Verslag van een schriftelijk over de geannoteerde agenda informele Telecomraad 11 en 12 april 2024 (Kamerstuk 21501-33-1062) en het verslag Formele Telecomraad 5 december 2024 (Kamerstuk 21501-33-1055)
Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2024D14024, datum: 2024-04-09, bijgewerkt: 2024-05-06 11:09, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-33-1064).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: B.C. Kathmann, voorzitter van de vaste commissie voor Digitale Zaken (GroenLinks-PvdA)
- Mede ondertekenaar: S.R. Muller, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 33-1064 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie.
Onderdeel van zaak 2024Z06044:
- Indiener: M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
- Medeindiener: A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Digitale Zaken
- 2024-04-10 11:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Digitale Zaken
- 2024-04-10 13:50: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-05-14 14:00: Telecomraad (Formeel) d.d. 21 mei 2024 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Digitale Zaken
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 1064 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 9 april 2024
De vaste commissie voor Digitale Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 2 april 2024 over de geannoteerde Agenda informele Telecomraad 11 en 12 april 2024 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1062) en over de brief van 26 januari 2024 over het verslag Formele Telecomraad 5 december 2023 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1055).
De vragen en opmerkingen zijn op 3 april 2024 aan de de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 9 april 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Kathmann
Adjunct-griffier van de commissie,
Muller
Inhoudsopgave | blz. | |
I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen | 2 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersonen | 2 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de bewindspersonen | 4 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersonen | 13 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie en reactie van de bewindspersonen | 16 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersonen | 18 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersonen | 21 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie en reactie van de bewindspersonen | 23 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie en reactie van de bewindspersonen | 23 |
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de formele Telecomraad van 5 december 2023 in Brussel alsook de geannoteerde agenda voor de Telecomraad (informeel) van 11 en 12 april en de onderliggende stukken.
De leden van de PVV-fractie lezen in de geannoteerde agenda over het te voeren beleidsdebat «User Responsibility Online» dat de Minister van EZK het belang van het informeren van burgers over hun rechten binnen de digitale ruimte, specifiek onder de nieuwe Digitale dienstenverordening (DSA), erkent. Deze leden zouden willen zien dat de Minister bij dit onderwerp de kans aangrijpt om een kritische kanttekening bij de DSA bespreekbaar te maken. Zo zijn er maatschappelijke dienstverleners (e.g. de Kindertelefoon) die voor een groot deel afhankelijk zijn van «social advertising» om hun doelgroep op discrete wijze te bereiken, maar dit onder de huidige DSA niet meer kunnen doordat niet alleen niet-passende reclame richting de doelgroepen wordt verboden, maar alle reclame. Hoe gaat de Minister dit onder de aandacht brengen?
Antwoord kabinet:
De DSA bepaalt in artikel 28, tweede lid, dat aanbieders van online platforms geen reclame op hun interface mogen tonen op basis van profilering (in de zin van artikel 4, punt 4 van de AVG) met gebruikmaking van persoonsgegevens van minderjarigen. Het artikel verbiedt dus niet alle reclame richting minderjarigen, slechts die op basis van profilering van minderjarigen. Het onder de aandacht brengen van initiatieven als de Kindertelefoon bij minderjarigen is onder de DSA dus nog steeds mogelijk, zij het dat dit niet mag op basis van profilering. Zo laat de DSA het nog steeds toe om bijvoorbeeld reclames te richten op een bepaalde doelgroep, zoals personen in een bepaalde leeftijdscategorie. Zo lang gebruikers hun leeftijd hebben verstrekt en een online platform die verwerkt binnen de kaders van AVG, kan zo een doelgroep worden benaderd met een advertentie, zonder dat daarvoor profilering hoeft te worden toegepast. Profilering is elke vorm van geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens waarbij aan de hand van persoonsgegevens bepaalde persoonlijke aspecten van een natuurlijke persoon worden geëvalueerd, met name met de bedoeling zijn beroepsprestaties, economische situatie, gezondheid, persoonlijke voorkeuren, interesses, betrouwbaarheid, gedrag, locatie of verplaatsingen te analyseren of te voorspellen.
De DSA is een rechtstreeks werkende verordening die voorziet in maximumharmonisatie. Het is niet mogelijk om daar op nationaal niveau van af te wijken. Mocht blijken dat artikel 28, tweede lid, in het algemeen onwenselijke neveneffecten creëert dan kan dat bespreekbaar worden gemaakt op Europees niveau.
Voorts lezen de leden van de PVV-fractie bij het te voeren beleidsdebat «Digitale infrastructuur en connectiviteit» over het recent gepubliceerde witboek van de Europese Commissie over digitale infrastructuur. Deze leden zouden graag vernemen wat de inbreng van Nederland is geweest bij de totstandkoming van dit witboek alsook of Nederland hierover een non-paper heeft opgesteld. Daarnaast zouden de leden gaarne vernemen wanneer de Minister een kabinetsappreciatie aan de Kamer kan doen toekomen.
Antwoord kabinet:
Nederland heeft actief bijgedragen aan het Europese connectiviteitsdebat dat voorafging aan de publicatie van het witboek in de diverse Telecomraden het afgelopen jaar en in D9+ verband1. Daarnaast heeft Nederland in mei 2023 een uitgebreide reactie gegeven op de verkennende consultatie van de Europese Commissie over toekomstige elektronische connectiviteit en digitale infrastructuur die met de Kamer is gedeeld.2 De appreciatie van het witboek is op vrijdag 5 april jl. aan uw Kamer aangeboden.
Verder vragen de leden van de PVV-fractie hoe de regel «Het risico van een te eenzijdige focus op de positie van grote telecombedrijven is ook dat dit juist ten koste kan gaan van Europese innovatie en concurrentiekracht» op pagina 4 geduid dient te worden.
Antwoord kabinet:
De liberalisering van de telecommarkt die sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw is ingezet heeft gezorgd voor de toetreding van veel nieuwe aanbieders die gingen concurreren met de voormalige grote staatsbedrijven. Dit heeft gezorgd voor hoogwaardige netwerken en diensten tegen een scherpe prijs. Een te eenzijdige focus op de positie van grote telecombedrijven – en dus minder op gezonde concurrentie die zich heeft bewezen – kan ten koste gaan van Europese innovatie en concurrentiekracht. Het kabinet acht het daarom van groot belang dat aan eventueel nieuw beleid een zorgvuldige probleemanalyse ten grondslag wordt gelegd en voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat dit nieuwe beleid effectief is. Juist vanwege het grote belang van de digitale infrastructuur en de complexiteit hiervan moet goed worden nagedacht over de mogelijke gevolgen van beleid.
In het verslag lazen deze leden al op pagina 4, eerste alinea, dat de commissie had aangegeven voorstander te zijn van verdere consolidatie en schaalvergroting om wereldwijde concurrentie aan te kunnen gaan. Wanneer gekeken wordt naar Nederland herkennen deze leden dit geschetste beeld niet. Het creëren van EU-kampioenen op operatorniveau schakelt concurrentie uit, waarmee de noodzaak om te innoveren vervalt. De leden van voornoemde fractie zouden gaarne vernemen op welke wijze de Minister hier de stelling zal innemen dat dit onwenselijk is.
Antwoord kabinet:
Het kabinet acht het allereerst wenselijk dat deze constatering in het witboek dat telecomnetwerken onvoldoende schaal kunnen verkrijgen goed wordt onderbouwd. Juist vanwege het grote belang en de complexiteit van de digitale infrastructuur blijft het kabinet aandringen op een zorgvuldige probleemanalyse en een degelijke onderbouwing van eventueel beleid om hiermee om te gaan. Daarnaast acht het kabinet het van belang dat effectieve concurrentie ook in nieuwe wetgevende voorstellen wordt geborgd, en zal zij zich met gelijkgestemde lidstaten hiervoor in Europa sterk maken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Wel merken zij op dat deze agenda laat is ontvangen en vragen zij deze voortaan eerder toe te sturen. Over de agenda hebben deze leden vragen, suggesties en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vragen, suggesties en opmerkingen over het beleidsdebat «User Responsibility Online». Deze leden steunen de inzet op het gebied van online kinderrechten. Echter merken zij op dat maximale privacy en bescherming online voor elke internetgebruiker moet gelden. Bovendien merken de leden op dat veel inzet op dit gebied afhangt van leeftijdsverificatie. Zijn de bewindspersonen bekend met het onlangs verschenen onderzoek aangevraagd door De Groenen/Vrije Europese Alliantie, dat stelt dat betrouwbare leeftijdsverificatie niet mogelijk is zonder het schenden van digitale grondrechten?3 Deze leden vragen het kabinet om een korte reflectie op dit onderzoek. Zijn de bewindspersonen het eens met de conclusie dat het overhaast implementeren van nieuwe methoden voor leeftijdsverificatie het doel voorbij schiet en digitale rechten daardoor in gevaar komen? Welke opties voor privacyvriendelijke leeftijdsverificatie kent het kabinet, welke acht zij kansrijk? Hoe kijkt zij naar leeftijdsverificatie op basis van attributen en «zero-knowledge proof» via de Europese digitale identiteit (eID) of alternatieve applicaties als Yivi? Zijn de bewindspersonen bereid om het maximaal borgen van privacy als voorwaarde te stellen voor het steunen van de verklaring die het Belgische voorzitterschap wil aannemen? Kunnen zij uitleggen onder welke voorwaarden zij níet instemt met een algemene verklaring vanuit de Telecomraad?
