Planning behandeling wetsvoorstel afschaffen grondslag kwaliteitsbekostiging hoger onderwijs (Kamerstuk 36454)
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het schrappen van de grondslag voor kwaliteitsbekostiging in het hoger onderwijs
Brief regering
Nummer: 2024D15386, datum: 2024-04-16, bijgewerkt: 2024-04-25 15:37, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36454-9).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Onderdeel van kamerstukdossier 36454 -9 Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het schrappen van de grondslag voor kwaliteitsbekostiging in het hoger onderwijs.
Onderdeel van zaak 2024Z06653:
- Indiener: R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-04-17 14:05: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-05-23 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-05-28 18:30: Wetsvoorstel afschaffen grondslag kwaliteitsbekostiging hoger onderwijs (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-05-30 15:54: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
36 454 Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het schrappen van de grondslag voor kwaliteitsbekostiging in het hoger onderwijs
Nr. 9 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 april 2024
Op 24 oktober jongstleden heb ik uw Kamer het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het schrappen van de grondslag voor kwaliteitsbekostiging in het hoger onderwijs1 aangeboden.
Met dit wetsvoorstel wil ik de wetgeving op twee punten wijzigen. Ten eerste wordt voorgesteld om de bevoegdheid tot het toekennen van kwaliteitsbekostiging aan de instellingen uit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) te schrappen. Dit moet leiden tot meer rust en ruimte op het gebied van bekostiging en een lagere administratieve belasting. Het gaat hierbij om investeringen vanuit het studievoorschotstelsel voor een bedrag van ongeveer € 659 miljoen per jaar, teneinde het huidige kwaliteitsniveau structureel voort te zetten.
Ten tweede is bij nota van wijziging in het wetsvoorstel opgenomen dat de tegemoetkoming voor studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd reeds wordt geïndexeerd op 1 januari 2024 en 2025 (Kamerstuk 36 454, nr. 5). In de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs is momenteel geregeld dat de tegemoetkoming jaarlijks wordt geïndexeerd vanaf één jaar nadat het betreffende artikel in werking treedt. Inwerkingtreding van dat artikel is voorzien op 1 januari 2025, indexering zou zonder het wetsvoorstel derhalve voor het eerst plaatsvinden op 1 januari 2026. Zonder deze wijziging zal de tegemoetkoming, die DUO vanaf januari 2025 gaat uitkeren, in waarde dalen.
Het tijdpad waarbinnen het bovenstaande mogelijk moet worden gemaakt is zeer krap. Het is namelijk noodzakelijk dat dit wetsvoorstel vóór 1 juli a.s. door beide Kamers der Staten-Generaal wordt behandeld, teneinde het uiterlijk 1 juli a.s. te kunnen publiceren en per 1 januari 2025 in werking te laten treden. Op deze manier kunnen de hbo- en wo-instellingen tijdig worden geïnformeerd over hun bekostiging voor 2025 in de eerste Rijksbijdragebrief voor 2025. Deze brief wordt uiterlijk in augustus 2024 aan de instellingen verstuurd. Ook voor de indexering van de tegemoetkoming is het zaak dat het wetsvoorstel spoedig wordt behandeld. DUO moet voor 1 december 2024 op de hoogte worden gesteld van de geïndexeerde bedragen, om deze vanaf januari 2025 uit te kunnen keren.
Ik wil uw Kamer dan ook verzoeken de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk plaats te laten vinden. Ik heb zorgen voor het geval dit wetsvoorstel later door uw Kamer wordt behandeld. Het is dan onwaarschijnlijk dat voornoemd tijdpad nog zal kunnen worden gerealiseerd.
Het niet tijdig afronden van het wetstraject zal een aantal gevolgen hebben.
Het niet tijdig wijzigen van de WHW betekent dat voor 2025 de studievoorschotmiddelen nog via de kwaliteitsbekostiging moeten worden toegekend. Hiervoor zal een nieuwe ronde van kwaliteitsbekostiging moeten worden georganiseerd. De huidige Kwaliteitsafspraken lopen namelijk af per 1 januari 2025. Deze nieuwe ronde zal voor alle hbo- en wo-instellingen leiden tot een aanzienlijke toename van de regeldruk; binnen een nagenoeg onmogelijk tijdpad zullen de nieuwe plannen moeten worden voorbereid en vervolgens door de NVAO beoordeeld. Ook zal er binnen ditzelfde tijdpad een nieuwe algemene maatregel van bestuur (AMvB) moeten worden vastgesteld en worden voorgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal.
Zonder die tijdige wijziging van de WHW zullen de studievoorschotmiddelen niet per 2025, maar (op zijn vroegst) per 2026 worden toegevoegd aan de lumpsum van de instellingen. Onzekerheid over de toekenning van deze middelen vanaf 1 januari 2025 kan er toe leiden dat instellingen niet op het huidige niveau kunnen blijven investeren in de kwaliteit van het onderwijs. Bij toevoeging aan de lumpsum worden deze middelen toegevoegd aan de vaste voet. Deze verhoging van de vaste voet is met name van belang voor hbo- en wo-instellingen in de krimpregio’s, omdat deze leidt tot een meer stabiele financiering ondanks dalende studentenaantallen.
Verder zal er zonder tijdige wijziging geen grondslag zijn om de indexering van de tegemoetkoming vóór de eerste uitkering in 2025 mogelijk te maken.2 Zonder indexatie zal de reële waarde van de tegemoetkoming dalen. Bij de Voorjaarsnota (2023 en 2024) is reeds loon- en prijsontwikkeling (LPO) toegekend over de begrotingsreeks van de tegemoetkoming. Hierdoor kan de reeks met respectievelijk 10% en 3,8% worden geïndexeerd. Voor studenten betekent dit een stijging van de tegemoetkoming van € 200,– (op basis van een nominale studieduur van vier jaar).
Ik hoop dat ik uw Kamer voldoende deelgenoot heb gemaakt van mijn zorgen.
Ik verzoek uw Kamer mijn uiteenzetting mee te nemen in de beraadslaging ten aanzien van de planning van dit wetsvoorstel.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf