[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen aan de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening over het rapport van de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening “Blind voor mens en recht” (Kamerstuk 35867)

Lijst van vragen

Nummer: 2024D11001, datum: 2024-03-21, bijgewerkt: 2024-03-22 16:17, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2024D11001).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2024Z02942:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2024D11001 LIJST VAN VRAGEN

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Parlementaire enquetecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening FraXXX over het rapport van de Parlementaire enquetecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening van 26 februari 2024 «Blind voor mens en recht» (Kamerstuk 35 867)

De fungerend voorzitter van de commissie,

De Jong

De griffier van de commissie,

Post

Nr Vraag
1 Heeft de commissie kunnen constateren dat betrokkenen bewust of zelfs opzettelijk gebruik hebben gemaakt van het gegeven nationaliteit om onderscheid te maken in risicogericht werken? Zo ja, heeft de commissie kunnen achterhalen waarom ambtenaren dit bewuste onderscheid hebben gemaakt?
2 Kan de commissie een overzicht geven per genoemde aanbeveling uit het rapport over in hoeverre er na de onderzoeksperiode al invulling is gegeven aan de genoemde aanbevelingen? Staan er aanbevelingen in het rapport die (deels) al worden uitgevoerd? En zo ja, kan de commissie aangeven hoe de uitvoering van de aanbevelingen is vormgegeven?
3 In hoeverre vindt de commissie dat de manier waarop slachtoffers van de in het rapport beschreven schendingen van mensenrechten gecompenseerd en gerehabiliteerd worden passend en recht doen aan de waarborging van een goed rechtsherstel?
4 Welke manieren ziet de commissie hoe de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties en belanghebbenden bij de uitvoering van het gewenst beleid dat voortvloeit uit het rapport «Blind voor mens en recht» gestimuleerd en versterkt kan worden?
5 Welke maatregelen kan de regering nemen volgens de commissie om de integriteit en ethiek binnen de overheid te bevorderen en belangenverstrengeling te voorkomen, zoals ook aanbevolen is
6 Op welke manier zou volgens de commissie de rol van de burgers en slachtoffers van mensenrechtenschendingen kunnen worden versterkt bij het monitoren van de uitvoering van de aanbevelingen uit het rapport «Blind voor mens en recht»?
7 Werd de maximale boete van 100% van het benadelingsbedrag altijd toegepast? hoe vaak werd er vanaf geweken?
8 Is er een uitputtende lijst van kleine foutjes?
9 Kan per toeslag worden uitgewerkt welke omstandigheden ervoor zorgden dat deze toeslagen nodig waren, en welke beleidsopties destijds bediscussieerd werden?
10 Wat hebben de toeslagen die beschreven zijn in het rapport gedaan met de marginale druk op een modaal verdienende Nederlander?
11 In hoeverre geldt de beschreven complexiteit van het belastingsysteem ook voor andere systemen binnen de overheid?
12 Zou een vermindering van het aantal regels de complexiteit in processen zoals het aanvragen van toeslagen kunnen verminderen?
13 In het rapport lazen we dat veel toeslagen een cruciale inkomstenbron zijn voor de burgers die moeilijk rondkomen, wordt in Nederland die groep het vaakst geconfronteerd met complexe systemen, of speelt de confrontatie met de complexiteit van het systeem in alle lagen van de bevolking?
14 Zou het betrekken van uitvoerders die zo dicht mogelijk bij de uitvoering van een wet staan helpen bij het gedegen kunnen uitvoeren van een uitvoeringstoets?
15 Waarom hebben jullie ervoor gekozen om het rapport «Blind voor mens en recht» niet te beginnen met een hoofdstuk genaamd «effect op mensenlevens» wat ingaat op de uitwerking van het gehandhaafde beleid op echte mensen?
16 Wat is de betekenis van de afbakening van 30 jaar, ook in het licht van het feit dat het rapport zich primair lijkt te richten op de jaren 2005 en verder?
17 Hoe is de commissie tot de twee perspectieven op de rechtstaat gekomen?
18 Vindt de commissie dat in de fraudebestrijding naast de schending van grondrechten op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en gelijke behandeling ook sociale grondrechten in het geding zijn? Zo ja, welke?
19 Zijn cijfers over de omvang van de fraude betrokken in de discussie over de te nemen maatregelen, zowel ambtelijk als politiek?