Antwoord kabinet:
We zijn op de hoogte van het onderzoek door de KU Leuven en de Universiteit van Brussel over betrouwbare leeftijdsverificatie. Hierbij is het van belang om op te merken dat voor het Nederlandse beleid geldt dat het verkennen van methoden voor leeftijdsverificatie slechts één van de onderdelen van het beleid is. Naast sterke regelgeving om kinderen te beschermen (zoals de AVG, de AVMSD en de DSA) en het toezicht daarop, zet het kabinet in op verschillende beleidsinstrumenten. Zoals beschreven in de brief over kinderrechten in de digitale wereld4, zien deze instrumenten onder andere op educatie, voorlichting, kennisopbouw en handvatten voor bedrijven.
Wat betreft leeftijdsverificatie zien wij enerzijds dat de methodieken die momenteel door sociale media worden ingezet – veelal zelfverklaring – onvoldoende adequaat zijn. Een recente studie door Ofcom laat zien dat een derde van de kinderen jonger dan 18 op sociale media aangeeft dat zij 18 jaar of ouder zijn.5 Hierdoor kunnen deze kinderen onder andere in aanraking komen met voor hen ongeschikte content, kunnen hun persoonsgegevens zonder toestemming van ouders verwerkt worden en kunnen ze voor commerciële doeleinden geprofileerd worden terwijl dat voor kinderen onder de 16 jaar niet is toegestaan. Anderzijds zien wij ook dat sterkere vormen van leeftijdsverificatie (bijvoorbeeld het gebruik van digitale identiteiten) een aanmerkelijke impact kunnen hebben op fundamentele waarden zoals zelfbeschikking, privacy en inclusie.
We zijn het ermee eens dat zorgvuldig en goed doordacht beleid (ook hier) noodzakelijk is. Daarbij is het belangrijk op te merken dat de mate waarin de inzet van sterkere typen leeftijdsverificatie proportioneel is, afhankelijk is van de context. Wanneer er grote risico’s zijn voor het welzijn van kinderen, is de inzet van een sterkere leeftijdsverificatie methodiek eerder gelegitimeerd dan bij kleinere risico’s. Per geval moet goed gekeken worden wat de risico’s zijn en een onderbouwde en doordachte afweging worden gemaakt ten aanzien van de inzet van een leeftijdsverificatie methodiek. Om organisaties hierbij te helpen heeft het Ministerie van BZK het raamwerk leeftijdsverificatie laten ontwikkelen dat met de Verzamelbrief aan uw Kamer zal worden toegezonden.
Zowel bij zwakkere als bij sterkere methodieken van leeftijdsverificatie moeten fundamentele rechten zoals privacy te allen tijde geborgd zijn. Belangrijke wetgeving in dit kader is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het maximaal waarborgen van privacy door de bescherming van persoonsgegevens is uitgangspunt van deze wetgeving; zo verplicht de AVG om «privacy by design principes» toe te passen. Benaderingen zoals «zero-knowledge proof» en het enkel kenbaar maken van een attribuut zijn gestoeld op deze privacy by design benadering. In lijn met deze principes ontstaat er onder de herziene eIDAS-verordening een raamwerk van (publieke en/of private) Europese Digitale Identiteit (EDI)-wallets die in de hele EU te gebruiken zijn. Burgers die dat willen kunnen een EDI-wallet krijgen waarmee zij attributen, zoals leeftijd, kunnen delen zonder daarbij andere identificerende gegevens vrij te geven. De herziene eIDAS-verordening vereist dat het gebruik van EDI-wallets vrijwillig is.
We zijn het met u eens dat wanneer technologische oplossingen worden ontwikkeld en/of ingezet, strikte en hoge standaarden moeten worden toegepast voor het beschermen van fundamentele rechten. Dit uitgangspunt zien wij terug in de verklaring van het Belgische voorzitterschap «on promoting a safer, responsible and trustworthy online environment». De verklaring vraagt om Europese begeleiding van online platforms bij het verkennen van mogelijkheden tot leeftijdsverificatie, met daarbij strikte inachtneming van de hoogste privacynormen en de keuze van gebruikers om deel te nemen via anonieme, pseudonieme of echte identiteitsprofielen. Deze benadering is in lijn met ons beleid en daarom zien wij (nu) geen reden om aanvullende voorwaarden te stellen op het gebied van privacybescherming.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben verdere vragen en opmerkingen over verslavend ontwerp op online platformen. Deze leden steunen verstrekkende voorstellen die mensen helpen om schermgebruik te verminderen door verslavend ontwerp te verbieden. Dit is volgens hen een onmisbare stap om het perverse verdienmodel van Big Tech bedrijven op te breken. Hiertoe heeft het Europees Parlement (EP) een initiatief ingediend.6 Wat is het kabinetsstandpunt over dit initiatiefrapport? Ziet het kabinet de noodzaak voor aanvullende Europese wetgeving tegen verslavend ontwerp en een verbod op de meest verslavende elementen? Wat vinden andere lidstaten van dit initiatiefrapport? Zijn de bewindspersonen bereid om bij de Telecomraad steun uit te spreken voor dit rapport en dit onder de aandacht te brengen bij de andere aanwezigen? Wat is volgens de bewindspersonen het belang van Europese wetgeving voor consumentenbescherming in het tegengaan van verslavend ontwerp? Zijn zij bereid om het aanpakken van verslavend ontwerp via consumentenwetgeving vast te leggen? Welke rol speelt de Digital Services Act in het tegengaan van verslavend ontwerp? De leden zijn benieuwd hoe de bewindspersonen reageren op de volgende concrete aanbevelingen uit het rapport van het EP: het verbieden van eindeloos scrollen en auto-play op video’s; het verleggen van de bewijslast voor verslavend ontwerp naar de providers en niet de toezichthouders; het recht om niet gestoord te worden. Kunnen de bewindspersonen afzonderlijk per maatregel toelichten of zij deze steunen en hoe deze aanbevelingen kunnen worden bereikt? Kunnen zij deze aanbevelingen ter aandacht brengen in de Telecomraad?
Antwoord kabinet:
Het kabinet ziet de urgentie van deze problematiek en juicht het toe dat hier door het Europees Parlement aandacht voor wordt gevraagd. Het kabinet is voorstander van een verdere Europese aanpak van verslavende algoritmen en ontwerptechnieken en zet zich hier in Europees verband ook actief voor in. Hoewel dergelijke technieken deels onder de huidige Europese wetgeving lijken te vallen (zowel DSA als consumentenwetgeving) bestaat er ook nog onduidelijkheid over de reikwijdte van het juridisch kader. Dit dient zich ook uit te kristalliseren nu de DSA recentelijk volledig van toepassing is geworden. De Nederlandse inzet is er daarom in gelegen de Europese Commissie erop te wijzen dat verduidelijking van definities en reikwijdtes van bestaande wetgeving en de toepasbaarheid daarvan op verslavende ontwerptechnieken die worden gebruikt op sociale mediaplatforms noodzakelijk is en om deze technieken verder te reguleren als dit nodig blijkt. Het is uiteindelijk aan de Europese Commissie om eventueel met een voorstel te komen voor nieuwe wetgevende maatregelen op Europees niveau rondom het verslavend ontwerp en te beslissen waar dergelijke regulering in dient te landen. De Commissie bekijkt momenteel of de huidige regels consumenten ook online voldoende beschermen («fitness check»). Hierbij wordt ook gekeken naar verslavend ontwerp. Mogelijk zal de Europese Commissie verdere regulering van verslavend ontwerp in de herziening van deze wetgeving meenemen. Hierbij zij wel opgemerkt dat het de vraag is of het consumentenrecht de meest geschikte plek is om verslavende algoritmen te reguleren. Het consumentenrecht is in hoofdzaak namelijk gericht op de economische verhoudingen tussen consumenten en ondernemers. In de regel worden verslavende producten veelal middels separate wetgeving gereguleerd, zoals het geval is bij alcohol, gokken of tabak.
De Digital Services Act (DSA), die sinds 17 februari 2024 van toepassing is op alle tussenhandeldiensten, bevat een aantal bepalingen die relevant kunnen zijn voor het aanpakken van verslavende ontwerpen. Zo stelt de DSA in de artikelen 27 en 38 voorwaarden aan het gebruik van aanbevelingsalgoritmes. Op grond van artikel 38 moeten zeer grote online platforms en zoekmachines – zoals TikTok, Instagram en YouTube – hun gebruikers ten minste één optie aanbieden waarmee ze de dienst kunnen gebruiken zonder dat die dienst gebruik maakt van profilering voor het doen van aanbevelingen. Gebruikers van deze platformen en zoekmachines krijgen dus de mogelijkheid om gepersonaliseerde aanbevelingssystemen uit te zetten en in plaats daarvan gebruik te maken van een aanbevelingssysteem dat niet gebaseerd is op profilering. Zeer grote online platforms en zoekmachines zullen dan een andere manier moeten aanbieden voor het ordenen van de informatie die zij toegankelijk maken of verspreiden.
