[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Het vervolgonderwijs als waaier

Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Brief regering

Nummer: 2024D12192, datum: 2024-03-27, bijgewerkt: 2024-04-05 11:21, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31288-1111).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31288 -1111 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid.

Onderdeel van zaak 2024Z05269:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 1111 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 maart 2024

In mijn kabinetsperiode heb ik mij sterk gemaakt voor gelijke waardering van alle vormen van vervolgonderwijs. In plaats van een ladder van «laag» naar «hoog» zie ik het onderwijsstelsel graag als een waaier waarin verschillende opleidingen naast elkaar liggen, ieder met hun eigen kwaliteiten, goed op elkaar aansluiten en als gelijkwaardig worden gezien.

Ik realiseer me dat dit «waaier-denken» voet aan de grond moet krijgen om echt succesvol te worden binnen en buiten het gehele onderwijsstelsel. De (her)waardering van het beroepsonderwijs is een belangrijk aandachtspunt in zowel de maatschappij als geheel als op de arbeidsmarkt. We zitten nog steeds met de restanten van een hiërarchisch negentiende-eeuws maatschappijbeeld waar praktische beroepen en opleidingen een lagere status wordt toegekend.

Gelukkig heeft het waaier-denken al wel een snaar geraakt. Ik ben verheugd met alle steun en herkenning die ik de afgelopen jaren in gesprek met ouders, studenten, docenten, bestuurders en andere professionals heb ervaren. Ook in de wetenschap is aandacht voor het waaier-denken. Een recent artikel van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (Maastricht University) biedt een analyse van de wedloop die het onderwijs geworden is en geeft aanbevelingen hoe we de ladder kunnen veranderen in een waaier.1

In deze brief beperk ik me tot mijn eigen beleidsterrein: het vervolgonderwijs. Door in het vervolgonderwijs meer gelijkwaardigheid aan te brengen hoop ik ook de maatschappij en het werkveld aan te zetten tot meer gelijkwaardigheid in hun doen en denken als het gaat over de bredere waardering alle vormen van onderwijs en werk. Daarbij begin ik met het schetsen van een beeld van de problemen die voortkomen uit de hiërarchische blik op het vervolgonderwijs en beschrijf ik de huidige inrichting van het vervolgonderwijs. Vervolgens schets ik de gewenste eindsituatie, als definitie van de waaier. Hierbij onderscheid ik vier hoofddoelen. Per doel beschrijf ik wat mogelijke vervolgacties zouden kunnen zijn om dat doel te bereiken.

De stappen waarin we werken aan meer gelijkwaardigheid in het vervolgonderwijs staan weergegeven in de afbeelding hieronder. De eerste twee stappen behandel ik in deze brief.

Ik ga graag met uw Kamer in gesprek over hoe we het concept van de waaier verder kunnen uitwerken. Waarbij het goed is om dit gesprek te starten met de doelen die we daarbij nastreven. Die vier doelen moeten in samenhang worden gezien, maar we moeten ergens beginnen en mogelijk kan niet alles tegelijkertijd. Ik ben benieuwd hoe uw Kamer dit ziet. Een concrete maatregel die onderdeel kan zijn van een breder pakket is het aanpassen van het taalgebruik in het vervolgonderwijs. Moeten we nog wel spreken over hoger, lager, en het mbo?

Tot slot heeft uw Kamer bij de behandeling van de suppletoire begroting Prinsjesdag 2023 een vraag gesteld over de verschillen in studiefinanciering tussen mbo, hbo en wo. Ik heb toegezegd deze verschillen op een rij te zetten. Met de bijlage bij deze brief kom ik tegemoet aan deze toezegging.2

Wat is het probleem?

De onderwijssectoren mbo, hbo en wo leiden ieder op een eigen manier en met een eigen doelstelling verschillende groepen studenten op voor de maatschappij, arbeidsmarkt en vervolgopleiding. Ze zijn niet gelijk, maar moeten wel gelijkwaardig zijn. Want iedereen verdient de mogelijkheid om tot de beste vorm van zichzelf uit te groeien.

Het overkoepelende doel van onderwijs is het ontwikkelen van menselijk kapitaal, zodat mensen een bijdrage kunnen leveren aan de maatschappij en een plek kunnen krijgen op de arbeidsmarkt. Door de geschiedenis heen is goed onderwijs voor meer en meer mensen beschikbaar geworden. De afgelopen decennia zijn de toegankelijkheid en het opleidingsniveau sterk gestegen. Je toekomst werd niet langer bepaald door je afkomst, maar door je verdiensten. Deze ontwikkeling kreeg een nieuwe impuls door de Europa 2020-strategie, die onder andere tot doel had om het onderwijsniveau in Europa te verhogen.3