20 Wil de commissie met haar aanbeveling over constitutionele toetsing dat de rechter ook aan sociale grondrechten gaat toetsen?
21 «Tot op de dag van vandaag faalt de wetgever in het oplossen van deze problemen die al bijna 20 jaar in de wet en regelgeving zit.» Kan de commissie een opsomming geven van de, volgens de commissie, meest hardnekkige fouten?
22 «Het kabinet koos ervoor om wetten met een groot risico op problemen voor mensen op te stellen.» Is de commissie van mening dat deze keuzes moedwillig waren, en dus besluit waren waarin alle risico’s op deze problemen voor mensen geaccepteerd werden?
23 In hoeverre is het kabinet (en het parlement) gewaarschuwd voor onduidelijke regels in de AWIR ten tijde van de behandeling van deze wet?
24 Kan de commissie nader uitleggen waarom de uitspraak van de rechter niet in lijn was met het beleidsvoornemen van het kabinet zelf?
25 De 100%-boete werd standaard als gevolg van het boetebesluit, terwijl dit in de wet een maximumboete was. Is dit bij de parlementaire behandeling van het boetebesluit ter sprake gekomen en/of weloverwogen besloten?
26 Het begrip verwijtbaarheid is door de wetgever onduidelijk ingevuld. Is hiervoor ambtelijk gewaarschuwd en zijn deze signalen genegeerd? Is er bewust gekozen om de invulling van het begrip verwijtbaarheid te verschuiven naar de uitvoering en rechterlijke macht?
27 Welke voorstellen doet de enquêtecommissie om het boetebesluit en de fraudewet te verbeteren? Is het voldoende om bij alleen extreme fraudegevallen een maximale boete te vragen en bij kleinere gevallen de boete lager te houden? Zo ja, welke verhoging stelt de enquêtecommissie voor? In hoeverre acht de commissie dat inkomensafhankelijke boetes dit probleem zouden oplossen?
28 Welke andere uitvoerders van de toeslagen zijn overwogen maar door de politiek terzijde geschoven?
29 Door wie of welke organisatie is het kabinet gewezen op problemen met de interpretatie van de Awir en de gevolgen daarvan in de praktijk?
30 De voorschotsystematiek is nog steeds van toepassing bij alle toeslagen. In hoeverre zijn, naar oordeel van de commissie, de oorzaken van de problemen in de kinderopvangtoeslagaffaire verminderd en/of opgelost? Of is de definitieve oplossing er pas wanneer er geen sprake meer zou zijn van inkomensafhankelijke toeslagen die via een voorschotsystematiek worden uitbetaald?
31 Kan de commissie voorbeelden noemen van politieke belangen die een hinderblok zijn geweest voor corrigerende maatregelen?
32 Is het nog steeds zo dat op grond van de Wko de aanvrager van kinderopvangtoeslag te allen tijde verantwoordelijk is voor het aanleveren van de juiste informatie, ook als een deel van het proces via het gastouderbureau of kinderopvangorganisatie loopt?
33 In hoeverre realiseerde de Dienst Toeslagen zich dat de methode die in 2013 ontwikkeld werd voor fraudebestrijding het onderscheid tussen fouten en fraude volledig deed wegvallen waardoor deze in de praktijk gericht was op het stoppen van foute aanvragen in plaats van het bestrijden van fraude?
34 Wat is de huidige hoogte van de aangiftegrens?
35 Is onderzocht waarom de Belastingdienst aan bestuursrechters voorspiegelden dat mensen een persoonlijke betalingsregeling zouden kunnen krijgen (waardoor de terugvordering niet in zijn geheel zou worden geïnd), terwijl deze betalingsregeling in de praktijk niet mogelijk was?
36 Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) voerde onder druk en sturing van het Ministerie van SZW een strikte uitvoering van de fraudewet uit. Hoe zag deze druk en sturing van het ministerie eruit?
37 Eerder werd het praktische voorbeeld van een verkeerd ingevulde geboortedatum genoemd, waardoor burgers het volledige bedrag aan toeslag moesten terugbetalen. Waar moeten we nog meer aan denken bij kleine foutjes?
38 Wat waren de verschillende risico-indicatoren op basis waarvan het risicogericht toezicht werd uitgevoerd?
39 Kan de commissie duiding geven aan waarom er gekozen is voor een zachte benadering van het feit dat er sprake zou zijn van discriminatie en institutioneel racisme?