Op grond van artikel 27 in de DSA moeten alle online platforms – dus niet alleen de allergrootste – bovendien transparant zijn over de belangrijkste parameters die in hun aanbevelingssystemen worden gebruikt. Tevens dienen zij transparant te zijn over eventuele opties voor afnemers van de dienst om deze parameters te wijzigen of te beïnvloeden. Als gebruikers de mogelijkheid hebben om het aanbevelingssysteem aan te passen, dan moet die functionaliteit makkelijk toegankelijk zijn.
Verder verplicht artikel 25 van de DSA aanbieders van onlineplatforms om hun online-interface niet zo te ontwerpen, organiseren of beheren dat zij afnemers misleiden, manipuleren, of hun vermogen om vrije en geïnformeerde beslissingen te nemen wezenlijk verstoren of ondermijnen. Artikel 28 verplicht aanbieders van onlineplatforms verder om passende en evenredige maatregelen te nemen die een hoog niveau van bescherming van minderjarigen waarborgt. Artikel 34 en 35 van de DSA, ten slotte, scheppen de verplichting voor zeer grote online platforms- en zoekmachines om de zogenaamde systeemrisico’s voor onder andere de rechten van het kind in kaart te brengen en risico mitigerende maatregelen te nemen.
Het is duidelijk uit verschillende bronnen, waaronder gesprekken met de Commissie en openbare uitspraken van Commissaris Breton, dat de Commissie actief toezicht houdt op de naleving van de DSA door zeer grote online platforms. De Commissie onderzoekt momenteel of de huidige regels consumenten ook online voldoende beschermen («fitness check»). Hierbij wordt ook gekeken naar verslavend ontwerp.
Het kabinet vindt dat het verslavend ontwerp van onlinediensten dient te worden aangepakt en heeft dit meermaals bij de Commissie onder de aandacht gebracht.
De leden van de voornoemde fractie ontvangen na de informele Telecomraad graag een terugkoppeling over hoe de verklaring na afloop van het beleidsdebat tot stand is gekomen. Ook horen deze leden graag welke standpunten andere lidstaten innemen op het gebied van privacyvriendelijke leeftijdsverificatie en het initiatiefrapport van het EP over verslavend ontwerp.
Antwoord kabinet:
Het kabinet zal hierop terugkomen in het verslag van deze Raad.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben tevens vragen, suggesties en opmerkingen over de digitale infrastructuur en strategische autonomie. Deze leden horen graag wanneer de Kamer de kabinetsappreciatie op het witboek over Europese digitale infrastructuur ontvangt.
Antwoord kabinet:
De appreciatie van het witboek is op vrijdag 5 april jl. aan uw Kamer aangeboden.
Zij vinden het van groot strategisch belang dat Europa digitaal onafhankelijk wordt, met Nederland voorop. De bewindspersonen geven aan dat zij concurrentie op digitale connectiviteit willen bevorderen. Welke voorwaarden zouden er volgens het kabinet gesteld moeten worden aan concurrentie op netwerken? Wat is de rol van Nederland bij het bevorderen van concurrentie en innovatie? Is er oog voor duurzaamheid in de uitrol van netwerken?
Antwoord kabinet:
Het kabinet beschouwt concurrentie als een noodzakelijke aanjager van investeringen, innovatie en betaalbaarheid. Het huidige uitgangspunt in het Europese kader is dat wanneer er geen sprake is van effectieve concurrentie, dominante aanbieders verplicht kunnen worden om toegang te geven aan concurrenten. Zo wordt naast concurrentie tussen netwerken ook concurrentie op netwerken mogelijk gemaakt. Het kabinet hecht eraan dat effectieve concurrentie ook in de toekomst door het regelgevend kader wordt geborgd. Het kabinet ziet het als zijn rol om zich met gelijkgestemde lidstaten hiervoor in Europa sterk te maken.
Het kabinet ziet duurzaamheid als een integraal onderdeel van het beleid rondom de digitale infrastructuur. Dat betekent dat duurzaamheidsoverwegingen niet alleen een rol moeten spelen bij de uitrol van netwerken, maar ook in de exploitatie ervan. Overigens wijst het kabinet er ook op dat excellente connectiviteits-markten bij kunnen dragen aan duurzaamheids-verbeteringen in andere sectoren van de economie.
Ook stellen de bewindspersonen dat «de goede vragen [moeten] worden gesteld» over de toekomst van de connectiviteitssector. Wat zijn de antwoorden van Nederland op die vragen? Welk standpunt draagt het kabinet op elk van de genoemde vragen uit? Wat heeft Nederland nog nodig om deze vragen goed te beantwoorden?
Antwoord kabinet:
Het witboek kan worden gezien als een visie van de Europese Commissie vooruitlopend op eventuele wetgevingsvoorstellen. Juist vanwege het grote belang en de complexiteit van de digitale infrastructuur hecht het kabinet grote waarde aan een zorgvuldige probleemanalyse en een degelijke onderbouwing van eventueel beleid om hiermee om te gaan. Om in Europees verband tot zorgvuldige beleidsafwegingen te komen moeten nog de nodige stappen gezet worden. In de Nederlandse reactie7 op de verkennende consultatie van de Europese Commissie vorig jaar over toekomstige elektronische connectiviteit en digitale infrastructuur en in de Staat van de Digitale Infrastructuur8 heeft het Kabinet haar visie op de digitale infrastructuur uiteengezet. Het kabinet meent dat grootschalige Europese consolidatie geen doel op zichzelf is, en dat de noodzaak hiervan vooralsnog niet voldoende is gesubstantieerd, mede gelet op de positieve invloed die (de vele) marktpartijen de afgelopen jaren hebben gehad op de uitrol van netwerken en de dienstverlening. Nederland ziet het versterken van interoperabiliteit en standaardisatie, dat wil zeggen het zorgen voor goede koppelingen tussen de netwerken en diensten van verschillende aanbieders, als mogelijke route om de Europese positie te versterken zonder afbreuk te doen aan gezonde concurrentie tussen aanbieders.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen ook dat enkele lidstaten zorgen hebben over de consolidatie van telecombedrijven en de gevolgen daarvan op consumenten. Welke lidstaten zijn dit? Wat is daarop de reactie van het kabinet? Welke bescherming voor betaalbaarheid en consumentenrechten bepleit het kabinet in Europa? Wat kan daar nationaal aan gedaan worden?
Antwoord kabinet:
Het kabinet kan in dit kader geen uitspraken doen over de standpunten van individuele lidstaten. Het kabinet meent dat grootschalige Europese consolidatie geen doel op zichzelf is, en dat de noodzaak hiervan vooralsnog niet voldoende is onderbouwd. Het in stand houden van voldoende concurrentie is de belangrijkste randvoorwaarde om hoogwaardige, betaalbare diensten te houden. In het bestaande wettelijk kader van de Europese Telecomcode is sprake van een relatief hoog niveau van geharmoniseerde consumentenbescherming. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding om dit niveau te verzwaren of te verlichten.
Deze leden vragen of het bouwen aan sterke Europese leveranciers de concurrentie van landelijke operators gaat beïnvloeden. Hoe kijken de bewindspersonen naar de concurrentie tussen operators op landelijk niveau? Is dit ook onderdeel van de besprekingen met andere lidstaten? Hoe gaat het kabinet daarbij de concurrentie tussen Nederlandse operators bewaken?
Antwoord kabinet:
De huidige concurrentie tussen operators op landelijk niveau wordt beoordeeld door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als onafhankelijk markttoezichthouder. In recente besluiten heeft de ACM geconcludeerd dat er voldoende concurrentie is in de telecommarkt.9 De vraag of en in welke mate het bouwen van sterke Europese leveranciers de concurrentie op landelijk niveau gaat beïnvloeden, is afhankelijk van de concrete invulling van het door de Europese Commissie beoogde nieuwe beleid. Deze inschatting is op dit moment niet goed te maken. Het waarborgen van voldoende concurrentie op landelijk niveau is een belangrijk onderdeel van het Europese beleidsdebat en daarmee een gespreksonderwerp met de Commissie en lidstaten.
Bovendien zien de leden dat de uitrol van 5G gepaard gaat met grote kosten. Welk financieringsmodel zien de bewindspersonen voor zich voor de dure uitrol van 5G in Europa? Welke investeringen verwacht het kabinet van lidstaten, leveranciers en grootgebruikers?