Deze meritocratie heeft ons veel welvaart gebracht, maar heeft onbedoeld ook onwenselijke prikkels geïntroduceerd. De waarde van een hbo- of universitair diploma betaalt zich niet alleen uit bij het vinden van (goed betaald) werk. De omvang van ons menselijk kapitaal is sterk afhankelijk van ons opleidingsniveau en dat van onze ouders. Mensen met een hbo- of wo-diploma leven langer en leven meer jaren in goede gezondheid dan mensen die een havo-, vwo-, of mbo-diploma of geen startkwalificatie hebben. Ze hebben een hoger levensinkomen en bouwen meer vermogen op. Ze zijn over het algemeen gelukkiger, zijn sterker vertegenwoordigd in de politiek en bestuur en hebben meer vertrouwen in de maatschappij en politiek.4 Deze voordelen worden doorgegeven aan de volgende generatie; het opleidingsniveau van je ouders is medebepalend voor naar welke school je gaat en in welke omgeving je opgroeit.5

Al deze vormen van menselijk kapitaal versterken zichzelf en elkaar. De ongelijkheden nemen zo toe over de levensloop. Wie een grote voorraad menselijk kapitaal heeft ziet deze over het algemeen toenemen ten opzichte van mensen met een kleinere voorraad. Onderwijs is zo steeds meer een manier geworden om positie te verwerven in de maatschappij. Een «hogere» opleiding geeft status en opent deuren. In plaats van de sociale motor die tot verheffing van grote maatschappelijke groepen leidt, dreigt onderwijs zo een instrument te worden dat de verschillen juist bestendigt en vergroot.

De onevenredige voordelen van een hbo- of universitaire opleiding ten opzichte van een mbo-opleiding zijn onwenselijk. Het beroepsonderwijs wordt hierdoor door sommige mensen gezien als een soort tweederangs onderwijs dat je volgt omdat je niet in aanmerking komt voor een «hogere» onderwijssector. Een deel van de studenten ervaart vanuit hun omgeving, het onderwijs en de maatschappij druk om een «zo hoog mogelijke» opleiding te doen, ook als dat niet bij hun wensen en talenten past. Door dit hiërarchische denken en deze prestatiedruk kunnen studenten zich niet optimaal ontwikkelen, hebben ze een hoger risico op negatieve leerervaringen en op uitval uit het onderwijs. De ongeremde opwaartse druk brengt zo stress bij alle studenten. Ook in de overgang van vmbo naar mbo zien we dat er sprake is van opwaartse druk. Steeds meer vmbo kader-leerlingen stromen door naar mbo 4, waar de instroom eerder meer gespreid was over de niveaus.6

Maar er is een groter bezwaar tegen deze race naar de top. Zonder verdere bijsturing versterkt de huidige inrichting van het onderwijs de ongelijkheden in de samenleving. De verschillen tussen groepen worden groter en daarmee het gezamenlijk draagvlak binnen de maatschappij kleiner, terwijl we juist voor grote gezamenlijke uitdagingen staan.

De effecten van het hiërarchisch denken over (vervolg)onderwijs zijn niet alleen nadelig voor individuen en de samenhang in onze maatschappij. De economie en maatschappelijke opgaven, zoals de energietransitie en toenemende zorgvraag, lopen ook risico’s. Dit is goed zichtbaar op de arbeidsmarkt. De behoefte aan mbo- en hbo-opgeleiden is groot, met name in de sectoren techniek, zorg en onderwijs. Tegelijkertijd daalt naar verwachting de instroom in het mbo (van 483.500 studenten in 2022 naar 464.900 in 2029) en hbo (van 476.100 studenten in 2022 naar 435.600 in 2029) de komende jaren geleidelijk, en stijgt de instroom in het wo naar verwachting nog even door (van 341.900 studenten in 2022 naar 365.500 in 2029).7 Nederland is niet uniek in het gebrek aan waardering voor beroepsonderwijs en het tekort aan vakmensen dat hieruit voortkomt. In vrijwel alle OECD-landen zien we deze worsteling terug.

In deze brief richt ik me op de versterking van gelijkwaardigheid binnen het vervolgonderwijs. Daar zie ik een aantal punten die de huidige situatie versterken:

1. Al is de instroom in het mbo vanuit de havo en het vwo het afgelopen jaar toegenomen, de meeste leerlingen stromen in in een vervolgopleiding op het «hoogst» haalbare niveau. Dit is geen probleem voor de meesten, maar er zijn studenten die zich beter kunnen ontwikkelen in een andere onderwijssector. Eenmaal gestart in een van de onderwijssectoren kom je er echter moeilijk uit. Deze trechterwerking begint al bij de selectie in het primair onderwijs. Wie desondanks wil doorstromen stuit op drempels. Onderwijsprogramma’s en begeleiding van studenten sluiten tussen het mbo, hbo en wo nog niet altijd goed op elkaar aan. Studenten kunnen hierdoor ontmoedigd raken en afhaken. Zo valt van de mbo-studenten die doorstromen naar het hbo 19% uit in het eerste jaar van de studie.8

