[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Advies Landsadvocaat over de tijdelijkheid van uitzenden

Arbeidsmarktbeleid

Brief regering

Nummer: 2024D10713, datum: 2024-03-20, bijgewerkt: 2024-03-25 08:03, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29544-1240).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29544 -1240 Arbeidsmarktbeleid.

Onderdeel van zaak 2024Z04604:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 1240 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 maart 2024

In de arbeidsmarktbrief van juli 20221 is uw Kamer geïnformeerd over twee uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) waar het Hof zich heeft uitgelaten over de tijdelijkheid van uitzenden in het licht van de Uitzendrichtlijn.2 In deze uitspraken heeft het Hof geoordeeld dat een lidstaat waarborgen moet hebben om de tijdelijkheid van de uitleensituatie van een uitzendkracht (waaronder ook payrollkrachten) bij een inlener te waarborgen. Naar aanleiding hiervan is discussie ontstaan over de vraag of Nederland deze waarborgen in voldoende mate kent en of wetgeving op dit punt noodzakelijk is. Ik heb daarom advies gevraagd aan de Landsadvocaat over de noodzaak tot het opnemen van wettelijke waarborgen over de tijdelijkheid van uitzenden, zie bijlage 1. Met deze brief informeer ik u over de inhoud van dit advies.

Hieronder geef ik een korte samenvatting van het advies van de Landsadvocaat.

De Landsadvocaat constateert in haar advies dat de Nederlandse wet niet voorziet in passende maatregelen die het tijdelijke karakter van terbeschikkingstelling van arbeid (bijv. via uitzending) waarborgen. Daarnaast beschikt de Nederlandse rechter over onvoldoende instrumenten om een schending te sanctioneren en daarmee te voorkomen dat de bepalingen uit de Uitzendrichtlijn worden omzeild. De uitzendkracht heeft arbeidsrechtelijk gezien een minder gunstige positie dan een werknemer direct in dienst bij de inlener. Een uitzendkracht die niet tijdelijk ter beschikking wordt gesteld bij dezelfde inlener, kan dus in een nadeliger positie worden gebracht ten opzichte van een werknemer direct in dienst bij de inlener, aldus de Landsadvocaat.

De Landsadvocaat wijst op juridische en financiële risico’s voor de Nederlandse staat nu het tijdelijke karakter van terbeschikkingstelling van arbeid onvoldoende is gewaarborgd in wet- en regelgeving. De Landsadvocaat wijst ten eerste op het risico op staatsaansprakelijkheid. Een uitzendkracht kan een juridische procedure aanhangig maken tegen de Staat en de rechter vragen een oordeel te geven over de verenigbaarheid van het nationale recht met de Uitzendrichtlijn. Het is niet uitgesloten dat de rechter oordeelt dat het nationale recht in het licht van de twee arresten van het Hof niet volledig in overeenstemming is met de Uitzendrichtlijn.

De uitzendkracht kan vervolgens de Staat aansprakelijk stellen en een schadeclaim indienen. Het is wel aan de uitzendkracht om deze schade aannemelijk te maken. Een ander risico waar de Landsadvocaat op wijst is dat de Europese Commissie een inbreukprocedure kan starten tegen Nederland wegens niet nakoming van de Uitzendrichtlijn. Dit betekent dat het Hof van Justitie van de Europese Unie zal oordelen over de Nederlandse situatie en dat Nederland hiernaar zal moeten handelen.

De Landsadvocaat schetst in haar advies vervolgens verschillende beleidsopties om het tijdelijke karakter van terbeschikkingstelling van arbeid te waarborgen en hiermee de Nederlandse wetgeving in lijn te brengen met de Uitzendrichtlijn:

1. het opnemen van een maximumtermijn in de wet;

2. een open norm opnemen in de wet met de strekking dat een uitzendrelatie een tijdelijk karakter heeft, in die zin dat de bepalingen in de Richtlijn niet mogen worden omzeild. De rechter zal aan de hand van de omstandigheden van het geval kunnen toetsen of de norm is geschonden;

3. een tussenvariant is een weerlegbaar rechtsvermoeden waarbij na een bepaalde periode het tijdelijk karakter aan een uitzendrelatie komt te ontvallen, tenzij de uitzendwerkgever aantoont dat dit niet het geval is. Daarbij zou kunnen worden bepaald onder welke voorwaarden of omstandigheden een langere duur geoorloofd is.

De Landsadvocaat stelt verder dat de Nederlandse rechter over onvoldoende instrumenten beschikt om een schending te sanctioneren en te voorkomen dat bepalingen uit de Uitzendrichtlijn worden omzeild. De Landsadvocaat adviseert om in de wetgeving ook consequenties op te nemen voor het geval de terbeschikkingstelling van arbeid niet langer tijdelijk is. Ten eerste zou in de wet kunnen worden bepaald dat de uitzendkracht in dat geval van rechtswege in dienst treedt bij de inlener. Een andere optie is om in de wet op te nemen dat de uitzendovereenkomst van rechtswege converteert naar een payrollovereenkomst. De Landsadvocaat merkt daarbij op dat niet duidelijk is of de (niet-tijdelijke) payrollovereenkomst in lijn is met de Uitzendrichtlijn. Een andere mogelijkheid is de rechter de bevoegdheid toekennen een schadevergoeding op te leggen. Daarnaast is het opleggen van een (bestuurlijke) boete aan de inlenende ondernemer of uitlener een mogelijkheid. Dit vereist wel dat er ook toezicht wordt gehouden en zo nodig wordt gehandhaafd. Bovendien leidt het opleggen van een boete, dan wel een schadevergoeding, er niet toe dat de arbeidsverhouding van de uitzendkracht wijzigt.

De Landsadvocaat beveelt in haar advies aan om passende maatregelen te treffen in de vorm van wetgeving naar aanleiding van de uitspraken van het Hof. Gelet op de demissionaire status van dit kabinet, laat ik vervolgstappen naar aanleiding van dit advies aan een volgend kabinet.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip


  1. Kamerstukken II, 2021/2022, 29 544, nr. 1112.↩︎

  2. HvJEU 14 oktober 2020, C-681/18, JH/KG, ECLI:EU:C:2020:823, HvJEU 17 maart 2022, C-232/20, Daimler, ECLI:EU:C:2022:196.↩︎