Antwoord kabinet:
Private investeringen in de digitale infrastructuur zijn het uitgangspunt in het Europese telecomkader. Daar waar de markt onvoldoende voorziet in de gewenste investeringen kunnen publieke investeringen een rol spelen, mits wordt voldaan aan de Europese kaders voor staatssteun. De verdere uitrol van 5G vergt net als de uitrol van eerdere generaties mobiele technologie de nodige investeringen van telecomaanbieders. Er zijn op dit moment geen concrete aanwijzingen dat er onvoldoende middelen beschikbaar zijn om deze investeringen te doen. Wel is het belangrijk dat zich voldoende vraag ontwikkelt naar 5G-diensten, omdat er anders onvoldoende prikkels zijn voor telecombedrijven om hun netwerken steeds verder te ontwikkelen. Om die reden vindt het kabinet het belangrijk dat er in Europees verband voldoende aandacht is voor het stimuleren van de vraag naar geavanceerde use-cases.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn blij te lezen dat de bewindspersonen van mening zijn dat voor het versterken van economische veiligheid een alomvattende aanpak nodig is. Deze leden hebben wel een aantal vragen hierover. De bewindspersonen geven aan dat Nederland inzet op maatregelen die proportioneel, gericht, landenneutraal en risico-gebaseerd zijn. Kunnen de bewindspersonen aangeven waarom er gekozen is voor een landen neutrale aanpak terwijl bekend is dat bepaalde staten en statelijke actoren meer risico met zich meebrengen dan anderen? Kunnen de bewindslieden aangeven wat zij precies verstaan onder een «open» strategische autonomie? Wanneer is de economie wat hen betreft veilig?
Antwoord kabinet:
Het aanpakken van economische veiligheidsrisico's luistert nauw. Het vereist maatregelen die gericht, proportioneel, adaptief en risico-gebaseerd zijn. Dit vergt een landenneutrale aanpak. Oftewel een generieke aanpak die toepasbaar is op dreigingen die een risico vormen voor de nationale veiligheid vanuit elke actor. De instrumenten binnen deze aanpak kunnen worden toegepast op de geïdentificeerde landenspecifieke risico's. Een landenneutrale en risico-gebaseerde aanpak is ook belangrijk in het kader van de naleving van het op regels gebaseerde multilaterale systeem, waar Nederland grote waarde aan hecht. Waar nodig worden gerichte maatregelen getroffen om de dreiging van statelijke actoren te verminderen, statelijke actoren te ontmoedigen of de weerbaarheid van Nederland te verhogen.
Onder «open» strategische autonomie verstaat het kabinet dat Nederland open is waar het kan, beschermend waar het moet. Juist onze open economie heeft er de afgelopen decennia mede voor gezorgd dat de Nederlandse welvaart hoog is en Nederlandse bedrijven internationaal innovatief én concurrerend zijn. Belangrijker is het om, op basis van een gedegen kennis van waar de kansen en risico’s zich voordoen, slimme keuzes te maken wat we wel zelf willen doen in Nederland en in EU-verband, en waar we met partnerlanden op samen willen werken. Daarbij is het belangrijk om te realiseren dat volledige uitbanning van alle risico’s en afhankelijkheden onrealistisch is. Voor het kabinet is belangrijk dat de risico’s van specifieke afhankelijkheden met de grootste impact op de nationale veiligheid, het verdienvermogen en de maatschappij op een bewuste en evenwichtige manier geadresseerd worden om de weerbaarheid te versterken.
De bewindspersonen geven aan dat de EU strategische keuzes moet maken voor de ontwikkeling van welke technologieën het middelen voor stimulering, bescherming en samenwerking beschikbaar stelt. Deze leden zijn het hiermee eens, maar vragen wat de voorkeur is van de bewindspersonen voor deze specifieke technologieën. Waar zijn zij van plan om op in te zetten? Zitten hier specifieke technologieën en industrieën tussen waar Nederland zelf sterk in is of een sterke sector in heeft? Zo nee, zijn zij van plan om daar op in te zetten?
Antwoord kabinet:
In de agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) zet het kabinet in op negen specifieke digitale technologieën die vanuit geopolitiek en geo-economisch perspectief het meest cruciaal zijn. Dit vanwege de grote impact op onze publieke belangen en omdat de EU er ofwel (toekomstige) risicovolle strategische afhankelijkheden heeft, ofwel juist een sterke positie heeft wat tot een omgekeerde afhankelijkheid kan leiden. Hierbij gaat het om: halfgeleiders, quantumtechnologie, fotonica, AI, cloud, netwerktechnologie waaronder 6G, cybersecurity, open source software en kantoorsoftware. Als tiende prioriteit is toegang tot kritieke grondstoffen die nodig zijn voor de productie van digitale technologie ook cruciaal. De technologieën die eruit springen waar Nederland een sterke positie op heeft, zijn bijvoorbeeld halfgeleiders, fotonica, quantum computing en cybersecurity (cryptografie). In de agenda zijn ook technologieën opgenomen waar andere EU-landen een dominante positie op hebben, en waar Nederland een rol vervult in de waardeketen, bijvoorbeeld bij netwerktechnologie. Daarentegen zijn er ook prioriteiten waarin de EU grotendeels afhankelijk is van derden. Dit gaat om grondstoffen, cloud, AI en kantoorsoftware en opnieuw halfgeleiders. Volgens het kabinet is er aanleiding om op alle in de agenda DOSA genoemde prioriteiten de Nederlandse en de Europese inzet te versterken, met maatregelen die stimuleren, die beschermen en die onze internationale partnerschappen versterken. Hierbij wil het kabinet nogmaals benadrukken dat het afbouwen van risicovolle strategische afhankelijkheden, en daarmee het bevorderen van onze autonomie, zeer complex en kostbaar is en dat dit daarom gericht ingezet moet worden.
De bewindspersonen geven aan dat er interpretatieverschillen bestaan ten aanzien van oproepen van de digitale open strategische autonomie van Europa. Kunnen de bewindspersonen aangeven welke interpretatieverschillen dat zijn? Waarin verschilt de Nederlandse opvatting van die van andere landen, waar liggen de grootste verschillen? Wat zijn de grootste overeenkomsten en hoe zijn de bewindspersonen van plan om op te trekken met landen waarmee we deze overeenkomsten in zienswijze delen? Hoe zijn de bewindspersonen van plan om in te zetten op meer ruimte voor Europese en Nederlandse alternatieven?
Antwoord kabinet:
Een belangrijke overeenkomst is dat ook andere Europese lidstaten het belang zien van een gerichte Europese aanpak om afhankelijkheden in kaart te brengen en de concurrentiekracht en het digitale leiderschap van Europa te versterken. Verschillen zitten in de mate waarin en de manier waarop de staat kan optreden om industrieën te ondersteunen, in de vraag in hoeverre het wenselijk is om bij álle digitale technologieën te kiezen voor productie op nationaal grondgebied en de vraag hoe de samenwerking met gelijkgestemde landen en partners buiten de EU vormgegeven moet worden.
Voor Nederland is het belangrijk om te beschermen waar het moet, maar open te zijn waar het kan. Het is belangrijk om afhankelijkheden van derden nauwkeurig af te wegen. Risicovolle strategische afhankelijkheden moeten worden gemitigeerd. Tegelijkertijd moeten we waken om niet door te slaan in protectionisme, dat op termijn schadelijke gevolgen kan hebben voor onze internationale concurrentiepositie.
Nederland is actief in gesprek met andere Europese lidstaten over digitale open strategische autonomie, zowel met lidstaten die onze zienswijze delen als met lidstaten waarmee er meer verschillen in zienswijze zijn. Ook brengt Nederland het onderwerp onder de aandacht van de Europese Commissie.
Of meer ruimte voor Europese en Nederlandse alternatieven wenselijk is moet per digitale technologie en productcategorie worden bezien. De Agenda DOSA en de Nationale Technologie Strategie bieden hier aanknopingspunten voor. Om een voorbeeld te geven, zet het kabinet zich voor de prioriteit cybersecurity in door te onderzoeken hoe de Nederlandse cryptografiemarkt verder versterkt kan worden, en door te bezien of de duur van contracten voor levering van cybersecuritydiensten aan de overheid verlengd kan worden, om op die manier strategischer te kunnen samenwerken met de sector.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vragen en opmerkingen over de verordening gigabit infrastructuur. Zij erkennen het belang van een stevig digitaal netwerk, maar benadrukken ook dat hierin een grote rol is weggelegd bij nationale medeoverheden. Kunnen de bewindspersonen haar inzet op de verordening nader toelichten? Welke nationale invulling wordt er nog aan de verordening gegeven zodra deze van kracht is? Hoeveel zeggenschap krijgen lidstaten daarin? Wat zijn de gevolgen van de verordening op de vergunningverlening vanuit lokale en regionale overheden? Is hierover overleg geweest met vertegenwoordigers van medeoverheden? Wat zijn hun wensen ten aanzien van deze verordening en zijn deze ingewilligd?
Antwoord kabinet:
Aangezien de verordening gigabit infrastructuur niet op de agenda van de informele Telecomraad staat, zal de beantwoording van bovenstaande vragen worden meegenomen in het verslag van deze Raad.
De leden van voornoemde fractie bedanken de bewindslieden en de betrokken ambtenaren voor de beantwoording.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken aanhangig de Telecomraad d.d. 11–12 april 2024. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
Het stemt de leden van de VVD-fractie positief dat er mogelijk ruimte is voor een gedeelde aanpak om de weerbaarheid van zeekabels te versterken. Zeker gezien besloten is om onderzeese datakabel infrastructuur in Nederland als vitale dienst aan te merken, naar aanleiding van de oproep van de VVD-fractie. Deze leden vragen hoe het kabinet zich in gaat zetten voor een passende beveiliging van deze vitale infrastructuur. Wanneer zal het kabinet besluiten welke aanbieders worden beschouwd als vitale aanbieder en hoe zal het kabinet dit meenemen in de samenwerking in de Europese Unie? Gezien de veiligheidsdreiging vragen deze leden hoe het kabinet de onderzeese datakabel infrastructuur meeneemt in de versterkte aanpak vitaal en wat dit betekent voor de gezamenlijke EU-inzet voor het versterken van de weerbaarheid van zeekabels?
