[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de Landelijke veiligheidsmonitor 2021-2022 funderend onderwijs en onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs (Kamerstuk 29240-133)

Veiligheid op school

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2024D18408, datum: 2024-05-08, bijgewerkt: 2024-05-13 17:11, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29240-138).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29240 -138 Veiligheid op school.

Onderdeel van zaak 2024Z07943:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

29 240 Veiligheid op school

31 293 Primair Onderwijs

31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 138 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 mei 2024

De vaste commissie voor Onderwijs Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de brief van 4 juli 2024 over de Landelijke veiligheidsmonitor 2021–2022 funderend onderwijs en onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs (Kamerstuk 29 240, nr. 133)

De vragen en opmerkingen zijn op 3 oktober 2023 aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs voorgelegd. Bij brief van 8 mei 2024 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen

Adjunct-griffier van de commissie,
Arends

Inhoud blz.
I Vragen en opmerkingen uit de fracties 2
Inbreng van de leden van de VVD-fractie 2
Inbreng van de leden van de D66-fractie 0
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie 0
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie 0
Inbreng van de leden van de BBB-fractie 0
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 0

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «Landelijke veiligheidsmonitor 2021–2022 funderend onderwijs en onderzoek seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs». Deze leden zijn van mening dat het onderwijs voor iedere leerling en docent een veilige haven moet zijn. Zij hebben nog enkele vragen.

Veiligheid op scholen

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd om te lezen dat het over het algemeen goed gaat met de sociale veiligheid op school. Deze leden delen de mening dat we trots mogen zijn op het feit dat zoveel leerlingen met een veilig gevoel naar school toe gaan. Echter de leden lezen ook dat twee tot vijf procent van de leerlingen en personeelsleden zich niet altijd veilig voelt. In hoeverre is deze constatering representatief aangezien de respons lager is dan gehoopt? Wordt er onderzocht waarom deze respons zo laag is in plaats van de aanname dat het te laat heeft plaatsgevonden in het jaar? Hoe gaat de Minister erop toezien dat er bij de volgende veiligheidsmonitor rekening gehouden wordt met de jaarplanning van scholen?

De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat de onderzoekers constateren dat nog niet overal de incidentenregistratie op orde is. Deze leden onderschrijven het wetsvoorstel Vrij en Veilig onderwijs van de Minister dat een meldplicht introduceert voor ernstige veiligheidsincidenten, maar zij vragen nog hoe incidentenregistratie van andere incidenten bevorderd wordt. De leden van de VVD-fractie vragen tevens hoe de Minister ervoor wil zorgen dat veiligheidsplannen bij het voltallige personeel van scholen bekend wordt. Deze leden zijn tevens van mening dat het kwalijk is dat scholen niet altijd actie ondernemen na een melding van pesten. Zij vragen of de Minister bereid is om in overleg met scholen te treden om deze opvolging te verbeteren. De onderzoekers constateren dat slechts in enkele voorvallen aangifte is gedaan, wellicht door handelingsverlegenheid bij schoolbestuurders en dat verder onderzoek nodig is. Volgt de Minister dit advies op?

De leden van de VVD-fractie lezen dat leerlingen op belangrijke onderdelen, die betrekking hebben op het welbevinden van leerlingen, vrij laag scoren. Kan de Minister vertellen wat de reden is dat maar 34 procent van de leerlingen optimistisch is over de toekomst? Wat wordt er op dit moment aan gedaan op scholen om dit te verbeteren? Ook lezen deze leden dat maar 51 procent het gevoel had te kunnen omgaan met de dingen die misgingen. Wat is de reden dat ook dit percentage zo laag is? Wat wordt er op dit moment aan gedaan op scholen om dit te verbeteren? Wat voor plannen heeft de Minister om het welbevinden van leerlingen op scholen te verbeteren?

De leden van de VVD-fractie lezen dat er een toename te zien is in de geweldcijfers. Deze leden vinden dat een stevige aanpak om dit tegen te gaan noodzakelijk is. Kan de Minister op korte termijn onderzoeken of scholen voldoende handvatten hebben om op te treden tegen geweld? Op welke manieren worden scholen ondersteund bij het voorkomen van geweld? Kunnen scholen voldoende maatregelen treffen wanneer dezelfde leerlingen meermaals betrokken zijn bij geweldsincidenten? De leden lezen dat schoolpersoneel te maken krijgt met geweldsincidenten gepleegd door familieleden van leerlingen. Zij zijn van mening dat leraren en ander personeel in een veilige omgeving hun werk moeten kunnen doen en vragen de Minister om met voorstellen te komen hoe de veiligheid van schoolpersoneel verbeterd kan worden. Wordt daarnaast onderzocht wat de redenen zijn voor de toename in geweldsincidenten op scholen?

De leden van de VVD-fractie constateren dat het met lhbtiq+-leerlingen op de meeste vlakken slechter gaat dan met de niet-lhbtiq+»ers. Deze leden zijn van mening dat iedereen zich veilig moet kunnen voelen op school. De leden lezen dat lhbtiq+-leerlingen al jaren aangeven minder veilig te zijn dan andere leerlingen. Wat is er de afgelopen jaren al geprobeerd om de sociale veiligheid van lhbtiq+-personen te waarborgen? Hoe gaat de Minister erop toezien dat de sociale veiligheid van lhbtiq+-personen verbetert?

Seksueel grensoverschrijdend gedrag

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Deze leden lezen dat het aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag door schoolpersoneel is toegenomen. De leden vragen op wat voor termijn een continue VOG1-screening ingevoerd kan worden. Welke andere mogelijkheden ziet de Minister om leerlingen beter te beschermen tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag? De leden van de VVD-fractie lezen dat er geen eenduidig beeld naar voren komt uit het onderzoek seksueel grensoverschrijdend gedrag. Deze leden vragen of de Minister vervolgonderzoek gaat doen of vervolgstappen gaat nemen om duidelijkere conclusies te krijgen. Ook lezen zij dat incidenten weinig gemeld worden. Wat voor stappen gaat de Minister nemen om de meldingsbereidheid te verhogen?

Opzet onderzoek

De leden van de VVD-fractie lezen dat al in het voorjaar van 2022 de benodigde data door het onderzoeksteam is verzameld, terwijl de monitor pas in maart 2023 gepubliceerd is. Deze leden zijn van mening dat toegang tot actuele cijfers belangrijk is voor een goed veiligheidsbeleid. Is het mogelijk om in volgende edities sneller tot publicatie over te gaan? Is het daarnaast mogelijk om jaarlijks te monitoren in plaats van tweejaarlijks? De leden vinden het daarnaast belangrijk dat er een hogere respons komt; zij lezen bijvoorbeeld dat de respons van vso2-leerlingen nu te laag is om deze groep op te nemen in de monitoring. Hoe kan ervoor worden gezorgd dat juist ook bij deze mogelijk kwetsbaardere groep de veiligheidsmonitoring in orde is? De leden vragen daarnaast naar het verband tussen de landelijke veiligheidsmonitor, en de veiligheidsmonitoring die alle scholen verplicht jaarlijks moeten doen. Is het mogelijk om ook de informatie die volgt uit de schoolmonitors te ontvangen? En zou het mogelijk zijn om deze monitoring te combineren?

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de evaluatie van de Landelijke Veiligheidsmonitor 2021–2022 en het onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in het funderend onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Onderwijs, met name het funderend onderwijs, legt een basis voor de toekomst van iedere leerling. Ervaringen die zij hier opdoen zijn vormend voor het perspectief waarmee de leerling naar de wereld kijkt. Precies om die reden zien deze leden het als essentieel dat iedere leerling in een veilige omgeving les krijgt, met ruimte om zichzelf te ontwikkelen en met oog voor ieders welzijn. Daarom hebben de leden enkele vragen bij de uitkomsten van eerdergenoemde onderzoeken.

Het baart de leden van de D66-fractie grote zorgen dat groepen leerlingen binnen het onderwijs (nog steeds) te maken krijgen met discriminatie, geweld en grensoverschrijdend gedrag. Een school is een mini-samenleving, dé plek waar leerlingen gevormd worden tot burgers die elkaars posities en grenzen respecteren. Hoe ziet de Minister een pad opwaarts met betrekking tot emancipatie van minderheidsgroepen en vrouwen, zo vragen deze leden. Hoe kunnen leerlingen hun grenzen leren herkennen en aangeven als zij in het funderend onderwijs al te maken krijgen met grensoverschrijdend gedrag?

Landelijke Veiligheidsmonitor 2021–2022

De leden van de D66-fractie vinden het schrikwekkend dat het welbevinden van meisjes in het voortgezet onderwijs (hierna: vo) aanzienlijk lager is dan dat van jongens, terwijl deze verschillen in het primair onderwijs (hierna: po) nog heel klein waren. De landelijke veiligheidsmonitor vermeldt dat iemands welbevinden bepaald wordt door de eigen lichamelijke en psychosociale gezondheid en de omstandigheden waar diegene in leeft, maar het onderzoek gaat verder niet in op de aspecten en oorzaken van welbevinden waar meisjes specifiek laag op scoren. Deze leden vragen daarom of de Minister bereid is te onderzoeken welke oorzaken achter deze lage scores liggen en daarbij zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande kennis en onderzoek. Ook vragen deze leden te verkennen waarom dit verschil in welbevinden pas in het vo lijkt op te treden. Wanneer hier duidelijkheid over is, zouden de leden graag zien dat deze kennis landt in het onderwijs, zodat docenten en andere ondersteuning op scholen hierop kunnen inspelen. De leden vernemen graag de reactie van de Minister hierop.

Verder wijst het onderzoek uit dat leerlingen met een migratieachtergrond lager scoren op welbevinden en zich minder veilig voelen dan leerlingen met een Nederlandse achtergrond. Daarnaast gaat het vooral met lhbtiq+-personen op meerdere vlakken slechter dan andere leerlingen; zij voelen zich minder veilig, hun welbevinden is lager, worden zowel in het po als het vo vaker gepest om hun identiteit en worden vaker geconfronteerd met grensoverschrijdend gedrag. De leden van de D66-fractie vinden deze resultaten schokkend en betreuren het dat minderheidsgroepen op zoveel aspecten benadeeld worden en achtergesteld raken. Deze leden vinden het ernstig dat de situatie is verslechterd in plaats van verbeterd, daarom is actie urgent. De Minister heeft een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de ervaringen met pestgedrag van lhbtiq+-leerlingen in het vo. De leden vragen wat de Minister reeds concreet heeft gedaan en nog van plan is te doen met de uitkomsten van dit onderzoek, in het bijzonder wegens de verslechtering van de situatie.

De Minister geeft aan het belangrijk te vinden dat scholen zich inzetten de veiligheid van specifiek lhbtiq+-leerlingen te verbeteren. Hoe gaat de Minister de rol van scholen en docenten hierin versterken, zo vragen de leden van de D66-fractie. Tevens geeft de Minister aan in gesprek te gaan met de Stichting School en Veiligheid om te verkennen hoe scholen meldingen van lhbtiq+-leerlingen serieuzer kunnen nemen. Deze leden vragen daarom of deze gesprekken al gevoerd zijn en zo ja, wat daar de uitkomsten van zijn. Hoewel de leden het goed vinden dat er oog is voor het aanpakken van de gevolgen van gedrag jegens deze groep leerlingen, pleiten zij ook voor aandacht voor de achterliggende oorzaken van dit gedrag.

De leden van de D66-fractie zijn het eens met de Minister dat er een cultuur bewerkstelligd moet worden die gebaseerd is op vrijheid en veiligheid. Deze leden zien het onderwijs als de plek waar kernwaarden als wederzijds respect, tolerantie en acceptatie ontwikkeld worden, welke bijdragen aan een dergelijke cultuur.

Verder zijn de leden van de D66-fractie ook voorstander van het idee om lhbtiq+-leerlingen meer zeggenschap te geven over oplossingen voor de problemen waar zij mee te maken krijgen. Dit zou, wat deze leden betreft, bewerkstelligd kunnen worden door in het proces van medezeggenschap een vaste positie te reserveren voor een Gender & Sexuality Alliance (GSA). De leden erkennen dat niet elke school een GSA heeft en de Minister beveelt die scholen aan leerlingen te stimuleren er een op te richten. Welke concrete stappen kunnen ondernomen worden om de oprichting van een GSA op school te stimuleren? Dit zodat deze leerlingen vervolgens mee kunnen doen binnen het proces van medezeggenschap en hun ervaringen beter vertegenwoordigd worden in veiligheidsbeleid. Hoe kijkt de Minister naar dit idee en is de ministerbereid om de deelname van GSA’s in het medezeggenschapsproces te stimuleren, zo vragen deze leden.

Onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in het funderend onderwijs

De leden van de D66-fractie betreuren ten zeerste dat seksueel grensoverschrijdend gedrag nog steeds plaatsvindt binnen het onderwijs, niet alleen tussen leerlingen, maar zelfs bij leerlingen die slachtoffer worden van volwassen medewerkers. Deze leden vinden het kwalijk dat de helft van de melders hiervan in het vo aangaf dat er niets met hun melding werd gedaan. De leden benadrukken dat (het aanleveren van) bewijslast hierin vaak een probleem vormt. Hoe kijkt de Minister hiernaar en hoe is de Minister van plan om deze drempel te verlagen?

De leden van de D66-fractie lezen in het onderzoek dat er onder leerlingen niet altijd voldoende bewustzijn bestaat over de grens tussen geaccepteerd en grensoverschrijdend gedrag. Passende voorlichting en het bespreekbaar maken van dit onderwerp en seksualiteit in de bredere zin zijn daarom van groot belang voor deze leden. Onderdeel van het gesprek met leerlingen, maar ook met medewerkers, zou, wat deze leden betreft, moeten zijn hoe een gepaste vertrouwensband tussen leerling en leraar eruit ziet en waar de grenzen liggen.

Echter, de leden van de D66- fractie willen niet enkel oplossingen zoeken bij het remediëren van de gevolgen van seksueel grensoverschrijdend gedrag, hoewel zij het belang hiervan vanzelfsprekend erkennen. Deze leden zijn van mening dat er breder gekeken moet worden naar de structurele oorzaken van seksueel grensoverschrijdend gedrag en dat ook dit onderdeel moet zijn van het gesprek dat gevoerd wordt binnen het onderwijs. Dit gedrag is geen geïsoleerd fenomeen, zo zien de leden, maar een breder maatschappelijk probleem wat erkend moet worden als zodanig. Ook zijn deze leden van mening dat seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen het onderwijs beïnvloed wordt door deze bredere maatschappelijke tendensen en andersom. Seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen het onderwijs heeft schadelijke en brede effecten in de toekomst, zo denken de leden. Zij zijn het daarom eens met de Minister dat er met betrekking tot seksualiteit, maar ook tot seksuele diversiteit en genderdiversiteit, een cultuuromslag nodig is. De Minister heeft aangegeven een manifest voor betere seksuele vorming van Rutgers en andere organisaties in ontvangst te hebben genomen. De leden van de D66-fractie vragen daarom wat er reeds met de voorstellen en observaties van dit manifest gedaan is en welke concrete stappen de Minister in de toekomst gaat nemen om deze verder tot uiting te brengen. Daarnaast vragen deze leden hoe de Minister reflecteert op de huidige politiek, waarin het leren over seksualiteit en genderdiversiteit steeds meer geproblematiseerd wordt. Welke stappen onderneemt de Minister om te staan voor de seksuele ontwikkeling en veiligheid van ieder kind en om te voorkomen dat dit schooljaar in de lente weer onrust ontstaat gebaseerd op onjuiste beelden en foutieve informatie?

De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de onderhavige brief. Twee tot vijf procent van de leerlingen en personeelsleden, die in het kader van de landelijke veiligheidsmonitor werd ondervraagd, voelt zich in het onderwijs niet altijd veilig. Het welbevinden van bepaalde groepen leerlingen, de ontwikkeling van de pestcijfers, het aantal geweldsincidenten en de relatief lage meldingsbereidheid baren de Minister zorgen. Daarnaast verdienen de veiligheidssituatie van lhbtiq+-leerlingen, leerlingen met een migratieachtergrond, meisjes en seksueel grensoverschrijdend gedrag extra aandacht. Kan de Minister toelichten wat de cijfers in dezen zijn voor het (voortgezet) speciaal onderwijs en voor het praktijkonderwijs? Wat kan de Minister, mede in het licht van onderzoek van Rutgers en Soa Aids Nederland uit 2019 naar de seksuele gezondheid van jongeren in het voortgezet speciaal onderwijs, melden over de ontwikkelingen rond onveiligheid en seksueel grensoverschrijdend gedrag tegenover meisjes bij cluster 4-scholen? Hoe verklaart de Minister de groei van de pestcijfers bij leerlingen in het voortgezet onderwijs van vijf procent in 2018 naar 17 procent in 2022?

De Minister schrijft dat lhbt+-leerlingen in vergelijking met andere leerlingen vaker worden gepest en gediscrimineerd en heeft een verkennend onderzoek laten uitvoeren naar de ervaringen met pestgedrag waardoor lhbtiq+-leerlingen worden getroffen. Gaat dit onderzoek ook inzichten opleveren in mogelijkheden voor scholen om iets te doen tegen dat pestgedrag?