40 Heeft de commissie onderzocht op basis waarvan de politiek van mening was pijnloos te kunnen bezuinigen op de uitvoering?
41 Op welke verkeerde aannames van het Centraal Planbureau (CPB) was de ingeboekte bezuiniging van 180 miljoen gebaseerd?
42 Kan de commissie enkele voorbeelden noemen van situaties waarbij Kamerleden de vinger op de zere plek legden en vervolgens onterecht gerustgesteld werden door het kabinet?
43 In hoeverre zijn volgens de commissie de aanbevelingen uit het rapport geïntegreerd in wetgeving en beleid om structurele veranderingen te bewerkstelligen en herhaling van misstanden te voorkomen?
44 Welke maatregelen zijn volgens de commissie tot nu toe al genomen om te voorkomen dat vergelijkbare schendingen van mensenrechten en rechtvaardigheid in de toekomst plaatsvinden, zoals beschreven in het rapport?
45 De commissie stelt dat de wetgever voldoende mogelijkheden moet hebben om wetten vooraf te toetsen op grondwettigheid. Welke instrumenten adviseert de commissie hiervoor te versterken of te ontwikkelen?
46 Bij de ontwikkeling van de gelijkebehandelingswetgeving is er voor gekozen om «eenzijdig overheidshandelen» niet onder het bereik van deze wetgeving te laten vallen. De commissie adviseert dit nu wel te doen. Heeft de commissie onderzocht wat de motieven waren om dit in beginsel niet te doen
47 Hoe beoordeelt de commissie het risico op oplopende achterstanden en verslechteringen in de uitvoering vanwege de benodigde reorganisatie van de Raad van State als gevolg van de voorgestelde splitsing van de Afdeling bestuursrecht?
48 Wat zou volgens de commissie het ideale jaarbudget voor de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) zijn, gezien de commissie 100 miljoen euro per jaar een minimum noemt?
49 Acht de enquêtecommissie de Roemernorm voldoende om kennisopbouw bij departementen en uitvoeringsorganisaties te faciliteren, zoals zij dat voor zich zien? Zijn andere (mogelijk verdergaande) maatregelen nodig?
50 Heeft de commissie ook onderzocht of er nu nog steeds Rijksuitvoeringsorganisaties (incl. de Belastingdienst) enkel werken met risicogestuurd toezicht?
51 Heeft de commissie ook gesproken met de Autoriteit Persoonsgegevens over de aanbeveling om het budget structureel te verhogen? Ziet de AP deze aanbeveling ook als noodzakelijk?
52 De commissie adviseert om het begrip «dringende reden» een ruimere invulling te geven. Kan de commissie dit nader concretiseren?
53 De commissie beveelt aan om de Algemene wet bestuursrecht aan te passen zodat de mens uitdrukkelijk centraal staat bij al het handelen van de overheid, hoe ziet de commissie dat voor zich?
54 Op welke manier zou de commissie willen zien dat de aanbevelingen uit het rapport om institutioneel racisme en discriminatie aan te pakken in de praktijk worden gebracht?
55 De commissie schrijft dat de overheid mensen begrijpelijk moet informeren, doelt de commissie daarbij ook op het aanschrijven van mensen in brieven in begrijpelijke taal op b1 niveau of verschillende taalniveaus zodat ook de 2,5 miljoen mensen die laaggeletterd zijn de informatie kunnen begrijpen? Gebeurt dit volgens de commissie nu voldoende? Hoe worden laaggeletterde mensen nu meegenomen in hun rechten en plichten?
56 Ziet de commissie ook een rol voor ervaringsdeskundigen bij een betere totstandkoming en uitvoering van wetten en beleid? Zo ja, welke rol? En zou dit dan op basis van vrijwilligheid zijn of ook in betaalde functies?
57 De commissie wil het recht op persoonlijk contact introduceren en vastleggen in de Algemene Wet Bestuursrecht, hoe ziet de commissie dit voor zich en hoeveel schat de commissie in dat hiervoor budgettair aan bestuursorganen toegekend moet worden voor de uitvoering?
58 Welke suggesties heeft de commissie om – op korte termijn – de «effecten van de voorschotsystematiek zo beperkt mogelijk te houden»?
59 Zou de enquêtecommissie hun aanbeveling «pak echte fraude aan, maar sla niet door» verder kunnen toelichten? Zouden zij voorbeelden kunnen geven van business cases en perverse prikkels in fraudebestrijding?