Antwoord kabinet:
Er wordt op dit moment een vitaal beoordeling uitgevoerd naar de gehele digitale infrastructuur, onderzeese datakabels zijn hier onderdeel van. Dit is conform de versterkte aanpak vitaal waar de Minister van JenV vorig jaar een Kamerbrief over heeft gestuurd10. In deze vitaal beoordeling worden objectieve criteria opgesteld om te bepalen welke onderzeese datakabelaanbieders aangewezen kunnen worden als vitaal. Het onderzoek en de daarbijbehorende beoordeling is naar verwachting aan het eind van dit jaar afgerond.
Daarnaast vallen onderzeese datakabelaanbieders, wanneer het openbare elektronische communicatienetwerken en/of diensten betreft, binnen de reikwijdte van de telecommunicatie wet en straks binnen de nieuwe richtlijn netwerk- en informatiebeveiliging (de NIS2-richtlijn, ter vervanging van de NIS1-richtlijn). Deze richtlijn schrijft voor dat essentiële en belangrijke diensten passende en evenredige technische, operationele en organisatorische maatregelen moeten nemen om de risico’s voor de beveiliging van de netwerk- en informatiesystemen te beperken. Uw Kamer is eerder dit jaar geïnformeerd over de stand van zaken van de implementatie van de NIS2-richtlijn.11
Daarnaast publiceerde de Europese Commissie 21 februari jl. een aanbeveling omtrent onderzeese kabelinfrastructuren. Deze aanbeveling is een eerste aanzet van de Commissie om te komen tot een gecoördineerde EU-aanpak, met als doel de veiligheid en weerbaarheid van de onderzeese data-infrastructuur te vergroten. De Commissie benadrukt hierbij dat de gecoördineerde EU-aanpak daarbij geen afbreuk doet aan bijvoorbeeld de bevoegdheden van de lidstaten met betrekking tot nationale veiligheid. De Commissie beveelt zowel acties op nationaal als EU-niveau aan. Het BNC-fiche dat ingaat op deze aanbeveling van de Commissie over veilige en weerbare onderzeese kabelinfrastructuren, is op vrijdag 5 april jl. aan uw Kamer aangeboden.
Naar aanleiding van de genoemde stappen die worden gezet in Nederland met betrekking tot de implementatie van de AI-verordening, vragen de leden van de VVD-fractie hoe het toezicht op de verordening ingericht zal worden in Nederland en hoe dit bijdraagt aan de helderheid voor (mkb-) bedrijven die willen weten hoe ze kunnen of moeten voldoen aan de verordening, zonder hen meer kosten en administratie op te leveren.
Tevens vragen de leden van de VVD-fractie hoe het kabinet probeert te voorkomen dat toezicht op AI wordt verenigd tot persoonsgegevens en data en hoe wordt voorkomen dat bedrijven te maken krijgen met AI toezichthouders die elkaar tegenspreken?
Antwoord kabinet:
Aangezien de AI-verordening niet op de agenda van de informele Telecomraad staat, zal de beantwoording van bovenstaande vragen worden meegenomen in het verslag van deze Raad.
Naar aanleiding van de genoemde discussiepunten, vragen deze leden hoe Nederland zich zal blijven inzetten voor het verantwoordelijk houden van Big Tech bedrijven met betrekking tot het creëren en in stand houden van verslavende apps? Op welke manier gaat het kabinet ervoor zorgen dat onze mentale gezondheid beschermd wordt en dat bedrijven die willens en wetens apps op een schadelijke manier maken, aangepakt worden? Wie houdt het toezicht hierop en hoe wordt ervoor gezorgd dat hier de juiste middelen en bevoegdheden voor zijn?
Antwoord kabinet:
Het Nederlandse beleid is gericht op het creëren van een gezonde en veilige online omgeving. Nederland voert in dat verband regelmatig besprekingen met vertegenwoordigers van Big Tech om te praten over verdergaande maatregelen ter bescherming van kinderen die gebruik maken van digitale diensten zoals die onder meer door de grote platforms worden aangeboden. Nederland vindt dat de verantwoordelijkheid voor een veilige en gezonde online omgeving niet bij één speler moet worden belegd. Het voert daarom ook zelf beleid, onder meer specifiek op verslavende elementen in apps. Zo wordt door Nederland in Europees verband aangestuurd op het verbieden van loot boxes en het strenger reguleren van andere verslavende elementen in apps en games. Nederland ontwikkelt op dit moment een game-check die verslavende technieken in games inzichtelijk maakt voor de gebruiker.
Vanuit het Ministerie van VWS is in samenwerking met OCW en SZW in juni 2022 de «Aanpak mentale gezondheid voor ons allemaal» gelanceerd. Deze heeft tot doel om de mentale gezondheid van inwoners van Nederland te verbeteren. De aanpak besteedt specifiek aandacht aan jongeren en de online leefwereld. Zo bevat actielijn «Mentaal Gezond Online» van deze aanpak doelen en acties om ervoor te zorgen dat jongeren mediawijs worden en blijven. Hierbij wordt ingezet op bewustwording over de digitale balans en hoe deze kan worden behouden.
Tegelijkertijd zien we een zekere versnipperdheid in kennis over digitalisering en welzijn. Met het doel die de kennis te bundelen, up to date te houden en vervolgens weer te delen, gaf de Staatssecretaris van BZK op 3 april 2024, samen met de directeur van Trimbos instituut het startsein voor het Expertise centrum Digitalisering en Welzijn. Daarnaast start BZK in het najaar een publiekscampagne om kinderen en ouders meer bewust te laten worden van het gebruik van digitale diensten (kansen en risico’s). De bewustwording moet er toe leiden dat kinderen (en ouders) tot een meer verantwoord gebruik van digitale diensten komen.
Voor wat betreft deze publiekscampagne vond Nederland inspiratie in het Franse programma «Je protege mon enfant» (ik bescherm mijn kind), dat ziet op digitaal ouderschap.
Toezicht is van wezenlijk belang. In Nederland wordt door verschillende instanties toezicht gehouden. Geconstateerd is dat het toezicht, waar het digitale diensten betreft, versnipperd is. Met deze toezichthouders wordt gesproken om te komen tot een versterkt en meer coherent toezicht op digitale diensten.
In de EU is het belangrijk om te noteren dat de Digital Services Act (DSA) van toepassing is op zeer grote online platforms en zoekmachines. De DSA beoogt onder meer de verspreiding van illegale online content en systeemrisico’s aan te pakken, onder andere vanwege de bescherming van de volksgezondheid en minderjarigen en ernstige negatieve gevolgen voor het lichamelijke en geestelijke welzijn van de persoon.
Het primaat van het DSA-toezicht ligt bij de Europese Commissie. De Commissie is exclusief bevoegd voor het toezicht op en de handhaving van de verplichtingen uit de DSA die gelden voor zeer grote online platforms. De Europese Commissie is al actief op deze verplichtingen aan het handhaven en heeft ook al een groot aantal informatieverzoeken gestuurd naar deze zeer grote online platforms. Tegen X (voorheen Twitter) en TikTok is de Europese Commissie ook een handhavingstraject gestart, dat zich onder meer richt op dark patterns en het verslavend ontwerp in de interfaces van deze platforms.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de NSC-fractie constateren dat de Minister van EZK en de Staatssecretaris van BZK namens Nederland in het kader van het beschermen van kinderen en jongeren online al een duidelijke koers en visie hebben. Tegelijkertijd, constateren deze leden, spelen er momenteel nog substantiële problemen rondom het mentale welzijn van kinderen en jongeren, waarbij digitale media waarschijnlijk een versterkend effect heeft. Waar zien de Minister en de Staatssecretaris nog tekortkomingen in het Nederlands beleid rondom mentaal welzijn in relatie tot digitale media en verwachten zij dat er lessen te trekken zijn uit het beleid van specifieke andere EU-landen?
Antwoord kabinet:
Zoals benoemd in bovenstaand antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie, is vanuit het Ministerie van VWS in samenwerking met OCW en SZW in juni 2022 de «Aanpak mentale gezondheid voor ons allemaal» gelanceerd. Deze heeft tot doel om de mentale gezondheid van inwoners van Nederland te verbeteren. De aanpak besteedt specifiek aandacht aan jongeren en de online leefwereld. Zo bevat actielijn «Mentaal Gezond Online» van deze aanpak doelen en acties om ervoor te zorgen dat jongeren mediawijs worden en blijven. Hierbij wordt ingezet op bewustwording over de digitale balans en hoe deze kan worden behouden.
Tegelijkertijd zien we een zekere versnipperdheid in kennis over digitalisering en welzijn. Met het doel die kennis te bundelen, up to date te houden en vervolgens weer te delen, gaf de Staatssecretaris van BZK op 3 april 2024, samen met de directeur van Trimbos instituut het startsein voor het Expertise centrum Digitalisering en Welzijn. Daarnaast start BZK in het najaar een publiekscampagne om kinderen en ouders meer bewust te laten worden van het gebruik van digitale diensten (kansen en risico’s). De bewustwording moet er toe leiden dat kinderen (en ouders) tot een meer verantwoord gebruik van digitale diensten komen.