De Minister noemt het beeld dat naar voren komt uit het onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs en de landelijke veiligheidsmonitor «niet eenduidig» en hij trekt daarom geen duidelijke conclusies. Toch benoemt de Minister dat seksueel grensoverschrijdend gedrag vaak plaatsvindt tussen leerlingen onderling, maar dat een substantieel deel van de leerlingen dat slachtoffer is geworden van seksueel grensoverschrijdend gedrag te maken heeft met een dader die een volwassene is die werkt voor de school of er helpt. De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie zijn het met de Minister eens dat volwassen medewerkers als daders extra kwalijk zijn, omdat daarbij voor scholieren vaak sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. In hoeverre voldoet de huidige wetgeving om op te treden tegen dergelijk misbruik van een afhankelijkheidsrelatie?

De Minister legt een verband tussen de lage meldingsbereidheid en de mate waarin meldingen geen opvolging krijgen. Kan de Minister toelichten in hoeverre van het wetsvoorstel Vrij en veilig onderwijs valt te verwachten dat het een oplossing gaat bieden voor de problematiek van meldingen waarmee niets wordt gedaan? Zal een meldplicht die zich beperkt tot ernstige incidenten de lat niet te hoog leggen, zodat alsnog veel incidenten buiten beeld blijven?

Is het goed mogelijk om een voldoende vervolg te geven aan het Manifest voor betere seksuele vorming, dat de Minister samen met regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld in ontvangst heeft genomen van Rutgers, zolang basisscholen op bijzondere grondslag de vrijheid kunnen claimen om, bij onderwijs over seksuele diversiteit in het kader van kerndoel 37, vanuit bijvoorbeeld de levensovertuiging een contraverhaal te laten vertellen als leidend verhaal?

Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie wanneer de Kamer een brief tegemoet kan zien over de opbrengsten van het gesprek met de PO-raad, VO-raad en het LAKS over mogelijkheden om leerlingen meer te betrekken bij het schoolbeleid rondom sociale veiligheid. Zullen de mogelijkheden worden beperkt tot best practices die scholen ook naast zich kunnen neerleggen of komt er ook dwingende regelgeving waaraan alle scholen zich moeten houden in beeld? In hoeverre blijft bijvoorbeeld ook aan scholen de keus om een GSA op te richten als deze (nog) niet bestaat?

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben op enkele punten nog behoefte aan een toelichting.

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden dat voor elke leerling, student en medewerker de school een veilige plek moet zijn, ongeacht gender, geaardheid, geloof, beperking of afkomst. Veel van hen voelen zich gelukkig ook veilig, zo lezen deze leden in de veiligheidsmonitor. Dat dat voor velen echter ook niet het geval is, is voor de leden een grote punt van zorg. Zich inzetten voor die leerlingen, studenten en medewerkers en voor een open en veilige schoolcultuur vormt dan ook volgens de leerlingen een opdracht voor scholen, voor de samenleving en voor de overheid.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de monitor dat de meldingsbereidheid van pesten en geweldsincidenten laag is. De onderzoekers schrijven, zo lezen deze leden, dat deze verhoogd dient te worden door duidelijke richtlijnen op te stellen welke incidenten gemeld moeten worden door leerlingen en personeel, deze in de school breed bekend te maken, regelmatig te evalueren en indien nodig bij te stellen. Een actief opvolgingsbeleid en goede nazorg zijn daarnaast ook van groot belang. Krijgen deze aanbevelingen ook een plaats in de aanpak van de Minister? Zo ja, op welke manier?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen verder dat de Minister specifiek zorgen uit over het welbevinden van lhbti-leerlingen, leerlingen met een migratieachtergrond en meisjes. Deze leden delen deze zorgen en zijn het eens met de Minister dat hun veiligheidssituatie extra aandacht verdient. De leden lezen in de monitor niet of bijvoorbeeld leerlingen met een beperking of met een andere geloofsachtergrond ten opzichte van andere leerlingen ook een minder positief welbevinden laten zien en dus extra aandacht zouden verdienen. Betekent het ontbreken van cijfers hierover dat er geen significante verschillen zijn? Denkt de Minister dat speciale aandacht voor deze of andere groepen leerlingen noodzakelijk is?

Tot slot merken de leden van de ChristenUnie-fractie op dat sociale media tegenwoordig een grote impact hebben op de sociale veiligheid op scholen. Zo was recent in het nieuws dat er op een school een gemanipuleerde video met kinderporno is verspreid. Er zijn ook zorgen over zogeheten «juice-accounts». Deze leden vragen of deze ontwikkelingen een extra aanpak vereisen. Is de Minister bereid om te kijken of het nodig is om scholen te ondersteunen in de aanpak hiertegen en zo ja, op welke manier?

Inbreng van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de deelrapporten over de Landelijke Veiligheidsmonitor 2021–2022 in het basis- en voortgezet onderwijs en het onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs, evenals de bevindingen en conclusies die de Minister hieruit trekt3. Ze hebben nog een aantal vragen.

In de brief geeft de Minister aan dat het aantal pestgevallen in het basisonderwijs ten opzichte van 2021 is toegenomen. De leden van de BBB-fractie vragen daarom hoe de Minister denkt over het interventieonderzoek naar gezonde schoolpleinen van de Wageningen University & Research, waarin wordt geconcludeerd dat er op deze pleinen minder ruzie en pestgedrag voorkomt.4 Deelt de Minister de mening dat er meer aandacht moet worden besteed aan preventieve maatregelen, zoals deze gezonde schoolpleinen, om pesten te voorkomen? Zo ja, hoe zou dat kunnen?

De leden van de BBB-fractie lezen ook dat voorlichting over seksueel grensoverschrijdend gedrag moet aansluiten bij de belevingswereld en ontwikkelingsfase van de betreffende leerlingen. Hoewel deze leden tevreden zijn met de preventieve inzet, vragen zij ook hoe de Minister dit wil uitvoeren in het basisonderwijs gezien de jonge leeftijd van de leerlingen.

Ook lezen de leden van de BBB-fractie in het eindrapport over seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs dat wordt geadviseerd om de sollicitatieprocedure van leraren aan te scherpen door naast een VOG ook referenties op te vragen.5 In het rapport wordt echter ook genoemd dat vanwege het lerarentekort niet altijd voldoende grondig wordt gecontroleerd op achtergrond en referenties bij het aannemen van personeel. Hierdoor vragen deze leden of deze aanscherping wel verstandig is, gezien het lerarentekort en pas afgestudeerde studenten zonder referenties. Is de Minister het hiermee eens? Zo ja, kan de Minister dan laten weten welke andere maatregelen kunnen worden genomen om de screening van leraren te verbeteren?

Tot slot willen de leden van de BBB-fractie laten weten dat ze tevreden zijn met de preventieve inzet en de uitvoering van de motie van de leden Peters en Pouw-Verweij6.

II Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs

Ten eerste wil ik de leden van uw Kamer bedanken voor de opmerkingen en vragen naar aanleiding van de Landelijke veiligheidsmonitor 2021/22 en het onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs.7

Ten tweede proef ik uit de vragen van de leden uw Kamer de zorgen over de veiligheid van leerlingen. Ik deel deze zorgen. Veiligheid is een randvoorwaarde om tot leren te komen. Onveiligheid op school, in welke vorm dan ook en gericht op wie dan ook is onacceptabel. Het is daarom belangrijk dat er goed zicht komt op de veiligheid en passende stappen worden gezet die te versterken.

In het navolgende worden de vragen van uw leden per fractie beantwoord, in de volgorde waarin de vragen zijn gesteld. Voorafgaand aan deze beantwoording wordt uw Kamer geïnformeerd over een kwestie met betrekking tot de Landelijke veiligheidsmonitor 2023/24. Ook wordt er eerst een overzicht gegeven van het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs om herhaling in de beantwoording zoveel mogelijk te voorkomen. Een meer uitgebreide beschrijving van de maatregelen in dit wetsvoorstel is terug te vinden in een eerdere Kamerbrief.8

De Landelijke veiligheidsmonitor 2023/24

De Landelijke veiligheidsmonitor wordt sinds 2006 tweejaarlijks in opdracht van het Ministerie van OCW uitgevoerd om een landelijk beeld te vormen van de ervaren veiligheid op school. Voor de komende twee edities is een nieuwe aanbesteding gedaan en inmiddels is de opdracht gegund aan een onderzoeksbureau. Voor dit onderzoek is het nodig dat de onderzoekers gevoelige onderwerpen uitvragen bij zowel leerlingen als onderwijspersoneel. Er is gedurende het onderzoek dus sprake van het verwerken van bijzondere persoonsgegevens. Het is van belang dat de Landelijke veiligheidsmonitor past binnen de kaders van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Daarom zijn we op dit moment samen met het onderzoeksbureau aan het uitwerken hoe een betrouwbaar beeld van het sociale veiligheidsklimaat in Nederland kan worden gegeven en hoe daarbij tegelijkertijd aan de regelgeving van de AVG kan worden voldaan. Omdat dit zorgvuldig moet gebeuren en vrij complex is, is het nodig om de komende editie van de Landelijke veiligheidsmonitor een jaar uit te stellen. In plaats van afname in het lopende schooljaar, zal de afname plaats vinden in schooljaar 2024–2025. Om in de tussentijd toch zo goed mogelijk zicht te houden op de ontwikkeling van de veiligheid op scholen, maken we gebruik van het beeld dat de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) daarvan kan vormen. De inspectie zal dat doen op basis van de voor de inspectie beschikbare gegevens, waaronder de terugkoppeling van de uitkomsten van de jaarlijkse schoolmonitor en de meldingen die bij de vertrouwensinspectie worden gedaan, bijvoorbeeld over seksueel grensoverschrijdend gedrag, psychisch en fysiek geweld (waaronder pesten), discriminatie en radicalisering.9 Daarbij wordt waar mogelijk ook een vergelijking gemaakt met voorgaande jaren.

Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs

Momenteel wordt er aan het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs gewerkt. Ik streef ernaar dit wetsvoorstel uiterlijk in het tweede kwartaal van 2025 bij uw Kamer in te dienen. In dit wetsvoorstel worden verschillende maatregelen voorgesteld om de veiligheid op scholen te verbeteren.10 Dit betreft de volgende maatregelen:

1. De meld- en overlegplicht voor zedenmisdrijven wordt uitgebreid naar seksuele intimidatie. Als een personeelslid reden heeft om te vermoeden dat een met taken belast persoon zich jegens een leerling schuldig heeft gemaakt aan een zedenmisdrijf of seksuele intimidatie, is dat personeelslid verplicht dat te melden bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft in een dergelijke situatie (bijvoorbeeld op basis van een melding van een personeelslid) de plicht om te overleggen met de vertrouwensinspectie om te bepalen of er aangifte moet worden gedaan. Op dit moment geldt voor de meld-, overleg- en aangifteplicht dat het vermoedelijke slachtoffer minderjarig moet zijn. In het wetsvoorstel vervalt deze minderjarigheidsgrens.

2. De monitoringsverplichting met betrekking tot veiligheidsbeleving (die nu alleen nog geldt voor leerlingen) wordt uitgebreid naar onderwijspersoneel. Hierdoor krijgt het bevoegd gezag op een gestructureerde wijze inzicht in de veiligheid van het personeel.

3. Ten aanzien van veiligheidsincidenten die onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag plaatsvinden, wordt in de eerste plaats voor scholen een incidentenregistratie verplicht gesteld. Deze registratie is onderdeel van de basisinformatie waarmee de school zicht houdt op het eigen veiligheidsklimaat en het effect van het veiligheidsbeleid. Voor de meest ernstige veiligheidsincidenten, waarbij ernstige sociale, psychische of fysieke schade ontstaat voor een leerling, ouder of personeelslid, wordt het bevoegd gezag daarnaast verplicht om dergelijke incidenten onverwijld te melden aan de inspectie. De inspectie kan door middel van deze melding sneller en gerichter ingrijpen in het geval dat er sprake is van een onveilig schoolklimaat.

4. Het bevoegd gezag wordt verplicht om een interne en een externe vertrouwenspersoon aan te wijzen. Ook worden de taken van deze vertrouwenspersonen vastgelegd. Die taken omvatten bijvoorbeeld het bijstaan van leerlingen, ouders en personeel maar ook het adviseren van het bevoegd gezag over het veiligheidsbeleid en het uitbrengen van een jaarlijks verslag. Daarnaast worden enkele waarborgen gesteld aan de functie van vertrouwenspersoon.

5. De inrichting van de klachtencommissie wordt verder geüniformeerd, zodat de kwaliteit van de externe klachtafhandeling voor de betrokkenen in en om alle scholen kan worden gegarandeerd. Scholen worden in dat kader verplicht zich aan te sluiten bij een landelijke klachtencommissie. In de wet en in lagere regelgeving wordt een aantal eisen gesteld aan de landelijke klachtencommissie om de professionaliteit en de kwaliteit van de klachtenafhandeling te waarborgen. Het bevoegd gezag moet in principe gevolg geven aan het oordeel en de aanbevelingen van de landelijke klachtencommissie. Slechts indien dringende redenen in het belang van de school het bevoegd gezag daartoe noodzaken, kan de school kiezen om geen gevolg te geven aan het aanbevelingen van de landelijke klachtencommissie

6. Het bevoegd gezag wordt verplicht om het veiligheidsbeleid één keer per jaar te evalueren aan de hand van de verplichte jaarlijkse monitor van de veiligheidsbeleving, de incidentenregistratie, het advies van de vertrouwenspersoon over het veiligheidsbeleid en het jaarlijkse verslag van de vertrouwenspersoon.

Beantwoording van de vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd om te lezen dat het over het algemeen goed gaat met de sociale veiligheid op school. Deze leden delen de mening dat we trots mogen zijn op het feit dat zoveel leerlingen met een veilig gevoel naar school toe gaan. Echter de leden lezen ook dat twee tot vijf procent van de leerlingen en personeelsleden zich niet altijd veilig voelt. In hoeverre is deze constatering representatief aangezien de respons lager is dan gehoopt?

De gegevens zijn gebaseerd op een brede doorsnede van het Nederlands onderwijs. Ook wijken de gegevens niet stelselmatig af van beelden uit ander onderzoek. Verder is de representativiteit van de complete responsgroep onderzocht door de deelnemende scholen en de niet-deelnemende scholen te vergelijken aan de hand van drie achtergrondkenmerken. De deelnemende scholen en de niet-deelnemende scholen bleken niet van elkaar te verschillen wat betreft leerlingenaantal, achterstandscores en mate van stedelijkheid. De onderzoekers hebben aangegeven dat de resultaten op basis van deze kenmerken representatief zijn.

Wordt er onderzocht waarom deze respons zo laag is in plaats van de aanname dat het te laat heeft plaatsgevonden in het jaar?

Alle Nederlandse scholen worden uitgenodigd om deel te nemen aan de Landelijke veiligheidsmonitor. Bij de vorige editie van de Landelijke veiligheidsmonitor is geen non-respons onderzoek gedaan. Bij de editie van 2020–2021 is wel een non-respons onderzoek verricht. Dit onderzoek is gedaan om inzicht te krijgen in enerzijds de redenen van scholen om niet aan het onderzoek mee te doen en anderzijds wat hen in de toekomst zou kunnen overhalen om wel deel te nemen. Vijfenzeventig procent van de respondenten gaf toen aan dat ze niet deelnemen aan de Landelijke veiligheidsmonitor omdat zij al een ander instrument gebruiken om de veiligheidsbeleving van hun leerlingen jaarlijks te monitoren. In het antwoord op uw latere vraag over de respons wordt uitgebreider ingegaan op hoe de onderzoekers bij de komende editie van de Landelijke veiligheidsmonitor zo veel mogelijk de respons zullen proberen te verbeteren. Ook zal wederom een non-responsonderzoek worden gedaan.

Hoe gaat de Minister erop toezien dat er bij de volgende veiligheidsmonitor rekening gehouden wordt met de jaarplanning van scholen?

Voor de komende editie van de Landelijke veiligheidsmonitor is een nieuwe aanbesteding gedaan. De aansluiting van het onderzoek bij de jaarplanning van scholen is in de opdracht aan het onderzoeksbureau expliciet aan bod gekomen. Zoals in de inleiding is genoemd, wordt er momenteel hard gewerkt aan een manier om een betrouwbaar landelijk beeld van het sociale veiligheidsklimaat te schetsen die tegelijkertijd aan de AVG-regelgeving voldoet. We doen er alles aan om daarbij ook een goede aansluiting bij de jaarplanning van scholen te realiseren. Zoals het er nu uitziet, zal het in de inleiding genoemde uitstel met een jaar daarvoor genoeg ruimte bieden.

De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat de onderzoekers constateren dat nog niet overal de incidentenregistratie op orde is. Deze leden onderschrijven het wetsvoorstel Vrij en Veilig onderwijs van de Minister dat een meldplicht introduceert voor ernstige veiligheidsincidenten, maar zij vragen nog hoe incidentenregistratie van andere incidenten bevorderd wordt.

In het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs wordt ook een verplichting voor scholen voorgesteld om een incidentenregistratie bij te houden. In de praktijk houden de meeste scholen al een incidentenregistratie bij, maar door dit in de wet op te nemen, wordt dat voor alle scholen verplicht. Voor scholen wordt hiermee helder waaraan een goede incidentenregistratie dient te voldoen. De inspectie zal er dan ook op toezien dat scholen die registratie voeren.

De leden van de VVD-fractie vragen tevens hoe de Minister ervoor wil zorgen dat veiligheidsplannen bij het voltallige personeel van scholen bekend wordt.