60 Op welke manier heeft het rapport «Blind voor mens en recht» volgens de commissie tot op heden bijgedragen aan het verstevigen waarborgen van rechtvaardigheid en gelijkheid voor alle burgers?
61 Hoe is het volgens de commissie nu gesteld met een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige en toegankelijke voorzieningen voor mensen bij sociaaljuridische vraagstukken? Hoeveel voorzieningen zijn er nu en hoeveel moeten erbij? Wat zou het budgettair beslag zijn van zo'n uitbreiding?
62 Hoe zou de commissie de verhoging van de vergoeding voor sociale advocatuur vormgeven? Wat voor tarieven wil de commissie hanteren en wat zou het budgettair beslag van zo'n verhoging?
63 Hoe zou de commissie de verruiming van de criteria voor gesubsidieerde rechtsbijstand willen invullen? En wat zou het budgettair beslag zijn van zo'n verruiming?
64 De commissie stelt dat adviezen bij wetten beter verwerkt moeten worden, is de commissie van mening dat dit ook concreet afgedwongen moet worden? Is de commissie bijvoorbeeld van mening dat de Raad van State bij vergaande aanpassing van een wet standaard opnieuw advies moet worden gevraagd?
65 Wat zou het effect zijn van het verminderen van de complexiteit op het aantal benodigde advocaten in de sociale advocatuur? Zouden er daardoor minder sociale advocaten nodig zijn?
66 Hoe kan de onafhankelijkheid van die uitvoeringstoets worden gewaarborgd? In hoeverre is het wenselijk dat ambtenaren van hetzelfde ministerie deze uitvoeringstoets gaan uitvoeren?
67 In hoeverre zou het verminderen van het aantal wetten en regels in Nederland helpen om de Tweede Kamer haar taken beter te kunnen laten uitvoeren?
68 Hoe ziet de commissie de uitvoering van de afkoelperiode voor amendementen voor zich? Hoe verhoudt dit zich tot het reglement van orde en het recht van amendement van Kamerleden?
69 Kan de commissie nader uiteenzetten waarom individuele ondersteuningsbudgetten van Kamerleden een verbetering zou kunnen zijn en hoe dit anders is ten opzichte van de huidige situatie?
70 Zou het meer betrekken van bijvoorbeeld marktpartijen en uitvoerders in de praktijk helpen bij het verbeteren van wetsvoorstellen?
71 Wat wordt bedoelt met de passage dat er vooral oog was voor het oplossen van de problemen van de overheid? Op welke problemen wordt gedoeld?
72 Welke alternatieven waren er destijds voor de uitvoering en waarom is daar destijds niet voor gekozen?
73 Is er in het politieke debat aandacht geweest voor de hoge bedragen die met de kinderopvangtoeslag gemoeid gingen in relatie tot de voorschotregeling en eventuele terugvorderingen en zo ja op welke wijze?
74 Was er een verjaringstermijn voor een terugvordering?
75 Wat was de aard van de principiële bezwaren van Minister Zalm?
76 De commissie stelt dat het feit dat het een nieuwe taak en doelgroep voor de Belastingdienst betrof en er zorgen waren over de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst van ondergeschikt belang in de discussie leek te zijn, welke overwegingen waren wel doorslaggevend voor het besluit?
77 Waaruit blijkt dat het kabinet niet genoeg tijd heeft gegeven voor de inrichting van de systemen, was dit bij invoering kenbaar en wat was de reden om toch door te zetten?
78 Wat wordt bedoelt met «onder druk van Sociale Zaken en werkgelegenheid»?
79 Is het onderscheid tussen terugvorderingsverplichting en terugvorderingsbevoegdheid ook onderwerp van politieke discussie geweest of betrof het enkel een juridische discussie die politiek en ambtelijk is opgevolgd?
80 Wat is de reden dat er geen definitief wetsvoorstel wordt ingediend?
81 Wat was de reden waarom de geschetste opties niet in de Kamerbrief terecht zijn gekomen?
82 Zijn er mitigerende maatregelen naar aanleiding van de signalen getroffen en zo ja welke?
83 Geeft de Raad van State ook alternatieven over hoe de knelpunten zouden kunnen worden opgelost zonder ingrijpende reorganisatie?
84 Wat was de achterliggende motivatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) om de input van het Ministerie van Financiën zwaarder te laten wegen dan de eigen punten?