2. Tussen studenten uit het mbo, hbo en wo zien we verschillen die bijdragen aan de onderwaardering van het beroepsonderwijs. Zo hebben mbo-studenten minder mogelijkheden om het studentenleven te ervaren dan hbo- en wo-studenten. Denk aan de toegang tot studentenverenigingen, sportfaciliteiten en horeca. Een ander punt is de financiële positie van studenten. Deze wordt mede bepaald door de financiële regelingen waarop zij aanspraak kunnen maken. Uw Kamer heeft mij verzocht de verschillen tussen regelingen in kaart te brengen. Een overzicht van deze verschillen vindt uw Kamer in de bijlage bij deze brief.

3. De kaders waarbinnen mbo-, hbo- en wo-instellingen werken verschillen. Zo verschilt de bekostigingssystematiek per sector en is het toezicht op het mbo anders geregeld dan toezicht op het hbo en wo. Verschillen kunnen belemmerend werken op de ontwikkeling van de sector en op samenwerking tussen de sectoren.

4. Tot slot merk ik op dat de eigen identiteit en maatschappelijke opdracht van de onderwijssectoren scherpere onderlinge afbakening behoeft. Als de studiekeuze wordt bepaald door de «hoogte» van de opleiding zal het beroepsonderwijs nooit een positieve keuze zijn. Het creëren van een sterk eigen profiel door het mbo en hbo is hierin belangrijk en heeft ook effect op het beeld dat studenten van zichzelf ontwikkelen.

Bovenstaande punten laten zien dat het stelsel de nodige aanpassingen kan gebruiken. Het vervolgonderwijs is een stelsel geworden dat het primaire doel – het ontwikkelen van menselijk kapitaal – niet meer optimaal dient en ongelijkheden in de samenleving vergroot. Dit terwijl we alle talenten nodig hebben in maatschappij en arbeidsmarkt, en er juist een grote behoefte is aan vakmanschap en beroepsgericht opgeleide mensen.

We moeten er dus voor zorgen dat het onderwijs geen «winnaars» en «verliezers» kent. Het onderwijs kan juist een cruciale rol spelen in het verminderen van ongelijkheden en het bevorderen van verbinding in de maatschappij. Daarin zie ik het belang van het waaier-denken.

De vraag is hoe we komen tot een herwaardering van het mbo en hbo, zodanig dat het voor iedereen aantrekkelijke sectoren zijn om in te studeren en dat ze ook aansluiten bij zowel de behoeftes van studenten als van de arbeidsmarkt.

Hoe is het vervolgonderwijs nu ingericht?

Het vervolgonderwijs kent de volgende soorten opleidingen en kwalificaties: entree, mbo 2, mbo 3, mbo 4, associate degree, bachelor en master. Deze corresponderen met de niveaus 1 tot en met 7 van het Europees kwalificatieraamwerk dat onderwijs beschrijft in termen van vaardigheden, kennis en competenties. Mbo-instellingen bieden de mbo-opleidingen aan, hbo-instellingen de associate degree, bachelor en master, en wo-instellingen bachelor en master.

Het mbo-onderwijs valt onder de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Associate degree, bachelor en master vallen onder de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). In de wettelijke regeling «Toetsingskader nieuwe opleidingen hoger onderwijs» wordt onderscheid gemaakt tussen beroepsgericht onderwijs en wetenschappelijk gericht onderwijs. Iedere bachelor en masteropleiding is of beroepsgericht of wetenschappelijk gericht. Hbo-bachelors en -masters en wo-bachelors en -masters hebben dus hetzelfde niveau, maar een verschillende oriëntatie. Dit noemen we de binariteit in het hoger onderwijs.

Alle soorten opleidingen in het vervolgonderwijs, met uitzondering van entree, leiden tot een kwalificatie voor de arbeidsmarkt. Studenten die een wo-bachelor hebben afgerond, stromen, in tegenstelling tot studenten die een hbo-bachelor hebben afgerond, bijna altijd eerst door naar een wo-master en betreden daarna de arbeidsmarkt. Deze doorstroom naar de wo-master is verklaarbaar vanuit de wetenschappelijke oriëntatie van het wo.

Voor het hele vervolgonderwijs zijn kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid de drie stelseldoelen. Wat hier onder verstaan wordt, en hoe dit is uitgewerkt kan per onderwijssector verschillen. Zo wordt in het mbo een concreet vak geleerd. De eindkwalificaties voor mbo-opleidingen zijn daarom opgesteld in samenspraak met het beroepenveld en vastgelegd in landelijke kwalificatiedossiers. De kennis en vaardigheden opgedaan in associate degree, bachelor en masteropleidingen zijn toepasbaar in een bepaald beroepsgebied. Deze opleidingen stellen hun eigen eindkwalificaties op. Dit heeft tot gevolg dat beoordeling van de kwaliteit en doelmatigheid van opleidingen in het mbo respectievelijk hbo en wo anders geregeld is.