Scholen hebben een wettelijke zorgplicht voor de veiligheid op school.11 Ze dienen een adequaat veiligheidsbeleid te voeren, met inbegrip van afspraken over schoolregels, het toezicht daarop, de verdeling van taken en over hoe te handelen om onveilige situaties en incidenten te voorkomen en om ermee om te gaan als ze optreden. Een schoolbrede aanpak, die gedragen wordt door het personeel dat het beleid uiteindelijk ook uitvoert, is de kern van adequaat veiligheidsbeleid. Dat impliceert dat de plannen in het veiligheidsbeleid bekend zijn onder het personeel. Schoolbesturen hebben hierin dus al een verantwoordelijkheid. Het veiligheidsbeleid moet conform de huidige wetgeving ook in de schoolgids staan. Daarnaast heeft de personeelsgeleding via de medezeggenschapsraad inzicht in de aanpassingen aan veiligheidsbeleid.

De eerder genoemde verplichting in het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs om jaarlijks het veiligheidsbeleid te evalueren heeft tot doel informatie en input vanuit verschillende perspectieven binnen de school te laten landen in het veiligheidsbeleid. De gedachte is dat het beleid daardoor meer gedragen tot stand zal komen en dus ook beter uitgevoerd zal worden. Bij de implementatie van het wetsvoorstel zal er bovendien voor worden gezorgd dat er in de informatie- en communicatiecampagne specifiek aandacht wordt besteed aan het verbeteren van de bekendheid van het veiligheidsbeleid onder het onderwijspersoneel.

Deze leden zijn tevens van mening dat het kwalijk is dat scholen niet altijd actie ondernemen na een melding van pesten. Zij vragen of de Minister bereid is om in overleg met scholen te treden om deze opvolging te verbeteren.

Pesten is onacceptabel. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van scholen en ouders om dit tegen te gaan. Daarbij is het uiteraard belangrijk dat er melding wordt gedaan wanneer er sprake is van pesten en dat scholen die meldingen serieus nemen en ze ook adequaat opvolgen. Het belang hiervan mag niet onderschat worden. Een melding kan gemaakt worden bij een docent, een vertrouwenspersoon of een aanspreekpunt pesten. Scholen zijn reeds verplicht een aanspreekpunt pesten én een coördinator van het pestbeleid te hebben. Daarnaast wordt vanuit het Ministerie van OCW al geregeld met de sectorraden gesproken over de sociale veiligheid op scholen en hoe wij die kunnen verbeteren. Daarbij komt ook aan de orde dat het belangrijk is snel en adequaat actie te ondernemen na een melding van pesten en ook tegen pesten in het algemeen. Om het belang van een adequate pestaanpak te onderstrepen, wordt onder andere in de Week tegen het Pesten stevig ingezet op de bewustwording van het probleem en de mogelijke aanpak ervan.

Hoewel veel leraren en scholen al goed en gericht optreden als er wordt gepest, is dat helaas niet het geval op alle scholen. Er zijn verschillende zaken in gang gezet om de opvolging van pestmeldingen te verbeteren. Het is daarbij als eerste van belang dat scholen beter zicht krijgen op pesten binnen de school. Zo beoog ik met de eerder genoemde uitbreiding van de jaarlijkse monitor van de veiligheidsbeleving van de leerlingen, de incidentenregistratie en de evaluatie van het veiligheidsbeleid ervoor te zorgen dat scholen hun veiligheidsbeleid beter afstemmen op het daadwerkelijke veiligheidsklimaat en zo adequater optreden bij een melding van pesten. Hierbij kunnen zij ook advies inwinnen bij Stichting School en Veiligheid (hierna SSV). Slachtoffers van pestgedrag verdienen ook de juiste ondersteuning. Met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs verplicht ik scholen om een interne en externe vertrouwenspersoon aan te wijzen. Aan de invulling van de functie van vertrouwenspersoon worden eisen gesteld. Daarmee wordt de positie van vertrouwenspersonen versterkt en zullen zij beter in staat zijn een slachtoffer bij te staan. Ook kunnen leerlingen, ouders en onderwijspersoneel terecht voor informatie en advies op jouwveiligeschool.nl.

Ik deel dus de zorgen van de leden van de VVD-fractie en blijf op zoek naar aanvullende mogelijkheden om pestgedrag te voorkomen en stoppen. Zo is er vanuit OCW in 2023 een verkenning gedaan naar de wenselijkheid en uitvoerbaarheid van het Franse pestbeleid in Nederland. Dit beleid is meer curatief en werkt zelfs met boetes en gevangenisstraffen. Toch blijkt uit gesprekken met experts dat het effect van deze curatieve maatregelen en de afschrikwekkende werking zeer beperkt is. Ook geven zij aan dat pesten niet wordt opgelost met hogere straffen maar met een doordachte pedagogische aanpak. Bij pesten draait het uiteindelijk om het groepsproces. Daarbij hebben scholen én ouders een rol. Met onder andere de maatregelen in het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs biedt ik kaders voor een veiligheidsbeleid waarin deze pedagogische aanpak versterkt kan worden.

De onderzoekers constateren dat slechts in enkele voorvallen aangifte is gedaan, wellicht door handelingsverlegenheid bij schoolbestuurders en dat verder onderzoek nodig is. Volgt de Minister dit advies op?

Wij dringen er vanuit het kabinet op aan dat scholen aangifte doen als er sprake is van een strafbaar feit. Scholen in het funderend onderwijs zijn verplicht zorg te dragen voor de fysieke en sociale veiligheid van leerlingen. Als er sprake is van ernstige, strafbare feiten, dan moet dat consequenties hebben. Dat geeft namelijk een duidelijk signaal af richting de daders, de slachtoffers en de gehele school. Nader onderzoek naar de handelingsverlegenheid bij schoolbesturen acht ik op dit moment nog niet wenselijk. Wel speelt dat scholen soms onvoldoende weten of en wanneer zij aangifte kunnen doen. Zo weten scholen vaak niet dat zij namens een slachtoffer of als betrokken partij aangifte kunnen doen van een incident. Daarmee kan de leerling in bescherming worden genomen en hoeven diens persoonsgegevens niet op het aangifteformulier verwerkt te worden en hoeft het slachtoffer de aangifteprocedure niet zelf te doorlopen. Om hier meer bekendheid aan te geven, zal ik het belang van aangifte doen in geval van ernstige en strafbare feiten en de bijbehorende mogelijkheden onder de aandacht brengen bij de sectorraden.

Het doen van aangifte is niet per definitie in alle situaties wenselijk. Aangifte doen kan namelijk ook voor het slachtoffer negatieve gevolgen hebben. De school moet altijd een zorgvuldige afweging maken van de impact dat aangifte doen kan hebben. Die afweging hoeft niet in alle gevallen te leiden tot een aangifte. Vanuit de praktijk krijgen wij niet de indruk dat het uitblijven van aangifte in geval van (mogelijke) strafbare feiten is gelegen in handelingsverlegenheid bij scholen, maar eerder dat dit de uitkomst is van een zorgvuldige afweging.

Een goed aangiftebeleid draagt eraan bij dat er snel en eenduidig, en tegelijkertijd op basis van een zorgvuldige afweging, wordt gehandeld op het moment dat het nodig is en op een manier die past bij de situatie. Hoe de school omgaat met dergelijke incidenten van onveiligheid is daarom binnen de meeste scholen gevat in een protocol, waarbij ook ruimte is voor het pedagogische aspect. In een dergelijk protocol is het overleg met lokale partijen, zoals de politie en het OM, een belangrijk onderdeel. Indien scholen bij die afweging ook na overleg met die partijen nog advies nodig hebben, kunnen zij terecht bij de vertrouwensinspecteurs of bij het adviespunt of de calamiteitenlijn van SSV.

De leden van de VVD-fractie lezen dat leerlingen op belangrijke onderdelen, die betrekking hebben op het welbevinden van leerlingen, vrij laag scoren. Kan de Minister vertellen wat de reden is dat maar 34 procent van de leerlingen optimistisch is over de toekomst? Ook lezen deze leden dat maar 51 procent het gevoel had te kunnen omgaan met de dingen die misgingen. Wat is de reden dat ook dit percentage zo laag is?

De onderzoekers van de Landelijke veiligheidsmonitor hebben geen onderzoek gedaan naar de redenen waarom bepaalde cijfers laag of hoog zijn. Ik heb daarom geen onderbouwde verklaring waarom de bevraagde leerlingen zo laag scoren.

Uit ander onderzoek is bekend dat de daling van het welbevinden in het algemeen waarschijnlijk door verschillende factoren wordt veroorzaakt die op een ingewikkelde manier op elkaar in kunnen werken. Een belangrijke en duidelijke oorzaak is hoogstwaarschijnlijk de coronacrisis geweest.12 Ook wordt in verschillende onderzoeken genoemd dat de toenemende schooldruk samenhangt met de negatieve ontwikkeling in mentaal welbevinden.131415 En waarschijnlijk speelt prestatiedruk vanuit de samenleving een grote rol in hoe die schooldruk ervaren wordt.16 Ook worden andere factoren worden genoemd, zoals discriminatie, sociale media en veranderende sociale en economische omstandigheden (bijvoorbeeld een toename in het aantal scheidingen).171819

Wat wordt er op dit moment aan gedaan op scholen om dit te verbeteren?

Om het welbevinden van leerlingen te bevorderen, zetten scholen diverse activiteiten in. Zo kunnen leerlingen tijdens de mentorgesprekken met hun mentor en/of klasgenoten in gesprek gaan over onder andere hun ontwikkeling, hoe om te gaan met dingen die misgaan en hun toekomstperspectief. Ook hebben zij de mogelijkheid om in gesprek te gaan met een vertrouwenspersoon, een maatschappelijk werker, schoolpsycholoog of zorgcoördinator. Ten slotte maken scholen gebruik van de ondersteuning om het welbevinden van hun leerlingen te verbeteren die vanuit het Nationaal Programma Onderwijs, Gezonde School en Welbevinden op School wordt aangeboden.20 Het aanbod aan ondersteuning is divers. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld stimuleringsgelden, webinars en het delen van praktijkvoorbeelden.

Wat voor plannen heeft de Minister om het welbevinden van leerlingen op scholen te verbeteren?

Via bestaande programma’s wordt er gewerkt aan het verbeteren van het welbevinden van leerlingen. Vanuit de landelijke aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal» zijn de ondersteuningsprogramma’s Gezonde School en Welbevinden op School opgeschaald en wordt samen met het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs) een impuls gegeven aan het effectief werken aan mentaal welbevinden.21 Daarnaast gaat de subsidieregeling brugfunctionaris vanaf dit jaar (2024) van start.22

Het welbevinden van leerlingen is nauw verbonden met de veiligheid die zij ervaren. Want hoe kan een leerling zich fijn voelen als hij of zij onveiligheid ervaart? Het is dan ook van belang dat scholen een veilige plek bieden aan leerlingen om hun zorgen te uiten. Met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs wordt dit onder meer geregeld door het verplichten van een interne en externe vertrouwenspersoon. Daarnaast is het van belang dat het gesprek over veiligheid gevoerd wordt binnen de school. Daarom regel ik in het Wetsvoorstel dat het veiligheidsbeleid jaarlijks geëvalueerd wordt. Ik roep scholen op om bij deze evaluatie de leerlingen goed te betrekken.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er een toename te zien is in de geweldcijfers. Deze leden vinden dat een stevige aanpak om dit tegen te gaan noodzakelijk is. Kan de Minister op korte termijn onderzoeken of scholen voldoende handvatten hebben om op te treden tegen geweld? Op welke manieren worden scholen ondersteund bij het voorkomen van geweld? Kunnen scholen voldoende maatregelen treffen wanneer dezelfde leerlingen meermaals betrokken zijn bij geweldsincidenten?

Geweld op school is ontoelaatbaar. En de toename van de geweldcijfers is dan ook zorgelijk. Gelukkig zijn er al veel handvatten voor scholen om op te treden tegen geweld en wordt er gewerkt aan aanvullende maatregelen in het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs.

Zoals toegezegd bij de begrotingsbehandeling begin dit jaar krijgt uw Kamer vóór de zomer van 2024 een brief waarin ik inga op wat er allemaal al gebeurt om geweldsincidenten (in het bijzonder die met wapens) tegen te gaan en wat er eventueel nog verbeterd kan worden. Ik zal in de brief ook concreet ingaan op de bovenstaande vragen van de leden van de VVD-fractie.

De leden lezen dat schoolpersoneel te maken krijgt met geweldsincidenten gepleegd door familieleden van leerlingen. Zij zijn van mening dat leraren en ander personeel in een veilige omgeving hun werk moeten kunnen doen en vragen de Minister om met voorstellen te komen hoe de veiligheid van schoolpersoneel verbeterd kan worden.

Het is verschrikkelijk en onacceptabel dat docenten en ander schoolpersoneel te maken krijgen met intimidatie en geweldsincidenten. Ik roep hen dan ook op om hiervan aangifte te doen. Ook onderwijspersoneel verdient een veilige werkplek. Hiervoor is al veel geregeld in de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet). Werkgevers zijn op basis van de Arbowet verplicht zorg te dragen voor de veiligheid van werknemers. De werkgever dient daartoe beleid te voeren dat gericht is op de voorkoming en, indien dat niet mogelijk is, beperking van psychosociale arbeidsbelasting.23

Daarnaast introduceert het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs verschillende elementen die ook bedoeld zijn om de veiligheid van schoolpersoneel te bevorderen. Zoals de plicht om veiligheidsincidenten waar personeel bij betrokken is te registreren en de plicht om ernstige veiligheidsincidenten te melden bij de inspectie. Bovendien regelt het wetsvoorstel een verplichting voor scholen om een interne en externe vertrouwenspersoon te hebben waar ook onderwijspersoneel terecht kan wanneer zij onveiligheid ervaren. Zo komt er meer zicht op de onveiligheid van personeel en wordt de ondersteuning wanneer zij onveiligheid ervaren versterkt. Tenslotte is ook een monitoringsverplichting voor de veiligheid van onderwijspersoneel opgenomen in het wetsvoorstel. Uit de uitvoeringstoetsen van de beide inspecties (IvhO en Nederlandse Arbeidsinspectie) en in de nadere gesprekken hierover met hen is aan het licht gekomen dat er bij de uitvoering van het toezicht op de monitor complicaties worden verwacht. Omdat het advies van de uitvoeringsorganisatie zwaar weegt, heb ik besloten het wetsvoorstel op dit punt aan te passen. Scholen zullen niet verplicht worden om de resultaten met een van de inspecties te delen, maar dienen deze zelf te betrekken bij de evaluatie van hun veiligheidsbeleid. De inspecties zullen nadere afspraken maken om het toezicht op de veiligheid van onderwijspersoneel passend in te vullen. De inspecties werken de komende tijd gezamenlijk een voorstel hierover uit. Het doel is daarbij om de bestaande systematiek binnen de school te versterken zonder dat dit tot dubbel toezicht of andersoortige complicaties leidt.

Wordt daarnaast onderzocht wat de redenen zijn voor de toename in geweldsincidenten op scholen?

Een toename van geweldincidenten kan veel uiteenlopende redenen hebben en ook sterk afhankelijk zijn van de actualiteit en de lokale context. Om als bevoegd gezag goed zicht op de problematiek te kunnen hebben, zijn het monitoren van de veiligheidsbeleving en het bijhouden van een incidentenregistratie belangrijk. Op die manier kunnen de trends binnen de school voor de school zelf inzichtelijk worden gemaakt zodat daarop ingespeeld kan worden. Met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs wordt daarom beoogd een dergelijke incidentenregistratie verplicht stellen en de eisen aan jaarlijkse monitor van de veiligheidsbeleving uitbreiden.

De leden van de VVD-fractie constateren dat het met lhbtiq+-leerlingen op de meeste vlakken slechter gaat dan met de niet-lhbtiq+»ers. Deze leden zijn van mening dat iedereen zich veilig moet kunnen voelen op school. De leden lezen dat lhbtiq+-leerlingen al jaren aangeven minder veilig te zijn dan andere leerlingen. Wat is er de afgelopen jaren al geprobeerd om de sociale veiligheid van lhbtiq+-personen te waarborgen? Hoe gaat de Minister erop toezien dat de sociale veiligheid van lhbtiq+-personen verbetert?

Iedere leerling moet veilig zichzelf kunnen zijn op school. Voor een optimale ontwikkeling hebben leerlingen een veilige omgeving nodig waarin zij zichzelf kunnen zijn. Daarom hebben scholen in het funderend onderwijs een zorgplicht voor een veilig schoolklimaat. Die verplichting hebben ze voor alle leerlingen, ook voor lhbtiq+-leerlingen. De inspectie houdt hier toezicht op en kan ingrijpen wanneer dit onvoldoende het geval is.

Scholen kunnen voor ondersteuning en advies op het gebied van sociale veiligheid van deze groep terecht bij SSV. SSV onderhoudt daarnaast de website www.gendi.nl, met inspiratie, (les)materialen en kennis voor leraren, schoolleiders en onderwijspersoneel op het gebied van gender- en seksuele diversiteit in de klas. Voor ondersteuning specifiek op het gebied van de acceptatie van lhbtiq+-leerlingen kunnen scholen ook terecht bij COC Nederland. Daarnaast is de wegwijzerwebsite www.jouwveiligeschool.nl opgericht, waarop een pagina is te vinden specifiek voor deze doelgroep. Bovendien worden met de uitbreiding van de schoolmonitor ook eisen opgenomen om leerlingen specifieker te bevragen op ervaringen van onveiligheid, waaronder discriminatie. Zo krijgen scholen scherper zicht op welke onveiligheid zich voordoet in de school en kunnen zij gericht ingrijpen waar nodig.