85 Wat waren de overwegingen dat ouders die de dupe waren van problemen van de administratie van of door fraude van de gastouder niet onder de pardonregeling vielen?
86 Op welke wijze werden de gastouderbureaus die fouten hadden gemaakt of fraude hadden gepleegd zelf (financieel) geraakt?
87 Wat was de reden dat het Ministerie van SZW niet wilde afwijken en in hoeverre is dit enkel op ambtelijk niveau gewogen binnen SZW of ook op politiek niveau?
88 Betekent het ontbreken van «subjectieve verwijtbaarheid» dat er per definitie werd uitgegaan van verwijtbaarheid in de definitie van objectieve verwijtbaarheid omdat verwijtbaarheid in algemene zin niet nader gedefinieerd was?
89 Waar zat het verschil van inzicht tussen de Minister van SZW en het UWV over de ruimte die er al dan niet was om een waarschuwing te geven? En is hier nog nader juridisch advies over ingewonnen?
90 Waarom heeft de brief van 13 mei 2011 geen plek gekregen in het beleid en de jurisprudentie?
91 Hoe lang heeft dit verschil bestaan?
92 Welke stappen zijn er naar aanleiding van het eindgroep van de werkgroep die het interdepartementale beleidsonderzoek Vereenvoudiging Toeslagen opstelt genomen om de aanbevelingen uit te laten voeren?
93 Ligt de verantwoordelijkheid van het inschatten van het kantelpunt bij een uitkeringsgerechtigde bij een individuele medewerker van een gemeente? Zo ja, welke bevoegdheden heeft deze medewerker nog meer die van invloed kunnen zijn op het eventueel aanmerken als fraudeur van een uitkeringsgerechtigde?
94 Wat zijn de redenen dat er door het kabinet is gekozen voor een ruimer begrip bij de toepassing van de term fraude dan door de Afdeling Advisering van de Raad van State is geadviseerd?
95 Hoe vaak zijn er in totaal signalen afgegeven tussen de GGD en Belastingdienst na aanpassing van de Wet kinderopvang?
96 Van hoeveel gevallen is bekend dat een gastouderbureau heeft gefraudeerd en dat ouders uiteindelijk een terugvordering van de kinderopvangtoeslag hebben gekregen?
97 Worden ouders bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag geïnformeerd over hun wettelijke verantwoordelijkheid voor een juiste aanvraag? Zo ja, op welke wijze gebeurd dit en is dit gebeurd?
98 Waren er vanaf 2010 aanleidingen om het beleid bij fraudebestrijding te wijzigen van meer preventieve handhaving naar handhaving achteraf? Zo ja, wat waren deze aanleidingen?
99 In 2009 was de schatting dat 5,8% van de uitkeringsgerechtigden in de WW zwart werk had verricht. Hoe verhoudt dit percentage zich tot de jaren daarvoor? Is er sprake van een stijging of daling in zwart werk?
100 Kan de commissie een overzicht geven van de ontwikkeling van het nalevingsniveau van socialezekerheidswetgeving in de afgelopen 15 jaren?
101 Is het waar dat boetes in de sociale zekerheid sinds 1997 niet meer waren aangepast aan inflatie? Zo ja, wat waren hiervoor de redenen?
102 Heeft de commissie ook gekeken naar de wijze van rechterlijke toetsing (marginale toetsing) in het bestuursrecht? Heeft de commissie de indruk dat de recente uitspraken van de hoogste bestuursrechters voldoende ruimte geeft aan de rechtspraak om een betere belangenafweging te maken in individuele gevallen?
103 Hoe beoordeelt de commissie het feit dat door de marginale toetsing in het bestuursrecht (artikel 3.4 Awb) een besluit pas in strijd met het evenredigheidsbeginsel was als er sprake was van een kennelijk onredelijke belangenafweging?
104 Hoe beoordeelt de commissie het feit dat de menselijke maat sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 februari 2022 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 oktober 2022 meer wordt toegepast in het bestuursrecht? Heeft de commissie in haar onderzoek een gewijzigde lijn in het bestuursrecht waargenomen?
105 Wat kunnen criteria zijn om een boete met verminderde verwijtbaarheid te geven?
106 Wat verklaart de stijging van het totale boetebedrag in 2014 ten opzichte van het totale boetebedrag in 2013?
107 Wat verklaart het verschillende optreden in vergelijkbare gevallen door gemeenten waar het sanctionering van overtredingen betreft? Zijn er hiervoor duidelijke criteria in de fraudewet voorgeschreven en kan er bij de toepassing hiervan sprake zijn van discretionaire bevoegdheden van ambtenaren?