Wo-instellingen, en in mindere mate hbo-instellingen, hebben naast een onderwijs- ook een onderzoeksopdracht. Mbo-instellingen hebben geen expliciet wettelijke onderzoek- of innovatieopdracht. Onderwijs en onderzoek zijn met elkaar verweven en versterken elkaar. De van oudsher onafhankelijke positie van de wetenschap en het hieraan verbonden begrip van academische vrijheid zorgt ervoor dat het kabinet groot belang hecht aan institutionele autonomie.

Mbo, hbo en wo verschillen in hun maatschappelijke opdracht en dit brengt verschillen met zich mee. Maar, de verschillen moeten niet de gelijkwaardigheid in de weg staan.

Hoe definiëren we de waaier en welke doelen heeft de waaier?

Om de waaiergedachte verder uit te werken is het belangrijk om de waaier eerst te definiëren, door de gewenste eindsituatie te beschrijven.

In de ideale situatie vormt het onderwijsstelsel een waaier waarin opleidingssoorten gelijkwaardig naast elkaar bestaan. Met elk hun eigen karakteristieken en maatschappelijke opdracht werken zij aan hetzelfde doel: studenten opleiden voor maatschappij, arbeidsmarkt en vervolgopleiding.

Door het stelsel als waaier in te richten kunnen we een aantal doelen bereiken. Hieronder licht ik deze vier doelen toe en geef ik enkele suggesties voor wat er gedaan zou kunnen worden om elk doel te bereiken. Het betreft een eerste aanzet, die verder verkenning naar effectiviteit, haalbaarheid, betaalbaarheid en wenselijkheid behoeft. Voor veel van deze punten geldt dat ze op meerdere manieren uitgevoerd kunnen worden; het hoe is nog open. Bij verdere uitwerking streef ik naar een samenhangend pakket aan maatregelen. Besluitvorming hierover is aan een nieuw kabinet.

1. Studenten bewegen makkelijk door de waaier en vinden zo de opleiding(sroute) die bij hen past

Studenten moeten succesvoller in het vervolgonderwijs kunnen stromen en daar gemakkelijker de juiste plek vinden. Dit betekent dat studenten de onderwijsvorm kiezen die het beste past bij hun wensen en talenten, in plaats van te kiezen op basis van de «hoogte» van de opleiding, zoals nu veel gebeurt. Om dit te bereiken zou gewerkt kunnen worden aan de begeleiding van het studiekeuzeproces van leerlingen in het vo. Ik heb hiermee een begin gemaakt door in mijn brief aan eindexamenkandidaten havo en vwo nadrukkelijk het mbo als vervolgopleiding onder de aandacht te brengen.9 Ook zal met een pilot worden onderzocht of studenten die in het mbo nog geen gerichte studiekeuze kunnen maken geholpen zijn met een oriëntatieprogramma. Daarnaast bied ik financiële ondersteuning via zogenaamde wisselstroomprojecten, waarin hogescholen en universiteiten onder andere gezamenlijk voorlichting geven aan vwo-scholieren.

Het onderscheid in onderwijssectoren zou minder bepalend kunnen zijn voor hoe een student het vervolgonderwijs doorloopt. Zo zou het mogelijk kunnen zijn (een deel van) een opleiding in een andere sector te volgen. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door studiepunten overdraagbaar te maken tussen de onderwijssectoren en modules aan te bieden die voorbereiden op een opleiding in een andere sector. Het mbo kent nu al een keuzedeel hbo. In het kader van wisselstroom kijken hogescholen en universiteiten hoe ze in het begin van de bachelor een soepele overstap van hbo naar wo en vice versa kunnen faciliteren. Aan de associate degree-opleidingen nemen studenten met verschillende achtergronden deel. Mbo-afgestudeerden, havisten en vwo’ers weten de ad steeds beter te vinden. In 2023 nam de instroom toe met ruim twintig procent.10

Om studenten gedurende hun hele (werkende) leven makkelijker te kunnen laten bewegen binnen de waaier van vervolgonderwijs, kan gekeken worden of opleidingen meer doorlopende leer- en begeleidingslijnen kunnen opzetten. Ook zou het kunnen helpen als instellingen gelijke termen hanteren voor gelijke begrippen. Het vraagt een betere samenwerking tussen instellingen. Dit kan zo smal als de samenwerking van mbo-, hbo- en wo-instellingen binnen een onderwijsproject, maar ook zo breed als het samenvoegen van instellingen uit verschillende sectoren.

