[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen over de Initiatiefnota van het lid Omtzigt over tien voorstellen ter verbetering van de constitutionele toetsing (Kamerstuk 36344-2)

Initiatiefnota van het lid Omtzigt over tien voorstellen ter verbetering van de constitutionele toetsing

Lijst van vragen

Nummer: 2024D19381, datum: 2024-05-15, bijgewerkt: 2024-10-07 16:34, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2024D19381).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2023Z07173:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2024D19381 LIJST VAN VRAGEN

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de initiatiefnemer over zijn initiatiefnota over tien voorstellen ter verbetering van de constitutionele toetsing.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Peter de Groot

Adjunct-griffier van de commissie,

Kling

Nr Vraag
1 Waarom is gekozen voor deze geconcentreerde toetsing en niet voor gespreide toetsing zoals het kabinet voorstelt?
2 Beoogt de initiatiefnemer het beslechten van tal van andere constitutionele conflicten, zoals bijvoorbeeld de vraag of ontbinding van het parlement grondwettig is, of presidenten en vertegenwoordigers rechtmatig zijn verkozen, of politieke partijen mogen worden verboden, of de scheiding van machten correct wordt gehandhaafd, zoals gebeurt in andere landen die een constitutioneel hof hebben, ook op termijn?
3 Waarom is er gekozen voor het plaatsvinden van constitutionele toetsing zowel aan klassieke (rechtsbeschermende) grondrechten als aan organisatorische grondrechten? Bestaat er volgens de initiatiefnemer een rangorde in grondrechten, of is elk grondrecht van evenveel gewicht?
4 In hoeverre is een constitutioneel hof naast een grondwettelijke vernieuwing ook een verbetering? Kan de initiatiefnemer dit toelichten, ook in ogenschouw nemende eventuele aanpassingen aan het rechterlijke stelsel?
5 Waarom is gekozen voor een constitutioneel hof en bijvoorbeeld niet voor het Britse model, waarin de rechterlijke macht aangeeft welke wetten/regels in strijd zijn met de Grondwet zodat wetgeving (bijvoorbeeld een commissie voor grondrechten en constitutionele toetsing) kan worden geëntameerd om deze strijdigheid op te heffen?
6 Hoe wordt gewaarborgd dat het Constitutionele Hof zo min mogelijk de ruimte krijgt om de grondwetsartikelen naar eigen inzicht te interpreteren, aangezien veel grondwettelijke artikelen niet specifiek zijn gedefinieerd en er daardoor veel interpretatieruimte is?
7 Zou de grondwettelijke toetsing ook de toetsing aan de ongeschreven rechtsbeginselen moeten omvatten? Kan de initiatiefnemer dit toelichten?
8 In hoeverre bevordert het schrappen van het toetsingsverbod de politisering van de rechterlijke macht? Zorgt de voorgestelde grondwettelijke toetsing er niet voor dat de rechtspraak meer op het terrein van de wetgevende macht gaat opereren?
9 Welke gevolgen heeft de voorgestelde constitutionele toetsing en het constitutionele hof voor artikel 93 en 94 Grondwet?
10 In welke mate is de verwachting dat de constitutionele toetsing bij het nieuwe constitutionele hof zal worden aangewend? Kan de initiatiefnemer voorbeelden geven?
11 Hoe ziet de initiatiefnemer het vervolg van de behandeling van het onderwerp constitutionele toetsing voor zich? Hoe en wanneer zouden de voorstellen die de initiatiefnemer doet ingevoegd moeten worden in het traject dat het kabinet bewandelt? Waarom heeft de initiatiefnemer er niet voor gekozen om voor wat betreft de rechterlijke toetsing te wachten tot de fase van behandeling van het wetsvoorstel en dan eventueel amendementen voor te stellen?
12 Hoe reageert de initiatiefnemer op kritiek dat door een grondwettelijk hof een sterkere machtsconcentratie in het juridische landschap kan ontstaan en dat gespreide toetsing met een hoger beroep door bijvoorbeeld de Hoge Raad meer evenwicht in het systeem zou kunnen waarborgen? Hoe weegt de initiatiefnemer het nadeel dat, zoals te zien is in landen als de Verenigde Staten, een beperkt aantal opperrechters verstrekkende oordelen geeft over ingrijpende vragen en dat de (politieke) druk op dat orgaan erg hoog kan worden?
13 Wat is het verschil tussen het toetsen aan een internationaal verdrag of de Grondwet door een Nederlandse rechter en een rechter in Straatsburg, en op basis waarvan verdient het eerste de voorkeur volgens de initiatiefnemer?
14 Kan de initiatiefnemer nog meer argumenten aandragen tegen de stellingname dat rechters teveel macht krijgen?