Verder ondersteunt het kabinet projecten en instellingen om de sociale veiligheid van specifiek lhbtiq+-leerlingen op scholen te vergroten. Zo faciliteert het kabinet initiatieven als Gender and Sexuality Alliances (GSA’s) en Paarse Vrijdag van COC Nederland en hebben we het Regenboogloket, het project «Stil Verdriet» van Theater AanZ, SSV en LCC+/Homo in de Klas gefinancierd.

De komende tijd laat ik onderzoeken op welke wijze ondersteuning op dit thema verder onder de aandacht kan worden gebracht bij scholen.

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Deze leden lezen dat het aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag door schoolpersoneel is toegenomen. De leden vragen op wat voor termijn een continue VOG24-screening ingevoerd kan worden.

Een VOG is op grond van de huidige onderwijswetten verplicht bij indiensttreding in het funderend onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Schoolbesturen weten hierdoor bij het aannemen van personeel dat het justitieel verleden geen bezwaar vormt voor hetgeen waarvoor de VOG is aangevraagd. Als iemand lang in dienst blijft, kan de screening dus lang geleden hebben plaatsgevonden. In de Kamerbrief Vrij en Veilig Onderwijs II van november 2022 is aangegeven dat de mogelijkheden van een verscherping van de regels omtrent de VOG in het onderwijs, waaronder de invoering van periodieke of continue screening, worden verkend.25Daarover stuur ik uw Kamer in het tweede kwartaal van 2024 een brief.

Welke andere mogelijkheden ziet de Minister om leerlingen beter te beschermen tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag?

Elke vorm van seksueel grensoverschrijdend gedrag is onacceptabel, zeker op school, wat een veilige en vertrouwde omgeving zou moeten zijn. Leerlingen verdienen een veilige schoolomgeving waar zij op een veilige en gezonde manier kunnen leren over seksuele relaties en diversiteit. Een gezamenlijke norm over het respecteren van grenzen is hierbij van groot belang. Een school dient deze norm ook te handhaven. Het is dan ook goed dat veel scholen al inzetten op een veilig en open schoolklimaat, waar je elkaar aanspreekt indien nodig, zodat steeds kan worden gewerkt aan de versterking van dat klimaat. Dat werkt op zichzelf al preventief, en in een dergelijk schoolklimaat zijn zowel preventieve als curatieve maatregelen ook kansrijker.

De Alliantie tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs heeft in november 2021 een leidraad ontwikkeld.26 Daarin staat een overzicht van maatregelen die scholen kunnen nemen om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en informatie over hoe te handelen bij (vermoedens van) incidenten. De leidraad is breed in het onderwijs verspreid. In opvolging daarop is de Alliantie inmiddels begonnen te verkennen hoe het onderwijsveld verder kan toewerken naar een veilig, open en seksueel integer leerklimaat.

Daarnaast zijn er verschillende organisaties die scholen kunnen helpen om leerlingen te beschermen tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag (onder meer door onderwijspersoneel). SSV biedt bijvoorbeeld informatie, handreikingen en methoden aan ter voorkoming van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Stichting Rutgers biedt informatie, trainingen en advies op het gebied van seksuele gezondheid, seksuele vorming en seksueel geweld. Scholen kunnen daarvan gebruik maken voor het vormgeven van een gepast veiligheidsbeleid en de uitvoering daarvan.

Ten slotte, zoals eerder al vermeld, wordt er in het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs gewerkt aan de invoering van een meld- en overlegplicht ten aanzien van seksuele intimidatie.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er geen eenduidig beeld naar voren komt uit het onderzoek seksueel grensoverschrijdend gedrag. Deze leden vragen of de Minister vervolgonderzoek gaat doen of vervolgstappen gaat nemen om duidelijkere conclusies te krijgen.

Het onderzoek roept inderdaad vragen op waar we niet zomaar antwoord op kunnen geven. Er worden verschillende definities en manieren van registreren gehanteerd. Daardoor zijn gegevens die in het onderzoek zijn gebruikt moeilijk met elkaar te vergelijken en te verifiëren. Dat maakt het moeilijk om een helder beeld te vormen. Tegelijkertijd weten we dat seksueel grensoverschrijdend gedrag een maatschappijbreed probleem is. Het onderwijs is geen uitzondering. Daarom vind ik het nu vooral belangrijk om verder in te zetten op de maatregelen en acties die reeds genoemd zijn, zoals de uitbreiding en verdieping van de schoolmonitor, het uitbreiden van de meld-, overleg- en aangifteplicht van zedenmisdrijven naar seksuele intimidatie en meerderjarigen, de verplichte incidentenregistratie en de jaarlijkse evaluatie van het veiligheidsbeleid. Ik verwacht dat deze maatregelen de komende jaren zullen leiden tot een groter bewustzijn van en beter beleid rondom seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dit zal echter niet in een vervolgonderzoek op de korte termijn al zichtbaar zijn. In plaats daarvan houden we zo goed mogelijk vinger aan de pols en blijven we alert op signalen uit de samenleving. Wanneer vervolgonderzoek in een later stadium waardevol wordt geacht, zullen we dat ook zeker laten uitvoeren.

Ook lezen zij dat incidenten weinig gemeld worden. Wat voor stappen gaat de Minister nemen om de meldingsbereidheid te verhogen?

In combinatie met het signaal dat sommige leerlingen denken dat melden geen zin heeft, is deze constatering verontrustend. Wel bleek bijvoorbeeld uit het overzicht van de dossiers van de vertrouwensinspecteurs dat het aantal dossiers dat gaat over seksueel geweld is gestegen van 400 dossiers in 2021–22 naar 470 dossiers in 2022–23.27

Het is helder dat de drempel om te melden voor leerlingen omlaag moet. In het antwoord op uw eerdere vraag over welke andere mogelijkheden ik zie om leerlingen beter te beschermen, wordt ingegaan op het toewerken naar een open schoolklimaat waarin incidenten bespreekbaar zijn. Tegelijkertijd moeten we het signaal dat meldingen en klachten over seksueel grensoverschrijdend gedrag onvoldoende worden opgevolgd serieus nemen. Daarom bevat het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs ook voorstellen om het klachtenstelsel te versterken, waaronder de verplichting om een interne en externe vertrouwenspersoon aan te stellen. Daarnaast bevat dat wetsvoorstel een uitbreiding van de bestaande meld- en overlegplicht voor zedenmisdrijven naar gevallen van seksuele intimidatie. De uitgebreide meld- en overlegplicht moet er toe leiden dat scholen eerder en vaker in overleg treden met de vertrouwensinspecteurs, met wie een juiste afweging kan worden gemaakt over de strafbaarheid van het gedrag. Ook zal deze uitbreiding van de reikwijdte scholen een kader bieden om nadrukkelijker en eenduidiger op te treden tegen seksuele intimidatie. Het doel van het overleg blijft nog altijd de vraag of er een redelijk vermoeden is dat door het personeelslid een zedenmisdrijf is gepleegd, maar de vertrouwensinspecteur kan, in aanvulling op het overleg over de strafbaarheid van het incident, scholen ook adviseren hoe zij de incidenten van seksuele intimidatie juist af kunnen handelen en de juiste ondersteuning kunnen bieden.

De leden van de VVD-fractie lezen dat al in het voorjaar van 2022 de benodigde data door het onderzoeksteam is verzameld, terwijl de monitor pas in maart 2023 gepubliceerd is. Deze leden zijn van mening dat toegang tot actuele cijfers belangrijk is voor een goed veiligheidsbeleid. Is het mogelijk om in volgende edities sneller tot publicatie over te gaan? Is het daarnaast mogelijk om jaarlijks te monitoren in plaats van tweejaarlijks?

De tweejaarlijkse landelijke monitor is bedoeld als informatiebron om landelijk beleid op te baseren. De resultaten zijn dan ook meermaals aanleiding geweest om de nodige maatregelen te nemen. Het is uiteraard zinvol om daarbij uit te kunnen gaan van actuele gegevens. Bij volgende edities zal dan ook worden gestreefd naar snellere publicatie. De rapportage aan de individuele scholen die deelnemen aan de Landelijke veiligheidsmonitor gebeurt onafhankelijk van de rapportage aan mij en mijn ministerie. Die scholen zelf krijgen dus veel eerder inzicht in hun cijfers.

Scholen zelf zijn al verplicht jaarlijks de veiligheidsbeleving te monitoren, omdat het vooral voor scholen zelf belangrijk is om zo actueel mogelijke informatie te hebben.28 Die kunnen ze dan betrekken in hun evaluatie – en zo nodig herziening – van hun veiligheidsbeleid. Voor deze jaarlijkse monitoring is een brede set instrumenten (met school specifieke rapportage) beschikbaar. Scholen kunnen daarvoor desgewenst (ook) gebruikmaken van de veiligheidsmonitor.

Het is mijn overtuiging dat die monitoring beter kan. Daarom wordt er gewerkt aan een algemene maatregel van bestuur waarin de eisen aan de monitor nader worden gespecificeerd. Het gaat daarbij om een verbreding van de deelnemersgroep, zodat alle leerlingen die daartoe redelijkerwijs in staat zijn in staat worden gesteld om deel te nemen aan de monitor, en daarnaast een nadere specificering van de thema’s die bevraagd moeten worden om scholen in staat te stellen een adequaat veiligheidsbeleid te voeren. Met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs wordt daarnaast voorgesteld om scholen verplicht te stellen de resultaten van deze monitor te betrekken in de jaarlijkse evaluatie van hun veiligheidsbeleid.

De Landelijke veiligheidsmonitor dient ter ondersteuning van het vormgeven van het landelijk onderwijsbeleid. Hierbij acht ik een tweejaarlijks beeld – ook in relatie tot de lasten voor scholen – afdoende voor een representatief beeld om te bezien of er aanpassingen in het beleid nodig zijn.

De leden vinden het daarnaast belangrijk dat er een hogere respons komt; zij lezen bijvoorbeeld dat de respons van vso29-leerlingen nu te laag is om deze groep op te nemen in de monitoring. Hoe kan ervoor worden gezorgd dat juist ook bij deze mogelijk kwetsbaardere groep de veiligheidsmonitoring in orde is?

Voor de afname van de aankomende Landelijke veiligheidsmonitor heeft onlangs een nieuwe aanbesteding plaatsgevonden. De opzet van de monitor wordt doorlopend kritisch tegen het licht gehouden. Samen met het onderzoeksbureau wordt naar een manier gezocht om het onderzoek toekomstbestendig in te richten. Het waarborgen van een toereikende respons van alle doelgroepen is daar een belangrijk onderdeel van en er wordt momenteel aan gewerkt om dat in toekomstige edities van de Landelijke veiligheidsmonitor te realiseren. Het is, ondanks het uitstel, vanwege een aantal juridische en technische vraagstukken op dit moment echter nog te kort dag om die toereikende respons van leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) al voor de komende editie toe te kunnen zeggen. De verwachting is dat dat voor de editie daarna wel mogelijk is.

In de gesprekken met het onderzoeksbureau is naar voren gekomen dat er op dit moment in ieder geval al een reeks van verschillende responsverhogende maatregelen kan worden ingezet. Besproken opties zijn onder meer een actieve wervingscampagne, heldere en transparante communicatie, het actief benaderen van leerlingen in het vso, vertaling van de vragenlijsten naar andere talen om de toegankelijkheid voor nieuwkomers te vergroten, het uitbreiden van de afnameperiode en het jaarlijks aanbieden van de monitor.

De leden vragen daarnaast naar het verband tussen de landelijke veiligheidsmonitor, en de veiligheidsmonitoring die alle scholen verplicht jaarlijks moeten doen. Is het mogelijk om ook de informatie die volgt uit de schoolmonitors te ontvangen? En zou het mogelijk zijn om deze monitoring te combineren?

De (tweejaarlijkse) Landelijke veiligheidsmonitor is bedoeld om een landelijk beeld te vormen en op die manier de landelijke trends op het gebied van sociale veiligheid te kunnen identificeren. Daarmee geeft de Landelijke veiligheidsmonitor in de loop der jaren de nodige aanknopingspunten voor het landelijke beleid.

De jaarlijkse schoolmonitor, daarentegen, is bedoeld voor scholen zelf, zodat zij hun veiligheidsbeleid kunnen aanpassen en afstemmen op hun specifieke veiligheidsklimaat en de ontwikkelingen daarin. Scholen zijn wettelijk verplicht om jaarlijks de veiligheidsbeleving van leerlingen op school te monitoren. Die monitor moet inzicht geven in de ervaren en feitelijke veiligheid en het welbevinden van de leerlingen. De inspectie ziet toe op deze wettelijke verplichting. Vanwege de gevoeligheid van de gegevens worden deze gegevens echter in geanonimiseerde en sterk geaggregeerde vorm met de inspectie gedeeld. Dat maakt deze cijfers ongeschikt voor een landelijk beeld van verschillende aspecten van sociale veiligheid voor verschillende doelgroepen. Wel publiceert de inspectie jaarlijks het rapport «De staat van het onderwijs». Daarin wordt op basis van die geaggregeerde cijfers die de inspectie van scholen ontvangt ingegaan op het thema sociale veiligheid.

In de voorgaande jaren voldeden scholen die deelnamen aan de Landelijke veiligheidsmonitor ook automatisch aan hun wettelijke verplichting om zelf de veiligheidsbeleving van hun leerlingen te monitoren. Die scholen hoefden hun leerlingen dus niet dubbelop te bevragen. In de inleiding wordt ingegaan op het proces richting de komende jaren. Daarbij wordt ernaar gestreefd eenzelfde combinatie ook in de toekomst te realiseren. Dat moet zich echter wel goed verhouden tot de privacyregelgeving.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de evaluatie van de Landelijke Veiligheidsmonitor 2021–2022 en het onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in het funderend onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Onderwijs, met name het funderend onderwijs, legt een basis voor de toekomst van iedere leerling. Ervaringen die zij hier opdoen zijn vormend voor het perspectief waarmee de leerling naar de wereld kijkt. Precies om die reden zien deze leden het als essentieel dat iedere leerling in een veilige omgeving les krijgt, met ruimte om zichzelf te ontwikkelen en met oog voor ieders welzijn. Daarom hebben de leden enkele vragen bij de uitkomsten van eerdergenoemde onderzoeken.

Het baart de leden van de D66-fractie grote zorgen dat groepen leerlingen binnen het onderwijs (nog steeds) te maken krijgen met discriminatie, geweld en grensoverschrijdend gedrag. Een school is een mini-samenleving, dé plek waar leerlingen gevormd worden tot burgers die elkaars posities en grenzen respecteren. Hoe ziet de Minister een pad opwaarts met betrekking tot emancipatie van minderheidsgroepen en vrouwen, zo vragen deze leden.

Het uitgangspunt van het emancipatiebeleid op scholen is dat onderwijsinstellingen veilig, toegankelijk en inclusief zijn voor alle leerlingen en alle medewerkers. Uit de veiligheidsmonitor blijkt onder andere dat het welbevinden van meisjes in het voortgezet onderwijs (vo) lager is dan dat van jongens. Ze worden bijvoorbeeld vaker gepest om hun uiterlijk.

Meisjes en vrouwen moeten een keuze kunnen maken die past bij hun interesses, talenten en capaciteiten en die zo min mogelijk wordt beïnvloed door sociale verwachtingen op basis van bijvoorbeeld gendernormen, rolpatronen of afkomst. Om dat te bereiken wordt door het kabinet ingezet op voorlichting, het doorbreken van genderstereotypering binnen loopbaanoriëntatie en -begeleiding en het aantrekken van meer vrouwen in bèta-, techniek- en ICT-opleidingen. Een voorbeeld hiervan is het Techniekpact, van waaruit tools en handreikingen zijn ontwikkeld om meer meiden en vrouwen in de techniek en IT te krijgen. Een ander voorbeeld is de door het Ministerie van OCW gefinancierde alliantie «Worden wie je bent». Met onder andere gastlessen, workshops, inspiratiesessies en verdiepingstrajecten beoogt deze alliantie gelijkheid in het onderwijs(veld) te bevorderen.

Helaas blijkt dat bijvoorbeeld lhbtiq+-leerlingen en leerlingen met een migratieachtergrond zich minder veilig voelen dan andere leerlingen. Scholen kunnen voor ondersteuning en advies op het gebied van sociale veiligheid van deze groep terecht bij SSV. SSV onderhoudt daarnaast de website www.gendi.nl, met inspiratie, (les)materialen en kennis voor leraren, schoolleiders en onderwijspersoneel op het gebied van gender- en seksuele diversiteit in de klas. Voor ondersteuning specifiek op het gebied van de acceptatie van lhbtiq+-leerlingen kunnen scholen ook terecht bij COC Nederland. Daarnaast is de wegwijzerwebsite www.jouwveiligeschool.nl opgericht, waarop een pagina is te vinden specifiek voor deze doelgroep. Bovendien worden met de uitbreiding van de schoolmonitor ook eisen opgenomen om leerlingen specifieker te bevragen op ervaringen van onveiligheid, waaronder discriminatie. Zo krijgen scholen scherper zicht op welke onveiligheid zich voordoet in de school en kunnen zij gericht ingrijpen waar nodig.

