Reactie op het verzoek van het lid Kröger, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 2 april 2024, over het bericht ‘Nederlandse tarief voor stadsverwarming: meer dan elders’
Wijziging van de Omgevingswet, de Gaswet en de Warmtewet in verband met gemeentelijke instrumenten voor de warmtetransitie in de gebouwde omgeving (Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie)
Brief regering
Nummer: 2024D14143, datum: 2024-04-09, bijgewerkt: 2024-04-16 10:34, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36387-41).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie (D66)
Onderdeel van kamerstukdossier 36387 -41 Wijziging van de Omgevingswet, de Gaswet en de Warmtewet in verband met gemeentelijke instrumenten voor de warmtetransitie in de gebouwde omgeving (Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie).
Onderdeel van zaak 2024Z06099:
- Indiener: R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken
- 2024-04-11 13:25: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-04-23 17:00: Procedurevergadering Economische Zaken en Klimaat (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
36 387 Wijziging van de Omgevingswet, de Gaswet en de Warmtewet in verband met gemeentelijke instrumenten voor de warmtetransitie in de gebouwde omgeving (Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie)
Nr. 41 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 april 2024
Op 2 april verzocht het lid Kröger om een brief over de publicatie van TNO, waarin TNO aangeeft dat in Nederland de warmtetarieven twee tot drie keer zo hoog zijn als in de ons omringende landen. Mij is verzocht te reflecteren op dit onderzoek van TNO. Met deze Kamerbrief voldoe ik aan dit verzoek van het lid Kröger.
Het persbericht van TNO
TNO heeft op 29 maart jl. een bericht gepubliceerd «Nederlandse tarief voor stadsverwarming: meer dan elders». Daarin vergelijkt zij de tarieven voor warmte in Nederland in de periode 2019–2023 met de tarieven in Denemarken, Zweden, Finland en Duitsland. Dit onderzoek is een actualisering van een onderzoek dat TNO in 2022 heeft gepubliceerd, over tarieven in de periode 2019–2021. TNO heeft de tarieven vergeleken door de gemiddelde totale energierekening te delen door het gemiddelde energieverbruik van een warmteklant in de genoemde landen. Op basis van een vergelijking van het op deze manier berekende «integrale tarief» concludeert TNO dat warmteprijzen in Nederland in 2023 twee tot drie keer hoger zijn dan in andere landen. Ook concludeert TNO dat de tarieven in Nederland de afgelopen twee jaar meer zijn gestegen dan in andere landen.
Warmtetarieven in Nederland in vergelijking met het buitenland
Laat ik voorop stellen dat het maken van een volledige vergelijking van warmtetarieven gecompliceerd is. De vergelijking op basis van het integrale warmtetarief – zoals TNO doet – kent zijn beperkingen. Deze wijze van vergelijken houdt onder andere geen rekening met het verschil in verbruik tussen Nederland en de andere landen, het onderscheid tussen het vaste en het variabele tarief en het aansluittarief.
In de vergelijking van TNO wordt bij een lager verbruik het vaste tarief over minder GJ omgeslagen, waardoor het integrale tarief hoger wordt. In het eerdere onderzoek uit 2022 ligt het gemiddelde of referentieverbruik dat door TNO gebruikt wordt voor de berekening van het integrale tarief, hoger in de omliggende landen dan in Nederland. Daardoor is het integrale tarief dat TNO voor de andere landen berekent, aannemende dat het vaste tarief niet verandert, lager dan wanneer er met Nederlands verbruik zou worden gerekend.
Daarnaast kennen warmtebedrijven naast de vaste en variabele inkomsten nog een derde inkomstenstroom, het aansluittarief. Uit de businesscases die aangeleverd zijn voor de WIS blijkt dat 35–40% van de inkomsten van deze warmteprojecten in Nederland uit het eenmalige aansluittarief komen. Voor een volledige vergelijking tussen de tarieven in Nederland en omliggende landen zou ook dit eenmalige aansluittarief vergeleken moeten worden.
