds zou worden voldaan, welke percentages minder varkens zouden er dan moeten worden gefokt in 2025 en 2026? |
26 | Stel dat wordt gekozen om volledig door krimp van het aantal kippen te voldoen aan het verlaagde mestplafond voor 2024 en dat dit op diervriendelijke manier gebeurt door minder kippen te fokken, welk percentage kippen zou er dan in 2024 minder gefokt moeten worden om onder de mestplafonds te blijven? |
27 | Als vervolgens voor 2025 en 2026 op dezelfde manier aan de mestplafonds zou worden voldaan, welke percentages minder kippen zouden er dan moeten worden gefokt in 2025 en 2026? |
28 | Indien geen aanvullend (diervriendelijk) beleid wordt gevoerd om onder de verlaagde mestplafonds te komen, welke consequenties heeft dat als aan het eind van 2024 de mestplafonds worden overschreden? Moet dan elke melkveehouder een bepaald percentage van zijn melkkoeien vervroegd naar de slacht sturen? Om welk percentage zou dat naar schatting gaan? |
29 | Is de alternatieve consequentie dat de derogatie direct per 2025 zou vervallen? |
30 | Klopt het dat ook wanneer de derogatie is vervallen de mestplafonds in de wet blijven staan? Wat is in dat geval de consequentie wanneer de mestplafonds worden overschreden na het vervallen van de derogatie? |
31 | Uit welke wetenschappelijke studies blijkt dat stikstof uit dierlijke mest meer af- en uitspoelt naar het water dan stikstofkunstmest? |
32 | Wat is het energetisch rendement van mono-mestvergisting? |
33 | Wat is het energetisch rendement van co-vergisting? |
34 | Klopt het dat voor en na vergisting de hoeveelheid stikstof en fosfaat in de mest gelijk is en dus niet «verdwijnt»? |
35 | Welke delen van de mest nemen wél aanzienlijk af door vergisting? Is dat onder andere water? |
36 | Is er bewijs dat er op een «natuurlijke» manier amfetamine kan ontstaan tijdens mestvergisting? |
37 | Welk percentage van de geproduceerde mest (eventueel naar schatting) wordt geëxporteerd? Welk deel hiervan is onverwerkte mest en welk deel is verwerkt, bijvoorbeeld door mestvergisting? |
38 | Welk percentage van het digestaat dat uit mestvergisters komt, wordt momenteel in Nederland op het land gebruikt voor bemesting? Welk percentage wordt geëxporteerd? |
39 | Naar welke landen wordt mest geëxporteerd en in welke percentages? |
40 | Aan welke eisen qua productiemethode of samenstelling moet verwerkte mest voldoen om te voldoen aan de definitie voor Recovered Nitrogene from Manure (RENURE)? |
41 | Klopt het dat het bij de zuiverheid van RENURE gaat om de stikstofwerkingscoëfficiënt, die zo hoog mogelijk moet zijn? Zo nee, wat bepaalt dan de uitspoelingsgevoeligheid? |
42 | Is er momenteel een kwaliteitskeurmerk voor RENURE dat waarborgt dat de samenstelling overeenkomt met de kwaliteit van kunstmest? |
43 | Hoeveel energie kost het om één ton stikstofkunstmest te produceren? Hoeveel kost één ton stikstofkunstmest momenteel? |
44 | Hoeveel energie kost het om één ton digestaat na vergisting zó te verwerken dat het qua zuiverheid en uitspoelingsgevoeligheid vergelijkbaar is met kunstmest? Hoeveel zou een boer moeten betalen voor één ton van een dergelijk zuivere RENURE? |
45 | Hoeveel broeikasgassen en stikstof worden gemiddeld uitgestoten bij transport en productie van RENURE en hoe verhoudt dat zich tot de productie van kunstmest? |
46 | Wat zijn de afvalproducten/reststromen die ontstaan bij de productie van RENURE en wat wordt hiermee gedaan? |
47 | Ontstaat er geurhinder bij de productie of toepassing van RENURE? |
48 | Wat is de nawerking van RENURE in vergelijking met dierlijke mest en kunstmest? |
49 | Welke belemmeringen zijn er momenteel om RENURE toe te passen onder de norm voor dierlijke mest? |
50 | Wat zal het te verwachten effect zijn (positief of negatief) van het toestaan van RENURE als kunstmest op het behalen van de doelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water? |
51 | Wat zal het te verwachten effect (positief of negatief) zijn van het toestaan van RENURE als kunstmest op de omvang van de veestapel in Nederland en het behalen van de stikstof- en klimaatdoelen voor de landbouw? |