In de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme is aan de hand van verschillende ambities opgenomen hoe het Ministerie van OCW zich inzet voor het tegengaan van discriminatie en racisme in het onderwijs. Hierbij hebben wij speciale aandacht voor de positie van leerlingen en studenten uit ondervertegenwoordigde groepen. Dit doen wij vanuit een intersectionele benadering. Dat wil zeggen dat we steeds kijken hoe verschillende vormen van ongelijkheid zich tot elkaar verhouden en elkaar versterken. Zo ervaart een vrouw met een migratieachtergrond meer en een andere vorm van discriminatie dan een vrouw zonder migratieachtergrond. Verschillende vormen van ongelijkheid kunnen elkaar treffen binnen één individu.

Daarnaast is in 2021 de wettelijke burgerschapsopdracht verduidelijkt. Sindsdien wordt in de wet geëxpliciteerd dat scholen leerlingen kennis van en respect voor verschillen dienen bij te brengen, bijvoorbeeld als het gaat om verschillen in godsdienst, levensovertuiging en afkomst. Daarnaast moeten scholen hen kennis van en respect voor de waarden vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit bijbrengen. Ook dienen scholen zich te richten op het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke competenties die leerlingen in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische samenleving. Zo leren leerlingen uit minderheidsgroepen wat hun rechten zijn en dat ze die in een democratie kunnen vertegenwoordigen, en leren andere leerlingen zich op een respectvolle manier tot hen te verhouden.

Hoe kunnen leerlingen hun grenzen leren herkennen en aangeven als zij in het funderend onderwijs al te maken krijgen met grensoverschrijdend gedrag?

Bij het voorkómen van seksueel grensoverschrijdend gedrag staat een veilige en open schoolcultuur voorop. Wanneer leerlingen iets meemaken, is het allereerst belangrijk dat zij de juiste hulp en ondersteuning krijgen. En ook daarvoor is die open en veilige schoolcultuur cruciaal. Juist al in het po, ook in de kleuterklas, is het belangrijk aandacht te besteden aan het opbouwen van een positief zelfbeeld, aan vormen van vriendschap en liefde en aan het bespreekbaar maken en respecteren van elkaars wensen en grenzen. Respectvol leren omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit is vastgelegd in de kerndoelen, en is daarmee een verplicht onderdeel van het curriculum in het funderend onderwijs. Diverse lespakketten en lesmaterialen, en ook de dagelijkse praktijk in de klas, bieden een goede leeromgeving voor kinderen om grenzen te herkennen en aan te geven. Door de leerjaren heen bouwt de leraar de lesstof op, zodat het past bij de belevingswereld van het kind.

Stichting Rutgers is een van de organisaties die leraren en scholen op dit gebied kan ondersteunen. Verder bestaan er ook anti-pestmethodes die leraren kunnen gebruiken voor hetzelfde doeleinde. In de Databank Effectieve Jeugdinterventies zijn allerlei methoden en interventies te vinden die kunnen helpen. SSV kan scholen adviseren bij de keuze voor de juiste interventies en methoden.

Landelijke Veiligheidsmonitor 2021–2022

De leden van de D66-fractie vinden het schrikwekkend dat het welbevinden van meisjes in het voortgezet onderwijs (hierna: vo) aanzienlijk lager is dan dat van jongens, terwijl deze verschillen in het primair onderwijs (hierna: po) nog heel klein waren. De landelijke veiligheidsmonitor vermeldt dat iemands welbevinden bepaald wordt door de eigen lichamelijke en psychosociale gezondheid en de omstandigheden waar diegene in leeft, maar het onderzoek gaat verder niet in op de aspecten en oorzaken van welbevinden waar meisjes specifiek laag op scoren. Deze leden vragen daarom of de Minister bereid is te onderzoeken welke oorzaken achter deze lage scores liggen en daarbij zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande kennis en onderzoek. Ook vragen deze leden te verkennen waarom dit verschil in welbevinden pas in het vo lijkt op te treden.

De Landelijke veiligheidsmonitor geeft inderdaad geen verklaring voor de lage score van meisjes op mentaal welbevinden, ook niet voor de constatering dat dat verschil pas in het vo lijkt op te treden. Wel is een aantal resultaten uit verschillende onderzoeken relevant voor deze vraag. Dat betreft twee onderzoeken die respectievelijk in 2022 en 2023 aan uw Kamer zijn toegestuurd – «HBSC 2021: Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland» en «Jong na corona» – en een onderzoek van de Universiteit van Amsterdam naar de voor- en nadelen van social media onder jongeren van 14–17 jaar oud.303132 Daarbij is het belangrijk om te melden dat er uit één van die onderzoeken, het onderzoek «HBSC 2021: Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland» blijkt dat er wel degelijk al in het primair onderwijs (po) een verschil in welbevinden tussen meisjes en jongens geconstateerd is. Onder meisjes in het po is het aandeel dat met emotionele problemen kampt bijvoorbeeld flink gestegen, van 14,4 procent in 2017 naar 32,6 procent in 2021. Wel bevestigt dat onderzoek het beeld dat vooral het welbevinden van meisjes in het vo problematisch is.

Het onderzoek van de UvA wijst uit dat bijna de helft van de meisjes aangeeft dat social media een slechte invloed hebben op hun zelfbeeld, terwijl dit bij jongens maar een kwart is. Op basis van de andere twee genoemde onderzoeken lijkt nog een aantal andere zaken samen te hangen met de afname in mentaal welbevinden onder meisjes in het vo. Die factoren zijn een dalend aantal positieve sociale relaties met vrienden, klasgenoten en leraren; de neiging van meisjes om vaker dan jongens hun zorgen, problemen en negatieve emoties excessief te bespreken («co-rumineren»); en een toename in de ervaren schooldruk. Onder meisjes in het vo is de ervaren schooldruk forser toegenomen vergeleken met jongens in het vo en leerlingen in het po. In het algemeen scoren leerlingen in het vo hoger op schooldruk dan leerlingen in het po, omdat de meest voorkomende oorzaken van schooldruk (huiswerk, toetsen en cijfers) in het po minder spelen. Dat meisjes in het vo een hogere schooldruk ervaren (54%) dan jongens in het vo (36%), blijkt uit de literatuur die de Onderwijsraad heeft bestudeerd.33 De Onderwijsraad geeft aan dat er verklaringen te vinden zijn op het niveau van het gezin, de school en de samenleving. Zo zijn volgens de Onderwijsraad jongensculturen over het algemeen minder gericht op leren en school dan meisjesculturen, hebben leraren verschillende verwachtingen van jongens en meisjes en bevat het lesmateriaal stereotypen die de socialisatieprocessen van jongens en meisjes beïnvloeden.

De meeste van deze bevindingen komen ook terug in de beleidsreactie van mei 2022 op genderverschillen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt.34 Aanvullend onderzoek specifiek naar de oorzaken van de lage scores op welbevinden van meisjes in het vo is wat mij betreft niet nodig, omdat het de gezondheid, het welzijn, het gedrag en de sociale omgeving van onder anderen meisjes in het funderend onderwijs vierjaarlijks gemonitord wordt in het HBSC-onderzoek. Wel wordt er momenteel verkend hoe onze inzet op welbevinden in het funderend onderwijs kan worden versterkt. Het genoemde genderverschil is daarbij één van de aandachtspunten.

Wanneer hier duidelijkheid over is, zouden de leden graag zien dat deze kennis landt in het onderwijs, zodat docenten en andere ondersteuning op scholen hierop kunnen inspelen. De leden vernemen graag de reactie van de Minister hierop.

We zetten, deels samen met partijen in het veld, verschillende interventies in om scholen te informeren over wat zij kunnen doen om het welbevinden van leerlingen (waaronder specifiek meisjes in het vo) te versterken.

De programma’s Welbevinden op School en Gezonde School maken bijvoorbeeld voor scholen, GGD en gemeenten inzichtelijk wat er uit onderzoek bekend is over mentale gezondheid en bieden handvatten om het mentaal welbevinden van leerlingen structureel te bevorderen. Dit doen ze bijvoorbeeld door inspiratiesessies, workshops en gesprekken met professionals te organiseren. Ook schenken zij aandacht aan specifieke thema’s (zoals prestatiedruk) en kwetsbare groepen in hun tools en trainingen. Daarnaast bieden zij ondersteuning aan scholen bij het maken van een keuze voor een interventie of aanpak.

Daarnaast zijn op de website van het Nationaal Programma Onderwijs webinars en video’s te vinden met praktijkvoorbeelden over het verbeteren van welbevinden. Deze zijn bedoeld om ervaringen en effectieve interventies te delen met onderwijsprofessionals. Op de website zijn ook video’s over de praktijkverhalen van leerlingen te vinden. Deze bieden inzicht in wat leerlingen ervaren en hoe zij de interventies beoordelen.

Ten slotte wordt er ook informatie aan scholen aangeboden via praktijkkaarten en factsheets. Op www.onderwijskennis.nl is voor sociaal-emotionele ontwikkeling en welbevinden een apart kennisplein gemaakt. Hierop staan inzichten uit onderzoek en praktische handreikingen zoals een praktijkkaart welbevinden. Deze helpen scholen met het kiezen van een passende aanpak voor welbevinden binnen hun school.

Verder wijst het onderzoek uit dat leerlingen met een migratieachtergrond lager scoren op welbevinden en zich minder veilig voelen dan leerlingen met een Nederlandse achtergrond. Daarnaast gaat het vooral met lhbtiq+-personen op meerdere vlakken slechter dan andere leerlingen; zij voelen zich minder veilig, hun welbevinden is lager, worden zowel in het po als het vo vaker gepest om hun identiteit en worden vaker geconfronteerd met grensoverschrijdend gedrag. De leden van de D66-fractie vinden deze resultaten schokkend en betreuren het dat minderheidsgroepen op zoveel aspecten benadeeld worden en achtergesteld raken. Deze leden vinden het ernstig dat de situatie is verslechterd in plaats van verbeterd, daarom is actie urgent. De Minister heeft een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de ervaringen met pestgedrag van lhbtiq+-leerlingen in het vo. De leden vragen wat de Minister reeds concreet heeft gedaan en nog van plan is te doen met de uitkomsten van dit onderzoek, in het bijzonder wegens de verslechtering van de situatie. De Minister geeft aan het belangrijk te vinden dat scholen zich inzetten om de veiligheid van specifiek lhbtiq+-leerlingen te verbeteren. Hoe gaat de Minister de rol van scholen en docenten hierin versterken, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Scholen in het funderend onderwijs zijn verplicht te zorgen voor een (sociaal) veilig schoolklimaat. Dit betekent dat scholen zo nodig ook extra aandacht dienen te schenken aan individuele leerlingen of specifieke groepen zoals lhbtiq+-leerlingen.

Voor ondersteuning bij de invulling van die zorgplicht, ook specifiek als het om lhbtiq+-leerlingen gaat, kunnen scholen terecht SSV, maar ook bij COC Nederland. Ook kunnen leerlingen, ouders en onderwijspersoneel terecht op www.jouwveiligeschool.nl voor informatie en advies op het gebied van sociale veiligheid, inclusief discriminatie en racisme, in het onderwijs. Zie ook de antwoorden op uw vraag over de toename van meldingen omtrent geweld, grensoverschrijdend gedrag en discriminatie.

Mede naar aanleiding van de genoemde resultaten heeft de Minister van OCW subsidie verleend aan de tweede fase van het project «Aan het begin van de regenboog» van COC Nederland, waarvan de eerste fase succesvol was. Leraren in het po zullen handvatten aangereikt krijgen voor het bespreekbaar maken en vieren van diversiteit. In de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme is aan de hand van verschillende ambities opgenomen hoe het Ministerie van OCW zich inzet om discriminatie en racisme in het onderwijs tegen te gaan. Hierbij is speciale aandacht voor de positie van leerlingen en studenten uit ondervertegenwoordigde groepen. Daarnaast geeft het kabinet financiële steun aan projecten en initiatieven om de sociale veiligheid van specifiek lhbtiq+-leerlingen op scholen te verbeteren, zoals Gender and Sexuality Alliances en Paarse Vrijdag van COC Nederland, het Regenboogloket, het project «Stil Verdriet» van Theater AanZ, SSV en LCC+/Homo in de Klas. Om de rol van scholen en docenten te versterken in het waarborgen van specifiek de veiligheid van lhbtiq+-leerlingen financiert het Ministerie van OCW onder andere de website www.gendi.nl van SSV. Deze website biedt leraren en docenten inspiratie, (les)materialen en kennis over het ruimte geven aan gender- en seksuele diversiteit in de klas, op school en in het team.

De komende tijd zal ik onderzoeken op welke wijze ondersteuning op dit thema verder onder de aandacht kan worden gebracht bij scholen.

Tevens geeft de Minister aan in gesprek te gaan met de Stichting School en Veiligheid om te verkennen hoe scholen meldingen van lhbtiq+-leerlingen serieuzer kunnen nemen. Deze leden vragen daarom of deze gesprekken al gevoerd zijn en zo ja, wat daar de uitkomsten van zijn.

SSV is onderdeel van het expertisenetwerk sociale veiligheid en is nauw betrokken geweest bij de lancering van www.jouwveiligeschool.nl. In dat verband is, onder anderen met SSV, maar ook met het COC en het Regenboogloket, veel gesproken over bijvoorbeeld de meldingen van lhbtiq+-leerlingen. Voor de zomer vindt het gesprek met SSV plaats. Tijdens dat gesprek zullen we stilstaan bij de bewustwording van de (on)veiligheid van lhbtiq+-leerlingen in het onderwijs en bij de opvolging van meldingen die lhbtiq+-leerlingen maken.

De leden erkennen dat niet elke school een GSA heeft en de Minister beveelt die scholen aan leerlingen te stimuleren er een op te richten. Welke concrete stappen kunnen ondernomen worden om de oprichting van een GSA op school te stimuleren? Dit zodat deze leerlingen vervolgens mee kunnen doen binnen het proces van medezeggenschap en hun ervaringen beter vertegenwoordigd worden in veiligheidsbeleid. Hoe kijkt de Minister naar dit idee en is de Minister bereid om de deelname van GSA’s in het medezeggenschapsproces te stimuleren, zo vragen deze leden.

Uiteraard staat de veiligheid van leerlingen centraal in al het beleid op het gebied van sociale veiligheid. Ik juich scholen van harte toe dit beleid in samenspraak met leerlingen vorm te geven, zodat leerlingen een stem hebben in de plannen die hen betreffen. Leerlingenparticipatie en medezeggenschap kunnen hier een belangrijke rol in vervullen. Om ervoor te zorgen dat de stem van alle leerlingen gehoord wordt, is het noodzakelijk dat medezeggenschap de leerlingen van de school representeert. Daarom zou ik scholen willen aanmoedigen om de GSA uit te nodigen voor advies en de leden van de GSA’s willen aanmoedigen om zich verkiesbaar te stellen voor hun medezeggenschapsraad.

Het oprichten van een GSA gebeurt op initiatief van leerlingen, eventueel in samenwerking met leraren of ander onderwijspersoneel. Scholen kunnen de oprichting van een GSA op verschillende manieren stimuleren. Zo kunnen scholen de Onderwijsstandaard van de GSA’s gebruiken als vertrekpunt voor de oprichting van een GSA. Scholen kunnen leerlingen wijzen op de mogelijkheid van een GSA en wat dat allemaal kan opleveren.35 De website www.gsanetwerk.nl biedt informatie voor scholen, docenten en leerlingen over het oprichten en ondersteunen van een GSA. Daarnaast kunnen scholen deelnemen aan acties zoals Paarse Vrijdag van COC Nederland. De organisatie daarvan leidt vaak tot de oprichting van een GSA-netwerk. Daarnaast kunnen docenten en ander onderwijspersoneel ondersteuning bieden, bijvoorbeeld door de continuïteit van de GSA te stimuleren en door leerlingen met elkaar in contact te brengen.

De leden van de D66-fractie betreuren ten zeerste dat seksueel grensoverschrijdend gedrag nog steeds plaatsvindt binnen het onderwijs, niet alleen tussen leerlingen, maar zelfs bij leerlingen die slachtoffer worden van volwassen medewerkers. Deze leden vinden het kwalijk dat de helft van de melders hiervan in het vo aangaf dat er niets met hun melding werd gedaan. De leden benadrukken dat (het aanleveren van) bewijslast hierin vaak een probleem vormt. Hoe kijkt de Minister hiernaar en hoe is de Minister van plan om deze drempel te verlagen?

Seksueel grensoverschrijdend gedrag zou geen plek mogen hebben in het onderwijs. Toch laten de cijfers zien dat dit nog voorkomt en niet altijd goed wordt aangepakt. Dit is een serieus probleem omdat we weten dat de gevolgen van seksueel grensoverschrijdend gedrag enorm kunnen zijn. Het is dan ook van groot belang dat meldingen van slachtoffers serieus worden genomen. Tegelijkertijd kan het voor een slachtoffer van seksueel grensoverschrijdend gedrag, die behoefte heeft aan begrip en erkenning, extra pijnlijk zijn om haar of zijn verhaal met bewijzen te moeten onderbouwen. Dat maakt het extra kwalijk dat de helft van de melders in het vo aangaf dat er niets met hun melding werd gedaan.