Desgevraagd geeft TNO aan dat een vergelijking die rekening houdt met het werkelijke verbruik, de tariefstructuur en de aansluitbijdrage niet mogelijk is doordat de informatie niet beschikbaar is. Voor Finland en Denemarken is de informatie over de vaste en variabele tarieven wel beschikbaar en komt TNO tot de conclusie dat in 2023 bij een gelijk verbruik de warmteklant in Nederland in 2023 voor zijn jaarverbruik in de meeste gevallen veel duurder uit was.
Ondanks de beperkingen van het door TNO uitgevoerde onderzoek, is deze conclusie een belangrijk signaal ten aanzien van de betaalbaarheid van de warmterekening in Nederland ten opzichte van Finland en Denemarken. Het is relevant om verder te onderzoeken in hoeverre de door TNO geconstateerde verschillen in tarieven verklaard kunnen worden.
Verklaring voor tariefverschillen
TNO geeft aan niet voldoende inzicht te kunnen hebben in de kosten van warmtenetten in Nederland en andere onderzochte landen om aan de hand van kostenverschillen de volledige tariefverschillen te kunnen verklaren. Uit de rendementsmonitor die de ACM in de afgelopen jaren heeft uitgevoerd, blijkt dat warmtebedrijven gemiddeld genomen geen overrendementen hebben behaald. Echter, deze monitor is beperkt tot de data die de ACM heeft op dit moment op bedrijfsniveau en biedt geen inzicht in de kosten en rendementen per warmtenet.
De behoefte aan inzicht in de kostendrijvers van collectieve warmtesystemen wordt breder gedeeld. Stedin, Enexis en Alliander laten op dit moment een verkennend onderzoek uitvoeren waarin de kostenverschillen tussen Nederland en Denemarken worden onderzocht. Naar verwachting geeft dit onderzoek meer inzicht in de belangrijkste kostendrijvers van warmtenetten. In eerdere onderzoeken van Copenhagen Economics en TNO worden als belangrijke kostendrijvers de kosten van de aanleg van de bron en het net genoemd, die door gebruikte technieken en landenspecifieke kenmerken uiteen kunnen lopen. Verder wijzen deze onderzoeken op het verschil in belastingen en subsidies die worden ingezet in de onderzochte landen en zowel de kosten voor warmtebedrijven als de eindgebruikerstarieven beïnvloeden.
Tot slot was 2023 een bijzonder jaar, omdat de prijzen van aardgas in de tweede helft van 2022 sterk zijn gestegen. Mogelijk heeft dit een grotere impact gehad op de tarieven in Nederland dan in andere landen. Daarnaast is er vanuit beleid in verschillende landen verschillend gereageerd op de energiecrisis, wat ook zijn doorwerking kan hebben gehad in de verschillen in de stijging van de warmtetarieven.
Tarieven en kosten in de Wet collectieve warmte
In de nieuwe Wet collectieve warmte (Wcw) worden warmtetarieven geleidelijk steeds meer gebaseerd op de efficiënte kosten per warmtenet. De ACM krijgt de bevoegdheid om bij de warmtebedrijven gegevens op te vragen over alle kosten per collectieve warmtevoorziening op een warmtekavelniveau ten behoeve van de kostengebaseerde tariefregulering. De ACM zal ook regulatorische accounting regels opstellen die ervoor moeten zorgen dat warmtebedrijven de informatie over kosten op een consistente manier registreren en aanleveren. Hierdoor ontstaat er inzicht in de onderliggende kosten en kostenbepalende factoren, en daarmee ook inzicht in de hoogte en oorzaken van eventuele kostenverschillen tussen Nederland en andere landen. Om een goed inzicht te krijgen in de kostenbepalende factoren van collectieve warmte en om de juiste efficiëntieprikkels te kunnen geven is het van essentieel belang dat deze informatie per warmtenet objectief en volledig wordt verzameld.
De Wcw ligt momenteel voor advies bij de Raad van State. Ik verwacht op zeer korte termijn het advies van de Raad van State te ontvangen en streef ernaar het het wetsvoorstel voorzien van een kabinetsreactie voor het zomerreces naar de Kamer te sturen.
De Minister voor Klimaat en Energie,
R.A.A. Jetten