52 | Heeft u een wetenschappelijke onderbouwing dat de derogatie die in 2024 en 2025 nog geldt, het behalen van de doelen uit de Kaderrichtlijn Water niet in de weg staat? Zo ja, kunt u die delen? Zo nee, waarom heeft u dit niet onderzocht? |
53 | Hebben meer boeren sloten gedempt in 2022 en 2023, met als mogelijke motivatie om zo de verplichte mestvrije bufferstroken te ontwijken, in vergelijking met de jaren ervoor? |
54 | Worden slootdempingen op landelijk niveau geregistreerd of gemonitord? |
55 | Is het voor waterschappen mogelijk om met de zuiveringsheffing de fosfaatbelasting in het water zwaarder te belasten voor agrariërs, met als doel een prikkel te geven om minder mest te produceren? Zo nee, welke wet zou aangepast moeten worden om dat wel mogelijk te maken? |
56 | Zijn er EU-lidstaten die doelsturing hebben ingevoerd voor de landbouw op het gebied van mest en waterkwaliteit? |
57 | Hoe ziet de bewegingsruimte voor bemesting er per agrarisch bedrijf uit in een scenario van doelsturing, gezien de grote opgaven voor stikstof en waterkwaliteit? |
58 | Wat is het effect van doelsturing op mest en waterkwaliteit voor de administratieve lasten van een agrarische bedrijf en de handhaafbaarheid van de regels door toezichthouders? |
59 | Met welke organisaties bent u momenteel in gesprek om een oplossing te vinden voor de mestcrisis op korte termijn? |
60 | Indien als krimpmaatregel (alleen) wordt gekozen voor een verhoging van het afromingspercentage bij de handel in fosfaatrechten van 30 procent, met welk percentage zou het aantal melkkoeien dan (naar schatting) gekrompen zijn in 2025, in 2027, in 2030 en in 2035? |
61 | Indien als krimpmaatregel gekozen wordt voor een verhoging van het afromingspercentage bij de handel in fosfaatrechten van 50 procent, met welk percentage zou het aantal melkkoeien dan (naar schatting) gekrompen zijn in 2025, in 2027, in 2030 en in 2035? |
62 | Zijn er inmiddels al gesprekken gehouden over de hoogte van de sectorale mestplafonds en zo ja, wat kunt u daar nu over zeggen? |
63 | Zijn er anderen EU-lidstaten die in een vergelijkbare situatie verkeren met betrekking tot de mestmarkt, het hanteren van een mestproductieplafond en een derogatie op de Nitraatrichtlijn? |
64 | Kunt u een prognose geven van de effecten van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv)- en Lbv+ -regelingen bij een X aantal inschrijvingen op het nationale mestproductieplafond (in percentages in 2025) (zie bijlage 523)? |
65 | Wat zijn de gevolgen van het starten van een infractieprocedure, hoe ziet een dergelijke procedure eruit en zijn hier landbouw gerelateerde voorbeelden van in Nederland, dan wel in andere Europese landen (zie bijlage 523)? |
66 | Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak voor het verschil in stikstofexcretie van melkvee in 2022 en 2023 (respectievelijk 269,2 en 276,3 volgens de Kamerbrief van 5 december jl.): een toename van het aantal stuks melkvee of een toename van de gemiddelde stikstofexcretie per koe (zie Bijlage 523)? |
67 | Klopt het dat de afspraak met de melkveesector om het ruw eiwitgehalte (RE-gehalte) in het melkveevoerrantsoen te verlagen en deze in 2025 niet hoger te laten zijn dan 160 gram RE/kg droge stof, niet wettelijk vastgelegd kan worden? Zo ja, op welke wijze wordt geborgd dat melkveehouders deze afspraak nakomen? |
68 | Welk effect verwacht u van de onder maatschappelijke druk veranderende vraag naar producten met meer aandacht voor dierenwelzijn op de omvang van de mestproductie, zoals genoemd in Kamerstuk 33037–523? Kunt u dit toelichten? |
69 | Wat zijn, gelet op de verwijzing in de eerste zin naar de derogatiebeschikking 2022–2025 (Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022) en het feit dat Nederland rapporteerde op grond van artikel 10 van richtlijn 91/676/EEG-gegevens, waaruit blijkt dat voor de periode 2016 tot 2019 ongeveer 14 procent van de meetstations voor grondwater in Nederland gemiddelde nitraatconcentraties van meer dan 50 ml/L hebben opgetekend, de coördinaten van die stations die een gemiddelde nitraatconcentraties van meer dan 50 ml/L hebben opgetekend en op welke diepte werden die concentraties gemeten? |