2. Studenten in verschillende onderwijssectoren hebben een gelijkwaardige, optimale onderwijservaring en hebben toegang tot gelijkwaardige faciliteiten

Alle studenten moeten volwaardig kunnen deelnemen aan het studentenleven, ongeacht het soort onderwijs dat zij volgen. Denk hierbij aan gelijke toegang tot studenten(sport)verenigingen, sportfaciliteiten, uitgaansgelegenheden en het kunnen profiteren van studentenkortingen met een studentenkaart. In deze kabinetsperiode heb ik hiertoe een aantal eerste stappen gezet. Via de Werkagenda MBO hebben mbo-studenten bijvoorbeeld meer mogelijkheden gekregen om deel te nemen aan het studentenleven. Ze kunnen op steeds meer plekken deelnemen aan introductieweken, hebben steeds vaker toegang tot studentensportfaciliteiten en kunnen studieverenigingen oprichten. Daarnaast heb ik stappen gezet om de financiële positie van mbo-studenten gelijkwaardiger te maken, zoals door de terugbetalingsvoorwaarden voor de studieschuld gelijk te trekken met die van hbo- en wo-studenten en door toe te staan dat mbo-studenten net als studenten in het hbo en wo onbeperkt mogen bijverdienen naast hun studie.11

Mbo-studenten zouden meer mogelijkheden moeten krijgen tot het opdoen van internationale ervaringen en meer mogelijkheden moeten krijgen voor extra curriculaire activiteiten. Studiemobiliteit is nu zeer ongelijk verdeeld over de verschillende vormen van vervolgonderwijs. De discussie in Europees verband richt zich hier grotendeels op hbo en wo. Ik heb de ongelijkheid van studentmobiliteit aangekaart in Europese raden. Internationale ervaring opdoen mag niet alleen weggelegd zijn voor een beperkt aantal meer bevoorrechte studenten. Ik informeer uw Kamer voor de zomer van 2024 over de voortgang op de mogelijkheden voor extra curriculaire activiteiten voor mbo-studenten.

Het is niet zo dat in deze beweging uitsluitend de voordelen van hbo- en wo-studenten beschikbaar gemaakt moeten worden voor mbo-studenten. Via stages, duaal leren en leerbedrijven doen mbo-studenten in hun opleiding direct ervaring op in het beroep waarvoor ze opgeleid worden. Nederland is innovatief in de vormen van hybride leren zoals bol en bbl, en in de wijze waarop onderwijsinstellingen en bedrijven via SBB gezamenlijk de verantwoordelijkheid nemen voor opleidingen. Hbo- en wo-studenten zouden baat kunnen hebben bij een sterkere koppeling tussen opleiding en beroepspraktijk, zoals in het mbo al gebruikelijk is.

Verder zouden op het terrein van instellingen faciliteiten gedeeld kunnen worden, zoals bibliotheken, praktijkruimtes en studieadviescentra. De financiële regelingen voor studenten zijn niet altijd gelijkwaardig voor mbo-, hbo- en wo-studenten. Met de herinvoering van de basisbeurs voor hbo- en wo-studenten hebben we belangrijke stappen kunnen zetten. In de studiefinanciering zitten verschillen tussen mbo-, hbo- en wo-studenten die beleidsmatig onderbouwd zijn. Bij andere verschillen is dat niet het geval. Ik heb uw Kamer eerder toegezegd dat ik deze verschillen op een rij zou zetten.12 Zie hiervoor ook de bijlage bij deze brief.

Mbo-, hbo- en wo-studenten hebben niet altijd dezelfde ontwikkelmogelijkheden. Het aanbod van masteropleidingen in het hbo is relatief beperkt. De hogescholen zijn voornemens het hbo-masteraanbod verder uit te breiden. Ik heb toegezegd uw Kamer te informeren over dit voornemen.13 Ik kan melden dat de hogescholen gezamenlijk werken aan het uitbreiden van het masteraanbod. Zij doen dit via clusteraanvragen waarin een aantal hogescholen samenwerkt in het ontwikkelen van een nieuwe masteropleiding. Daarnaast is er binnen het hbo de pilot «professional doctorate», een opleiding tot praktijkgericht onderzoeker vergelijkbaar met het promotietraject in het wo. Binnen het mbo zijn mogelijkheden om je binnen je onderwijssector verder te ontwikkelen beperkt. In Noorwegen werkt men al aan het gelijktrekken van excellentiemogelijkheden binnen de eigen sector, door een praktisch gericht vervolg aan te bieden. Hier zou een volgend kabinet ook naar kunnen kijken. Een voorbeeld hiervan is de meestertitel, voor mbo-studenten die zich na het behalen van hun diploma verder willen bekwamen in hun vakmanschap. Dit is met name een interessante gedachte voor hoogwaardige technologische bedrijfstakken zoals hightech, zorg of agrofood.

