Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) 7 mei 2024 (Kamerstuk 21501-31-747)
Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2024D16852, datum: 2024-04-24, bijgewerkt: 2024-10-01 09:28, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-31-748).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (VVD)
- Mede ondertekenaar: A.E.W. Easton, adjunct-griffier
- Beslisnota bij het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) 7 mei 2024 (Kamerstuk 21501-31-747)
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 31-748 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken.
Onderdeel van zaak 2024Z07344:
- Indiener: H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Volgcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2024-04-25 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-05-23 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2024-05-30 15:54: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 748 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 april 2024
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 11 april 2024 over de geannoteerde agenda Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) 7 mei 2024 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 747).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 april 2024 aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 24 april 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Peter de Groot
Adjunct-griffier van de commissie,
Easton
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vragen zich af welke onduidelijkheden ten aanzien van reikwijdte en terminologie ten opzichte van het oorspronkelijke richtlijnvoorstel waarover Nederland zorgen had, zijn weggenomen.
Deze leden vragen ook welke onduidelijkheden ten aanzien van reikwijdte en terminologie ten opzichte van het oorspronkelijke richtlijnvoorstel waarover Nederland zorgen had, niet zijn weggenomen.
Zij vragen tot slot welke bedenkingen bij enkele lidstaten spelen bij de discriminatiegrond leeftijd.
II Antwoord/reactie van de Minister
De leden van de PVV-fractie vragen welke onduidelijkheden ten aanzien van reikwijdte en terminologie ten opzichte van het oorspronkelijke richtlijnvoorstel zijn weggenomen en welke niet. Ten aanzien van de werkingssfeer is zowel in het oorspronkelijke richtlijnvoorstel als in richtlijnvoorstel dat ter stemming voorligt in artikel 3, lid 1, onder d) opgenomen dat het verbod van discriminatie zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, op alle personen van toepassing is, met betrekking tot de toegang tot en het aanbod van goederen en andere diensten die publiekelijk beschikbaar zijn, met inbegrip van huisvesting. De onduidelijkheid ten aanzien van de reikwijdte zag op de term «toegang tot». In de tekst van het huidige richtlijnvoorstel bij artikel 3, lid 1, onder d) is opgenomen dat toegang het hele proces omvat van het zoeken naar informatie, het aanvragen, registreren, bestellen, boeken, huren en kopen, alsmede de daadwerkelijke levering en het genot van de goederen en diensten in kwestie.
Daarnaast zag het kabinet bij het oorspronkelijke richtlijnvoorstel graag verduidelijking ten aanzien van de definitie van de tekst «goederen en diensten, daaronder begrepen huisvesting, die publiekelijk beschikbaar zijn». Het kabinet vroeg zich af of een onderdeel van de samenleving als de openbare ruimte valt onder de toegang tot het aanbod van goederen en andere diensten die publiekelijk beschikbaar zijn. Daarbij was het de vraag of de werkingssfeer zo ver gaat dat ook de openbare ruimte onder de toegankelijkheidsverplichting kan worden geplaatst, waardoor een verplichting zou ontstaan tot het doen van redelijke aanpassingen in de openbare ruimte voor mensen met een beperking. In een overweging van het richtlijnvoorstel dat ter stemming voorligt is opgemerkt dat het begrip diensten ziet op diensten in de betekenis van artikel 57 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Op grond van die bepaling gaat het om dienstverrichtingen welke gewoonlijk tegen vergoeding geschieden, voor zover de bepalingen betreffende het vrije verkeer van goederen, kapitaal en personen op deze dienstverrichtingen niet van toepassing zijn, zoals werkzaamheden van industriële aard, van commerciële aard, van het ambacht en van de vrije beroepen. Daaruit volgt dat de werkingssfeer van het richtlijnvoorstel niet zover gaat dat de openbare ruimte onder de toegankelijkheidsverplichting kan worden geplaatst.
Om gelijkheid te bevorderen en discriminatie op grond van handicap uit te bannen, moeten de lidstaten op grond van het richtlijnvoorstel alle passende stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat in redelijke aanpassingen wordt voorzien. De verplichting tot het doen van redelijke aanpassingen mag geen onevenredige belasting met zich meebrengen voor degene die deze aanpassing moet verrichten. In het oorspronkelijke richtlijnvoorstel bestond onduidelijkheid over de betekenis van het begrip «onevenredige belasting». Op voorstel van Nederland is in het richtlijnvoorstel opgenomen, dat bij de beoordeling of maatregelen om redelijke aanpassingen te garanderen een onevenredige last zouden vormen, rekening moet worden gehouden met een aantal factoren, waaronder onder meer de omvang, de middelen en de aard van de organisatie of onderneming, evenals de geschatte kosten van dergelijke maatregelen of de (technische en/of economische) levensduur van infrastructuren en objecten waarmee een dienst wordt verleend. Verder is opgenomen dat er een onevenredige last zou kunnen ontstaan wanneer aanzienlijke structurele veranderingen nodig zouden zijn om toegang te verschaffen tot roerende of onroerende goederen die krachtens de nationale regelgeving worden beschermd vanwege de historische, culturele, artistieke of architectonische waarde ervan.
Met deze verhelderingen en preciseringen, die gedurende de onderhandelingen zijn aangebracht, zijn de Nederlandse zorgen over onduidelijkheden ten aanzien van de reikwijdte en terminologie in het richtlijnvoorstel weggenomen. Er zijn derhalve geen onduidelijkheden meer waarover Nederland zorgen heeft.
Tot slot hebben de leden van de PVV-fractie gevraagd welke bedenkingen bij andere lidstaten spelen bij de discriminatiegrond leeftijd. Het ging daarbij vooral om zorgen ten aanzien het stellen van leeftijdsgrenzen en in relatie tot sociale zekerheid. Om deze zorgen te adresseren, is in een overweging van het richtlijnvoorstel opgenomen dat verschillen in behandeling op grond van leeftijd onder bepaalde voorwaarden zijn toegestaan als ze gerechtvaardigd zijn door een legitiem doel en de middelen om dat doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn. Dit kan een beperkte toegang tot sociale bescherming inhouden voor personen die tot specifieke leeftijdsgroepen behoren, of een differentiatie van deze bescherming vanwege de verschillende behoeften van verschillende leeftijdsgroepen.