Daarom moet er in de onderwijscontext goed worden nagedacht over hoe we kunnen waarborgen dat slachtoffers in een dergelijke situatie op een goede wijze worden bijgestaan en ondersteund. Dat is een belangrijke rol van de vertrouwenspersoon. Om te zorgen dat slachtoffers van seksueel grensoverschrijdend gedrag beter geholpen en ondersteund worden, wordt aan het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs gewerkt. Daarin wordt onder andere de rol en positie van de vertrouwenspersoon in het onderwijs versterkt en het klachtenstelsel in het onderwijs beter ingericht. Het beoogde resultaat daarvan is dat mensen met een melding of klacht serieuzer genomen zullen worden en dat ze bij een onafhankelijke vertrouwenspersoon terecht kunnen die ze in het hele proces kan bijstaan. Daarnaast wordt er gewerkt aan een uitbreiding van de meld- en overlegplicht voor zedenmisdrijven naar gevallen van seksuele intimidatie. Ook wordt voorgesteld om voor de meld-, overleg- en aangifteplicht het criterium van minderjarigheid van het vermoedelijke slachtoffer te laten vervallen.

Wanneer zich in of rond de school ernstige problemen voordoen op het gebied van zedenmisdrijven of seksuele intimidatie, maar ook psychisch en fysiek geweld (waaronder pesten), discriminatie en radicalisering, dan kunnen ouders, leerlingen, docenten, directies en besturen, maar ook vertrouwenspersonen, bij de vertrouwensinspectie terecht. Overigens is inmiddels de wegwijzerwebsite www.jouwveiligeschool.nl gelanceerd. Op deze website kunnen leerlingen, ouders en onderwijspersoneel terecht voor informatie, advies en worden zij verwezen naar de juiste organisaties die hulp en ondersteuning bieden op het gebied van sociale veiligheid in het onderwijs.

Seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen het onderwijs heeft schadelijke en brede effecten in de toekomst, zo denken de leden. Zij zijn het daarom eens met de Minister dat er met betrekking tot seksualiteit, maar ook tot seksuele diversiteit en genderdiversiteit, een cultuuromslag nodig is. De Minister heeft aangegeven een manifest voor betere seksuele vorming van Rutgers en andere organisaties in ontvangst te hebben genomen. De leden van de D66-fractie vragen daarom wat er reeds met de voorstellen en observaties van dit manifest gedaan is en welke concrete stappen de Minister in de toekomst gaat nemen om deze verder tot uiting te brengen.

Op dit moment worden de landelijke kerndoelen voor het funderend onderwijs geactualiseerd. Ook de examenprogramma’s van het vo worden herzien. Teams van leraren, lerarenopleiders en wetenschappers zijn aan de slag gegaan met de vraag: «Wat moeten leerlingen leren op school?» Komend jaar zal deze vraag ook voor het thema seksuele vorming opgepakt worden. Inmiddels zijn de conceptkerndoelen voor de basisvaardigheden, waar burgerschap onder valt, opgeleverd. De conceptkerndoelen van de andere leergebieden worden in het najaar van 2024 opgeleverd.

Onder regie van het Expertisepunt Burgerschap wordt een handreiking ontwikkeld om de nieuwe kwalificatie-eisen voor de burgerschapsopdracht, te vertalen naar de praktijk. Daarbij wordt het expertisecentrum Rutgers geraadpleegd. Ook worden scholen vanuit de Gezonde School-aanpak ondersteund om aan de slag te gaan met lessen over relaties en seksualiteit.

Op dit moment wordt een onderzoeksprogramma uitgevoerd dat gericht is op het bevorderen van evidence-informed gebruik van leermiddelen via een kwaliteitskader. Het onderzoek is door het Ministerie van OCW uitgezet en gefinancierd. De Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de uitkomsten en eventuele vervolgstappen. Ook bieden de herziene kerndoelen een kans voor ontwikkelaars en lespakketten om deze aan te passen en door te ontwikkelen in lijn met de kerndoelen.

Zoals in de inleiding reeds genoemd wordt er gewerkt aan het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs en een AMvB waarin we met diverse maatregelen de sociale veiligheid op scholen gaan verbeteren.

Tot slot is de herijking van kennisbases van de lerarenopleidingen gestart. Hierbij wordt aangesloten bij de (nieuwe) kerndoelen, zoals die op het gebied van seksuele vorming en sociale veiligheid.

Daarnaast vragen deze leden hoe de Minister reflecteert op de huidige politiek, waarin het leren over seksualiteit en genderdiversiteit steeds meer geproblematiseerd wordt.

Het vrije en open publieke debat is de kern van onze democratische rechtsstaat en de manier waarop wij samenleven. Het is dus belangrijk dat iedereen zijn stem kan uiten in het maatschappelijke debat. Al het onderwijs, dus ook het onderwijs over seksualiteit, diversiteit en relationele vorming, mag onderwerp zijn van dat debat. Daarin staat het mensen vrij om binnen de grenzen van de wet kritisch te zijn over het lesaanbod van scholen.

We hebben vorig jaar gezien dat het gesprek over relationele en seksuele vorming en de Week van de Lentekriebels niet altijd open en op basis van volledige informatie werd gevoerd. Er ontstonden veel misverstanden over het karakter en de invulling van die week. Dit jaar is meer aandacht besteed aan het verstrekken van volledige informatie over die week. Zowel vanuit de overheid als Stichting Rutgers en andere partijen. Op diverse plekken heeft dit al geleid tot een open en respectvol gesprek tussen bijvoorbeeld de school en ouders waarin vragen werden beantwoord en zorgen werden weggenomen.

Het is en blijft belangrijk dat kinderen en jongeren leren over relaties, seksualiteit en seksuele gezondheid op een manier die bij hun leeftijd past en dat zij de juiste vaardigheden aanleren om zelf de regie te kunnen voeren over de relaties die ze aangaan. Scholen hebben de vrijheid om het onderwijs volgens hun eigen onderwijskundige of levensbeschouwelijke visie vorm te geven, maar moeten zich hierbij wel houden aan de wettelijk vastgelegde kerndoelen. De inspectie ziet toe op de kwaliteit van het onderwijs en grijpt waar nodig in.

Daarnaast wil ik nogmaals benadrukken dat iedere leerling veilig zichzelf moet kunnen zijn op school. Ongeacht diens achtergrond. Hoezeer een ouder of leerling het ook oneens is met hetgeen er op school wordt onderwezen, dat mag nooit leiden tot intimidatie of bedreiging. Ik roep scholen dan ook op aangifte te doen als dit gebeurt.

Welke stappen onderneemt de Minister om te staan voor de seksuele ontwikkeling en veiligheid van ieder kind en om te voorkomen dat dit schooljaar in de lente weer onrust ontstaat gebaseerd op onjuiste beelden en foutieve informatie?

Ik deel het beeld dat er veel foutieve informatie bestaat over het onderwijs over seksuele vorming en diversiteit. Ik wil dan ook beginnen met nogmaals duidelijk te maken waartoe scholen verplicht zijn én waar zij zelf de ruimte hebben invulling te geven aan dit onderwijs.

In de kerndoelen (kerndoel 38 voor het primair onderwijs en kerndoel 53 voor het speciaal onderwijs) is opgenomen dat leerlingen op de basisschool respectvol leren omgaan met seksualiteit en met diversiteit in de samenleving, waaronder seksuele diversiteit. Het kerndoel dient uiteraard op een leeftijdsadequate manier te worden aangeboden, zoals dat voor alle leergebieden geldt. Op deze manier krijgen kinderen kennis en vaardigheden mee om veilig en gezond op te groeien en zich te ontwikkelen tot zelfverzekerde, weerbare en zelfstandige jongeren die beter hun eigen grenzen kunnen bewaken. Scholen hebben de vrijheid om volgens hun eigen onderwijskundige of levensbeschouwelijke visie invulling te geven aan de kerndoelen. Scholen kiezen zelf welke lespakketten of lesmethode ze gebruiken en wanneer ze dat doen. Dat kan door deelname aan de Week van de Lentekriebels, maar ook op een andere manier of op een ander moment in het jaar. Noch de Week van de Lentekriebels, noch de lespakketten die Stichting Rutgers aanbeveelt, zijn verplicht. Zoals voor alle leergebieden geldt, is er een divers aanbod van lespakketten op de markt, passend bij verschillende leeftijden en bij het diverse onderwijsveld dat ons land kent.

De reacties op de Week van de Lentekriebels in 2023 waren grotendeels gebaseerd op verkeerde of onvolledige informatie die via (sociale) media werd verspreid. Zo is over de Week van Lentekriebels onterecht het beeld ontstaan dat aan kinderen lesinhoud is gepresenteerd die niet passend was voor hun leeftijd. Het lespakket wordt echter voor elke leeftijdscategorie samengesteld op basis van wetenschappelijke inzichten. Bovendien vertaalt de leraar de inhoud van het lespakket naar de klas en past de inhoud waar nodig aan. Ook dit jaar hadden ouders of andere betrokken soms vragen of zorgen over de Week van de Lentekriebels. We zijn daarom dit jaar in gesprek gegaan met diverse partijen, waaronder SSV, de sectorraden en Stichting Rutgers om te bezien hoe we feitelijke informatie kunnen verstrekken aan scholen en ouders. We hebben voorafgaand aan de Week van de Lentekriebels een aantal veel gestelde vragen over relationele en seksuele vorming met bijbehorende antwoorden op de website van rijksoverheid.nl gepubliceerd.36 Stichting Rutgers en de verschillende GGD’s hebben scholen dit jaar extra ondersteund in het informeren over en betrekken bij (de invulling van) de Week van de Lentekriebels. Persoonlijk heb ik op sociale media het belang benadrukt van een open dialoog tussen scholen en ouders/verzorgers, op basis van volledige en feitelijke informatie. Daarbij heb ik mij expliciet uitgesproken tegen de bedreigingen die scholen en andere organisaties hebben ontvangen. Dit is strafbaar en onacceptabel. Discussie over het onderwijs mag nooit leiden tot onveiligheid op school. Wanneer dit toch tot bedreiging leidt roep ik scholen en andere organisaties op aangifte te doen.

De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de onderhavige brief. Twee tot vijf procent van de leerlingen en personeelsleden, die in het kader van de landelijke veiligheidsmonitor werd ondervraagd, voelt zich in het onderwijs niet altijd veilig. Het welbevinden van bepaalde groepen leerlingen, de ontwikkeling van de pestcijfers, het aantal geweldsincidenten en de relatief lage meldingsbereidheid baren de Minister zorgen. Daarnaast verdienen de veiligheidssituatie van lhbtiq+-leerlingen, leerlingen met een migratieachtergrond, meisjes en seksueel grensoverschrijdend gedrag extra aandacht. Kan de Minister toelichten wat de cijfers in dezen zijn voor het (voortgezet) speciaal onderwijs en voor het praktijkonderwijs? Wat kan de Minister, mede in het licht van onderzoek van Rutgers en Soa Aids Nederland uit 2019 naar de seksuele gezondheid van jongeren in het voortgezet speciaal onderwijs, melden over de ontwikkelingen rond onveiligheid en seksueel grensoverschrijdend gedrag tegenover meisjes bij cluster 4-scholen?

Op basis van de Landelijke Veiligheidsmonitor 2020–2021, die dit jaar gepubliceerd is, kan ik helaas niets melden over het (v)so en het praktijkonderwijs. Dat komt omdat de respons onder vso-leerlingen dermate laag was dat er geen conclusies over deze groep getrokken kunnen worden. Deze groep is daarom in de rapportage buiten beschouwing gelaten (zie pagina 17 van de rapportage). In het antwoord op een eerdere vraag over de respons wordt ingegaan op hoe we een toereikende respons van alle doelgroepen in de toekomst beogen te waarborgen.

In de vraag wordt verwezen naar het aanvullend onderzoek «Seks onder je 25e, Seksuele gezondheid van jongeren in cluster 3 en 4» dat in 2019 gepubliceerd is. Omdat dit een eenmalig onderzoek was, kan ik op dit moment helaas niets zeggen over de ontwikkelingen voor de groep meisjes op cluster-4-scholen. We zullen samen met VWS zoeken naar een manier om de (ontwikkeling in de) seksuele gezondheid van jongeren in cluster 3 en 4 structureel beter in beeld te krijgen.

Hoe verklaart de Minister de groei van de pestcijfers bij leerlingen in het voortgezet onderwijs van vijf procent in 2018 naar 17 procent in 2022?

De ontwikkeling van de «pestcijfers» (het aandeel leerlingen dat aangeeft wel eens gepest te zijn geweest) in het vo zijn in de Aanbiedingsbrief als volgt weergegeven:37

10% 5% 6% 9%

In het po zijn de cijfers consequent iets hoger. Daar is de ontwikkeling als volgt:

13% 12% 14% 17%

In beide sectoren is, na een daling, duidelijk sprake van een toename van het aantal leerlingen dat aangeeft soms of vaak gepest te worden. De monitor geeft geen verklaring voor deze stijging. Wel is duidelijk dat ook een stijging zichtbaar is in het aantal melding van incidenten dat bij de vertrouwensinspecteurs binnenkomt.

De Minister schrijft dat lhbt+-leerlingen in vergelijking met andere leerlingen vaker worden gepest en gediscrimineerd en heeft een verkennend onderzoek laten uitvoeren naar de ervaringen met pestgedrag waardoor lhbtiq+-leerlingen worden getroffen. Gaat dit onderzoek ook inzichten opleveren in mogelijkheden voor scholen om iets te doen tegen dat pestgedrag?

Ja, het onderzoek waar in deze vraag aan gerefereerd wordt, biedt concrete handelingsperspectieven voor docenten en ondersteunend personeel, mentoren/vertrouwenspersonen, schoolleiding en de landelijke overheid.38 Ik raad scholen aan deze interventies serieus te overwegen. Scholen moeten anti-pestbeleid voeren. Een school dient haar beleid af te stemmen op de risico’s van onveiligheid. Wanneer blijkt dat met name lhbtiq+-leerlingen op school zich onveilig voelen, dient een school hier specifiek beleid op te voeren. Wanneer de inspectie constateert dat een school dit niet op een goede manier doet, kan de inspectie de school hiertoe een herstelopdracht geven. Docenten en ondersteunend personeel kunnen bijvoorbeeld bijdragen aan lhbtiq+-acceptatie door het onderwerp bespreekbaar te maken. Verder is het goed als mentoren en vertrouwenspersonen investeren in een goede groepsdynamiek en in het bouwen van een vertrouwensband. Bovendien is het belangrijk om meldingen van pestgedrag serieus te nemen en die zorgvuldig te behandelen. Het onderzoek biedt ook handelingsperspectieven voor de landelijke overheid. Een voorbeeld van hoe we de sociale veiligheid van alle leerlingen, en dus ook lhbtiq+-leerlingen, landelijk willen bevorderen is het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs.

Scholen kunnen voor ondersteuning en advies op het gebied van sociale veiligheid van deze groep terecht bij SSV. SSV onderhoudt daarnaast de website www.gendi.nl, met inspiratie, (les)materialen en kennis voor leraren, schoolleiders en onderwijspersoneel op het gebied van gender- en seksuele diversiteit in de klas. Voor ondersteuning specifiek op het gebied van de acceptatie van lhbtiq+-leerlingen kunnen scholen ook terecht bij COC Nederland. Daarnaast is de wegwijzerwebsite www.jouwveiligeschool.nl opgericht, waarop een pagina is te vinden specifiek voor deze doelgroep. Bovendien worden met de uitbreiding van de schoolmonitor ook eisen opgenomen om leerlingen specifieker te bevragen op ervaringen van onveiligheid, waaronder discriminatie. Zo krijgen scholen scherper zicht op welke onveiligheid zich voordoet in de school en kunnen zij gericht ingrijpen waar nodig.

Verder ondersteunt het kabinet projecten en instellingen om de sociale veiligheid van specifiek lhbtiq+-leerlingen op scholen te vergroten. Zo faciliteert het kabinet initiatieven als Gender and Sexuality Alliances (GSA’s) en Paarse Vrijdag van COC Nederland en hebben we het Regenboogloket, het project «Stil Verdriet» van Theater AanZ, SSV en LCC+/Homo in de Klas gefinancierd.

De komende tijd zal ik onderzoeken op welke wijze ondersteuning op dit thema verder onder de aandacht kan worden gebracht bij scholen.

De Minister noemt het beeld dat naar voren komt uit het onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs en de landelijke veiligheidsmonitor «niet eenduidig» en hij trekt daarom geen duidelijke conclusies. Toch benoemt de Minister dat seksueel grensoverschrijdend gedrag vaak plaatsvindt tussen leerlingen onderling, maar dat een substantieel deel van de leerlingen dat slachtoffer is geworden van seksueel grensoverschrijdend gedrag te maken heeft met een dader die een volwassene is die werkt voor de school of er helpt. De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie zijn het met de Minister eens dat volwassen medewerkers als daders extra kwalijk zijn, omdat daarbij voor scholieren vaak sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. In hoeverre voldoet de huidige wetgeving om op te treden tegen dergelijk misbruik van een afhankelijkheidsrelatie?