70 | Wat zijn, gelet op de verwijzing in de eerste zin naar de derogatiebeschikking 2022–2025 (Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022) en het feit dat uit de meetgegevens voor de periode van 2016 tot 2019 bleek dat 99 procent van de meetstations voor oppervlaktewater in Nederland nitraatconcentraties van minder dan 50 mg/L heeft opgetekend, gelet op het feit dat 96 procent van de meetstations zelfs een gemiddelde nitraatconcentratie van minder dan 25 mg/L optekende en de nitraatconcentraties van oppervlaktewater dus zeer ruim onder de door Europa gestelde norm bleef en gelet op het feit dat toch 58 procent van het oppervlaktewater als «eutroof» werd bestempeld, voor die enorme tegenstelling de meest waarschijnlijke oorzaken en is er wetenschappelijk bewijs voor die oorzaken? Is er met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te zeggen dat de oorzaak landbouw gerelateerd is? Is rekening gehouden met oorzaken zoals het voorkomen van de Amerikaanse rivierkreeft? |
71 | Bij welke meetstations werd, gelet op de verwijzing in de eerste zin naar de derogatiebeschikking 2022–2025 (Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022), een overschrijding gevonden van de fosfornormen voor oppervlaktewater? Waarom worden, gelet op het feit dat het fosforbodemoverschot in Nederland laag is, overschrijdingen toegewezen aan de landbouw? |
72 | Over hoeveel waarden is gemiddeld berekend en wat was de spreiding en de mediaan, gelet op de verwijzing in de eerste zin naar de derogatiebeschikking 2022–2025 (Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022) en het feit dat in het zuiden en oosten van het zandgebied de gemiddelde nitraatconcentratie in de bovenste meter van het grondwater in 2021 67 mg/L bedroeg? Op welke diepte zijn deze waarden exact gemeten, wat is de exacte diepte waarop volgens de EU zou moeten worden gemeten en hoeveel spreiding is daarbij toegestaan? Wat is de exacte locatie van de meetpunten waar deze waarden zijn gemeten? |
73 | In hoeverre is, gelet op de verwijzing in de eerste zin naar de derogatiebeschikking 2022–2025 (Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022), en het feit dat sinds 2017 de nitraatconcentratie in het grondwater in het zuiden en oosten van het zandgebied is verdubbeld, die verdubbeling toe te schrijven aan de droogte van de jaren na 2017 en in hoeverre is die stijging met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid toe te schrijven aan de landbouw? Hoe snel kunnen de metingen opnieuw worden gedaan om te controleren of de waarden met het huidige grondwaterpeil anders zijn? |
74 | Is, gelet op de verwijzing in de eerste zin naar de derogatiebeschikking 2022–2025 (Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022), en het feit dat uit meetgegevens bleek dat het van landbouwbedrijven afkomstige water in de wortelzone in het meetnetwerk voor de derogatie vaak de nitraatconcentratienormen overschreed, de concentratie van nitraten in de wortelzone voor de toewijzing van mestderogatie voor de EU leidend? Is de concentratie van nitraat in de wortelzone veelzeggend voor de mate van uitspoeling naar dieper gelegen grondwater of oppervlaktewater? Zo ja, is er een wetenschappelijke onderbouwing wat de norm is voor de hoeveelheid nitraten in de wortelzone waarbij de uitspoeling zodanig wordt dat het waarschijnlijk is dat de normen voor nitraatconcentraties in het diepere grondwater en/of het oppervlaktewater overschreden worden? |
75 | Klopt het, gelet op de verwijzing in de eerste zin naar de derogatiebeschikking 2022–2025 (Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022), dat voor het aanvragen van de eerste derogatiebeschikking in 2005 (voor 2006) meer wetenschappelijk onderzoek is overlegd om aan te tonen dat de stikstof- en fosforbelasting van grond- en oppervlaktewater niet van de landbouw afkomstig was dan de afgelopen jaren? Zo ja, wat is daarvoor de reden geweest en waarom worden nu andere onderzoeken gebruikt? |