Voor wat betreft deze publiekscampagne vond Nederland inspiratie in het Franse programma «Je protege mon enfant» (ik bescherm mijn kind), dat ziet op digitaal ouderschap.
Met inachtneming van het feit dat de Europese Commissie aanstuurt op een centrale, orkestrerende rol voor grote Europese telecombedrijven en -apparatuurleveranciers om zo tegenwicht te kunnen bieden tegen de dominantie van voornamelijk Amerikaanse partijen op de cloudmarkt, vragen de leden van de NSC-fractie aan de Minister of zij voornemens is tijdens de Telecomraad in gesprek te gaan met andere deelnemende landen die momenteel telecombedrijven al aan het positioneren zijn om deze rol op nationaal niveau te pakken. Zijn er lessen zijn die de Minister wil trekken uit de manier waarop andere EU-landen met het cloudvraagstuk omgaan, vragen deze leden. Ook zijn zij benieuwd of de Minister eventueel een samenwerking met andere landen voor zich ziet in het strategisch positioneren van Europese telecombedrijven.
Antwoord kabinet:
Tijdens de Telecomraad zal Nederland aandacht vragen voor het nader concretiseren van de geschetste beleidsrichtingen in het witboek van de Europese Commissie. Specifiek ten aanzien van een beoogde centrale, orkestrerende rol voor telecombedrijven is het belangrijk om te begrijpen wat het witboek hieronder concreet verstaat. Het witboek is hierover nog relatief abstract. Meer duidelijkheid is nodig voor een verdere appreciatie, en om vast te stellen in hoeverre een dergelijke rol een realistisch en wenselijk beleidsdoel is. De digitale infrastructuur is voortdurend in beweging, waarbij de rollen van en verhoudingen tussen de verschillende actoren zoals telecombedrijven en cloudaanbieders in de waardeketen geen vaststaand gegeven zijn. Tijdens de Telecomraad zal Nederland in gesprek gaan met de andere lidstaten om kennis te nemen van hun gedachten over de manier waarop we samen met deze partijen innovatie kunnen stimuleren. Nederland blijft de samenwerking met andere lidstaten zoeken en zal ook met hen van gedachten wisselen over het strategisch positioneren van Europese telecombedrijven.
Het ontwikkelen van Europees aanbod van clouddiensten is een belangrijk beleidsonderwerp, dat het telecombeleid overstijgt en waarbij veel verschillende initiatieven op nationaal en Europees niveau een rol kunnen spelen. Nederland werkt hierop samen met de Europese Commissie en andere lidstaten, waarbij ook steeds over en weer lessen worden getrokken. Uitgangspunten zijn dat onze digitale open strategische autonomie en verdienvermogen versterkt worden, waarbij aandacht moet zijn voor innovatie en concurrentie. Beleid dat zich hierop richt moet niet beperkt zijn tot alleen het positioneren van telecombedrijven, maar ook aandacht hebben voor nieuwe innovatieve Europese bedrijfsmodellen. Nederland steunt beleid gericht op de ontwikkeling van innovatieve clouddiensten door Europese partijen die veelbelovende cloudtechnologie ontwikkelen, waaronder maar niet uitsluitend telecombedrijven. Zo hebben de lidstaten van de Europese Unie op 15 oktober 2020 een verklaring ondertekend om samen te werken aan de uitrol van veerkrachtige en concurrerende cloudinfrastructuur en -diensten in heel Europa.
Aan deze verklaring wordt onder andere concreet invulling gegeven middels een aantal initiatieven. Via het «Important Projects of Common European Interest on the next generation Cloud Infrastructure and Services» (IPCEI CIS) stelt Nederland ruim 71 miljoen euro subsidie beschikbaar voor de ontwikkeling van een nieuwe generatie innovatieve, duurzame en veilige Europese cloudoplossingen. De Tweede Kamer is op 21 december 2023 over de IPCEI CIS geïnformeerd middels de beantwoording van vragen van de Kamer en een Kamerbrief. De projecten, inclusief de uitrolfase, lopen tot en met 2028. Daarnaast neemt Nederland deel aan de European Alliance for Industrial Data, Edge and Cloud, waarin overheden en bedrijven op Europees niveau samenwerken om de ontwikkeling en uitrol van nieuwe oplossingen te stimuleren. Ook loopt het Gaia-X initiatief, dat erop gericht is om een alternatief te ontwikkelen voor de deels gesloten ecosystemen van bestaande grote cloudspelers. Diverse Nederlandse bedrijven en organisaties zijn hierachter de drijvende kracht, het gaat hierbij zowel om telecombedrijven als andere innovatieve spelers.
We betrekken deze partijen ook actief bij de vormgeving van ons beleid, en blijven vanzelfsprekend met bedrijven en experts in gesprek. In de op 22 maart aan uw Kamer verzonden beantwoording van vragen van de leden Kathmann, Six Dijkstra en Sneller12 over de verhuizing van het «.nl domein» hebben de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering aangegeven in gesprek te gaan met de Nederlandse cloudsector en andere belanghebbenden zoals gebruikers en experts. Dit gesprek heeft op 27 maart plaatsgevonden en werd door alle aanwezigen als zeer nuttig ervaren. Het werd door de deelnemers gewaardeerd dat het kabinet nadrukkelijk aandacht heeft voor risicovolle strategische afhankelijkheden op het gebied van cloud. Vanuit het afwegingskader zoals neergelegd in de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie13 zijn verschillende aandachtspunten en oplossingen besproken. Daarbij kwamen verschillende ideeën aan de orde, waaronder het versterken van handhaving en toezicht van bestaande wet- en regelgeving vanuit o.a. de Dataverordening en de Digitalemarktenverordening, de (potentiële) rol van de overheid als aanbesteder van clouddiensten (via het Rijkscloudbeleid), als ook het investeren in concrete projecten die kunnen opschalen tot alternatieve cloudproducten en diensten, (waarbij ook de hierboven genoemde IPCEI CIS werd genoemd). Er was overeenstemming dat betere samenwerking tussen alle betrokkenen (overheid, bedrijfsleven, wetenschap, maatschappelijke organisaties) vereist is. Het idee is dan ook om de inzichten van deze bijeenkomst te betrekken in de verdere beleidsontwikkeling rond het cloud vraagstuk.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde stukken voor de informele Telecomraad d.d. 11–12 april. Deze leden hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen bij.
Ten eerste zal een groot deel van de agenda van de Telecomraad worden gevuld met ontwikkelingen aangaande het Europese telecombeleid. De leden van de D66-fractie begrijpen dat het in de lijn der verwachting ligt dat de Europese Commissie een fundamentele herziening zal voorstellen aangaande het Telecombeleid. Deze leden vragen de Minister of zij hierop kan reflecteren en of zij kort het huidige kabinetsstandpunt kan samenvatten aangaande het (Europese) telecombeleid?
Antwoord kabinet:
De appreciatie van het witboek is op vrijdag 5 april jl. aan uw Kamer aangeboden.
Verschillende uitingen van de Europese Commissie schetsen de noodzaak voor financiële investeringen in de Europese telecomsector. Volgens schattingen is er € 200 miljard nodig om de doelen te behalen die zij zichzelf heeft gesteld (bijvoorbeeld op het gebied van 5G). Hoe kijkt de Minister naar deze opgave, vragen de leden van de D66-fractie.
Antwoord kabinet:
Het kabinet onderkent dat de verdere uitrol van 5G en glasvezel voor Europese telecombedrijven een flinke opgave is, net zoals dit gold voor eerdere generaties mobiele technologie en vaste netwerken. Deze investeringsbehoefte moet tegelijkertijd in perspectief gezet worden tegen de gangbare totale jaarlijkse investeringen door de sector. Deze bedragen op basis van cijfers van de grote Europese telecombedrijven tussen de 50 en 60 miljard euro per jaar14. Daarbij is het belangrijk dat zich voldoende vraag ontwikkelt naar 5G-diensten, omdat er anders onvoldoende prikkels zijn voor telecombedrijven om hun netwerken steeds verder te ontwikkelen. Om die reden vindt het kabinet het belangrijk dat er in Europees verband voldoende aandacht is voor het stimuleren van de vraag naar geavanceerde use-cases.
Er is een witboek opgesteld door de Europese Commissie («Hoe kunnen we de behoeften van Europa op het gebied van digitale infrastructuur beheersen?»), waarin drie pijlers van initiatieven worden genoemd. Kan de Minister toelichten in hoeverre Nederland heeft bijgedragen aan de totstandkoming van dit witboek, zo vragen de leden van de D66-fractie.