Seksueel misbruik van personen die in een functionele afhankelijkheidsrelatie verkeren is strafbaar gesteld in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. Op dit moment wordt gewerkt aan modernisering van de zedentitel. Net als in het huidige Wetboek van Strafrecht wordt in het Wetsvoorstel seksuele misdrijven, dat in behandeling is bij de Eerste Kamer, seksueel misbruik van personen die in een functionele afhankelijkheidsrelatie verkeren strafbaar gesteld. Daar komt bij dat met dit wetsvoorstel het indringend mondeling of schriftelijk seksueel benaderen op een wijze die schadelijk te achten is voor kinderen beneden de leeftijd van zestien jaren strafbaar wordt gesteld.39

In de onderwijswetgeving geldt daarnaast voor strafbare zedenfeiten een meld-, overleg- en aangifteplicht. In andere gevallen waarin iemand misbruik maakt van een afhankelijkheidsrelatie en zich in dat verband schuldig maakt aan niet-strafbare vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag, bestaat er op dit moment geen plicht om te melden bij het bevoegd gezag of om in overleg te treden met de vertrouwensinspectie. Daarom wordt er aan het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs gewerkt, waarmee de meld- en overlegplicht voor seksueel misbruik wordt uitgebreid naar seksuele intimidatie. Ik verwacht dat er daardoor meer incidenten aan het licht komen en er ook vaker tegen zal kunnen worden opgetreden.

De Minister legt een verband tussen de lage meldingsbereidheid en de mate waarin meldingen geen opvolging krijgen. Kan de Minister toelichten in hoeverre van het wetsvoorstel Vrij en veilig onderwijs valt te verwachten dat het een oplossing gaat bieden voor de problematiek van meldingen waarmee niets wordt gedaan?

Als leerlingen zeggen dat er niets met een melding gedaan wordt of dat een melding geen zin heeft, dan moeten we dat serieus nemen en ons uiterste best doen om te zorgen dat dat juist wél gebeurt.

Er is al veel gedaan om de opvolging van meldingen te verbeteren. Er is een expertisenetwerk van partijen uit het klachtenstelsel opgezet om de onderlinge samenwerking en informatie-uitwisseling te verbeteren en om van elkaars ervaringen te leren. Binnen dat netwerk wordt onder andere nagedacht over hoe de opvolging van meldingen kan worden verbeterd. Met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs versterken we de positie van de vertrouwenspersoon en leggen we diens taak om het bevoegd gezag gevraagd en ongevraagd te adviseren ook vast. Daarnaast zal het bevoegd gezag het jaarlijkse verslag van de vertrouwenspersoon moeten meenemen in de jaarlijkse evaluatie van het veiligheidsbeleid. Verder wordt de meld- en overlegplicht uitgebreid naar seksuele intimidatie en daarbij wordt de minderjarigheidsgrens geschrapt. Tot slot wordt ook het klachtenstelsel versterkt waarbij onder andere de aansluiting bij een landelijke klachtencommissie verplicht wordt gesteld. Van deze maatregelen verwacht ik dat ze ervoor zorgen dat het minder vaak voorkomt dat er met meldingen niets gebeurt.

Zal een meldplicht die zich beperkt tot ernstige incidenten de lat niet te hoog leggen, zodat alsnog veel incidenten buiten beeld blijven?

De meldplicht ernstige incidenten dient te worden gezien als onderdeel van het gehele pakket aan maatregelen, zoals dat uiteen is gezet in de inleiding van mijn beantwoording. Ten aanzien van veiligheidsincidenten die onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag plaatsvinden, wordt er in de eerste plaats een incidentenregistratie verplicht gesteld voor scholen. Deze zal de inspectie in kunnen zien wanneer zij langsgaan op scholen. Alleen voor ernstige veiligheidsincidenten wordt het bevoegd gezag verplicht gesteld om onverwijld te melden aan de inspectie. De inspectie zal deze meldingen betrekken bij haar toezicht op de naleving van de wettelijke zorgplicht sociale veiligheid, samen met gegevens uit de jaarlijkse monitoring, de incidentenregistratie, eventuele andere signalen en het veiligheidsbeleid. Op basis daarvan bepaalt ze welke acties nodig zijn.

In deze combinatie van de registratieplicht en de meldplicht is afgewogen wanneer een veiligheidsincident kan worden overgelaten aan de pedagogische en didactische professionaliteit van scholen en onderwijspersoneel en wanneer de inspectie hoe dan ook op de hoogte gesteld dient te worden. Daarbij is de ernst van het incident en de impact die het kan hebben bepalend. Bij veiligheidsincidenten is het vooral van belang dat de school er zicht op heeft en vanuit haar professionaliteit handelt. Scholen zijn in de meeste gevallen ook goed in staat (kleinere) veiligheidsincidenten (denk hierbij aan het vernielen van een prullenbak) af te handelen en op te lossen. Daarvoor hoeft de inspectie geen direct zicht te hebben op deze incidenten. Het melden van al die incidenten zou dus leiden tot een disproportionele administratieve lastenverzwaring voor scholen en ook vragen om veel extra capaciteit bij de inspectie. De inspectie kan wel de incidentenregistratie van scholen inzien bij een bezoek aan een school of als er zorgen bestaan over de veiligheid op een school.

Is het goed mogelijk om een voldoende vervolg te geven aan het Manifest voor betere seksuele vorming, dat de Minister samen met regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld in ontvangst heeft genomen van Rutgers, zolang basisscholen op bijzondere grondslag de vrijheid kunnen claimen om, bij onderwijs over seksuele diversiteit in het kader van kerndoel 37, vanuit bijvoorbeeld de levensovertuiging een contraverhaal te laten vertellen als leidend verhaal?

Ja. Vrijheid van onderwijs is geen vrijbrief voor onveiligheid van leerlingen.

Kerndoel 38 (po) en kerndoel 53 ((v)so) beschrijven onder andere dat leerlingen respectvol leren omgaan met seksualiteit en met diversiteit in de samenleving, waaronder seksuele diversiteit. Op grond van artikel 9 van de Wet op het primair onderwijs geldt voor scholen dat zij aan het eind van het basisonderwijs alle kerndoelen aangeboden moeten hebben.

De wettelijke burgerschapsopdracht benadrukt daarnaast dat bevordering van burgerschap en sociale cohesie een taak is die om gerichte aandacht van scholen vraagt. Scholen hebben de plicht om zorg te dragen voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de waarden vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit en voor een omgeving waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten, ongeacht onder meer hun seksuele gerichtheid. Daarnaast hebben scholen een zorgplicht voor de sociale veiligheid op school. Voor iedere leerling, ongeacht hun geloofsovertuiging of seksuele gerichtheid, moet de school een sociaal veilige omgeving kunnen zijn. Dat betekent dat het onderwijs over seksualiteit en (seksuele) diversiteit dat zij in het kader van de genoemde kerndoelen verzorgen niet mag bijdragen aan een sociaal onveilige omgeving voor (bepaalde) leerlingen.

Scholen bepalen zelf hoe zij de veiligheid op school borgen en hoe zij de kerndoelen en de burgerschapsopdracht invullen. Ze hebben de vrijheid om dit te doen volgens hun eigen (onderwijskundige of levensbeschouwelijke) visie, zolang ze daarbij aan de wettelijke eisen blijven voldoen.

Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie wanneer de Kamer een brief tegemoet kan zien over de opbrengsten van het gesprek met de PO-raad, VO-raad en het LAKS over mogelijkheden om leerlingen meer te betrekken bij het schoolbeleid rondom sociale veiligheid. Zullen de mogelijkheden worden beperkt tot best practices die scholen ook naast zich kunnen neerleggen of komt er ook dwingende regelgeving waaraan alle scholen zich moeten houden in beeld?

Het LAKS richt zich dit schooljaar specifiek op het thema sociale veiligheid en wat dit voor leerlingen betekent. Daarbij gaat zij met leerlingen in gesprek over hun ervaringen met sociale veiligheid en onveiligheid en over hoe zij over dit thema denken. Een deel van de scholen is op dit vlak overigens al goed bezig en organiseert bijvoorbeeld focusgroepen met leerlingen waarin leerlingen praten over hun veiligheidsbeleving en over hun wensen op dit gebied.

Daarnaast worden scholen in het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs verplicht om jaarlijks het veiligheidsbeleid te evalueren op basis van een aantal standaard bronnen, waaronder de uitkomsten van de jaarlijkse monitor van de veiligheidsbeleving. Deze evaluatie, inclusief een overzicht van het aantal bij het bevoegd gezag ingediende klachten en het aantal door het bevoegd gezag ontvangen signalen omtrent sociale onveiligheid, dient met de medezeggenschapsraad gedeeld te worden. Bij de implementatie van het wetsvoorstel zal ook expliciet aandacht worden besteed aan de wenselijkheid van het betrekken van leerlingen bij de formulering en de evaluatie van het beleid op dit vlak. Over de manier waarop dit kan worden gestimuleerd ga ik met de PO-Raad, de VO-raad en het LAKS in gesprek. Tegen die tijd zal uw Kamer worden geïnformeerd over de uitwerking hiervan.

In hoeverre blijft bijvoorbeeld ook aan scholen de keus om een GSA op te richten als deze (nog) niet bestaat?

Het is voor scholen niet verplicht een GSA te hebben. Scholen in het funderend onderwijs hebben een zorgplicht voor een sociaal veilig schoolklimaat. Zij mogen zelf bepalen op welke manier zij daar invulling aan geven. Bovendien gebeurt het oprichten van een GSA op initiatief van leerlingen zelf, eventueel in samenwerking met leraren of ander onderwijspersoneel. Een verplichting kan averechts werken en is daarom niet wenselijk.

Niettemin hebben GSA’s een bewezen positief effect op de sociale veiligheid van lhbtiq+-leerlingen.40 De oprichting op initiatief van leerlingen zelf is een wezenlijk onderdeel van de effectiviteit ervan. Het ondersteunen van een GSA, als initiatief van leerlingen zelf, kan bijdragen aan de veiligheid van lhbtiq+-leerlingen. Ik roep scholen waar nog geen GSA is daarom op om hun leerlingen aan te moedigen er een op te richten en om dat mogelijk te maken en te ondersteunen.

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben op enkele punten nog behoefte aan een toelichting.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de monitor dat de meldingsbereidheid van pesten en geweldsincidenten laag is. De onderzoekers schrijven, zo lezen deze leden, dat deze verhoogd dient te worden door duidelijke richtlijnen op te stellen welke incidenten gemeld moeten worden door leerlingen en personeel, deze in de school breed bekend te maken, regelmatig te evalueren en indien nodig bij te stellen. Een actief opvolgingsbeleid en goede nazorg zijn daarnaast ook van groot belang. Krijgen deze aanbevelingen ook een plaats in de aanpak van de Minister? Zo ja, op welke manier?

Het signaal dat incidenten weinig gemeld worden en dat er weinig mee gedaan wordt, is verontrustend. Dat moeten we serieus nemen. De drempel om te melden moet omlaag en meldingen moeten adequaat worden opgevolgd. Op die manier kan het vertrouwen in het stelsel van melden en klachten weer worden opgebouwd.

De aanbevelingen krijgen gevolg in het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs en de implementatie hiervan. Zo wordt er een registratieplicht geregeld omtrent veiligheidsincidenten om scholen te stimuleren lering te trekken uit trends en voorgaande incidenten. Hierdoor is het voor scholen duidelijk welke incidenten binnen de school gemeld en geregistreerd dienen te worden zodat deze bij de evaluatie betrokken kunnen worden. Ook de uitbreiding van de meld- en overlegplicht ten aanzien van seksueel grensoverschrijdend gedrag (waaronder dan ook seksuele intimidatie) maakt het voor scholen duidelijk dat dit soort situaties bij de schoolleiding gemeld moeten worden zodat het bevoegd gezag ze met de vertrouwensinspecteurs kan bespreken.

Het wetsvoorstel regelt daarnaast dat scholen verplicht worden om een interne én externe vertrouwenspersoon aan te wijzen. Zo kunnen leerlingen altijd bij een onafhankelijke vertrouwenspersoon terecht. We versterken ook de positie van de vertrouwenspersoon en leggen diens taak om het bevoegd gezag gevraagd en ongevraagd te adviseren ook vast. Daarnaast zal het bevoegd gezag het jaarlijkse verslag van de vertrouwenspersoon moeten meenemen in de jaarlijkse evaluatie van het veiligheidsbeleid. Op deze manier zal het bevoegd gezag zich sneller geroepen voelen om iets met meldingen te doen en zullen meldingen en klachten ook een indirecte opvolging krijgen in het gevoerde veiligheidsbeleid.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen verder dat de Minister specifiek zorgen uit over het welbevinden van lhbti-leerlingen, leerlingen met een migratieachtergrond en meisjes. Deze leden delen deze zorgen en zijn het eens met de Minister dat hun veiligheidssituatie extra aandacht verdient. De leden lezen in de monitor niet of bijvoorbeeld leerlingen met een beperking of met een andere geloofsachtergrond ten opzichte van andere leerlingen ook een minder positief welbevinden laten zien en dus extra aandacht zouden verdienen. Betekent het ontbreken van cijfers hierover dat er geen significante verschillen zijn? Denkt de Minister dat speciale aandacht voor deze of andere groepen leerlingen noodzakelijk is?

Iedere leerling moet veilig zichzelf kunnen zijn op school. Als het gaat over leerlingen met een beperking, dan betreft dat een zeer diverse groep leerlingen, waaronder leerlingen met een fysieke, verstandelijke of psychische beperking. Het is heel lastig om voor die diverse groep een algemeen landelijk beeld van hun welbevinden of sociale veiligheid te schetsen. In de Landelijke veiligheidsmonitor 2021–2022 is niet specifiek gevraagd naar beperkingen en daarom kunnen daar geen conclusies over worden getrokken. Er zal in overleg met de onderzoekers worden gekeken naar een manier om in de komende edities van de Landelijke veiligheidsmonitor leerlingen specifiek te bevragen over hun eventuele beperkingen.

Ook worden verschillen in welbevinden tussen leerlingen met verschillende geloofsachtergronden niet genoemd in de Landelijke veiligheidsmonitor 2021–2022. Uit een additionele analyse door de onderzoekers van de data waarop de Landelijke veiligheidsmonitor is gebaseerd, blijkt dat er maar kleine verschillen zijn in welbevinden tussen leerlingen met verschillende geloofsachtergronden. Gezien de kleine verschillen zie ik geen reden om hier uitgebreider op in te gaan in de rapportage over de landelijke cijfers. Op lokaal niveau kunnen deze verschillen echter wel bestaan. Wanneer een groep leerlingen met een bepaalde geloofsachtergrond zich minder veilig of fijn voelt doordat zij bijvoorbeeld gepest worden, dient de school passende stappen te zetten om dit aan te pakken en zo nodig het veiligheidsbeleid aan te scherpen.

Tot slot merken de leden van de ChristenUnie-fractie op dat sociale media tegenwoordig een grote impact hebben op de sociale veiligheid op scholen. Zo was recent in het nieuws dat er op een school een gemanipuleerde video met kinderporno is verspreid. Er zijn ook zorgen over zogeheten «juice-accounts». Deze leden vragen of deze ontwikkelingen een extra aanpak vereisen. Is de Minister bereid om te kijken of het nodig is om scholen te ondersteunen in de aanpak hiertegen en zo ja, op welke manier?

Er is al passende ondersteuning beschikbaar voor scholen wanneer zich (online) onveiligheid voordoet. Goed beleid begint echter met maatregelen om dit soort onveiligheid te voorkomen. Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor een veilige digitale schoolomgeving. Vanuit het programma Digitaal Veilig Onderwijs worden scholen ondersteund om voldoende maatregelen voor informatiebeveiliging en privacy te nemen, zodat leerlingen in een veilige online omgeving kunnen leren en hun persoonlijke informatie goed beschermd is. Daarnaast is het onderwijs over mediawijsheid van groot belang. Dit jaar zijn de nieuwe concept-kerndoelen rondom digitale geletterdheid naar uw Kamer gestuurd. Deze kerndoelen gaan ook over privacy, veiligheid en online identiteit. Er bestaat op dit moment ook al ondersteuning voor het onderwijs op dit gebied. Zo biedt het netwerk Mediawijsheid informatie en tools die onderwijspersoneel kan gebruiken en is het Expertisepunt digitale geletterdheid afgelopen najaar opgericht om inspiratie en informatie te bieden over hoe digitale geletterdheid (waaronder mediawijsheid) op school geïmplementeerd kan worden.

Elk incident vereist een eigen afweging en aanpak. Daarbij kan ondersteuning van buiten erg belangrijk zijn. Zeker als scholen worden geconfronteerd met ernstige incidenten zoals een gemanipuleerde video of een nieuwe vorm van online pesten. Daarom zijn er ook verschillende ondersteuningsstructuren beschikbaar. SSV adviseert scholen op het gebied van (online) sociale veiligheid en gaat ook steeds in op actuele ontwikkelingen en de specifieke uitdagingen die daarbij kunnen komen kijken. Zo heeft SSV onlangs een artikel gepubliceerd over hoe scholen kunnen omgaan met zogenoemde «Gossip Girl» accounts. Ook kunnen scholen voor verdere ondersteuning contact opnemen met de advieslijn van SSV.