76 | Waarom is, gelet op de verwijzing in de eerste zin naar de derogatiebeschikking 2022–2025 (Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022), ervoor gekozen om onder de Nutriënten Verontreinigde (NV)-gebieden ook stroomgebieden te laten vallen die slechts «het gevaar lopen te worden verontreinigd», terwijl op dit moment geen overschrijding van normen wordt gevonden? |
77 | Waarom is, gelet op de verwijzing in de eerste zin naar de derogatiebeschikking 2022–2025 (Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022), ervoor gekozen om onder de NV-gebieden ook stroomgebieden te laten vallen waarvan de meetpunten aangeven dat grond- of oppervlaktewateren slechts «een stijgende tendens» laten zien, terwijl op dit moment geen overschrijding van normen gevonden wordt? Welke NV-gebieden zijn op basis hiervan aangewezen tot NV-gebied? |
78 | Waarom is, gelet op de verwijzing in de eerste zin naar de derogatiebeschikking 2022–2025 (Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022), ervoor gekozen om onder de NV-gebieden alle stroomgebieden te laten vallen waarvan de meetpunten aangeven dat grond- of oppervlaktewater slechts «incidenteel met nitraten verontreinigd» zijn en welke NV-gebieden zijn op deze basis aangewezen tot NV-gebied? |
79 | Klopt het, gelet op de verwijzing in de eerste zin naar de derogatiebeschikking 2022–2025 (Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022), dat ook gebieden waarvan de metingen geen verhoogde nitraatconcentraties laten zien in grond- of oppervlaktewateren aangewezen zijn als NV-gebied alleen omdat sprake is van eutrofiering? Om welke gebieden gaat het dan? |
80 | Klopt het, gelet op de verwijzing in de eerste zin naar de derogatiebeschikking 2022–2025 (Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022), dat zelfs gebieden waarvan de metingen geen verhoogde nitraatconcentraties laten zien in grond- of oppervlaktewateren aangewezen zijn als NV-gebied, alleen omdat sprake is van mogelijk dreigende eutrofiering? Om welke gebieden gaat het dan? |
81 | Kunt u, gelet op het feit dat onder het kopje «nationaal mestproductieplafond» wordt uitgelegd wat de omvang van de jaarlijkse productie van meststoffen op dit moment volgens de Meststoffenwet (MSW) zou mogen zijn en het in dit geval gaat om dierlijke mest, waarvoor in de MSW staat dat de gebruiksnorm 170 kilogram stikstof is per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, uitleggen wat de wetenschappelijke achtergrond is van het vaststellen van die norm? |
82 | Kunt u een kwantitatieve beschrijving geven van de situatie op de mestmarkt: is er in heel Nederland sprake van een mestoverschot of zijn er ook gebieden met tekorten? |
83 | Hoeveel mest blijft in Nederland, hoeveel mest gaat naar het buitenland en naar welke landen gaat de mest toe? |
84 | Wat is het verwachte resultaat van de Lbv- en Lbv-plus-regelingen op het verlagen van de totale nationale mestproductie? |
85 | Wat is, op basis van gegevens van de afgelopen jaren, het verwachte effect van de bestaande afromingsregeling bij overdracht van fosfaatrechten op de totale nationale mestproductie? |
86 | Wat is het verwachte resultaat op de totale nationale mestproductie bij 10 procentpunt extra afroming bij overdracht van fosfaatrechten? Wat is het verwachte resultaat bij nog eens 10 procentpunt meer afroming? |
87 | Boven welke stikstofconcentratie vindt, gelet op het feit dat u in uw brief schrijft dat de maatregelen zien op verbetering van de waterkwaliteit, eutrofiëring plaats in oppervlaktewater en wat is daarvan de wetenschappelijke onderbouwing? Klopt het voorts dat de «50-mg»-norm in de Kaderrichtlijn Water oorspronkelijk bedoeld was voor de kwaliteit van water voor drinkwaterwinning? Zo ja, is er een wetenschappelijke onderbouwing voor het overnemen van die norm naar de oppervlaktewaternorm voor het voorkomen van eutrofiëring? |
88 | Is er een reden, gelet op het feit dat bovendien er bij de bepaling van de «50-mg»-norm in de Kaderrichtlijn Water geen rekening gehouden is met natuurlijke verschillen tussen de verschillende EU-landen, waarom geen rekening is gehouden met die natuurlijke verschillen in bijvoorbeeld waterdiepte van oppervlaktewaterlichamen en mate van stratificatie binnen die waterlichamen in relatie tot van nature voorkomende stikstofconcentraties? |