3. De kaders en middelen voor onderwijssectoren en instellingen zijn passend bij hun functie en maatschappelijke opdracht

Juridische kaders en bekostigingssystematiek kunnen verschillen voor mbo, hbo en wo. Soms zijn die verschillen te verklaren vanuit beleidsmatige gronden, soms zijn zaken historisch zo gegroeid. De onderwijsraden en koepels wijzen op deze verschillen, zoals de vaste voet in het bekostigingsmodel of de werking van de macrodoelmatigheidstoets. Gelijkvormigheid is hier niet het streven, wel moet iedere sector en instelling in staat worden gesteld de wettelijke taken uit te voeren. Verschillen moeten rationeel verklaarbaar zijn. Er zullen altijd verschillen blijven tussen de onderwijssectoren, dat is waarop zij zich onderscheiden en kunnen profileren.

De kaders voor de onderwijssectoren moeten samenwerking over de sectoren heen stimuleren. Ik zie hier met name kansen voor het vormen van regionale waaiers. We zien nu al dat het in regionaal verband makkelijker is om het waaier-denken in de praktijk te brengen, vaak ook gedreven door een overzichtelijke strategische ontwikkelingsagenda met duidelijke wensen voor de toekomstige arbeidsmarkt. Denk aan de Universiteit van het Noorden, waar mbo, hbo- en wo-instellingen samen met het bedrijfsleven samenwerken op het gebied van onderwijs, onderzoek en innovatie. Of aan EnschedeLAB, waar studenten uit het mbo, hbo en wo samenwerken aan maatschappelijke vraagstukken. Regionale waaiers hebben als belangrijkste voordeel dat ze ook zo ingericht kunnen worden dat ze maximaal bijdragen aan de behoeftes van de regio. De kaders waarbinnen onderwijsinstellingen werken zouden hierom gelijkwaardiger moeten zijn, zodat het ook makkelijker wordt om samen onderwijs aan te bieden, docenten te delen en studenten vrij te laten bewegen door het vervolgonderwijs. Ik stel 1 miljoen euro per jaar, gedurende een periode van vier jaar, beschikbaar om onderwijsprojecten te stimuleren waarin mbo-, hbo- en wo-studenten en bijbehorende docententeams samenwerken.14

4. Sectoren in het vervolgonderwijs hebben een duidelijke eigen identiteit

Het moet duidelijk zijn waartoe elke onderwijssector opleidt en het onderwijsaanbod moet passen bij de identiteit en maatschappelijke opdracht van de sector. Als studenten hun opleiding niet meer kiezen op basis van «hoogte» moet duidelijk zijn wat je waar kunt leren en welke soort onderwijs de verschillende sectoren bieden.

Hetzelfde geldt voor het type onderzoek dat de instellingen aanbieden. Het moet voor studenten duidelijk zijn hoe onderwijs en onderzoek verweven zijn bij de verschillende onderwijssectoren. In het wo zijn onderwijs en onderzoek traditioneel al sterk met elkaar verweven, in het hbo-onderwijs zijn onderzoeksvaardigheden altijd gekoppeld aan de (innovatie van de) beroepspraktijk. Dit is de afgelopen jaren verder tot bloei gekomen. Het mbo-onderwijs richt zich in eerste instantie op het leren van een vak, maar ook hier spelen probleemoplossende vaardigheden en onderzoek en innovatie via de practoraten steeds vaker een rol. Grootschalige wetenschappelijke infrastructuren zijn plekken waar de waaier al steeds vaker tot zijn recht komt. Wetenschappers hebben grootschalige onderzoeksfaciliteiten nodig om de wetenschappelijke grenzen te verleggen en met behulp van technici uit het mbo, hbo en wo wordt vervolgens uitgedacht hoe zo’n infrastructuur eruit komt te zien en gebouwd gaat worden. Al het unieke talent wat we opleiden is daarvoor hard nodig vervult een eigen rol. Een voorbeeld hiervan is de samenwerking voor de ontwikkeling en de bouw voor de mechanische en elektronische systemen van infrarooddetectoren om het heelal te bestuderen. Hiervoor hebben SRON (NWO-instituut), de TU Delft (universiteit), de Hogeschool Utrecht (hbo) en de Leidse Instrumentmakersschool (mbo) de laatste jaren intensief samengewerkt. Deze detectoren worden reeds gebruikt bij de Atacama Large Millimeter Array (ALMA) in Chili. Een «waaier van onderzoek» zou veel kunnen opleveren, met name voor het innovatieve mkb.

De mate waarin onderwijs en onderzoek verweven zijn draagt bij aan de identiteit van instellingen en het kan de aansluiting tussen onderwijs en de arbeidsmarkt verbeteren. Bovendien kan de verdere ontwikkeling, profilering en intensivering van praktijkgericht onderzoek aan mbo- en hbo-instellingen de aantrekkelijkheid van deze onderwijssectoren vergroten en daarmee de studiekeuze van studenten beïnvloeden.