Antwoord kabinet:
Nederland heeft actief bijgedragen aan het Europese connectiviteitsdebat dat voorafging aan de publicatie van het witboek in de diverse Telecomraden het afgelopen jaar en in D9+ verband15. Daarnaast heeft Nederland in mei 2023 een uitgebreide reactie gegeven op de verkennende consultatie van de Europese Commissie over toekomstige elektronische connectiviteit en digitale infrastructuur die met de Kamer is gedeeld.16
Hoe kijkt de Minister specifiek naar de tweede pijler, waarin wordt geconstateerd dat de huidige Europese telecommarkt te gefragmenteerd is voor de nodige schaalvergroting en de bijbehorende investeringen? In hoeverre deelt zij deze analyse van de Europese Commissie, en in hoeverre komt dit overeen met het Nederlandse kabinetsstandpunt, zo vragen deze leden?
Antwoord kabinet:
Het kabinet meent dat grootschalige Europese consolidatie geen doel op zichzelf is, en dat de noodzaak hiervan vooralsnog niet voldoende is gesubstantieerd, mede gelet op de positieve invloed die (de vele) marktpartijen de afgelopen jaren hebben gehad op de uitrol van netwerken en de dienstverlening. Nederland ziet het versterken van interoperabiliteit en standaardisatie, dat wil zeggen het zorgen voor goede koppelingen tussen de netwerken en diensten van verschillende aanbieders, als mogelijke route om de Europese positie te versterken zonder afbreuk te doen aan gezonde concurrentie tussen aanbieders.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister in hoeverre de analyse van de Commissie over een komt met de eerdere reactie die Nederland gaf op de verkennende raadpleging, waarin werd gesteld dat Nederland onvoldoende marktfalen ziet wat ingrijpen zou rechtvaardigen in de telecomsector.
Antwoord kabinet:
Juist vanwege het bestaan van marktfalen is de telecomsector al gedurende decennia onderworpen aan sectorspecifieke wetgeving om hoogwaardige netwerken en diensten tegen scherpe prijzen te garanderen. Het kabinet meent dat er wel degelijk sprake van marktfalen zou zijn in afwezigheid van het huidige Europese wetgevend kader. Nederland heeft daarom in zijn reactie op de verkennende raadpleging benadrukt dat nieuwe wetgevende voorstellen gebaseerd dienen te zijn op een zorgvuldige probleemanalyse. Specifiek ten aanzien van de mogelijke beleidskeuze voor het opleggen van een internettolheffing heeft Nederland in zijn zienswijze duidelijk gemaakt dat er geen sprake is van marktfalen dat dit specifieke instrument rechtvaardigt.
Daarin werd ook gesteld dat regulering negatieve gevolgen zou hebben voor de kleinere telecomexploitanten, wat uiteindelijk leidt tot hogere kosten voor eindgebruikers en tot minder innovatie. Tegelijkertijd erkent dit kabinet ook dat het uitbesteden van diensten door Nederlandse overheden aan buitenlandse partijen ook risico’s met zich meebrengt.17 Deze leden zien graag een toelichting over hoe de Minister de terughoudendheid in marktconcentratie rijmt met deze kwetsbaarheid in onze strategische autonomie.
Antwoord kabinet:
De passage uit de Nederlandse consultatiereactie die de leden van de D66-fractie aanhalen doelt op de eventuele invoering van een internettolheffing. In bredere zin ziet het kabinet voldoende concurrentie als een belangrijk fundament voor de Europese concurrentiekracht en daarmee als een bouwsteen voor digitale open strategische autonomie. Het kabinet ziet geen direct verband tussen het nastreven van voldoende concurrentie op de telecommarkt en het uitbesteden van diensten door de Nederlandse overheid. Het kabinet is van mening dat eventueel nieuw beleid gebaseerd moet zijn op een zorgvuldige probleemanalyse, juist vanwege het grote belang en de complexiteit van de digitale infrastructuur.
Tevens staat er tijdens de informele Telecomraad een beleidsdebat gepland over online gebruikersverantwoordelijkheid, waarbij ook zal worden gesproken over strengere regulering voor verslavende algoritmes. Het Europees Parlement is van mening dat de DSA nog onvoldoende in staat is om het verslavende karakter van platforms aan te pakken. In hoeverre deelt de Staatssecretaris deze overtuiging, zo vragen de leden van de D66-fractie. In hoeverre zijn er nu mogelijkheden binnen de Richtlijn betreffende consumentenrechten (25 oktober 2022) om hierbij op te treden en zo ja, welke zijn dat dan? Kan de Minister toelichten wat de positie van het kabinet is ten aanzien van een mogelijk Europees initiatief op het gebied van verslavende apps?
Antwoord kabinet:
Het is te vroeg is om de conclusie te trekken dat de DSA niet voldoet om het verslavende karakter van platforms aan te pakken. De DSA is pas nét volledig in werking en de aangewezen zeer grote online platforms en zoekmachines hebben pas één keer de verplichte een systeemrisico-analyses verricht, waar nog externe audits op moeten plaatsvinden.
De Autoriteit Consument en Markt geeft in haar leidraad bescherming online consument aan dat bedrijven consumenten niet mogen misleiden of ongepast beïnvloeden om een dienst meer te gebruiken dan zij anders zouden doen.18 Definitief uitsluitsel over de vraag of op grond van de huidige Europese consumentenwetgeving opgetreden kan worden tegen verslavende algoritmen is er echter niet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de formele Telecomraad van 5 december 2023 in Brussel. Daarnaast hebben deze leden kennisgenomen van de publicatie van de definitieve tekst van de Dataverordening van de Europese Unie. Zij hebben enkele vragen en opmerkingen bij de brief en de tekst.
In de brief lezen de leden van de BBB-fractie dat er tijdens de Telecomraad unaniem een algemene oriëntatie is aangenomen over het voorstel voor de verordening gigabit infrastructuur. Deze leden hebben hierbij vragen over het verbeteren van EU-brede toegang tot hoge capaciteitsnetwerken. Kan nader worden toegelicht waarom het verwijderen van maatregelen omtrent automatische vergunningverlening door Nederland is onderstreept, en waar de amendering van de procedures en vereisten omtrent de Single Information Points exact betrekking op hadden?
Antwoord kabinet:
Aangezien de verordening gigabit infrastructuur niet op de agenda van de informele Telecomraad staat, zal de beantwoording van bovenstaande vragen worden meegenomen in het verslag van deze Raad.
De leden van de BBB-fractie beamen dat de uitvoerbaarheid van de Cyber Solidarity Act een belangrijk punt is en zien het belang van het voorstel in de context van geopolitieke spanningen en de behoefte voor EU-samenwerking op cyberveiligheid. Deze leden hebben hierbij de vraag of dit de oprichting van Europese certificeringsschema’s voor beheerde beveiligingsdiensten mogelijk maakt. En op welke wijze kan de Cyber Solidarity Act de fragmentatie van de interne markt helpen voorkomen?
Antwoord kabinet:
De EU-wet inzake cybersolidariteit heeft tot doel de capaciteit in de EU te versterken om aanzienlijke en grootschalige cyberdreigingen en -aanvallen op te sporen, zich erop voor te bereiden en erop te reageren. De wet omvat een Europees waarschuwingssysteem voor cyberbeveiliging, bestaande uit beveiligingsoperatiecentra die in de hele EU met elkaar verbonden zijn, en een alomvattend noodmechanisme voor cyberbeveiliging om de cyberweerbaarheid van de EU te verbeteren.
Met betrekking tot Europese certificeringsschema’s voor beheerde beveiligingsdiensten ligt er momenteel een voorstel om de Cyber Security Act aan te passen. Met dit voorstel wordt de ontwikkeling van Europese certificeringsschema’s voor beheerde beveiligingsdiensten zoals incidentrespons en penetratietesten mogelijk gemaakt. Op 20 maart 2024 heeft COREPER unaniem ingestemd met de Cyber Solidarity Act en met de aanpassing van de Cyber Security Act.
Met de amendering van de Cyber Security Act wordt beoogd fragmentatie van de interne markt te voorkomen. Het bevat een certificeringskader voor ICT-producten, diensten en processen en beheerde beveiligingsdiensten zodat bedrijven die zaken doen in de EU slechts één keer hoeven te certificeren, waarna hun certificaten in de hele Europese Unie worden erkend. Certificering is essentieel om de kwaliteit en betrouwbaarheid van deze zeer kritieke en gevoelige cybersecuritydiensten te waarborgen.
Dit bevordert het gelijk speelveld van de digitale interne markt gezien de verwachte bijdrage van de verbetering van de kwaliteit van zowel leverende organisaties, de geleverde diensten als daarmee de beveiliging van Europese ondernemingen.
De leden van de BBB-fractie beamen dat de digitale infrastructuur een nauw verweven ecosysteem is dat bestaat uit vele schakels. Kan nader worden toegelicht hoe er invulling kan worden gegeven aan een holistische benadering van beleid op het gebied van digitale connectiviteit? En op welke wijze kan dit leiden tot het bevorderen van concurrentie en investeringsprikkels voor alle spelers? Binnen dit ecosysteem zien deze leden de essentie van de veiligheid en continuïteit van zeekabels. Kan nader worden toegelicht hoe verdere EU-samenwerking op dit vlak kan worden bevorderd en welke faciliterende rol de Commissie hierin kan hebben?