108 Waarom is er voor gekozen om voor wisselende grensbedragen te kiezen bij het beoordelen of er sprake is van opzet/grove schuld?
109 Hoe oordeelt de commissie over de reacties op de bevindingen van de enquêtecommissie met betrekking tot het toezicht op en de handhaving van wet- en regelgeving om misstanden te voorkomen?
110 Kan de commissie aangeven welke overwegingen er bij de wetgever zijn geweest bij het besluit tot afzien van het toevoegen van een hardheidsclausule in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen? Zo ja, waar bestonden deze overwegingen uit?
111 Hoe kijkt de commissie aan tegen het aanbieden van trainingen en bewustwordingsprogramma's om ambtenaren en medewerkers binnen overheidsinstanties te voorzien van de nodige kennis en vaardigheden om mensenrechten te respecteren en te beschermen?
112 Welke mogelijkheden ziet de commissie naast een hardheidsclausule om de rechtsbescherming van mensen te waarborgen en bestaat er momenteel wetgeving waarbij de commissie het risico ziet dat de rechtsbescherming onvoldoende wordt gewaarborgd?
113 Hoe vaak is er sinds het in werking treden van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving sprake van recidive geweest en is er een boete van 150% van het benadelingsbedrag opgelegd?
114 Kan de commissie aangeven wat de achterliggende argumentatie was bij het verzoek van het Ministerie van SZW om de aangiftegrens voor zowel witte als zwarte fraude in 2009 te verhogen? Zo ja, wat was de argumentatie hier achter? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk?
115 Kan de commissie aangeven waarom het ruim drie jaar heeft geduurd voordat het kabinet met een officiële reactie kwam op een ongevraagd advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State betreffende de rechtsbescherming van burgers bij bestuurlijke boetes? Zo ja, waarom heeft dit drie jaar geduurd?
116 Is er vaak sprake geweest van moeite bij het verzamelen van bewijsstukken door personen en rechtsbijstandsverleners en ziet de commissie hierbij ook een rol voor de uitvoeringsinstanties om te helpen bij het actief verstrekken van bewijsstukken en dossieropbouw?
117 Hoe kan het zo zijn dat mensen een betalingsregeling opgelegd krijgen van een hoger maandbedrag dan dat zij aan inkomsten hebben?
118 Wat zijn de criteria om toeslagaanvragers aan een intensieve controle op hun aanvraag te onderwerpen en welke bewijsstukken moeten zij aandragen?
119 Krijgen ouders die een deel van de eigen bijdrage niet hebben betaald hier bericht over en wordt er met hen bijvoorbeeld een betalingsregeling getroffen, voordat het gehele ontvangen bedrag aan toeslagen wordt teruggevorderd? Hoe werkt dit in de praktijk?
120 Hoe kan het dat de Dienst Toeslagen terugvorderingsbedragen heeft verrekent met andere toeslagen, maar dat hierbij bepaalde schulden niet zijn meegenomen waardoor er bij ouders meer is teruggevorderd dan reëel mogelijk was? Wat kan worden gedaan om dit in de toekomst te voorkomen?
121 Is er afstemming geweest tussen de Afdeling bestuursrechtspraak en de Dienst Toeslagen over hoe de wet geïnterpreteerd en uitgevoerd moet worden? Zo ja, op welke wijze heeft dit plaatsgevonden?
122 Heeft de commissie een overzicht van alle geschonden privacy rechten die zij geconstateerd hebben?
123 Wat was de internationale context van gegevensuitwisseling ter bevordering van fraudebestrijding? Baseerden beleidsmakers zich in het opstellen van dit fraudebeleid op succesvol beleid uit het buitenland?
124 Waarom is besloten om geen bewindspersonen uit de jaren »90 (toen de fraudebestrijding met behulp van data en gegevensuitwisseling begon) te verhoren?
125 Was het stimuleren van (effectiever) handhaven op fraude hoofdzakelijk een politieke wens of een ambtelijk idee?
126 Vond er op andere dossiers ook een toename aan gegevensuitwisseling plaats? Of was dit exclusief een trend op het gebied van fraudesignalering in de sociale zekerheid?