De vier hierboven genoemde doelen hangen met elkaar samen en zijn allemaal belangrijk voor de waaier. Bij het uitwerken van de waaier zouden al deze doelen voor ogen gehouden moeten worden. Naast samenhang zit er ook spanning tussen de doelen. Zo mag een eigen identiteit voor de onderwijssectoren niet ten koste gaan van de aansluiting tussen de sectoren; dat kan immers studenten belemmeren om zich te bewegen binnen de waaier. Bij het creëren van gelijkwaardigheid moet de eigen identiteit van de sector in het oog gehouden worden.

Wat zijn maatregelen die we nu al kunnen nemen?

De vier doelen van de waaier kunnen op verschillende manieren worden bereikt.

Hierover zal de komende periode het gesprek moeten worden gevoerd. Dit wil ik bijvoorbeeld doen met onderwijspartijen, waarbij ik ook met belangstelling het traject naar aanleiding van de Kamerbrief «Meer waardering voor praktijk in het funderend onderwijs»15 volg. Ik ben zeker ook benieuwd naar het oordeel van uw Kamer over de vier doelen van de waaier. Herkent uw Kamer de doelen? En welke doelen vragen volgens uw Kamer als eerste inzet?

Op een aantal aspecten heb ik de afgelopen periode al maatregelen getroffen. De focus lag hierbij op het gelijkwaardiger maken van het studentenleven en het voeren van het gesprek over waardering voor beroepsonderwijs. Een ander punt dat ik al vaker heb genoemd en wat ook door uw Kamer is aangedragen, is het taalgebruik wanneer we het hebben over het vervolgonderwijs.

Onderwijssectoren en opleidingen zijn niet gelijk. We hanteren niet voor niets de indeling in niveaus volgens het Europees kwalificatieraamwerk. Maar de vaak gehoorde tegenstelling hoogopgeleid-laagopgeleid doet geen recht aan de rijke schakering van opleidingen en aan hun gelijkwaardigheid. «Woorden kunnen ongelijkheid niet opheffen, maar ze kunnen die wel bewust of onbewust bestendigen», aldus Louise Elffers.16

Het CBS heeft in opdracht van OCW een eerste verkenning gedaan van de mogelijkheden voor aanpassing van onderwijsterminologie, die passend is bij de herwaardering van het mbo.17 Uit deze verkenning blijkt dat het aanpassen van onderwijsterminologie niet eenvoudig is. Er zijn geen vanzelfsprekende termen die de lading van de verschillende soorten onderwijs goed dekken; aan elk van de zes onderzochte alternatieven kleven nadelen. De motie van de leden Van der Plas (BBB) en Simons (Bij1)18 roept het demissionaire kabinet op om te spreken en te schrijven over praktisch opgeleid (mbo), theoretisch opgeleid (hbo) en wetenschappelijk opgeleid (wo). Het is de vraag of deze indeling in de praktijk voldoende bruikbaar en herkenbaar is. Zo zijn er opleidingen in het hbo en wo die die een praktisch karakter hebben (zoals techniek en tandheelkunde), zijn er opleidingen in het mbo met een theoretisch karakter (zoals rechten) en is het onderscheid tussen theoretisch en wetenschappelijk niet heel scherp. Ook zijn er binnen het beroepsonderwijs vele creatieve, ondernemende of sportieve opleidingen.

Het is mijn overtuiging dat we waar mogelijk hiërarchische aanduidingen moeten vermijden. Het verwijderen van hiërarchische aanduidingen (middelbaar, hoger, hogeschool) in juridische begrippen en formele benamingen heeft bijzonder grote consequenties qua wetgeving en kosten (aanpassen benamingen). Maar een andere manier is om de termen «middelbaar» en «hoger onderwijs» te vermijden in het dagelijks taalgebruik door voor de drie vormen van vervolgonderwijs alleen de afkorting te gebruiken (mbo, hbo en wo) en te verwijzen naar de naam van de opleiding. Zo kunnen we zoveel mogelijk spreken van hbo en wo, in plaats van «hoger onderwijs», en hbo-/wo-opgeleiden en mbo-opgeleiden, in plaats van hoog- en laagopgeleid. Op- en afstromen kunnen we vervangen door het neutrale «doorstromen». Deze maatregel sluit bovendien aan bij de oproep die Utrechtse mbo-instellingen, JOB MBO en de MBO Raad in november vorig jaar aan mij deden.19 Ik ben in de eerste plaats benieuwd hoe uw Kamer over deze kwestie denkt, maar ik sta ook open voor de inzichten van andere (ervarings)deskundigen als het gaat om het vermijden van hiërarchische aanduidingen. Het kan ook op tafel komen bij de bijeenkomst waar ik later in deze brief op in ga. Ik zou graag samen verkennen hoe we kunnen komen tot een alternatief dat herkenbaar is, recht doet aan de verschillende onderwijssectoren en praktisch toepasbaar is.