Antwoord kabinet:
Zoals het kabinet ook heeft benadrukt in de Staat van de Digitale Infrastructuur19 is het van groot belang om beleid voor de verschillende onderdelen van het ecosysteem in onderlinge samenhang te bekijken. In sommige gevallen kan dit betekenen dat bepaald beleid meer gelijkgetrokken moet worden, terwijl in andere gevallen juist verschillend beleid wenselijk kan zijn. Zo is er al langer regelgeving om wisselen van telecomaanbieder eenvoudiger te maken en wordt dat nu met de Data Act ook voor het wisselen van cloudaanbieder geregeld. Dit kan niet in zijn algemeenheid worden bepaald en vergt zorgvuldige analyse per geval. Op basis van een zorgvuldige analyse kan bij het vaststellen van beleid ten aanzien van de digitale infrastructuur optimaal rekening worden gehouden met concurrentie- en investeringsprikkels, maar ook andere belangrijke aspecten zoals weerbaarheid en duurzaamheid.
Op 21 februari jl. publiceerde de Europese Commissie een aanbeveling omtrent onderzeese kabelinfrastructuren. Deze aanbeveling is een eerste aanzet van de Commissie om te komen tot een gecoördineerde EU-aanpak, met als doel de veiligheid en weerbaarheid van de onderzeese data-infrastructuur te vergroten. De Commissie benadrukt hierbij dat de gecoördineerde EU-aanpak daarbij geen afbreuk doet aan bijvoorbeeld de bevoegdheden van de lidstaten met betrekking tot nationale veiligheid. De Commissie beveelt zowel acties op nationaal als EU-niveau aan. Het BNC-fiche dat ingaat op deze aanbeveling van de Commissie over veilige en weerbare onderzeese kabelinfrastructuren, is op vrijdag 5 april jl. aan uw Kamer aangeboden.
Verder lezen de leden van de BBB-fractie in de brief dat de «onderhandelingen over het raamwerk voor een Europese digitale identiteit zijn afgerond.» Deze leden benadrukken dat een verplichte digitale identiteit die het bestaande paspoort of identiteitsbewijs vervangt en gekoppeld is aan een vergaande persoonsdigitalisering voor deze fractie onwenselijk is en gevaarlijk voor de vrijheid van het individu.
Antwoord kabinet:
Er is geen sprake van een verplichte digitale identiteit op basis van de herziene eIDAS-verordening. Uit de herziene verordening volgt dat het gebruik van een Europese Digitale Identiteit (EDI)-wallet vrijwillig is. De toegang tot publieke en private diensten, toegang tot de arbeidsmarkt en ondernemingsvrijheid kunnen en mogen dus niet beperkt of belemmerd worden voor natuurlijke personen en rechtspersonen die geen EDI-wallet willen gebruiken.
Het Europees raamwerk voor digitale identiteiten leidt er bovendien niet toe dat het bestaande fysieke identiteitsbewijs of paspoort komen te vervallen.
Tot slot lezen deze leden over de publicatie van de definitieve tekst van de Dataverordening. Nu de verordening is gepubliceerd kan het kabinet aan de slag met de implementatie van deze verordening. We zullen de uitvoeringswet waarin de verordening zal resulteren kritisch beoordelen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de kabinetsinzet voor de komende informele Telecomraad en hebben hierover op dit moment geen verdere vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de informele Telecomraad van 11–12 april 2024. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat leeftijdsverificatie als voorbeeld wordt genoemd van wat er gedaan wordt om digitale kinderrechten te versterken. Deze leden constateren dat enkele afzonderlijke lidstaten (Duitsland, Frankrijk en Denemarken), maar ook de Europese Unie, al verder zijn met het gezamenlijk ontwikkelen en optreden bij grensoverschrijdende kwesties zoals de digitale agenda van (en met) jongeren in het kader van leeftijdsverificatie. Zij vragen de regering hoe het kabinet kijkt naar de mogelijkheden op het gebied van leeftijdsverificatie op besturingsniveau (OS-niveau) in plaats van op app-niveau.
Antwoord kabinet:
Leeftijdsverificatie is een gecompliceerd instrument omdat het aan verschillende rechten raakt die moeten worden gerespecteerd bij toepassing van een dergelijk instrument, zoals het recht op privacy. Nederland heeft een raamwerk leeftijdsverificatie laten ontwikkelen dat een wegwijzer vormt voor het soort leeftijdsverificatie dat nodig is voor een bepaalde digitale dienst. Dit is nodig omdat er geen «one size fits all» leeftijdsverficatiesysteem bestaat. Welk systeem adequaat en passend is hangt van omstandigheden af. Dit raamwerk is bekend bij de EU. Het is correct dat in EU-verband ook wordt gewerkt aan leeftijdsverificatie. Nederland volgt uiteraard de ontwikkelingen aldaar. Het is nu nog te vroeg om te kunnen zeggen op welke wijze welk leeftijdsverificatiesysteem waar kan worden ingezet.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister van EZK zich in Europees verband inzet voor strengere Europese regels omtrent in-app en in-game aankopen. Deze leden vragen het kabinet waarom in dit verband niet gekozen wordt om op te trekken met lidstaten die al verder zijn zoals Duitsland, Frankrijk en Denemarken.
Antwoord kabinet:
De Minister van EZK trekt op met andere lidstaten bij de Europese inzet voor strengere Europese regels voor in-app en in-game aankopen. Het Ministerie van EZK heeft onder andere in november 2023 een bijeenkomst in Brussel georganiseerd om met lidstaten en de Europese Commissie van gedachten te wisselen.
Voorts vragen zij of het kabinet bereid is te pleiten voor het verplicht gebruik van applicaties zoals «SafeToNet», waarbij kinderen worden beschermd tegen seksuele en gewelddadige beelden, zonder dat er sprake is van de uitwisseling van persoonsgegevens. Deze leden vragen of het kabinet bereid is hierover in gesprek te gaan om van goede ervaringen van onder andere het Verenigd Koninkrijk te leren en zich hier in Europees verband voor in te spannen.
Antwoord kabinet:
Het Nederlandse beleid inzake kinderrechten en digitalisering ziet op bescherming van kinderen die gebruik maken van digitale diensten. Een veilige en gezonde online omgeving is een belangrijk uitgangspunt. Het is de vraag of de inzet van een specifieke applicatie, waarbij afhankelijkheid van een marktpartij ontstaat, de aangewezen weg is. Nederland is voorstander van het in kaart brengen van de eisen die gesteld zouden moeten worden aan het creëren van een veilige online omgeving. In die zin is het relevant de ervaringen van andere landen te horen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het Kinderrechten Impact Assessment (KIA) en de Code Kinderrechten Online (CKO) ontworpen zijn om ontwikkelaars van digitale diensten te helpen om risico’s voor kinderrechten in kaart te brengen en te beperken danwel handelingsperspectieven te bieden. Deze leden constateren dat diensten als Meta en andere VLOPs onder Europese wetgeving en toezicht (DSA) al uitvoerige risico-assessments uitvoeren waar punten die in de KIA en CKO worden belicht worden meegenomen. Zij vragen het kabinet of het klopt dat deze codes dan voor lokale spelers bedoeld zijn.
Antwoord kabinet:
De door Nederland ontworpen kinderrechten impact assessment en de Code kinderrechten online zien, heel specifiek, op kinderrechten in de ontwikkelingsfase van een digitale dienst. Ze helpen mee uitvoering te geven aan de verplichtingen uit het EU-recht. De instrumenten zijn dus nuttig voor alle ontwikkelaars van digitale diensten.
De D9+ is een coalitie van Europese digitale koplopers, bestaande uit Zweden, Finland, Estland, België, Nederland, Luxemburg, Denemarken, Ierland, Tsjechië, Polen, Portugal en Spanje.↩︎
Kamerstuk 21 501-33, nr. 1029↩︎
Greens-EFA, 8 maart 2024, Trustworthy age assurance?↩︎
Kamerstuk 26 643, nr. 1063↩︎
A third of children have false social media age of 18+ – Ofcom↩︎
Europarl, z.d., Addictive design of online services and consumer protection.↩︎
Kamerstuk 21 501-33, nr. 1029.↩︎
Kamerstuk 26 643, nr. 1119↩︎
ACM ziet voldoende concurrentie telecommarkt, maar houdt vinger aan de pols | ACM.nl en KPN mag Youfone overnemen | ACM.nl↩︎
Kamerstuk 30 821, nr. 182.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 3868.↩︎
Antwoord op vragen van de leden Kathmann, Six Dijkstra en Sneller over de verhuizing van het .nl domein | Tweede Kamer der Staten-Generaal↩︎
Kamerstuk 36 259, nr. 21.↩︎
Zie het rapport «State of Digital Communications», ETNO, januari 2023: Reports (etno-state of digital communications 2023.pdf).↩︎
De D9+ is een coalitie van Europese digitale koplopers, bestaande uit Zweden, Finland, Estland, België, Nederland, Luxemburg, Denemarken, Ierland, Tsjechië, Polen, Portugal en Spanje.↩︎
Kamerstuk 21 501-33, nr. 1029↩︎
Binnenlandsbestuur, 1 maart 2024, Overheden besteden maildiensten uit aan VS.↩︎
Regels als u het gebruik van uw online dienst stimuleert | ACM.nl↩︎
Kamerstuk 26 643 nr. 1119↩︎