127 Zorgde de Fraude Scorekaart aantoonbaar ook voor vertekende uitkomsten die het risicoprofielbeeld bevestigden? Klopten de onderliggende assumpties wel?
128 Heeft de komst van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) er (mede) voor gezorgd dat nieuwe wetgeving aangaande gegevensuitwisseling sociale zekerheid en toeslagen is uitgebleven? Gezien er sinds 2015 geen nieuwe wetgeving meer is verschenen. Of heeft dit andere redenen?
129 Is de Kaderwet gegevensuitwisseling ooit aangevochten bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat oordeelde het EHRM?
130 Hoe had de AP beter kunnen acteren op de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (Wgs) als ze meer budget hadden gehad? In hoeverre deed de AP niet al het maximale wat de AP kon doen?
131 Wat verklaart de dalende trend in klachten?
132 Waarom daalt het aantal onderzoeken terwijl het budget fors stijgt?
133 Waarom stijgt het aantal fte weinig ondanks de forse intensivering van de budgetten?
134 Kan nader toegelicht worden waarom een causaal verband tussen persoonskenmerk en gedrag niet voldoende is? Hoe zou een objectieve rechtvaardiging van het inschatten van gedrag er uit zien?
135 Is de commissie casussen tegengekomen waarin concrete risicoprofielen of risicogerichte selectie zonder feitelijke menselijke controle leidden tot een registratie van personen als «fraudeur»? Zo ja, kan de commissie een overzicht geven welke concrete processen dat zijn/waren?
136 Was het voor een burger (technisch of praktisch gezien) mogelijk geweest om op te vragen en te ontvangen hoe en door wie jouw persoonsgegevens gebruikt werden?
137 Kan er toegelicht worden waar de risicoclassificatiemodellen aan getoetst hadden moeten worden? En had dit feitelijk gekund?
138 Kan de commissie specificeren welke fraudesignaleringssystemen de commissie in haar onderzoek is tegengekomen waarin zij een risico op schending van mensenrechten hebben geconstateerd? Gaat dit enkel om de casussen uit Deel II of zijn er nog meer systemen? Als dit het geval is, kan de commissie dan een overzicht delen en daarbij aangeven welke systemen nog actief zijn?
139 Kunnen de «efficiencykortingen» in de sociale zekerheid in de afgelopen 30 jaar gekwantificeerd worden? Hoe hebben de uitgaven aan uitvoering zich in relatieve zin ontwikkeld in de sociale zekerheid?
140 Zijn er Kamerstukken of andere beleidsstukken bekend waaruit volgt dat de focus op «New Public Management» kabinetsbeleid was? Wat waren de uitgangspunten van het kabinetsbeleid bij deze eventuele beleidsverandering?
141 In hoeverre zijn de genoemde efficiencytaakstellingen in box 8.1 daadwerkelijk gerealiseerd?
142 Kan per jaar vanaf 2000 tot en met 2023 aangegeven worden hoe de budgetten van de Belastingdienst en het UWV zich hebben ontwikkeld, in absolute zin en als percentage van de totale rijksuitgaven?
143 Zijn er andere onderzoeken beschikbaar waaruit volgt in hoeverre taakstellingen bij UWV en Belastingdienst hebben geleid tot een versobering van de uitvoering of tot een grotere doelmatigheid, naast het genoemde Rekenkamer-onderzoek?
144 Werden CPB-ramingen ten tijde van de 180-miljoen taakstelling ook al gecertificeerd? Zo nee, op welke wijze werden ramingen destijds wel op juistheid (van aannames en uitkomst) en onzekerheidsmarges getoetst?
145 Welke Nederlandse toezichthouders maken gebruik van risicogestuurd of risicogericht toezicht? In hoeverre is dit in internationale context gebruikelijk?
146 Op basis van welke criteria werden aanvragen als «hoog risico» bestempeld?
147 Opereert de Belastingdienst op dit moment op basis van «business cases» bij fraudebestrijding?
148 Op welke wijze krijgt de geschatte omvang van een fraude een rol bij de verdeling van toezichtcapaciteit? Is hierbij naast het aantal fraudegevallen ook de misgelopen belastinginkomsten of onterechte uitgaven een op enigerlei wijze relevante overweging?
149 Kan per binnen de context van het gehele rapport bekeken wetsvoorstel aangegeven worden met welke meerderheden in de Tweede en Eerste Kamer het wetsvoorstel is aangenomen?