15 Wat vindt de initiatienemer van de keuze van het wetsvoorstel-Halsema om de positie van het openbaar onderwijs in artikel 23, vierde lid, Grondwet buiten de rechterlijke toetsing te laten vallen, gelet op het feit dat dit lid een sociaal karakter heeft dat vrij specifiek is uitgewerkt, zoals het voorzien in voldoende aantal algemeen toegankelijke scholen? Hoe weegt de initiatiefnemer mee dat het een duidelijke verplichting voor de overheid betreft waaraan burgers concrete verwachtingen mogen ontlenen? Vindt de initiatiefnemer het wenselijk en logisch om juist dit ene lid ertussenuit te laten, afgezien van de inleiding en het slot van artikel 23?
16 Wat is er bekend uit wetenschappelijke literatuur en internationale ervaringen over de effecten van het beslechten van interbestuurlijke conflicten door rechters, onder andere op het vertrouwen in het bestuur en de rechtspraak en verhoudingen tussen de verschillende machten en de duurzaamheid van de uitspraken?
17 Kan de initiatiefnemer een uitputtende lijst geven van aan welke organisatorische-institutionele bepalingen aan de rechter voorgelegd zouden moeten kunnen worden voor toetsing, welke daarvan uitgesloten dienen te worden en wat hiervoor de redenen zijn?
18 In hoeverre vindt de initiatiefnemer het bezwaarlijk dat met het instellen van een constitutioneel hof een vijfde instantie wordt toegevoegd die zich gaat uitspreken over conflicten in het bestuurlijke domein?
19 Welke deskundigheid is benodigd bij constitutionele toetsing en op basis van welke informatie oordeelt dat initiatiefnemer dat deze bij gespreide toetsing onvoldoende geborgd zou zijn?
20 In hoeverre is de initiatiefnemer van mening dat er momenteel sprake is van onvoldoende rechtseenheid in de Nederlandse rechtspraak?
21 In hoeverre is het middel van gespreide of geconcentreerde toetsing bovengeschikt aan het doel van constitutionele toetsing voor de initiatiefnemer?
22 Hoe definieert de initiatiefnemer «belang» in de context van de zin: «Daarbij geldt dat de burger belang moet hebben bij de constitutionele vragen die gesteld worden»?
23 Op basis van welke criteria zou een versterkte ex ante toetsing door de Raad van State en een commissie voor grondrechten en constitutionele toetsing moeten plaatsvinden?
24 Is de proportionaliteitstoets volgens de initiatiefnemer ook van toepassing bij het toetsen aan organisatorische-institutionele bepalingen?
25 Is het de bedoeling van de initiatiefnemer dat een commissie voor grondrechten en constitutionele toetsing alle wetgeving toetst? Zo nee, op basis van welke criteria wordt er een selectie gemaakt?
26 Wat vindt de initiatienemer ervan dat door zijn voorstel een commissie voor grondrechten en constitutionele toetsing ook amendementen zou moeten beoordelen, volksvertegenwoordigers op gestructureerde wijze een oordeel gaan uitspreken over de grondwettigheid van elkaars voorstellen? Is hem bekend welke keuze hieromtrent gemaakt wordt in andere Europese landen? Waarom kiest de initiatiefnemer er niet voor om de inzet van de commissie te beperken tot de voorstellen die door de regering gedaan worden?
27 Hoe verhoudt de stelling van een lijdelijke rol van het parlement zich tot situaties waarin het parlement in strijd met een glashelder advies van de Raad van State dat een wetsvoorstel ongrondwettig was, het wetsvoorstel toch heeft aanvaard op grond van een sterke politieke wil? In hoeverre verwacht de initiatiefnemer dat zulke situaties zich niet meer zullen voordoen met een commissie voor grondrechten en constitutionele toetsing?
28 Welke argumenten voor het toetsen aan sociale grondrechten heeft de initiatiefnemer in overweging genomen?
29 Wat zegt jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) ten aanzien van het toetsen van sociale grondrechten?
30 Is er in rechtspraak van het EHRM, het HvJEU of elders ter wereld sprake van jurisprudentie die rechtsregels geven voor het toetsen van sociale grondrechten en in het bijzonder de inspanningsverplichting? Zo ja, welke rechtsregels zijn er?
31 Waaruit blijkt, in rechtspraak, wetenschappelijke literatuur en/of onderzoek, dat toetsing aan sociale grondrechten een groter risico op rechterlijk activisme opleveren dan bij klassieke grondrechten?
32 Wat is de definitie van rechterlijk activisme volgens de initiatiefnemer?
33 Op basis van welke (rechts)wetenschappelijke literatuur, buiten de gemelde bronnen in de initiatiefnota, is de conclusie getrokken dat toetsing aan sociale grondrechten niet wenselijk is?
34 Is de publicatie «Constitutionele toetsing aan sociale grondrechten» van Gijsbert Vonk betrokken bij het schrijven van de initiatiefnota?
35 Welke klassieke grondrechten zijn er in de Nederlandse Grondwet? Welke sociale grondrechten zijn er in de Nederlandse Grondwet? En welke artikelen in de Nederlandse Grondwet bevatten zowel sociale als klassieke grondrechten?