Zorgvuldiger taalgebruik is slechts één aspect van de brede inzet die nodig is om te komen tot vervolgonderwijs waarin de onderwijssectoren gelijkwaardig naast elkaar staan. Een andere manier om hieraan te werken is door te kijken naar de verschillen in studiefinanciering die ik eerder in deze brief aanstipte. Aan sommige verschillen ligt een duidelijke beleidstheorie ten grondslag. Voor andere verschillen is geen duidelijk verband met een beleidstheorie te vinden. Het is aan een volgend kabinet om hier al dan niet verandering in aan te brengen. Dit brengt wel dilemma’s met zich mee. Zo vindt er altijd een uitruil plaats: het kan – afhankelijk van het gewenste niveau van ondersteuning – ofwel geld kosten) ofwel leiden tot een versobering voor specifieke groepen. Momenteel zijn hiervoor geen middelen beschikbaar.

Ik heb verder het voornemen om op korte termijn een bijeenkomst te organiseren waar partijen in het vervolgonderwijs goede voorbeelden van samenwerking in de waaier en ideeën rond het waaier-denken kunnen delen. Op deze manier wil ik mensen in het vervolgonderwijs inspireren om met deze manier van denken aan de slag te (blijven) gaan.

Tot slot

Er is brede inzet nodig om te komen tot vervolgonderwijs waarin de onderwijssectoren gelijkwaardig naast elkaar staan. Zo’n verandering vergt tijd en roept ook vragen op over de wijze waarop we de maatschappij als geheel willen inrichten. Bovenstaande punten vragen om verdere verkenning en uitwerking. Besluiten hierover zijn aan een volgend kabinet. Ik ga hierover graag met uw Kamer in gesprek.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf


  1. Van der Velden, R., & Glebbeek, A. (2024) Het MBO in de onderwijswedloop: Kan de ladder ooit een waaier worden? ROA. ROA Research Memoranda Nr. 002.↩︎

  2. Kamerstukken II, 2023–2024, 36 435 VIII, nr. 3.↩︎

  3. Europese Unie, Europe 2020 Strategy. Towards a smarter, greener and more inclusive EU economy?2012. Zie: https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/0cdd4b0f-e11c-4537-a04c-1b372024768c↩︎

  4. Van de Werfhorst, H. (red.), Een kloof van alle tijden. Verschillen tussen lager en hoger opgeleiden in werk, cultuur en politiek, 2015.↩︎

  5. Elffers, L., Onderwijs als grote ongelijkmaker, 2020, Idee, nr. 208.↩︎

  6. DUO, Opwaartse druk bij doorstroom van het vmbo naar het mbo, 2024. Zie: https://duo.nl/open_onderwijsdata/middelbaar-beroepsonderwijs/publicaties/opwaartse-druk-doorstroom-vmbo-mbo.jsp↩︎

  7. Ministerie van OCW, Referentieraming OCW 2023. Zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/05/01/referentieraming-ocw-2023↩︎

  8. Researchned, Monitor beleidsmaatregelen 2022–2023, 2023. Zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/06/23/monitor-beleidsmaatregelen-hoger-onderwijs-2022-2023↩︎

  9. Brief voor eindexamenleerlingen havo en vwo, 2023. Zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brieven/2023/10/26/brief-voor-hoger-onderwijs-en-wo↩︎

  10. Vereniging Hogescholen, zie: https://www.vereniginghogescholen.nl/actueel/actualiteiten/instroom-nieuwe-hbo-studenten-ongeveer-gelijk-aan-vorig-jaar-2024-02-06-07-00-00-0100↩︎

  11. Kamerstuk 31 524, nr. 569.↩︎

  12. Kamerstukken II 2023–2024, 36 435 VIII, nr. 3.↩︎

  13. TZ202002–025 & TZ202211–265.↩︎

  14. Kamerstukken II 2023–2024, 31 288 nr. 1097, 10 procentsmiddelen landelijke prioriteiten.↩︎

  15. Kamerstuk 31 293, nr. 697↩︎

  16. Benoem opleidingen gewoon bij hun naam – Universiteit van Amsterdam (uva.nl)↩︎

  17. CBS, Van leerladder naar onderwijswaaier. Verkenning CBS naar alternatieven laag – middelbaar – hoog, juni 2023. Zie: Van leerladder naar onderwijswaaier (cbs.nl)↩︎

  18. Kamerstukken II 2021–2022, 35 925, nr. 59.↩︎

  19. Mbo-manifest-Zoek-de-breedte-op.pdf (jobmbo.nl)↩︎