Als het gaat over zaken als discriminatie, materiaal van online seksueel kindermisbruik of (gemanipuleerde) wraakporno, is het zaak dat slachtoffers van deze vormen van illegale content snel worden geholpen. Hiertoe faciliteert de overheid Meld.Online Discriminatie (M.OD), het Meldpunt Kinderporno en Helpwanted. Bij M.OD kunnen slachtoffers van strafbare discriminatoire online content terecht. Indien hiervan sprake is, wordt door M.OD naar de internettussenpersoon bij wie deze content staat een verwijderverzoek gestuurd. Via het Meldpunt Kinderporno kan melding worden gedaan van materiaal van online seksueel misbruik van minderjarigen. Ook dit meldpunt stuurt verwijderverzoeken in het geval van strafbaar materiaal. Verder is er ondersteuning beschikbaar vanuit Helpwanted. Helpwanted is een hulplijn voor online grensoverschrijdend gedrag. Slachtoffers die hiermee te maken hebben, maar ook bijvoorbeeld ouders en docenten, kunnen bij deze voorziening terecht voor informatie en advies. In het geval van illegale content kan Helpwanted dit onder de aandacht brengen bij internettussenpersonen met wie zij goede contacten onderhouden. Vanuit het Ministerie van JenV wordt momenteel in samenwerking met Helpwanted een pilot uitgevoerd als onderdeel van het voornemen om een laagdrempelige meldvoorziening in te richten om melders te ondersteunen met informatie, hulp om een verwijderverzoek in te dienen of doorverwijzing naar een andere partij te faciliteren (zoals 113, politie of slachtofferhulp). Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie-Van Nispen.41

Verder is er voor zowel het vo als het po een wegwijzer online seksualiteit voor schoolteams, leraren en ouders.42 De wegwijzers bieden ondersteuning en advies voor schoolteams, leraren en ouders over hoe zij om kunnen gaan met bijvoorbeeld de ongewenste verspreiding van seksueel getinte foto’s of filmpjes onder jongeren. De Ministeries van JenV, OCW, en VWS kijken op dit moment hoe de wegwijzers kunnen worden geactualiseerd en opnieuw onder de aandacht kunnen worden gebracht.

Inbreng van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de deelrapporten over de Landelijke Veiligheidsmonitor 2021–2022 in het basis- en voortgezet onderwijs en het onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs, evenals de bevindingen en conclusies die de Minister hieruit trekt.43 Ze hebben nog een aantal vragen.

In de brief geeft de Minister aan dat het aantal pestgevallen in het basisonderwijs ten opzichte van 2021 is toegenomen. De leden van de BBB-fractie vragen daarom hoe de Minister denkt over het interventieonderzoek naar gezonde schoolpleinen van de Wageningen University & Research, waarin wordt geconcludeerd dat er op deze pleinen minder ruzie en pestgedrag voorkomt.44

Er zijn meerdere onderzoeken die naar de effecten van inrichting van het schoolplein kijken, zoals het genoemde interventieonderzoek van Wageningen University & Research uit 2017. Dit interventieonderzoek is destijds uitgevoerd op vier po-scholen. Eén van de onderzoeksuitkomsten was inderdaad dat het sociaal klimaat iets positiever was. Sinds 2014 is er vanuit de Rijksoverheid, onder andere vanuit de Ministeries van OCW en VWS op verschillende manieren aandacht besteed aan gezonde schoolpleinen. Op dit moment subsidieert het Ministerie van VWS de stichting Jantje Beton voor gezonde schoolpleinen. De focus ligt hierbij op het stimuleren van een beweegvriendelijke, groene inrichting van het schoolplein die kinderen uitnodigt meer te spelen en te bewegen. Hierbij is niet expliciet aandacht voor het voorkómen van ruzie en pestgedrag, maar dit kan uiteraard een zeer gewenst neveneffect zijn. Groenblauwe schoolpleinen vormen een van de aandachtspunten in het Uitvoeringsplan Duurzaamheid in het Onderwijs. Onderdeel van dat plan is dat we gaan inventariseren wat er nu al gebeurt bij provincies, gemeenten en waterschappen, en gaan kijken wat er nog meer nodig is om de vergroening van schoolpleinen op een juiste manier verder te brengen.4546

Daarbij is het belangrijk om te benoemen dat pesten helaas niet beperkt is tot het schoolplein, maar bijvoorbeeld ook in de klas, bij de sportclub of online kan plaatsvinden. Beleid omtrent het schoolplein is dus geen oplossing op zichzelf maar kan onderdeel zijn van een breder integraal school- en veiligheidsbeleid.

Deelt de Minister de mening dat er meer aandacht moet worden besteed aan preventieve maatregelen, zoals deze gezonde schoolpleinen, om pesten te voorkomen? Zo ja, hoe zou dat kunnen?

In de sectorwetten is geregeld dat scholen een plicht hebben om te zorgen voor een veilig schoolklimaat. Er is echter niet één oplossing om de veiligheid op school te vergroten. Het vereist een integrale aanpak. Preventie is daarbij essentieel. De school is verantwoordelijk om vanuit haar eigen professionaliteit een aanpak te organiseren die past bij de context van de school. Een gezond schoolplein kan een onderdeel zijn van een aanpak tegen pesten. Gezonde School, gefinancierd door de Ministeries van VWS, OCW, SZW en LNV, biedt advies en ondersteuning voor scholen die hier meer over willen weten. Dit is echter één maatregel die moet passen binnen een bredere en integrale aanpak van veiligheid op school. Het digitale veiligheidsplan van SSV kan scholen ondersteunen bij de uitwerking van een integrale aanpak. Ook kunnen zij terecht bij de advieslijn van SSV. Voor specifieke interventies omtrent pesten biedt ook het Nederlands Jeugd Instituut een overzicht van bewezen effectieve methodes.

De leden van de BBB-fractie lezen ook dat voorlichting over seksueel grensoverschrijdend gedrag moet aansluiten bij de belevingswereld en ontwikkelingsfase van de betreffende leerlingen. Hoewel deze leden tevreden zijn met de preventieve inzet, vragen zij ook hoe de Minister dit wil uitvoeren in het basisonderwijs gezien de jonge leeftijd van de leerlingen.

Vanaf de geboorte maken kinderen en jongeren verschillende fases in hun ontwikkeling mee. Ze ontdekken hun lichaam, vormen een beeld van zichzelf en leren over hoe je met elkaar omgaat. Daarom is het belangrijk om juist al in het po aandacht te besteden aan het opbouwen van een positief zelfbeeld, vriendschap, liefde en aan het bespreekbaar maken en respecteren van elkaars wensen en grenzen. Ook staat het werken aan een veilige en open schoolcultuur voorop. Diverse lespakketten en lesmaterialen, maar ook de dagelijkse praktijk in de klas bieden een goede leeromgeving voor kinderen om te leren over het herkennen en aangeven van grenzen. Het is daarbij uiteraard van groot belang dat de lesstof past bij de belevingswereld van het kind. In verschillende lespakketten wordt rekening gehouden met de leeftijd en belevingswereld van het kind. Zo wordt in het lespakket Kriebels in je Buik vanaf groep 1 onder andere aandacht besteed aan het feit dat iedereen uniek is en hoe je het kan aangeven als je aangeraakt wordt en dat niet wil. In het lespakket Wonderlijk Gemaakt wordt ook in groep 1 aandacht besteed aan welke lichaamsdelen privé zijn en dat niemand je mag aanraken zonder dat je dat wil. In groep 8 leren kinderen onder andere hoe zij veilig gebruik kunnen maken van sociale media. Door de leerjaren kan de leraar de lesstof opbouwen. Met die doorlopende leerlijn leren leerlingen grenzen ook vanaf jonge leeftijd herkennen en aangeven.

Ook lezen de leden van de BBB-fractie in het eindrapport over seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs dat wordt geadviseerd om de sollicitatieprocedure van leraren aan te scherpen door naast een VOG ook referenties op te vragen.47 In het rapport wordt echter ook genoemd dat vanwege het lerarentekort niet altijd voldoende grondig wordt gecontroleerd op achtergrond en referenties bij het aannemen van personeel. Hierdoor vragen deze leden of deze aanscherping wel verstandig is, gezien het lerarentekort en pas afgestudeerde studenten zonder referenties. Is de Minister het hiermee eens? Zo ja, kan de Minister dan laten weten welke andere maatregelen kunnen worden genomen om de screening van leraren te verbeteren?

Een VOG-screening is belangrijk, maar vormt slechts een onderdeel van een breder veiligheidsbeleid dat gevoerd moet worden om de veiligheid van leerlingen te waarborgen. Met een VOG-aanvraag wordt namelijk alleen onderzocht of het justitiële verleden een belemmering vormt voor de uitoefening van een specifieke taak of functie in de maatschappij. Het is dus geen voorspeller van (het functioneren van de werknemer in) de toekomst. Aanvullende maatregelen zijn dus nodig om sociale onveiligheid zo veel mogelijk te voorkomen.

Schoolbesturen mogen zelf bepalen hoe zij invulling geven aan hun wettelijke zorgplicht voor het sociale veiligheidsklimaat. Het lerarentekort ontslaat hen niet van hun zorgplicht. Dus ook wanneer er te weinig leraren zijn, is het belangrijk om niet zomaar iemand voor de klas te zetten. Aangezien leraren en ander schoolpersoneel een grote invloed hebben op de realisering van een veilig schoolklimaat, is het belangrijk dat voor deze functies geschikte mensen worden aangenomen. Naast de verplichte VOG-screening is het wat mij betreft dus niet meer dan logisch dat er een gedegen aannamebeleid wordt gevoerd, door bijvoorbeeld ook referenties op te vragen bij voorgaande werkgevers. We zullen met de sectorraden bespreken hoe we besturen het beste kunnen aanzetten tot het inwinnen van referenties. Als het om pas afgestudeerden gaat, is er sprake van een beperkt arbeidsverleden. In dat geval kunnen ook bij stageplekken referenties worden ingewonnen. Daarnaast is het van belang dat er diverse andere maatregelen genomen worden om de sociale veiligheid op scholen te borgen. Het beter screenen van leraren wordt meegenomen in de verkenning van de mogelijkheden om de VOG-regels in het onderwijs aan te scherpen. Daarover wordt in het tweede kwartaal van 2024 een brief aan uw Kamer gestuurd.


  1. VOG: Verklaring Omtrent het Gedrag↩︎

  2. vso: voortgezet speciaal onderwijs↩︎

  3. Kamerstuk 29 240, nr. 133↩︎

  4. Wageningen University & Research, augustus 2017, «Interventiestudie Gezonde Schoolpleinen»↩︎

  5. ResearchNed, Praktikon en KBA Nijmegen, april 2023, «Eindrapport Seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs»↩︎

  6. Kamerstuk 31 289, nr. 491↩︎

  7. Kamerstukken II, 2022/23, 29 240, nr. 133.↩︎

  8. Kamerstukken II, 2022–23, 31 293, nr. 653.↩︎

  9. Het overzicht van de meldingen bij de vertrouwensinspectie is inmiddels aan de Tweede Kamer verzonden. Zie Bijlage bij Kamerstukken II, 2023–24, 29 240, nr. 136.↩︎

  10. De maatregelen uit het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs worden uitvoerig uitgelegd in de Kamerbrief Vrij en veilig onderwijs van 18 november 2022, Kamerstukken II, 2022–23, 31 293, nr. 653.↩︎

  11. Geïntroduceerd met de Wet van 4 juni 2015 tot wijziging van enige onderwijswetten in verband met het invoeren van de verplichting voor scholen zorg te dragen voor de veiligheid op school, Stb. 2015, nr. 238.↩︎

  12. Stevens, G. W. J. M., Rombouts, M., Maes, M., Zondervan, A., van Dorsselaer, S., Schouten, F., & Scheffers-van Schayck, T. (2023). Jong na corona. Welzijn van jongeren tussen 2017 en 2022 en inzet van NP Onderwijsmiddelen door scholen. Bijlage bij Kamerstukken II, 2023–24, 36 410 VIII, nr. 28.↩︎

  13. Idem.↩︎

  14. Trimbos-instituut. (2020). Geluk onder Druk. Den Haag: Unicef Nederland.↩︎

  15. Boer, M., van Dorsselaer, S. A. F. M., de Looze, M., de Roos, S. A., Brons, H., van den Eijnden, R.,... & Stevens, G. (2022). HBSC 2021. Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Bijlage bij: Kamerstukken 2022–23, 32 793, nr. 635 .↩︎

  16. Idem.↩︎

  17. Idem.↩︎

  18. Van der Wal, A., Janssen, L., Bij de Vaate, N., Beyens, I. & Valkenburg, P. (2023). De plussen en minnen van social media. Jongeren aan het woord. Center for Research on Children, Adolescents and the Media, UvA.↩︎

  19. Burns, T., & Gottschalk, F. (2019). Educating 21st Century Children: Emotional Well-Being in the Digital Age. Educational Research and Innovation. OECD Publishing.↩︎

  20. Welbevinden op School is een samenwerking van het Trimbos-instituut en expertisecentrum gezondheidsverschillen Pharos. Samen zijn zij kennispartner van Gezonde School.↩︎

  21. Voor aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal», zie bijlage bij Kamerstukken II, 2021–22, 32 793, nr. 613. Voor de voortgangsrapportage, zie bijlage bij Kamerstukken II, 2023–24, 25 424, nr. 677. Voor de vijfde voortgangsrapportage van het NP Onderwijs, zie bijlage bij: Kamerstukken II, 2023–24, 36 410 VIII, nr. 28.↩︎

  22. Kamerstukken II, 2023–24, 36 200 VIII en 24 515, nr. 265↩︎

  23. Artikel 3, tweede lid, Arbeidsomstandighedenwet.↩︎

  24. VOG: Verklaring Omtrent het Gedrag↩︎

  25. Kamerstukken II, 2022–23, 31 293, nr. 653.↩︎

  26. De Alliantie bestaat onder andere uit de Vertrouwensinspectie, de PO-Raad, de VO-raad, Stichting School en Veiligheid en OCW. De leidraad heet «Zo klein als mogelijk, zo groot als nodig» en is te vinden op de website van SSV: https://www.schoolenveiligheid.nl/kennisbank/zo-klein-als-mogelijk-zo-groot-als-nodig/↩︎

  27. Bijlage bij Kamerstukken II, 2023–24, 29 240, nr. 136.↩︎

  28. Het gaat hier dus niet om de Landelijke veiligheidsmonitor die tweejaarlijks in opdracht van OCW wordt uitgevoerd.↩︎

  29. vso: voortgezet speciaal onderwijs↩︎

  30. Boer, M., van Dorsselaer, S. A. F. M., de Looze, M., de Roos, S. A., Brons, H., van den Eijnden, R., ... & Stevens, G. (2022). HBSC 2021. Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Bijlage bij: Kamerstukken 2022–23, 32 793, nr. 635.↩︎

  31. Stevens, G. W. J. M., Rombouts, M., Maes, M., Zondervan, A., van Dorsselaer, S., Schouten, F., & Scheffers-van Schayck, T. (2023). Jong na corona. Welzijn van jongeren tussen 2017 en 2022 en inzet van NP Onderwijsmiddelen door scholen. Bijlage bij Kamerstukken II, 2023–24, 36 410 VIII, nr. 28.↩︎

  32. Van der Wal, A., Janssen, L., Bij de Vaate, N., Beyens, I. & Valkenburg, P. (2023). De plussen en minnen van social media. Jongeren aan het woord. Center for Research on Children, Adolescents, and the Media, UvA.↩︎

  33. De Onderwijsraad (2020). Een verkenning van verschillen in het onderwijs. Bijlage bij Kamerstukken II, 35 925 VIII, nr. 168.↩︎

  34. Kamerstukken II, 35 925 VIII, nr. 168↩︎

  35. Deze is te vinden op www.gsaonderwijsstandaard.nl.↩︎

  36. https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/gezondheid-en-preventie/seksuele-gezondheid/relationele-en-seksuele-vorming/veelgestelde-vragen-over-relationele-en-seksuele-vorming.↩︎

  37. Kamerstukken II, 2022–23, 29 240, nr. 133.↩︎

  38. Geerlings, J., Noordewier, Y., Kromhout, M. en van Kleef, N. (2022). Ervaringen en aanpak van pestgedrag tegenover lhbtiq+ jongeren in het voortgezet onderwijs. Uitgevoerd door Movisie in opdracht van OCW. Bijlage bij Kamerstukken II, 2022/23, 29 240, nr. 128.↩︎

  39. Onder bepaalde omstandigheden (voortvloeiend uit voorgesteld artikel 245, eerste lid Sr) geldt deze strafbaarstelling ook indien deze gedragingen zijn begaan ten aanzien van een kind in de leeftijd van zestien tot achttien jaar.↩︎

  40. Vijlbrief, A. & Felten, H. (2018). Samen sterk met een GSA Onderzoek naar de ervaren baat van GSA’s onder LHBT-leerlingen op het vmbo. Utrecht: Movisie en Universiteit van Amsterdam. Bijlage bij Kamerstukken II, 2018–19, 31 511 nr. 31.↩︎

  41. Kamerstukken II, 2017–18, 31 015, nr. 138.↩︎

  42. Deze wegwijzers zijn te vinden op: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/seksuele-misdrijven/vraag-en-antwoord/wat-kan-ik-als-school-of-ouder-doen-tegen-ongewenste-sexting↩︎

  43. Kamerstuk 29 240, nr. 133↩︎

  44. Wageningen University & Research, augustus 2017, «Interventiestudie Gezonde Schoolpleinen»↩︎

  45. In de reactie op het schriftelijk overleg inzake de periodieke voortgang onderwijshuisvesting wordt dieper ingegaan op het onderwerp groene schoolpleinen. Zie Kamerstukken II, 2023–24, 36 410 VIII, nr. 119.↩︎

  46. De Staatssecretaris van IenW zal deze zomer een Kamerbrief sturen over circulaire klimaatmaatregelen, waarin ook over het uitvoeringsplan Duurzaamheid in het Onderwijs zal worden uitgeweid.↩︎

  47. ResearchNed, Praktikon en KBA Nijmegen, april 2023, «Eindrapport Seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs»↩︎