150 Kan de verhouding tussen de tijd die de Tweede Kamer besteed aan debatten waarin wetten behandeld worden en de tijd die wordt besteed aan andersoortige debatten gekwantificeerd worden? Hoe heeft deze verhouding zich in de afgelopen jaren ontwikkeld en is hierin een trend waarneembaar?
151 Kan een samenvatting van de verschillende inbreng bij het debat over de wetsbehandeling van de Wet Awir gegeven worden? Op welke punten verschilden deze inbrengen van elkaar? Op welke punten kwamen zij overeen?
152 In hoeverre zijn de risico’s van een systeem dat gebaseerd is op voorschotsystematiek in de totstandkoming van het wetsvoorstel erkend en beoordeeld?
153 In hoeverre zijn de uitvoeringsaspecten van het wetsvoorstel naar voren gebracht in het wetsvoorstel en aan de orde gekomen bij de totstandkoming en behandeling daarvan?
154 Op basis waarvan werd geconcludeerd dat de Belastingdienst toegerust zou zijn op massale processen voor uitbetaling, zoals tijdens de behandeling van de Wet Awir gesteld werd?
155 Op welke wijze is de «zelfevaluatie» van de Eerste Kamer tot stand gekomen?
156 Kan geschetst worden op welke wijze de signaalfunctie vanuit de samenleving richting de volksvertegenwoordiging in andere landen vormgegeven is? Hoe komen problemen van burgers met (de uitvoering van) wetgeving bij volksvertegenwoordigers terecht?
157 Wanneer was de eerste publicatie over de Bulgarenfraude? Op welke wijze werd door de Kamer op deze publicatie gereageerd?
158 Hoe vaak werden er binnen de context van de Bulgarenfraude Kamervragen gesteld aan de hand van een publicatie in de media?
159 Op welke wijze werd door de Kamer gereageerd op de waarschuwing van toenmalig Staatssecretaris Weekers dat een aanscherping van het fraudebeleid tot gevolg zou hebben dat «de goeden onder de kwaden zullen lijden»?
160 Is deze waarschuwing in de periode rondom de Bulgarenfraude ook op andere wijze vanuit de regering naar de Kamer gecommuniceerd? Zo ja, waar en op welke wijze? Gebeurde dit voor of na de indiening van de genoemde motie van wantrouwen?
161 Kan de parlementaire discussie rondom de ingediende motie van wantrouwen (in samenvatting) geschetst worden? Wat waren de overwegingen om deze motie in te dienen of te steunen of om dat juist niet te doen?
162 Op welke wijze heeft de ingediende motie zijn weerslag gehad op het kabinetsbeleid? Op welke wijze werd deze besproken binnen de regering, het ministerie of de uitvoering?
163 Is de motie hierna bijvoorbeeld intern als argument gebruikt om een scherpe fraudeaanpak te verantwoorden of op andere wijze te onderbouwen? Zo ja, kan de context waarin dit gebeurde geschetst worden?
164 Op welke wijze heeft zelfreflectie vanuit de Kamer ten aanzien van de oorzaak van de genoemde problematiek (te weten het feit dat de maatregel waarop de Kamer zo aandrong deze problematiek deels had veroorzaakt) een plek gekregen in het Kamerdebat op 29 januari 2014 of daarna?
165 Welke impact heeft het aftreden van de Staatssecretaris gehad op het tempo en de wijze waarop de geschetste problematiek is aangepakt?
166 Hoe vaak is in de geschetste periode (2010–2019) gedebatteerd over het onderwerp fraude met sociale zekerheid aan de hand van mediaberichten?
167 In hoeverre legde de Kamer door het aanjagen van een streng fraudebeleid extra druk op het behalen van de genoemde fraudetaakstellingen?
168 Hoe wordt er volgens de commissie nu toezicht gehouden op de implementatie van de aanbevelingen uit het rapport om ervoor te zorgen dat de rechten en waardigheid van alle individuen worden beschermd?
169 Hoe verhoudt de aandacht van de media en de aandacht van de politiek voor fraude zich tot de financiële omvang daarvan?
170 Hoe heeft de commissie de bijstandsverlening door ministeries ervaren? Heeft de commissie ongehinderd haar onderzoek kunnen verrichten?
171 Wat zou het gevraagde aantal advocaten in de sociale advocatuur moeten zijn om de tekorten op te lossen?